Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Reusel-De Mierden

Verordening geurhinder en veehouderij 2013 en Gebiedsvisie 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieReusel-De Mierden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening geurhinder en veehouderij 2013 en Gebiedsvisie 2013
CiteertitelVerordening geurhinder en Veehouderij 2013 en Gebiedsvisie 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpmilieu
Externe bijlagen001 Achtergronddocument Wgv 002 Evaluatie 2008-2012 003 Verordening stikstof en Natura 2000 004 Overzicht Veehouderijen 005 Overzicht GGO 006 Onderbouwing geurreductie afbouwers 007 Leefklimaat H 2012 008 Leefklimaat C1 009 Leefklimaat C2 010 Leefklimaat C3 011 Leefklimaat C3a 012 Leefklimaat C3b 013 Leefklimaat C3c 014 Leefklimaat D1 015 Leefklimaat D2 016 Leefklimaat D3 017 Eindverslag gebiedsvisie-geurverordening 018 memo omgekeerde werking 019 Gebiedsvisie gemeente Reusel-De Mierden 2013 020 Kaart bij geurverordening 2013 zoneringen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De bij besluit van 17 december 2013 vastgestelde gebiedsvisie als bedoeld in artikel 8 van de Wet geurhinder en veehouderij maakt onderdeel uit van deze verordening.

De bij besluit van 27 mei 2008 en 22 september 2009 vastgestelde Verordening geurhinder en veehouderij 2008/2009 wordt per gelijke datum ingetrokken.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet geurhinder en veehouderij, art. 6

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-12-2013nieuwe regeling

17-12-2013

D'n Uitkijk, 20-12-2013

R 13-072

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening geurhinder en veehouderij 2013 en Gebiedsvisie 2013

De raad van de gemeente Reusel-De Mierden,

gelet op artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij,

gelet op de door hem bij besluit van 17 december 2013 vastgestelde gebiedsvisie als bedoeld in artikel 8 van de Wet geurhinder en veehouderij,

gezien de afstemming met de gemeenten Bladel, Oirschot en Hilvarenbeek;

OVERWEGENDE:

de toename van het aantal klachten van geuroverlast afkomstig van de veehouderijbedrijven,

de uitkomsten van de evaluatie van de gebiedsvisie/verordening geurhinder en veehouderij 2008/2009,

aanscherping geurnormen noodzakelijk is om te komen tot een geuremissie standstill situatie en het verbeteren en behouden van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat,

het streven naar een reductie van de geuremissie,

in het bestemmingsplan “Buitengebied 2009, herziening fase 1A” een norm is opgenomen voor het cumulatieve effect,

BESLUIT:

vast te stellen de volgende verordening houdende regels met betrekking tot beslissingen inzake vergunningen krachtens de Wet milieubeheer voor veehouderijen, voor zover het betreft geurhinder vanwege tot die veehouderijen behorende dierverblijven:

Verordening geurhinder en veehouderij 2013

Artikel 1: Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

veehouderij: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren.

Wet: de Wet geurhinder en veehouderij.

Artikel 2: Aanwijzing gebieden

Als gebieden als bedoeld in artikel 6 van de Wet worden de volgende gebieden aangewezen:

  • A.

    Invloedsgebied woonkernen Reusel, Hulsel, Hooge Mierde, Lage Mierde.

    De gebieden die de woonkernen Reusel, Hulsel, Hooge Mierde en Lage Mierde omsluiten en die nader aangegeven zijn op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart.

  • B.

    Invloedsgebied Buitengebied

    De gebieden buiten de woonkernen Reusel, Hulsel, Hooge Mierde en Lage Mierde en deze omsluiten. Het betreffen de kernrandzones, het agrarisch gebied (verweving en landbouwontwikkelingsgebied) en natuur welke nader zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart.

  • C.

    Invloedsgebied Bedrijventerrein Kleine Hoeven

    Het gebied dat het bedrijventerrein Kleine Hoeven omsluit en dat grenst aan woonkernen Reusel en gelegen is in de kernrandzone van Reusel.

Artikel 3: Andere waarden voor de geurbelasting

In de gebieden A als omschreven in artikel 2 van deze verordening, geldt de volgende andere waarde.

Op grond van artikel 6, lid 1 van de Wet en in afwijking van artikel 3, lid 1 van de Wet bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij voor zover de voor geur gevoelige objecten in het gebied zich bevinden binnen de bebouwde kom: 0,1 odour units (ouE/m3).

In gebied B als omschreven in artikel 2 van deze verordening, geldt de volgende andere waarde.

Op grond van artikel 6, lid 1 van de Wet en in afwijking van artikel 3, lid 1 van de Wet bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op de voor geur gevoelige objecten: 5 odour units (ouE/m3).

In gebied C als omschreven in artikel 2 van deze verordening, geldt de volgende andere waarde.

Op grond van artikel 6, lid 1 van de Wet en in afwijking van artikel 3, lid 1 van de Wet bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op de voor geur gevoelige objecten: 10 odour units (ouE/m3).

In de gebieden A, B en C als omschreven in artikel 2 van deze verordening, geldt de volgende andere waarde voor de vaste afstand van melkveehouderijen.

Op grond van artikel 6, lid 3 van de Wet en in afwijking van artikel 4, lid 1 van de Wet bedraagt de vaste afstand van melkveehouderijen tot de voor geur gevoelige objecten, de in onderstaande tabel aangegeven waarde.

 

Vaste afstanden (meters)

Melkkoeien, jongvee, zoogkoeien

1-100 dieren

101-200 dieren

201-300 dieren

301-400 dieren

401 dieren en meer

Bebouwde kom

100

125

175

250

300

Buitengebied

50

70

90

140

180

Artikel 4: Intrekking Verordening geurhinder en veehouderij

De Verordening geurhinder en veehouderij, vastgesteld bij raadsbesluit van 27 mei 2008 nummer 08-033 en de Verordening geurhinder en veehouderij, vastgesteld bij raadsbesluit van 22 september 2009 nummer 09-055 worden ingetrokken.

Artikel 5: Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 23 december 2013.

Artikel 6: Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de “Verordening geurhinder en veehouderij 2013”.

Aldus vastgesteld in openbare raadsvergadering van 17 december 2013.

De raad van de gemeente Reusel-De Mierden

de griffier, de burgemeester,

J.C.M. van Berkel H.A.J. Tuerlings

Gebiedsvisie 2013, ten behoeve van de Verordening geurhinder en veehouderij 2013

1 INLEIDING

 

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Deze wet is het toetsingskader bij aanvragen om een omgevingsvergunning van veehouderijen. Een individuele veehouderij moet voldoen aan wettelijke normen voor de maximale geurbelasting op een geurgevoelig object (de geurbelasting van een individuele veehouderij wordt voorgrondbelasting genoemd). De Wgv biedt de gemeente de mogelijkheid om binnen een vastgelegde bandbreedte af te wijken van de wettelijke normen. Daarmee kan de gemeente eigen geurbeleid opstellen en maatwerk leveren voor de mogelijke geurhinder als gevolg van de veehouderij.

 

Geurgebiedsvisie en verordening

Ruimtelijke plannen van de gemeente zijn de basis voor de gebiedsvisie. In de geurgebiedsvisie wordt op gebiedsniveau gezocht naar passende geurnormen voor de (voorgrond) geurbelasting van de veehouderijen en de daarmee samenhangende achtergrondbelasting van alle veehouderijen gezamenlijk (cumulatief). Scherpere geurnormen resulteren in een lager geuremissieplafond (maximale geuremissieruimte) van de individuele veehouderijen. De gezamenlijke maximale achtergrondbelasting van alle veehouderijen is daardoor ook lager. Omgekeerd leidt het verruimen van geurnormen tot een hoger geuremissieplafond van de individuele veehouderijen en daardoor tot een hogere gezamenlijke achtergrondbelasting. Met andere woorden, door het aanscherpen of verruimen van de geurnormen voor de voorgrondbelasting kan de achtergrondbelasting worden aangestuurd en beheerst met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hoe dit verder in zijn werk gaat wordt toegelicht in bijlage 1 (Achtergronddocument Wet geurhinder en veehouderij) .

In de geurgebiedsvisie wordt het nut en de noodzaak van afwijkende normen beschreven. Daarmee levert de geurgebiedsvisie de onderbouwing voor de gemeentelijke geurverordening waarin de afwijkende normen worden vastgelegd.

 

1.1 Aanleiding voor een nieuw geurbeleid veehouderij

De gemeente Reusel-De Mierden heeft op 27 mei 2008 de gebiedsvisie en geurverordening Wet geurhinder en veehouderij vastgesteld. Deze geurverordening is op 22 september 2009 aangepast vanwege het bedrijventerrein Kleine Hoeven. In de geurverordening van 2008 / 2009 zijn andere dan de wettelijke standaard geurnormen opgenomen.

De laatste 2 tot 3 jaar zijn de maatschappelijke inzichten met betrekking tot veehouderijen en de gewenste ontwikkeling van met name de intensieve veehouderij sterk veranderd. Oorzaken daarvan zijn onder andere het debat over megastallen, de Q-koorts en de zorgen van burgers over hun gezondheid nabij de intensieve veehouderij (waarbij geurhinder steeds vaker de concrete aanleiding vormt). De afgelopen jaren ontvangt de gemeente steeds meer klachten over geurhinder en (intensieve) veehouderij. Als gevolg van de Q-koorts affaire maken burgers, politiek en bestuur zich zorgen over de geurbelasting en de volksgezondheid. De gemeenteraad heeft zich in april 2012 tijdens een werkbijeenkomst laten informeren over de mogelijkheden om te komen tot een (nieuw) beleid voor geur en gezondheid. Een nieuw geurbeleid wordt in samenhang met de actualisatie van het bestemmingsplan ontwikkeld en in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Voor het bestemmingsplan en de gewenste ruimtelijke ontwikkeling (o.a. woningbouw) is de relatie met de geurnormen, de geurcontouren en de gewenste bescherming van burgers een belangrijk aandachtspunt.

In het raadsbesluit van 29 juni 2010 is bepaald dat de evaluatie van de gebiedsvisie/ geurverordening in 2013 zal plaatsvinden. Gelet op alle ontwikkelingen in de gemeente is de evaluatie in 2012 uitgevoerd. Deze is in december 2012 behandeld in de gemeenteraad. De uitkomst van de evaluatie maakt het noodzakelijk om de gebiedsvisie / geurverordening aan te passen. Niets doen zal mede gelet op de beschikbare ruimte binnen bestaande bouwblokken leiden tot verdere uitbreiding van de intensieve veehouderij in de gemeente. Dit zal leiden tot een verslechtering (beleving) van het woon- en leefklimaat. Hierbij zal de component gezondheid en intensieve veehouderij ook een belangrijke rol gaan spelen. De samenvatting van de resultaten van de evaluatie zijn in bijlage 2 (Evaluatie geur en veehouderij 2008-2012) bij deze gebiedsvisie bijgevoegd.

 

1.2 Doel en opdracht

In de Integrale visie plattelandsontwikkeling is de reductie van geurhinder als doelstelling opgenomen. De voorstellen tot aanpassing van de gebiedsvisie zullen in eerste instantie tot doel hebben het creëren van een standstill situatie. De nieuwe gebiedsvisie moet een voorstel opleveren voor geurnormen die aansluit bij de ambities van de gemeente (zie paragraaf 2.3) en waarbij conform de wettelijke bepalingen rekening is gehouden met:

  • 1.

    de huidige geursituatie;

  • 2.

    de in de toekomst mogelijk te verwachten geursituatie (een knelpuntenanalyse als gevolg van de geurbelasting van veehouderijen bij andere geurnormen dan de huidige); dit in relatie met:

  • 3.

    de gewenste ruimtelijke ontwikkeling;

  • 4.

    een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dit kader wordt onderzocht of nieuwe streefwaarden voor de (achtergrond)geurbelasting kunnen worden geadviseerd. Daarbij wordt gebruikt gemaakt van de bevindingen uit het rapport “Geurhinder door veehouderijen in Reusel-De Mierden 2008-2010, analyse naar aanleiding van geurklachten” (SRE Milieudienst, 8 juli 2011).

Op basis van de geurgebiedsvisie wordt een (ontwerp)verordening opgesteld (een voorstel voor het hanteren van andere geurnormen). Deze gaat vergezeld van een kaart waarop de gebieden zijn aangegeven waarbinnen een bepaalde normstelling zal gaan gelden.

 

1.3 Leeswijzer

De volgende hoofdstukken in dit rapport zijn geheel gewijd aan de geurgebiedsvisie. Hierin is de onderbouwing voor de geurverordening te vinden. Hoofdstuk 2 behandelt de relevante kaders waarmee rekening moet worden gehouden bij het opstellen van een geurgebiedsvisie. Het betreft onder andere de wet- en regelgeving en de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen op grond van bestemmingsplan of structuurvisie. Hoofdstuk 3 behandelt de uitgangspunten waarbinnen de geurgebiedsvisie is opgesteld, zoals de gebiedsindeling en de relatie met streefwaarden voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, de ontwikkelingen in de veehouderij (stoppers, afbouwers, blijvers, toepassen van emissiearme systemen) en bevat technische informatie voor het berekenen van geurbelasting. Hoofdstuk 4 beschrijft het doorlopen proces en besluitvormingstraject. Hoofdstuk 5 en 6 beschrijft het onderzoek naar mogelijke nieuwe geurnormen. Hoofdstuk 7 bevat de conclusies van het onderzoek, de motivatie van het gekozen beleid en aanbevelingen voor aanvullend beleid.

 

2 KADERS

De gebiedsvisie moet aan verschillende eisen voldoen die gesteld zijn door de wetgever, de provincie of de gemeente zelf. In dit hoofdstuk worden de kaders beschreven waarbinnen de gebiedsvisie is opgesteld. Het betreft de ruimtelijke plannen, het huidige geurbeleid en de ambities van de gemeente. Voorafgaand aan het gemeentelijk beleid worden de landelijke kaders geschetst vanuit de Wet geurhinder en veehouderij, en de provinciale kaders vanuit de reconstructie, de Verordening ruimte en de Verordening stikstof en Natura 2000.

 

2.1 Landelijke kaders

2.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Vergunningaanvragen worden onder de Wgv beoordeeld aan de hand van de berekende geurbelasting (odour units) of vaste afstanden.

 

Geurnormen (odour units)

Voor veel dieren zijn geuremissiefactoren beschikbaar om emissie in odour units te berekenen, zoals voor varkens en kippen. De berekende geurbelasting in odour units wordt getoetst aan de norm (de maximale waarde voor de geurbelasting die een bedrijf mag veroorzaken op een voor geur gevoelig object (woning, kantoor of andere gebouwen bestemd voor menselijke wonen of verblijf, zie bijlage 1, paragraaf 1.5). De wet kent standaard­normen met een onderscheid tussen de bebouwde kom en het buitengebied. Op grond van artikel 6 van de Wgv mogen gemeenten van de standaardnormen afwijken. Hiervoor is in de wet een brandbreedte aangegeven (zie tabel 2.1).

 

Tabel 2.1: Wettelijke standaard geurnormen en bandbreedte voor concentratiegebieden. Tussen haakjes zijn de wettelijke standaard geurnormen vermeld. De waardes rechts en links van de standaardnormen geven de bandbreedte aan waarbinnen de gemeente mag afwijken.

Gebied

Geurnorm voor concentratiegebieden veehouderij  (reconstructiegebieden)

Binnen bebouwde kom

(max. geurbelasting op geurgevoelige objecten gelegen in de bebouwde kom)

0,1 - (3) - 14 odour units

Buiten bebouwde kom

(max. geurbelasting op geurgevoelige objecten gelegen in het buitengebied)

3 - (14) - 35 odour units

 

Vaste afstanden

Voor meerdere diercategorieën zijn tot nu toe geen geurmetingen uitgevoerd en daarom zijn er voor die groepen géén emissiefactoren beschikbaar. Het betreft onder andere melkkoeien, paarden, nertsen en andere diersoorten (Voor nertsen is de geuremissie inmiddels wel gemeten, maar dit heeft nog niet geleid tot het opnemen van een emissiefactor in de Regeling geurhinder en veehouderij. Dit betekent dat bij vergunningverlening nog niet aan odourunits mag worden getoetst, maar dat de vaste afstanden gelden). Voor deze diercategorieën gelden vaste afstanden. In het tabel 2.2 zijn de wettelijke standaard waarden voor de vaste afstanden weergegeven. Op grond van artikel 6 van de Wgv mogen gemeenten van de standaardafstanden afwijken. In tegenstelling tot de geurnormen geeft de wet voor de afstanden geen brandbreedte aan.

 

Tabel 2.2: In de Wgv opgenomen vaste afstanden van een veehouderij naar een geurgevoelig object.

Gebied

Vaste afstanden (meters)

 

Melkkoeien, jongvee, zoogkoeien e.a.*

Nertsen**

1-1000 dieren

1001-1500 dieren

1501-3000 dieren

3001-6000 dieren

6001-9000 dieren

Bebouwde kom

100

175

200

225

250

275

Buitengebied

50

100

125

150

175

200

* andere diercategorieën waarvoor geen emissiefactoren bekend zijn.

** indien de nertsen in emissiearme huisvesting worden gehouden dan worden de afstanden uit de tweede rij van de tabel (buitengebied) met 25 meter verkleind.

 

Gebiedsvisie en andere waarden voor de geurnormen of afstanden

De geurgebiedsvisie levert de onderbouwing voor het al dan niet hanteren van andere waarden voor de geurnormen of vaste afstanden. In artikel 8 van de Wgv zijn de eisen vastgelegd die de gemeente moet betrekken bij het vaststellen van andere normen of afstanden. Deze eisen luiden als volgt.

  • 1.

    Bij het bepalen van de andere waarde of afstand, bedoeld in artikel 6, betrekt de gemeenteraad in elk geval:

  • 2.

    de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied.

  • 3.

    het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging, en

  • 4.

    de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu.

  • 5.

    Bij het bepalen van de andere waarde of afstand betrekt de gemeenteraad tevens:

  • 6.

    de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied, of

  • 7.

    de afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder.

 

Bevoegdheid gemeenteraad

Uit artikel 6 van de Wgv volgt expliciet dat de andere normstelling ‘bij gemeentelijke verordening’ wordt bepaald. De gemeenteraad is dus bevoegd om bij gemeentelijke verordening een andere waarde of afstand te stellen, in plaats van de wettelijke waarden en afstanden uit de artikelen 3 en 4 van de Wgv. In verschillende documenten van de rijksoverheid wordt uiteengezet, dat ter ontwikkeling of verbetering van de vitaliteit van het landelijk gebied een integrale aanpak van doelstellingen nodig is. Afstemming tussen geurregelgeving (die direct gekoppeld is aan woningbouw en bedrijfsuitbreiding) en gewenste ontwikkelingen in het ruimtelijk beleid is dan vanzelfsprekend.

Aan de basis van een verordening ligt dan ook een gemeentelijke visie op de gewenste ontwikkeling van een gebied. De gemeenteraad bepaalt de nieuwe maximaal toegestane waarden en afstanden, en daarmee de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen én de geurhinder die ter plaatse van geurgevoelige objecten wordt verwacht. De nieuwe waarden en afstanden treden in de plaats van de wettelijke normstelling en worden bij vergunningverlening gehanteerd.

 

Overleg met buurgemeenten

De gemeentelijke beslissing om een bepaald gebied een alternatief beschermingsniveau te geven, kan effecten hebben op de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen in nabijgelegen gemeenten. Een relatief hoog beschermingsniveau voor geurgevoelige objecten aan de randen van de gemeente vermindert immers de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen in de (Nederlandse) buurgemeenten. Om die reden is overleg voorgeschreven met de nabijgelegen gemeenten voorafgaande aan besluitvorming over de andere waarde of de andere afstand (artikel 9 van de Wgv). In paragraaf 4.3 is beschreven op welke wijze de gemeente Reusel-De Mierden invulling geeft aan het overleg met de buurgemeenten. Daarnaast kunnen buurgemeenten ook zienswijzen indienen naar aanleiding van het ter inzage leggen van de ontwerp geurverordening en bijbehorende gebiedsvisie.

 

Aanhoudingsbesluit

Zoals gezegd kan de gemeente op grond van artikel 6 van de Wgv per gemeentelijke verordening afwijken van standaard geurnormen of afstanden uit de Wgv. In afwachting van een verordening biedt de Wgv de mogelijkheid om vergunningaanvragen van veehouderijen tijdelijk aan te houden. De gemeente moet dan op grond van artikel 7 Wgv een aanhoudingsbesluit nemen. Hiermee kan worden voorkomen dat veehouderijen ontwikkelingsmogelijkheden op ongewenste locaties gaan benutten. Tegelijk krijgt de gemeente tijd om zorgvuldig te bepalen of zij met een verordening een ander beschermingsniveau wil stellen. Zie paragraaf 2.3 over het aanhoudingsbesluit van de gemeente Reusel-De Mierden.

In artikel 7 van de Wgv is opgenomen dat het aanhoudingsbesluit vervalt op het moment waarop de verordening in werking treedt. Binnen één jaar moet de ontwerpverordening voor het bepalen van andere waarden en afstanden aan de gemeenteraad zijn aangeboden (aanhangig gemaakt), anders vervalt het aanhoudingsbesluit. Als de verordening nog niet in werking is getreden, maar het ontwerp aan de raad wel binnen een jaar is voorgelegd, werkt het aanhoudingsbesluit dóór tot die verordening in werking treedt (publicatie). Dat kan dus langer zijn dan een jaar.

In bijlage 1 is aanvullende informatie over de Wet geurhinder en veehouderij, het aanhoudingsbesluit en procedurele aspecten opgenomen.

 

2.1.2 Activiteitenbesluit 

Op 1 januari 2013 is een nieuwe wijziging van het Activiteitenbesluit in werking getreden. Deze regelt voor de kleinere en middelgrote veehouderijen dat de vergunningplicht vervalt en dat deze meldingsplichtig zijn. Afhankelijk van de wijzigingen die de veehouder op zijn bedrijf wil doorvoeren, kan het zijn dat met de melding ook een Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (Obm) doorlopen moet worden.

Ook voor bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen gelden de geurnormen die middels een verordening worden vastgesteld. Het aanhoudingsbesluit is na de invoering ook van toepassing verklaard op de bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen en een Omgevingsvergunning beperkte milieutoets nodig hebben.

 

2.1.3 Actieplan ammoniak Besluit huisvesting veehouderij

De ministeries van VROM en LNV, de provincies en de VNG zijn het op 22 oktober 2009 eens geworden over het Actieplan ammoniak. Dit Actieplan zal de veehouders er toe aanzetten in de periode 2010 - 2013 de stallen emissiearm te maken.

 

Emissiearme stallen en uitstel eisen

Stallen moeten emissiearm zijn. Iedere stal moet voldoen aan de emissie-eisen van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting). Het bouwen van emissiearme stallen was al sinds 2007 verplicht voor de grotere veehouderijen (de zogenaamde IPPC bedrijven). De kleinere en middelgrote veehouderijen hadden tot 2010 de tijd om de bestaande stallen emissiearm te maken. Dit bleek niet haalbaar en in overleg met de Tweede Kamer heeft de minister destijds uitstel van de verplichting verleend tot 1 januari 2013. De groep veehouderijen die onder de werking van het gewijzigde Activiteitenbesluit vallen zijn in de gelegenheid gesteld om de inwerkingtreding daarvan af te wachten en moeten sinds 1 juli 2013 voldoen aan de eisen van het besluit huisvesting. Er is een zogenaamd Actieplan ammoniak opgesteld om actief aan de slag te gaan met het aanpassen van het bedrijf.

 

Actieplan ammoniak

Veehouderijen hebben tot de zomer van 2010 de gelegenheid gehad om een "bedrijfsontwikkelingsplan" in te dienen (BOP). Daarin konden de veehouders aangegeven welke emissiearme technieken men wilde toepassen om te voldoen aan de eisen van het Besluit huisvesting. Ook kon men aangeven te willen stoppen, met de mogelijkheid om het bedrijf nog enkele jaren voort te zetten. Dit laatste onder de voorwaarde dat eenzelfde emissiereductie wordt behaald als onder het Besluit huisvesting, maar dan door het toepassen van snel inzetbare en tijdelijke maatregelen (zie stoppersregeling hieronder).

 

Stoppersregeling voor veehouderijen

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft de inhoud van de stoppersregeling voor veehouderijen bekend gemaakt. Veehouders die nog moeten voldoen aan de emissie-eisen wordt de mogelijkheid geboden de bedrijfsvoering na 2013 af te bouwen om deze uiterlijk in 2019 te stoppen. Deze stoppers op termijn noemen we in deze gebiedsvisie afbouwers. Deze afbouwers moeten sinds 1 april 2013 emissiereducerende maatregelen hebben gerealiseerd. De betreffende maatregelen zijn alleen voor de afbouwers toegestaan. Op de voorlopige lijst staan maatregelen zoals het aanbrengen van een stankslot, het aanbrengen van een schuine plaat in de mestkelder, mest verdunnen met water, het houden van minder dieren, veevoer met minder eiwit, veevoer met benzoëzuur en de combinatie met balansballen (zie bijlage 6).

 

2.2 Provinciale kaders: reconstructie, ruimte en stikstof

Het provinciaal beleid kent een drietal kaders, die van belang zijn voor het opstellen van een geurgebiedsvisie, namelijk de reconstructie, de Verordening ruimte en de Verordening stikstof en Natura 2000.

 

Reconstructie

De reconstructie is gebaseerd op de Reconstructiewet en in het kader daarvan zijn reconstructieplannen opgesteld. De reconstructieplannen zijn grotendeels ingetrokken, maar indeling in gebiedstypen is in het gemeentelijk bestemmingsplan vastgelegd en is nog steeds van toepassing. In de reconstructie worden de volgende drie gebiedstypen onderscheiden:

  • 1.

    Extensiveringsgebieden. In deze gebieden mogen varkens- en pluimveehouderijbedrijven zich niet vestigen of uitbreiden. Deze zones moeten ‘veearm’ worden en liggen rond de voor verzuring gevoelige bos- en natuurgebieden (extensivering natuur) en rond de woonkernen (extensivering rood).

  • 2.

    Verwevingsgebieden. Hier lopen de functies landbouw, wonen, recreatie en natuur door elkaar. De landbouw mag alleen uitbreiden op ‘duurzame locaties’.

  • 3.

    Landbouwontwikkelingsgebieden. Waarin intensieve veehouderijen de ruimte krijgen om uit te breiden, maar nieuwvestiging sinds 23 april 2010 niet meer is toegestaan.

 

Afwaartse beweging

Het beleid van de provincie om in het kader van de reconstructie voor de intensieve veehouderij een beweging op gang te brengen afwaarts van natuur en woonkernen en het oprichten van een depositiebank in het kader van de Verordening stikstof en Natura 2000, heeft er toe geleid dat gemeenten de afgelopen twee jaar actief lege vergunningen hebben ingetrokken (zie ook paragraaf 2.3 over het beleid van de gemeente Reusel-De Mierden).

 

Verordening ruimte

De Verordening ruimte schetst de randvoorwaarden voor gemeentelijke ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen). Het bevat ook de ruimtelijke zonering voor de intensieve veehouderij uit de reconstructieplannen (extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden, zoals deze hiervoor is geschetst).

 

Het reconstructiebeleid heeft geleid tot onrust en zorgen over de effecten van de concentratie van vee op gezondheid, landschap, milieu en dierenwelzijn. In 2009 is een burgerinitiatief ingediend bij Provinciale Staten (PS). Het initiatief is een protest tegen de gevolgen van de intensieve veehouderij. Het pleit voor een heroverweging van de vestiging van megastallen in de provincie. Op 19 maart 2010 voerden PS een debat over de bezwaren van het burgerinitiatief tegen de megastallen. PS hebben daarop besloten tot een wijziging van beleid in de reconstructieplannen. Op 23 april 2010 heeft PS deze wijzigingen vastgesteld in de Verordening ruimte. De volgende regels zijn voor de intensieve veehouderij de kern van de Verordening ruimte:

  • 1.

    Geen uitbreiding buiten bebouwing per 1 oktober 2010 in extensiveringsgebied.

  • 2.

    Geen nieuw vestigingen van intensieve veehouderijen.

  • 3.

    Bedrijven mogen uit ten hoogste één bouwlaag bestaan.

  • 4.

    Een bouwblok van maximaal 1,5 hectare in verwevingsgebieden, in een LOG via een ontheffing op maximaal 2,5 hectare (inclusief aanleg van groen).

  • 5.

    Een nieuwe definitie van de intensieve veehouderij.

 

Omschakeling is op grond van de Verordening ruimte in de landbouwontwikkelingsgebieden en op duurzame locaties in verwevingsgebieden toegestaan. Het is bijvoorbeeld toegestaan om een melkrundveehouderij om te schakelen naar een varkenshouderij.

 

Op dit moment is de provincie Noord Brabant bezig met een actualisatie van de Verordening ruimte. Hierin zal vermoedelijk worden opgenomen dat de integrale zonering zal komen te vervallen. Het extensiveringsgebied zal worden vervangen door Gebied beperkingen veehouderij. Daarnaast zullen voorwaarden opgesteld worden waaronder veehouderijen hun resterende ruimte binnen het bouwvlak mogen opvullen. Dit is de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV). Binnen de BZV zijn punten te halen op de onderdelen fysieke leefomgeving, volksgezondheid en dierenwelzijn. Verwacht wordt dat de gewijzigde verordening begin 2014 van kracht zal zijn.

 

Revitalisering landelijk gebied – beleidsnotitie bebouwingsconcentraties

In de beleidsnotitie bebouwingsconcentraties voor kwaliteitsverbetering in het buitengebied is in het kader van de revitalisering van het landelijke gebied door de provincie ruimte geboden aan nieuwe ontwikkelingen door ruimere mogelijkheden te bieden. Deze mogelijkheden situeren zich vooral in de overgangsgebieden tussen de dorpskom en het buitengebied (kernrandzone en in en rond andere bebouwingsconcentraties). Nieuwe initiatieven kunnen hier een belangrijke bijdrage leveren aan een gezonde sociaal economische structuur van het landelijke gebied, en leveren tevens een bijdrage aan de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Het streven naar een mooi en leefbaar Brabants platteland staat daarbij voorop. Nieuwe ontwikkelingen kunnen betrekking hebben op agrarische en agrarisch verwante functies, nevenactiviteiten en verbrede landbouw. Maar er is ook ruimte voor niet agrarische activiteiten, zoals wonen, andere vormen van bedrijvigheid, recreatie, dienstverlening en zorg. Voor alle nieuwe activiteiten geldt dat ze moeten passen in de aard, schaal en het karakter van het landelijke gebied.

 

Verordening stikstof en Natura 2000

In de Verordening stikstof en Natura 2000 is bepaald dat nieuwe stallen aan strengere ammoniakemissie-eisen moeten voldoen. Deze eisen zijn vastgelegd in bijlage 2 bij de verordening stikstof en die van 29 maart 2012 bevat de meest recente maximale emissiewaarden voor nieuwe stallen (zie bijlage 3 Verordening stikstof en Natura 2000). In de praktijk betekenen deze maximale emissiewaarden dat in de varkenshouderij bij nieuwbouw van stallen luchtwassers moeten worden toegepast. Voor de pluimveehouderij geldt dit (nog) niet, maar moeten wel vergaande emissiereducerende huisvestingssystemen worden toegepast.

 

Het systeem van de Verordening richt zich op het bereiken van een depositieniveau dat in ieder geval gelijk of lager is aan de peildatum voor het bestaande gebruik dat van toepassing is op het gebied. Dit kan worden bereikt door het toepassen van emissiereducerende technieken (emissiearme stallen, luchtwassers en dergelijke die voldoen aan de maximale emissiewaarden van bijlage 2 bij de Verordening). Wanneer emissiearme technieken niet toereikend zijn of - in het geval van enkele diercategorieën - niet beschikbaar zijn, dan kan depositie worden gesaldeerd via de depositiebank.

 

2.3 Gemeentelijk beleid en ambities

Het gemeentelijk beleid kent de volgende kaders die van belang zijn bij het opstellen van een geurgebiedsvisie: de ruimtelijke plannen beschreven in de structuurvisie en de bestemmingsplannen en het huidig geurbeleid en de evaluatie daarvan. Daarnaast heeft de gemeente een ambitie geformuleerd ten aanzien van het toekomstig geurbeleid.

 

Ruimtelijke plannen (structuurvisie en bestemmingsplan)

In het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente zijn de drie gebiedstypen uit de reconstructie vastgelegd:

  • 1.

    Extensiveringsgebieden.

  • 2.

    Verwevingsgebieden.

  • 3.

    Landbouwontwikkelingsgebieden.

Inmiddels is het reconstructieplan Beerze Reusel (2005) ingetrokken. De kaart met de integrale zonering is wel van kracht gebleven. In het bestemmingsplan zijn kernrandzones opgenomen rond de woonkernen. Deze komen overeen met de zones van 250 meter rond de woonkernen en omschreven zijn als “extensiveringsgebieden rood” van de reconstructie. Voor de woonkern Reusel-De Mierden is een kernrandzone van 500 meter opgenomen in de geurverordening van 2008 / 2009.

Het bestemmingsplan bepaalt tevens de mogelijkheden voor nieuwvestiging of omschakelen (binnen de kaders van de Verordening ruimte, zie voorgaande paragraaf). Het gemeentelijk beleid biedt ruimte voor drie nieuwvestingslocaties voor intensieve veehouderij, twee aan de Molendijk en mogelijk één aan de Hoef in Hulsel. Het omschakelen van een grondgebonden (melkrund)veehouderij naar een intensieve veehouderij is niet toegestaan.

 

In de beleidsnotitie bebouwingsconcentraties voor kwaliteitsverbetering in het buitengebied is in het kader van de revitalisering van het landelijke gebied, door de provincie ruimte geboden aan nieuwe ontwikkelingen door ruimere mogelijkheden te bieden. Deze mogelijkheden situeren zich vooral in de overgangsgebieden tussen de dorpskernen en het buitengebied (kernrandzone en in en rond andere bebouwingsconcentraties). Nieuwe initiatieven kunnen hier een belangrijke bijdrage leveren aan een gezonde sociaal economische structuur van het landelijke gebied, en leveren tevens een bijdrage aan de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Het streven naar een mooi en leefbaar Brabants platteland staat daarbij voorop. Nieuwe ontwikkelingen kunnen betrekking hebben op agrarische en agrarisch verwante functies, nevenactiviteiten en verbrede landbouw. Maar er is ook ruimte voor niet agrarische activiteiten, zoals wonen, andere vormen van bedrijvigheid, recreatie, dienstverlening en zorg. Voor alle nieuwe activiteiten geldt dat ze moeten passen in de aard, schaal en het karakter van het landelijke gebied.

 

Verplaatsen, saneren en afwaartse beweging

Met name in de kernrandzones bevinden zich veehouderijen op een ongunstige locatie. Een aantal is al verplaatst of gesaneerd of zijn daarover afspraken gemaakt.

Het provinciaal beleid voor de afwaartse beweging (zie paragraaf 2.2) is door de gemeente Reusel-De Mierden actief opgepakt. De afgelopen jaren zijn enkele tientallen lege vergunning ingetrokken van bedrijven waar geen dieren meer werden aangehouden.

 

Huidig geurbeleid

De gemeenteraad van Reusel-De Mierden heeft op 27 mei 2008 de geurgebiedsvisie en geurverordening Wet geurhinder en veehouderij vastgesteld. In verband met de ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven heeft de raad op 22 september 2009 een aangepaste geurverordening (aanvulling) vastgesteld. De geurverordening is het toetsingkader van aanvragen van veehouderijen om een omgevingsvergunning. In de verordening van 2008 / 2009 zijn onderstaande geurnormen vastgelegd:

  • 1.

    een waarde van 1 odour unit voor het invloedsgebied woonkern Reusel;

  • 2.

    een waarde van 2 odour units voor de invloedsgebieden woonkern Hooge Mierde, woonkern Lage Mierde, woonkern Hulsel;

  • 3.

    een waarde van 7 odour units voor de invloedsgebieden extensiveringsgebied wonen, de plangebieden voor woningbouw en ruimte voor ruimte en de bufferzone van 500 meter van woonkern Reusel;

  • 4.

    een waarde van 10 odour units voor het invloedsgebied industrieterrein Kleine Hoeven.

Dit betekent voor het buitengebied de wettelijke standaard norm van 14 odour units geldt.

Voor diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactoren bekend zijn (melkkoeien, jongvee, paarden en degelijke; zie bijlage 1) gelden de wettelijke vaste afstanden van een veehouderij tot een geurgevoelig object:

  • 1.

    100 meter voor geurgevoelige objecten gelegen binnen de bebouwde kom;

  • 2.

    50 meter voor geurgevoelige objecten gelegen in het buitengebied.

 

Aanhoudingsbesluit

Het aantal klachten over geurhinder en de uitkomsten van de evaluatie (zie bijlage 2) hebben duidelijk gemaakt dat aanpassing van de geurverordening 2008 / 2009 noodzakelijk is. Dit heeft de gemeenteraad ertoe bewogen om op 29 januari 2013 ingevolge artikel 7 van de Wet geurhinder en veehouderij een aanhoudingsbesluit te nemen. Het aanhoudingsbesluit is op 30 januari 2013 in werking getreden. Hiermee wordt voorkomen dat tijdens het proces van aanpassing van de geurverordening zich ongewenste ontwikkelingen voordoen. Op grond van het aanhoudingsbesluit worden alle aanvragen omgevingsvergunning en meldingen Activiteitenbesluit tijdelijk (maximaal één jaar) buiten behandeling gelaten. Gedurende deze periode krijgt de gemeenteraad de mogelijkheid om een nieuwe geurverordening vast te stellen.

De gemeenteraad heeft in het aanhoudingsbesluit bepaald dat aanvragen omgevingsvergunning / meldingen Activiteitenbesluit die worden ingediend om te voldoen aan de regels gesteld in het Actieplan ammoniak en veehouderij of het Besluit huisvesting worden uitgezonderd.

 

Ambities van de gemeente

Met het oog op het woon- en leefklimaat heeft de gemeente met het geurbeleid voor de veehouderij de volgende ambities:

  • 1.

    bereiken van een standstill: geen verdere toename van de achtergrondbelasting (= de cumulatie van de geuremissies van de veehouderijen) door het aanscherpen van de geurnormen zodat de geuremissie op individuele bedrijven niet verder kan toenemen;

  • 2.

    het verbeteren van de geursituatie daar waar het woon- en leefklimaat onaanvaardbaar is. Daarbij wordt uitgegaan van de geurklachten (analyse) en van een reële systematiek voor het beoordelen van het woon- en leefklimaat waarbij rekening is gehouden met de adviezen van de GGD;

  • 3.

    inzetten van een aanvullend geurbeleid daar waar de Wet geurhinder en veehouderij niet toereikend is om de geursituatie te verbeteren, bijvoorbeeld via de vergunningverlening of via het ruimtelijke spoor;

  • 4.

    het geurbeleid benutten om de risico's van intensieve veehouderij voor de volksgezondheid daar waar mogelijk te beperken;

  • 5.

    de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderij zo min mogelijk beperken met als uitgangspunt dat bedrijfsontwikkeling leidt tot een lagere geurbelasting (ontwikkelingsruimte is niet vanzelfsprekend maar moet worden verdiend).

 

2.4 Toetsingkader volksgezondheid

Een toetsingskader voor intensieve veehouderij en volksgezondheid ontbreekt voor wat betreft concrete normen of aan te houden afstanden die in acht genomen moeten worden bij de vergunningverlening en of bij de ruimtelijke planning. GGD en gemeenten werken gezamenlijk aan methoden om rekening te kunnen houden met de gezondheidsaspecten van intensieve veehouderijen. Verschillende gemeenten werken aan een toetsingskader voor het aspect gezondheid, onder andere Oirschot, Gemert-Bakel en Reusel-De Mierden. Er zal gelet gaan worden op de mate van bedrijfshygiëne en op maatregelen die de aanwezigheid en verspreiding van voor de volksgezondheid risicovolle bacteriën of micro-organismen voorkomen.

Uit het IRAS-rapport uit november 2011 is gebleken dat er binnen een afstand van 250 meter van intensieve veehouderijen (vooral pluimveehouderijen en nertsenhouderijen) hogere concentraties fijn stof, endotoxinen en micro-organismen zijn waargenomen met mogelijk negatieve gezondheidseffecten. GGD‑Bureau GMV adviseert naar aanleiding daarvan om uitbreiding, omschakeling, nieuwbouw binnen bestaand bouwblok of vergroting bouwblok van intensieve veehouderijbedrijven die gelegen zijn op een afstand van minder dan 250 meter van een woning, alleen toe te staan wanneer deze niet leidt tot milieuhygiënische belemmeringen en wanneer deze voor de gezondheid van omwonenden aanvaardbaar is. Daarvoor dient de invloed op gezondheid beoordeeld te worden in aanvulling op de milieuwetgeving voor fijn stof en geurbelasting. GGD-Bureau GMV adviseert dat deze beoordeling uitgevoerd dient te worden door de GGD of een andere deskundige instantie.

In het rapport van de Gezondheidsraad van november 2012 is geen advies opgenomen over aan te houden afstanden tot de intensieve veehouderij. Het rapport van de Gezondheidsraad beveelt aan om beleid op lokaal niveau op te stellen en om minimumafstanden tussen veehouderijen en woningen vast te stellen. Het aanscherpen van geurnormen is zo’n maatregel, welke ook in overeenstemming is met het advies van de Gezondheidsraad. Deze adviseert de gemeente namelijk om haar geurbeleid te evalueren en zo nodig aan te scherpen. Dit is op 14 juni 2013 bevestigd door het kabinetsstandpunt over gezondheid en veehouderij.

Het rapport van de Gezondheidsraad bevat wel een blootstellingnorm voor endotoxinen, maar deze kan in de praktijk nog niet gemeten worden en is dus (nog) niet toepasbaar. Verschillende onderzoeksinstanties werken nu een systematiek uit om de blootstelling te bepalen. Het zal de nodige tijd vergen om de systematiek bruikbaar te maken voor de gemeentelijke praktijk.

 

3 UITGANGSPUNTEN

In dit hoofdstuk worden de verschillende uitgangspunten voor deze geurgebiedsvisie nader besproken.

 

3.1 Indeling gebieden gemeente Reusel-De Mierden

Binnen een gemeente zijn gebieden aan te wijzen op basis van de gewenste dominante functie. In de kernen Reusel, Hulsel, Hooge- en Lage Mierde is de belangrijkste waarde ‘wonen’ en moeten de bewoners zoveel mogelijk beschermd worden tegen invloeden die het woon- en leefklimaat negatief beïnvloeden.

In de kernrandzone’s is er ruimte voor groei van de woonkernen, maar komt het karakter dicht bij het buitengebied. In het buitengebied zijn de belangrijkste functies agrarische bedrijvigheid, landschap en natuur en in mindere mate wonen.

De gemeente Reusel-De Mierden kent in het noorden en het zuiden natuurgebieden met in de nabijheid gebieden waar de functies recreatie, wonen en werken samenkomen. Voor elk gebied met zijn eigen kenmerkende functies en historie kan een andere mate van acceptatie van geur afkomstig van veehouderijen optreden. Daarnaast kan in een bepaald gebied op grond van het gewenste beeld van het gebied, meer of minder ruimte voor de agrarische sector gewenst zijn. De gemeente heeft de beleidsvrijheid om gebieden aan te wijzen en de mate van de aanvaardbaarheid van geur te definiëren. Zo ontstaat een gebiedsgericht geurbeleid.

 

Binnen de gemeente Reusel-De Mierden zijn de volgende gebiedstypen gedefinieerd:

  • 1.

    Woonkernen Reusel, Hulsel, Hooge- en Lage Mierde: primair bedoeld voor wonen, hoogste beschermingsniveau tegen geur.

  • 2.

    Kernrandzone Reusel, Hulsel, Hooge- en Lage Mierde: zoekgebied voor uitbreiding van de kernen richting het buitengebied. Minder bescherming dan de kernen, meer dan in het buitengebied.

  • 3.

    Bedrijventerreinen: gebied bedoeld voor werken, met her en der een woning. Beschermingsniveau lager dan de kernen, hogere bescherming dan in buitengebied.

  • 4.

    Buitengebied: duidelijke verweving tussen wonen en agrarische sector. Bescherming van wonen in zekere mate.

  • 5.

    Landbouwontwikkelingsgebied Bladel-Hulsel wordt niet langer als zodanig beschouwd en wordt gelijkgesteld aan het buitengebied (verwevingsgebied).

 

3.2 Beoordeling woon- en leefklimaat

Om een oordeel te kunnen geven over de geursituatie, is het van belang inzicht te hebben in de gehanteerde geurbeleving van de geurbelasting in deze gebiedsvisie, oftewel de dosis-effect-relatie. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de voorgrondbelasting, wanneer er sprake is van één veehouderijbedrijf, en achtergrondbelasting, wanneer er sprake is van meerdere veehouderijen.

 

De gemeenteraad stelt in haar geurgebiedsvisie zelf het aanvaardbaar woon- en leefklimaat vast. Hierbij worden verschillende gebiedstypen onderscheiden. De gebiedstypen hebben elk hun eigen soorten functies (wonen, werken, enzovoorts). Navolgend is ingegaan op de relatie tussen de geurbelastingen geurhinder en de uitwerking daarvan per deelgebied.

 

3.2.1 Relatie geurbelasting en geurhinder

Er is sprake van geurhinder als mensen worden blootgesteld aan geur en dat als hinderlijk ervaren. De mate waarin mensen geur als hinderlijk ervaren is afhankelijk van de mate van blootstelling, maar ook bijvoorbeeld van de beleving van de geur en de binding die de mensen hebben met het bedrijf dat de geur veroorzaakt. Geurhinder wordt uitgedrukt als percentage. Een geurhinderpercentage van 12% betekent dat bij een telefonisch leefbaarheid onderzoek (TLO) 12% van de inwoners aangeven weleens (niet permanent) geurhinder van veehouderijbedrijven in de omgeving te ondervinden. Vanaf een hinderpercentage van 27% kan sprake zijn van ernstige geurhinder (bron: bijlage 7 handreiking bij de Wgv). Voor een toelichting hierop zie bijlage 1.

 

In het ‘Geuronderzoek stallen intensieve veehouderij’ van PRA Odournet 2001, is de relatie vastgelegd tussen geurbelasting en hinder. Deze relatie is vastgesteld op basis van circa 2.000 telefonische enquêtes bij omwonenden van varkenshouderijen verspreid over heel Nederland. Tijdens het onderzoek is gebleken dat in gebieden met relatief weinig veehouderijen bij dezelfde geurbelasting meer geurhinder wordt ervaren dan in gebieden met relatief veel veehouderijen. In gebieden met veel intensieve veehouderij is er sprake van gewenning aan agrarische geur. Verder is gebleken dat de geurbelasting van één veehouderij welke de meeste geur bij het geurgevoelige object veroorzaakt (voorgrondbelasting) meer hinder veroorzaakt dan de dezelfde geurbelasting afkomstig van meerdere veehouderijen (achtergrondbelasting). Daarmee is ook de voorgrondbelasting van belang voor het bepalen van de verwachte hinder.

 

In de “Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij, aanvulling: Bijlagen 6 en 7” van 1 mei 2007, is in de tabellen A en B de relatie aangeven tussen de geurbelasting en de geurhinder in concentratiegebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de hinder als gevolg van de voorgrondbelasting en de hinder als gevolg van de achtergrondbelasting. In bijlage 7 staan de kwaliteitscriteria voor geurhinder die het RIVM hanteert voor haar milieurapportages en toekomstverkenningen, gebaseerd op de GGD‐richtlijn voor geurhinder. De kwaliteit van een gebied is hierbij gekoppeld aan een percentage geurgehinderden. De belangrijkste waarden uit de bijlage 6 en 7 van de handreiking zijn in tabel 3.1 weergegeven (percentages en normen hebben betrekking op concentratiegebieden voor de veehouderij zoals de gemeente Reusel-De Mierden).

 

Tabel 3.1: Relatie tussen het percentage geurgehinderden en voorgrond- en achtergrondbelasting voor een concentratiegebied voor de veehouderij.

Milieukwaliteit

Kans op geurhinder (%)

voorgrondbelasting

ouE/m3

achtergrondbelasting

ouE/m3

zeer goed

< 5%

< 1,5

< 3

goed

5 – 10

1,5 - 3,7

3 - 7

redelijk goed

10 – 15

3,7 - 6,5

7 - 13

matig

15 – 20

6,5 - 10

13 - 20

tamelijk slecht

20 – 25

10 - 14

20 - 28

slecht

25 ‐ 30

14 - 19

28 - 38

zeer slecht

30 – 35

19 - 25

38 - 50

extreem slecht

> 35

> 25

> 50

 

Voor geur is de kans op hinder (hinderpercentage) maatgevend voor de mogelijke geuroverlast. Bij een bepaald hinderpercentage hoort een waarde voor de geurbelasting in odour units. Voor de voorgrondbelasting is deze waarde ruwweg de helft lager dan voor de achtergrondbelasting. Dit betekent bijvoorbeeld dat een voorgrondbelasting van 10 odour units bijna twee keer zoveel hinder kan veroorzaken dan een achtergrondbelasting van 10 odour units (de hinderpercentage zijn respectievelijk 20 en 12%; zie tabel 3.1).

In deze geurgebiedsvisie van de gemeente Reusel-De Mierden zijn de volgende ijkpunten gebruikt voor de vaststelling van het aanvaardbaar geurniveau in een gebied:

  • 1.

    conform het Rijksbeleid is een maximaal hinderpercentage van 12% voor de kernen aanvaardbaar. Dit komt overeen met de richtwaarde uit de Nederlandse Emissie Richtlijn (NeR). De NeR bevat het geurbeleid voor industriële inrichtingen. Als richtwaarde voor geur wordt hier uitgegaan van maximaal 12% gehinderden. Ondanks dat de veehouderijsector hier niet zondermeer mee is te vergelijken, is hier in overleg met deskundigen, die nauw betrokken zijn geweest bij het opstellen van de Wgv, voor de bebouwde kom toch bij aangesloten. Dit komt ook vrij goed overeen met de oude omgevingscategorie I (woningen in de kern) uit de Wet Stankemissie en veehouderij en de Brochure Veehouderij en Hinderwet waar een percentage van 11% gehinderden bij hoort;

  • 2.

    een maximaal hinderpercentage van 20% is voor het buitengebied nog aanvaardbaar. Burgerwoningen en veehouderijen liggen verspreid in het buitengebied. Daardoor is er sprake van verspreid liggende bronnen en ook verspreid liggende “ontvangers”. Verder is er sprake van agrarische bedrijven die al sinds jaren in het buitengebied zijn gelegen. Er is een bepaalde acceptatie van geur ontstaan afkomstig van deze bedrijven.

De bovengrens van 20% hinder is ontleend aan het PRA onderzoek naar de dosis-effectrelatie tussen geur en hinder en de milieukwaliteitscriteria van het RIVM (zie bijlage 6 en 7 van de handreiking Wgv). De waarde van 20% hinder komt overeen met een achtergrondbelasting van 20 odour units.

Volgens het PRA onderzoek is een hinderpercentage van 27% maximaal aanvaardbaar. Dit komt overeen met een achtergrondbelasting van 32 odour units. De geursituatie is daarbij zeer slecht volgens de beoordeling van het RIVM. Er is daarom gekozen voor een lagere waarde, namelijk een hinderpercentage van 20%. Volgens het RIVM ligt een hinderpercentage van 20% op de grens van een matige geursituatie. Deze grenswaarde is voor de industrie door jurisprudentie al geaccepteerd. Daarnaast wordt het verwevingsgebied als een dynamisch gebied gezien, waarbij verschillende functies mogelijk moeten zijn.

  • 1.

    Voor een consequent geurbeleid in het buitengebied is het logisch om het hinderpercentage van 20% dat hiervoor is aangehaald vanwege de achtergrondbelasting (cumulatief), ook te hanteren voor de voorgrondbelasting (individuele geurbelasting van veehouderijen). Het hiervoor aangehaalde hinderpercentage van 20% komt overeen met een voorgrondbelasting van 10 odour units. De reden hiervoor is dat in het buitengebied meerdere functies samenkomen (wonen, werken, recreatie, veehouderij). Voor andere functies dan de veehouderij is een geurnorm (voorgrondbelasting) van 14 odour units te hoog gelet op het bijbehorende hinderpercentage van 25% welke overeenkomst met een slecht woon- en leefklimaat. Een voorgrond geurbelasting van 10 odour units met een hinderpercentage van 20%, overeenkomend met een matig woon- en leefklimaat, past in principe  bij het buitengebied.  Gelet op de problematiek te aanzien van geuroverlast wordt de geurnorm aangescherpt tot 5 odour units voor het buitengebied.

 

In bijlage 1 bij deze gebiedsvisie is in paragraaf 2.1.4 de Milo-systematiek, de uitgangspunten en een tabel met de bijbehorende geurhinderpercentages nader uitgelegd.

 

3.2.2 Streefwaarden voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Op grond van de gegevens over geurbelasting en hinder (zie vorige paragraaf) is een vertaling gemaakt naar streefwaarden voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de achtergrondbelasting per gebied. In deze geurgebiedsvisie is voor de geursituatie per gebied een onderverdeling gemaakt in de volgende categorieën:

  • 1.

    optimaal+: het woon‐ en leefklimaat is gezien de functie meer dan optimaal;

  • 2.

    optimaal: het woon‐ en leefklimaat is gezien de functie optimaal. Voor de achtergrondbelasting bevindt een geurgevoelig object zich in een meer dan aanvaardbare geursituatie;

  • 3.

    aanvaardbaar: het woon‐ en leefklimaat is gezien de functie aanvaardbaar. De geursituatie wordt hier als redelijk beschouwd;

  • 4.

    niet aanvaardbaar: het woon‐ en leefklimaat is gezien de functie niet aanvaardbaar. Voorkomen moet worden dat geurgevoelige objecten hierin terecht komen.

In tabel 3.2 is samengevat hoe hieraan inhoud is gegeven voor de gemeente Reusel-De Mierden. De beoordeling van het woon- en leefklimaat ingedeeld in klassen: van optimaal+ ð optimaal ð aanvaardbaar ð niet aanvaardbaar. Daarbij zijn de streefwaarden in odour units vermeld en de bijbehorende milieukwaliteit (zeer goed-goed-redelijk-matig- slecht). Deze indeling wordt gebruikt bij de analyse van effecten als gevolg van scenario’s met andere geurnormen. Daarmee is een goed beeld te schetsen of de geursituatie verbetert, verslechtert of gelijk blijft ten opzichte van de huidige situatie.

 

Tabel 3.2: Overzicht met gehanteerde gebiedsindeling, streefwaarden met geurklassen en geurhinderniveaus met kwaliteit van het woon- en leefklimaat.

Gebied

Achtergrondbelasting in odour units (ouE/m3), percentage geurhinder, milieukwaliteit

optimaal +

optimaal

aanvaardbaar

niet aanvaardbaar

 

ou

hinder %

milieu-kwaliteit

ou

hinder%

milieu-kwaliteit

ou

hinder%

milieu-kwaliteit

ou

hinder%

milieu-kwaliteit

Woonkernen Reusel, Hooge Mierde, Lage Mierde, Hulsel

0-3

0-5

zeer goed

3-6

5-8

goed

6-10

8-12

goed-redelijk

>10

>12

redelijk ð slecht

Kernrandzones

0-6

0-8

goed

6-10

8-12

goed-redelijk

10-14

12-16

goed-redelijk

>14

>16

matig ð slecht

Buitengebied

0-10

0-12

redelijk

10-14

12-16

redelijk-matig

14-20

16-20

matig

>20

>20

matig ð slecht

 

Opgemerkt moet worden dat een bijvoorbeeld een optimaal woon- en leefklimaat in het buitengebied anders is dan in de woonkernen. Optimaal voor de woonkernen komt overeen met een maximale achtergrond geurbelasting van 6 odour units en met een kwaliteitsbeoordeling van goed. Optimaal voor het buitengebied komt overeen met een maximale achtergrond geurbelasting van 10 odour units en met een kwaliteitsbeoordeling van redelijk. Er is daarbij vanuit gegaan dat een hogere geurbelasting in het buitengebied acceptabel is. De functie veehouderij is dominant, de woondichtheid is gering (verspreid liggende woningen) en veehouderijen en woningen liggen in elkaars nabijheid. Woonkernen krijgen daarom een hogere bescherming tegen geurhinder dan het buitengebied. De functie wonen is daar dominant en de woondichtheid is groot. De kernrandzones zijn overgangsgebieden met een gemiddeld beschermingsniveau. De geursituatie wordt bepaald op grond van (geur)verspreidingsberekeningen met V-Stacks en beoordeeld op grond van de hiervoor besproken relatie met hinder. Aan het werken met V-Stacks en het beoordelen van de hinderrelaties zijn onzekerheden verbonden:

  • 1.

    de hinder is in de enquêtes bepaald in het buitengebied en in dorpen, niet in stedelijk gebied. Het is denkbaar dat mensen in steden hindergevoeliger zijn voor geur van veehouderijen dan mensen in dorpen en in het buitengebied. In de steden is men immers minder gewend aan deze geur en men heeft daar doorgaans ook minder binding met de bedrijfstak;

  • 2.

    de geurberekeningen zijn uitgevoerd met het computerprogramma V‐Stacks. Dit geurverspreidingsmodel berekent volgens de laatste wetenschappelijke inzichten de verspreiding van geur en voldoet aan de rekenregels van het Nieuw Nationaal Model. Het model houdt echter geen rekening met bijzondere meteo‐omstandigheden. Een windstille situatie waarbij de lucht nauwelijks verspreid en waarbij de geurpluim naar bewoonde gebieden kan verplaatsen worden niet berekend;

  • 3.

    het GGD‐bureau GMV, de SRE Milieudienst (tegenwoordig Odzob) en de bij de gemeente Reusel-De Mierden binnengekomen geurklachten geven aan dat in de praktijk vaker geurhinder wordt ervaren (of kan worden ervaren) dan op basis van het verspreidingsmodel V-Stacks en de richtlijn van de GGD wordt berekend en geïnterpreteerd.

In verband met de deze onzekerheden, wordt zoveel mogelijk gestuurd op een optimaal+ of optimaal woon‐ en leefklimaat. Bij een optimaal+ geursituatie bestaat de minste kans op geurhinder als gevolg van de onzekerheden die niet in beeld zijn.

 

3.3 Veehouderijbestand

Het vergunningenbestand 2012 is aangepast aan de stoppende bedrijven. Dit wil zeggen dat de veehouderijen waarvan bekend is dat zij op korte termijn de bedrijfsvoering beëindigen uit het bestand zijn verwijderd.

Ook is rekening gehouden met de veehouderijen in naburige (Nederlandse) gemeenten binnen een straal van 2 km. Dit zijn de gemeenten Hilvarenbeek, Oirschot en Bladel.

De verzamelde gegevens zijn ingevoerd in het rekenbestand (databases) voor de bronnen (veehouderijen). Voor de parameters van de bronnen zijn onderstaande defaultwaarden ingevoerd:

  • 1.

    Vergunde emissie (E-vergund): op basis van de vigerende vergunning die door de gemeente Reusel-De Mierden is aangeleverd.

  • 2.

    Emissiepunt hoogte (ST-HOOGTE) 6,0 m.;

  • 3.

    Gemiddelde gebouwhoogte (GEMGEBH): 6,0 m.;

  • 4.

    Emissiepunt binnendiameter (ST-BINDIAM): 0,5 m.;

  • 5.

    Emissiepunt uittreedsnelheid (ST-UITTREE): 4,0 m/s.

Alle berekeningen zijn uitgevoerd met het verspreidingsmodel V‐stacks gebied, versie 2010. De gemiddelde ruwheidslengte waarmee de geurbelasting voor de gehele gemeente is bepaald en bedraagt 0,32 m.

 

Een overzichtskaart van de veehouderijen is in bijlage 4 (Overzichtskaart veehouderijen) opgenomen.

 

3.4 Geurgevoelige objecten

Voor de analyse is in de rekenmodellen de gecumuleerde belasting, oftewel de achtergrondbelasting, op de geurgevoelige objecten per gebied bepaald. Op de geurgevoelige objecten is daarnaast een geurnorm van toepassing, welke bepalend is voor de mogelijkheden van de bedrijven om door te groeien. De geurgevoelige objecten in de gemeente Reusel-De Mierden en de naburige gemeenten zijn in de kaart in bijlage 5 (Overzichtskaart geurgevoelige objecten)  weergegeven.

 

Het totaal aantal geurgevoelige objecten in de gemeente Reusel-De Mierden is 4642. Dit aantal is in de analyses meegenomen. De geurgevoelige objecten van de buurgemeenten zijn niet in de analyses meegenomen, maar zijn nodig om de doorgroei van de veehouderijen in zowel de gemeente Reusel-De Mierden als in de buurgemeenten te kunnen vaststellen.

De verzamelde gegevens zijn ingevoerd in het rekenbestand (databases) voor de receptoren (geurgevoelige objecten). Het rekenbestand van de receptoren is als volgt samengesteld en gebruikt:

  • 1.

    het bevat de locaties van geurgevoelige objecten, deze zijn afkomstig uit het adres coördinatenbestand Nederland van het kadaster (ACN). Daaruit zijn de niet gevoelige locaties verwijderd, zoals voormalige veehouderijen;

  • 2.

    het bevat per object de verplichte parameters: een uniek identificatienummer, de x- en y-coördinaten en de geurnorm. In dit bestand zijn tevens niet verplichte parameters opgenomen zoals postcode en huisnummer, indien beschikbaar;

  • 3.

    het bevat de normen voor de geurbelasting vanuit de intensieve veehouderij. De geurgevoelige objecten in het niet-concentratiegebied binnen de bebouwde kom zijn bijvoorbeeld voorzien van de norm 1, 2 of 3 odour units, de objecten in het buitengebied hebben bijvoorbeeld de norm 5, 10 of 14 odour meegekregen;

  • 4.

    een deel van de geurgevoelige objecten is in eerste instantie uit het rekenbestand verwijderd. Het betreft een groot deel van de objecten binnen de bebouwde kom. Daarvoor in de plaats zijn op representatieve locaties op de rand van deze clusters (bijv. bebouwde kom) een beperkt aantal receptoren opgenomen. Omdat het representatieve punten betreft aan de rand van de bebouwingsclusters zijn deze eerst beperkend voor de mogelijkheden van een veehouderij. Het weglaten van de gevoelige objecten binnen de rand van de bebouwingsclusters heeft daarom geen gevolgen voor de nauwkeurigheid van de berekeningen. Het voordeel is dat de rekentijd aanzienlijk wordt verkort omdat het programma V-Stacks-gebied niet alle relaties tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten hoeft door te rekenen (de niet relevante zijn dus weggelaten);

  • 5.

    bij de analyse van de geurbelasting zijn de geurgevoelige objecten weer ‘teruggeplaatst’ zodat de geurbelasting per geurgevoelig object kan worden bepaald.

 

3.5 Scenario’s en doorgroeimogelijkheden veehouderijen

Voor de bepaling van het nut en de noodzaak voor het aanpassen van de geurnormen zijn ontwikkelscenario’s berekend, waarbij rekening is gehouden met de doorgroei van de veehouderijbedrijven. Het ontwikkelscenario is bedoeld voor het in beeld brengen van potentiële knelpunten en gebieden waar mogelijk een verbetering van de geursituatie kan optreden. In het ontwikkelscenario is ervan uitgegaan dat alle bedrijven hun ontwikkelingsruimte benutten. Opgemerkt moet worden dat de worstcase benadering inzichtelijk maakt waar de knelpunten met geur kunnen ontstaan en overwogen moet worden om andere geurnormen te gaan hanteren.

 

Scenario’s, varianten en uitgangspunten voor de geurnormen intensieve veehouderij

In deze gebiedsvisie zijn de huidige en de te verwachten toekomstige geursituaties in beeld gebracht.

Voor de ontwikkelscenario's is uitgegaan van de het vergunningenbestand van 2012, waarbij rekening is gehouden met stoppende bedrijven.

Voor het in beeld brengen van de toekomstige geursituatie zijn drie scenario’s met geurnormen gebruikt: de huidige geurnormen en twee sets met andere geurnormen dan de huidige, zie tabel 3.3 hieronder.

 

Tabel 3.3: Overzicht met gehanteerde geurnormen.

Gebied

Huidige normen (ou)

Normenset 1 (ou)

Normenset 2 (ou)

Woonkern Reusel

1

0,1

0,1

Woonkern Hooge Mierde

2

0,1

0,1

Woonkern Lage Mierde

2

0,1

0,1

Woonkern Hulsel

2

0,1

0,1

Kernrandzone Reusel

7

7

5

Kernrandzone Hooge Mierde

7

7

5

Kernrandzone Lage Mierde

7

7

5

Kernrandzone Hulsel

7

7

5

Bedrijventerrein Kleine Hoeven

10

7

5

Buitengebied

14

10

5

 

Voor ieder scenario met geurnormen zijn varianten doorgerekend met het oog op de voorziene ontwikkelingen in de veehouderij. De komende jaren zullen bedrijven blijven, stoppen en afbouwen (stoppen op termijn). Dit heeft geleid tot de volgende varianten en bijbehorende uitgangspunten:

  • 1.

    de stoppers. De veehouderijen, die in het kader van het Actieplan ammoniak in hun bedrijfsontwikkelingsplan (BOP) hebben aangegeven met ingang van 2013 te zullen stoppen met de bedrijfsvoering, zijn niet meegenomen in de geurberekening voor de toekomst. Het betreft 5 bedrijven. NB. Deze zijn wel meegenomen in de huidige situatie;

  • 2.

    de afbouwers met 30% geurreductie tot 2020. Het betreft de veehouderijen die in het kader van het Actieplan ammoniak in hun BOP hebben aangegeven op termijn te gaan stoppen. Op grond van de stoppersregeling van het Actieplan ammoniak mogen deze bedrijven niet uitbreiden en zijn zij vanaf 2013 verplicht om tijdelijke alternatieve ammoniakemissie reducerende maatregelen te nemen. Voor deze afbouwers is een geurreductie van 30% geurreductie gehanteerd (zie bijlage 6 Onderbouwing geurreductie afbouwers). Deze situatie geldt tot 2020;

  • 3.

    de afbouwers stoppen met ingang van 2020. Het betreft de hiervoor genoemde afbouwende veehouderij die in 2020 de bedrijfsvoering stoppen. Aangenomen is dat deze veehouderijen met ingang van 2020 de bedrijfsvoering daadwerkelijk stoppen en geen geur meer uitstoten;

  • 4.

    de blijvers. De blijvende veehouderijen vullen het beschikbare bouwblok op (d.w.z. dat er van uit is gegaan dat de veehouderijen het tot hun beschikking staande bouwblok (toegewezen op grond van het bestemmingsplan) de komende jaren volledig opvullen door meer dieren te houden) zover de geurnorm dit toelaat. Daarbij is voor twee varianten de geursituatie bepaald:

het opvullen van het huidige beschikbare bouwblok door uitbreiding van het aantal dieren op het bedrijf, zover de geurnorm dit toelaat;

het opvullen tot een maximale bouwblok omvang van 1,5 ha (zover het bouwblok kleiner is dan 1,5 ha), zover de geurnorm dit toelaat.

Beide gevallen gaan uit van een geurreductie omdat de Verordening stikstof en Natura 2000 bij nieuwbouw alleen het gebruik van luchtwassers toestaat. Voor de geurreductie van luchtwassers is uitgegaan van de slechtst presterende techniek, de chemische luchtwasser met 30% geurreductie.

NB.: de variant met het opvullen van het bouwblok tot maximaal 1,5 ha is bij de latere berekeningen niet meer meegenomen. De resultaten komen nagenoeg overeen met de variant waarbij is uitgegaan van het opvullen van het huidige bouwblok.

  • 1.

    effect van de 50% regeling. Dit ontwikkelscenario voor de blijvende veehouderijen is in beeld gebracht overeenkomstig de regels van de Wgv. Dit betekent dat de veehouderijen die geen emissieruimte hebben als gevolg van de normen (‘op slot staan’) alleen nog kunnen ontwikkelen door het toepassen van emissiearme systemen zoals luchtwasser. De veehouderijen mogen de helft van de geuremissiereductie gebruiken voor het uitbreiden van de omvang van het bedrijf (meer dieren houden), waarbij de andere helft tegemoet komt aan het verlagen van de bedrijfsemissie.

 

In onderstaand overzicht zijn de scenario’s in tabel weergegeven.

 

Tabel 3.4: Overzicht scenario's.

situatie

normenset

benutting bouwblok

Uitgangspunten

Doel van het scenario

2012 (huidig)

2012

situatie 2012

vergunningenbestand  

1 oktober 2012

Huidige geursituatie inzichtelijk maken

ontwikkel-scenario

normenset

benutting bouwblok

Uitgangspunten

 

C2

set 1

opvullen beschikbaar bouwblok

8 stoppende bedrijven

ontwikkelscenario voor normenset 1: effect opvullen bouwblok (knelpunten) minus de stoppers

C3

set 2

opvullen beschikbaar bouwblok

8 stoppende bedrijven

ontwikkelscenario voor normenset 2: effect opvullen bouwblok (knelpunten) minus de stoppers

C3a

set 2

opvullen beschikbaar bouwblok

8 stoppende bedrijven

30% geurreductie afbouwers

ontwikkelscenario 2013 tot 2020 voor normenset 2: effect opvullen bouwblok (knelpunten) minus de stoppers en een geurreductie van 30% op de afbouwende veehouderijen

C3b

set 2

opvullen beschikbaar bouwblok

8 stoppende bedrijven

100% geurreductie afbouwers (stoppen met ingang van 2020)

ontwikkelscenario dat van toepassing is vanaf 2020 voor normenset 2: effect opvullen bouwblok (knelpunten) minus de stoppers en een geurreductie van 100% op de afbouwende veehouderijen (aannemende dat deze afbouwende veehouderijen met ingang van 2020 stoppen)

C3c

set 2

opvullen beschikbaar bouwblok

8 stoppende bedrijven

30% geurreductie afbouwers

50% regeling blijvers

ontwikkelscenario 2013 tot 2020 voor normenset 2: effect opvullen bouwblok (knelpunten) minus de stoppers en een geurreductie van 30% op de afbouwende veehouderijen en toepassing van de 50% regeling op de blijvende veehouderijen

D2

set 1

opvullen bouwblok tot 1,5 ha

8 stoppende bedrijven

ontwikkelscenario voor normenset 1: effect opvullen bouwblok tot 1,5 ha (knelpunten) minus de stoppers

D3

set 2

opvullen bouwblok tot 1,5 ha

8 stoppende bedrijven

ontwikkelscenario voor normenset 2: effect opvullen bouwblok tot 1,5 ha (knelpunten) minus de stoppers

 

De ontwikkelscenario's C en D zijn worstcase situaties en zijn bedoeld om de mogelijke knelpunten van het woon- en leefklimaat in beeld te brengen. Daarmee wordt ook het effect van afbouwers in beeld gebracht. Door de verschillende ontwikkelscenario's met elkaar te vergelijken, onderling en met de huidige situatie, kan worden beoordeeld of het hanteren van andere geurnormen wenselijk is.

 

De volgende uitgangspunten zijn voor alle varianten gehanteerd voor de doorgroei van de bedrijven:

  • 1.

    melkrundveebedrijven met een intensieve veehouderijtak met een emissie van minder dan 10.000 odour units groeien niet door, omdat ze zich zullen richten op de hoofdtak melkvee. Het is niet waarschijnlijk dat ze de intensieve tak verder zullen ontwikkelen (te klein in omvang);

  • 2.

    bedrijven met een emissie minder dan 1.150 odour units worden als extensief gezien en groeien niet door.

  • 3.

    huidig oppervlakte van de bouwblokken is als uitgangspunt genomen voor het bepalen van de maximale doorgroei in geuremissie;

  • 4.

    de bedrijven buiten de gemeente Reusel-De Mierden (buurgemeenten) hebben standaard een bouwblokgrote van 1,5 hectare, tenzij het bestaande bouwblok groter is. In het laatste geval is de omvang van het huidige bedrijf als uitgangspunt genomen.

 

3.6 Aanpassen van de vaste afstanden

Lopende het proces voor de intensieve veehouderij en het bepalen van andere geurnormen, kwam ook de vraag of de vaste afstanden voor melkveehouderijen aangepast zouden moeten worden vanwege de mogelijkheden tot omschakelen en uitbreiding. Daarom is in deze geurgebiedsvisie ook een onderzoek uitgevoerd naar de grotere vaste afstanden van melkveehouderijen naar geurgevoelige objecten (hoofdstuk 6).

Tot nu is er voor de gemeente Reusel-De Mierden geen aanleiding geweest om de vaste afstanden aan te passen, niet voor de paardenhouderij of voor andere diercategorieën waarvoor geen emissiefactoren (in odour units) bekend zijn (zie bijlage 1).

 

4 PROCES EN BESLUITVORMING

 

De afgelopen 2 tot 3 jaar zijn de maatschappelijke inzichten met betrekking tot veehouderijen en de gewenste ontwikkeling van vooral de intensieve veehouderij sterk veranderd. Oorzaken daarvan zijn onder andere het debat over megastallen, de Q‐koorts en de zorgen van burgers over hun gezondheid in relatie tot de intensieve veehouderij. Geur afkomstig van intensieve veehouderijen is vaak de aanleiding voor zorgen over een (on)gezonde leefomgeving.

 

Voor de aanvang van het proces is in april 2012 met de gemeenteraad, tijdens een werkbijeenkomst over geur en gezondheid, de geursituatie in relatie met de geurklachten besproken. In oktober 2012 is het project gestart en zijn de uitgangspunten en de ambities van de gemeente op een rij gezet. Vervolgens zijn de gegevens geïnventariseerd van geurgevoelige objecten en van de veehouderijen (gestopte bedrijven, stoppende bedrijven, bouwvlak en benutting daarvan). Met de gegevens zijn kaarten gemaakt van de geursituatie: in het najaar van 2012 ten behoeve van de evaluatie en begin 2013 voor de geurgebiedsvisie met andere geurnormen. Gedurende dit proces zijn drie werkbijeenkomsten gehouden met de commissie grondgebied en de gemeenteraad. In een themabijeenkomst zijn de commissie- en gemeenteraadsleden geïnformeerd over de resultaten van de evaluatie en de geurgebiedsvisie. Daarbij is voorlopig de richting voor andere geurnormen voor de intensieve veehouderij bepaald. Naar aanleiding daarvan is de geurgebiedsvisie uitgewerkt.

 

4.1 Wettelijke bevoegdheid gemeenteraad 

De Wgv verschaft de gemeenteraad de bevoegdheid om op basis van ruimtelijke overwegingen een bepaalde geurbelasting al dan niet acceptabel te achten (artikel 6 van de Wgv). Op deze wijze wordt de gemeente beleidsvrijheid geboden en kan zij, binnen zekere grenzen, maatwerk verlenen in vergunningverlening aan veehouderijen. De gemeenteraad is bevoegd in een verordening voor (delen van) zijn grondgebied een andere waarde of een andere afstand vast te leggen, die door het bevoegd gezag bij vergunningverlening moet

worden gehanteerd. Het bevoegd gezag is ruimte geboden om rekening te houden met de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en met de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting van dat gebied.

Gelet op bovenstaande tekst uit de Memorie van toelichting bij de Wgv is de gemeenteraad bevoegd om ‐ rekening houdend met de wettelijke randvoorwaarden ‐ een verordening op te stellen. De gedachte van de wetgever daarachter is dat daarmee het stellen van (andere) geurnormen deel uitmaakt van het democratische besluitvormingsproces. In dit proces wordt bepaald welk geurniveau aanvaardbaar wordt gevonden en welke geurnormen daarbij passen. Daarnaast is op een gemeentelijke verordening inspraak van toepassing.

 

4.2 Besluitvormingstraject gemeente

De gemeenteraad besluit dus over de geurnormen en legt deze in een verordening vast. Het concept van de ontwerpgeurgebiedsvisie en ontwerpverordening zijn in augustus met de wethouder en de betrokken ambtenaren besproken. Op 3 september zijn de definitieve ontwerpen van beide documenten opgeleverd en in procedure gebracht. Daarna is het volgende traject gepland:

  • 1.

    10 september 2013: behandeling in het college van Burgemeester en wethouders;

  • 2.

    13 september tot en met 25 oktober 2013: ter inzage;

  • 3.

    19 november 2013: behandeling Nota van Inspraak in het college;

  • 4.

    3 december 2013: behandeling definitief voorstel geurverordening met andere normen en geurgebiedsvisie in de commissie Ruimte;

  • 5.

    16 december 2013: definitieve besluitvorming door de gemeenteraad;

  • 6.

    17 december 2013: publicatie en in werking treding.

 

4.3 Afstemming met buurgemeenten

Andere geurnormen kunnen gevolgen hebben voor de buurgemeenten. Aan de randen met de buurgemeenten gaan mogelijk andere normen gelden bij de vergunningverlening aan veehouderijen. Dit heeft tot gevolg dat er meer of minder ontwikkelingsruimte is voor de veehouderijen. Daarom wordt afstemming met de buurgemeenten door Wgv voorgeschreven. De gemeente Reusel-De Mierden heeft inhoud gegeven aan deze afstemmingsplicht door:

  • 1.

    het ontwerp van de gebiedsvisie en de geurverordening toe te sturen vergezeld van een verzoek om reactie of overleg (indien nodig);

  • 2.

    hen te wijzen op de ter inzage legging.

De definitieve gebiedsvisie en Verordening geurhinder en veehouderij zal aan de buurgemeenten worden toegestuurd.

 

5 GEBIEDSVISIE: RESULTATEN ONTWIKKELSCENARIO'S EN KNELPUNTENANALYSE

Uit de evaluatie (zie bijlage 2) is gebleken dat de bestaande bouwblokken de veehouderijen nog zoveel ontwikkelingsruimte bieden die tot groei van de geuremissies kan leiden en tot een wezenlijke verslechtering van het woon- en leefklimaat. In dit hoofdstuk zijn resultaten van de ontwikkelscenario’s met ander geurnormen opgenomen. Deze zijn uitgevoerd met oog op de toekomst om mogelijke knelpunten met geur bij verschillende normen in beeld te krijgen. Dit zijn de mogelijke knelpunten in de achtergrondbelasting die kunnen gaan ontstaan bij ontwikkeling van de veehouderijen volgens de gekozen uitgangspunten. De ontwikkelscenario’s worden vergeleken met de huidige situatie. In de bijlagen 7 tot en met 16 zijn overzichtskaarten van de verschillende scenario’s opgenomen.

 

5.1 Huidige geursituatie

De huidige geursituatie is de referentie voor de ontwikkelscenario’s. Het betreft de geursituatie op grond van de vergunning op 1 november 2012.

 

In tabel 5.1 is de geuremissie van de veehouderij per deelgebied weergegeven. De totale geuremissie van alle veehouderijen bedraagt ruim 4,6 miljoen odour units, waarvan ruim 3,8 miljoen odour units wordt geproduceerd in het agrarisch gebied (voorheen verwevingsgebied en het landbouwontwikkelingsgebied).

In tabel 5.1 is ook het aantal bedrijven weergegeven dat als gevolg van de huidige geurnormen (geurverordening 2008) geen ontwikkelruimte meer heeft (emissiestandstill voor geur). Bij de huidige geurnormen hebben in totaal 36 intensieve veehouderijen te maken met een emissiestandstill. Daarvan bevinden zich er 29 in agrarisch gebied en 7 in de kernrandzone rond Reusel (tussen 250 en 500 meter, niet extensivering, geen slot op de muur).

Deze 36 intensieve veehouderijen met een emissiestandstill kunnen alleen door het toepassen van emissiearme systemen zoals luchtwassers de omvang van het bedrijf uitbreiden met meer dieren. Daarbij is de 50% regeling van de Wgv van toepassing. Dit wil zeggen dat 50% van de emissiereductie die wordt behaald door het toepassen van emissiearme systemen benut mag worden voor het houden van meer dieren en de andere 50% wordt benut om de geuremissie van het bedrijf te verlagen.

Er zijn 132 intensieve veehouderijen die geen ontwikkelruimte op het bouwblok meer hebben. Dit wil zeggen dat of het bouwblok volledig is benut, of groter is dan 1,5 ha en volledig benut of dat het slot op de muur in extensiveringsgebieden van toepassing is. Dit laatste geldt ook voor de 7 veehouderijen welke zich binnen een woonkern bevinden. Van de totaal 226 intensieve veehouderijen hebben er 58 nog emissieruimte voor geur. Dit betekent dat bij de huidige geurnormen de geuremissie nog kan toenemen als de veehouderij besluit om uit te breiden met meer dieren.

 

Tabel 5.1. Geuremissies veehouderijen en ontwikkelruimte in de huidige situatie

(vergunningenbestand 2012, geurnormen verordening 2008).

Veehouderijen

Geuremissie

Ontwikkelruimte

Gebied

odour units

geen ruimte op bouwblok of groter dan 1,5 ha

emissiestandstill door geurnorm

niet standstill (emissieruimte)

Extensivering natuur

121.721

16

0

0

Agrarisch (verweving en Landbouw-ontwikkelingsgebied)

3.807.311

56

29

56

Kernrandzones (inclusief extensivering overig)

637.610

53

7

2

Woonkernen

41.890

7

0

0

Totaal

4.608.532

132

36

58

 

Tabel 5.2 geeft het huidige woon- en leefklimaat weer aan de hand van het aantal woningen per kwaliteitscategorie: optimaal+, optimaal, aanvaardbaar, niet aanvaardbaar. Deze is ook op de geurkaart in bijlage 7 (Huidige geursituatie 2012) weergeven.

 

Tabel 5.2. Huidige geursituatie aan de hand van het aantal geurgevoelige objecten per kwaliteitscategorie woon- en leefklimaat.

Gebied

Aantal geurgevoelige objecten

 

Huidige situatie (2012)

 

Totaal

opt+

opt.

aanvb.

niet aanvb.

Buitengebied

 

 

 

 

 

Extensivering natuur

64

59

3

2

0

Agrarisch (verweving en Landbouw-ontwikkelingsgebied)

74

0

2

9

63

Totaal Buitengebied

138

59

5

11

63

Woonkernen

 

 

 

 

 

Reusel

2939

0

656

1946

337

Hulsel

193

0

0

193

0

Hooge Mierde

430

0

258

166

6

Lage Mierde

531

85

424

11

11

Totaal woonkernen

4093

85

1338

2316

354

Kernrandzones

 

 

 

 

 

Reusel

227

38

94

27

68

Hulsel

27

2

21

4

0

Hooge Mierde

97

36

27

9

25

Lage Mierde

60

37

11

8

4

Totaal kernrandzones

411

113

153

48

97

 Totaal

4642

257

1496

2375

514

opt+ = kwaliteitscategorie woon- en leefklimaat optimaal+

opt = kwaliteitscategorie woon- en leefklimaat optimaal

aanvb = kwaliteitscategorie woon- en leefklimaat aanvaardbaar

niet aanvaardbaar = kwaliteitscategorie woon- en leefklimaat niet aanvaardbaar

 

Tabel 5.2 laat zien dat het overgrote deel van de geurgevoelige objecten (zoals woningen) zich in de kwaliteitscategorie optimaal of aanvaardbaar bevindt. Dit komt voor de woonkernen overeen met een goed tot redelijk goed woon- en leefklimaat en in het buitengebied komt dit overeen met een redelijk tot matig woon- en leefklimaat.

Van de totaal 4642 geurgevoelige objecten bevinden zich er 514 in een niet aanvaardbaar woon en leefklimaat. Deze zijn overbelast, de achtergrondgeurbelasting is hoger dan 10 odour units en het woon- en leefklimaat is matig, tamelijk slecht tot slecht. Het overgrote deel van de overbelaste geurgevoelige objecten bevindt zich in de woonkern Reusel (zuid). Ook in Hooge Mierde en Lage Mierde zijn respectievelijk 6 en 11 geurgevoelige objecten overbelast.

In een optimaal+ woon- en leefklimaat bevinden zich 257 geurgevoelige objecten. Deze bevinden zich vooral in het extensiveringsgebied natuur en de woonkern Lage Mierde (en in de kernrandzones).

 

In het buitengebied bevinden zich 138 voor geur gevoelige objecten. Van de 64 geurgevoelige objecten gelegen in de extensiveringsgebieden natuur, bevinden zich er 59 in de kwaliteitscategorie optimaal+. In de extensiveringsgebieden natuur komen geen geurgevoelige objecten voor met een niet aanvaardbaar woon en leefklimaat. Dit in tegenstelling tot de geurgevoelige objecten in het agrarisch gebied, daar zijn 63 van de 74 geurgevoelige objecten overbelast.

 

5.2 Standstill bij opvullen bouwblok 

Het doel van de gemeente is een standstill te bereiken. Bij de evaluatie (zie bijlage 2) is gebleken dat twee sets met geurnormen daarvoor perspectief bieden:

  • 1.

    normenset 1: geurnorm 0,1 odour unit op de woonkernen, 7 odour units op de kernrandzones en 10 odour units in het agrarisch gebied;

  • 2.

    normenset 2: geurnorm 0,1 odour unit op de woonkernen, 5 odour units op de kernrandzones en 5 odour units in het agrarisch gebied.

Voor deze geurgebiedsvisie zijn de geursituaties bepaald voor deze twee sets van geurnormen, zowel voor het opvullen van het huidige beschikbare bouwblok als ook voor een bouwblok van 1,5 ha (scenario's C2, C3, D2 en D3; zie tabel 3.3 en 3.4). De geursituatie voor deze ontwikkelscenario’s is berekend en de uitkomsten zijn weergegeven in tabel 5.3 en tabel 5.4.

Tabel 5.3. Geuremissie veehouderij en woon- en leefklimaat in het buitengebied, de huidige situatie 2012 vergeleken met vier ontwikkelscenario's (twee sets geurnormen en opvullen beschikbaar bouwblok en opvullen tot 1,5 ha).

 

Huidig 2012

C2

D2

C3

D3

vergunning-bestand

2012

normenset 1

(0,1-7-10)

normenset 1

(0,1-7-10)

normenset 2

(0,1-5-5)

normenset 2

(0,1-5-5)

opvullen bestaand bouwblok

1,5 ha (tenzij al groter)

opvullen bestaand bouwblok

1,5 ha (tenzij al groter)

8 stoppers

8 stoppers

8 stoppers

8 stoppers

Effecten veehouderij

 

 

 

 

 

geuremissie veehouderij (odour units)

4.608.532

6.409.804

6.436.731

5.675.008

5.701.935

aantal veehouderijen met emissieruimte

58

25

25

25

25

aantal veehouderijen met emissiestandstill

36

69

69

69

69

aantal veehouderij geen ruimte op bouwblok of groter dan 1,5 ha

132

132

132

132

132

Effect op geurgevoelige objecten in buitengebied

 

 

 

 

 

Extensivering Natuur

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

 

 

optimaal+

59

59

59

61

59

optimaal

4

3

4

3

4

aanvaardbaar

1

2

1

0

1

niet aanvaardbaar

0

0

0

0

0

Verweving en Landbouwontwikkelingsgebied

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

 

 

optimaal+

4

0

0

3

0

optimaal

19

10

10

26

10

aanvaardbaar

15

16

16

26

16

niet aanvaardbaar

36

48

48

19

48

Kernrandzones

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

 

 

optimaal+

143

142

142

142

142

optimaal

138

139

139

139

139

aanvaardbaar

49

48

48

48

48

niet aanvaardbaar

81

82

82

82

82

 

 

Tabel 5.4. Woon- en leefklimaat in de woonkernen, de huidige geursituatie in 2012 vergeleken met vier ontwikkelscenario's (twee sets geurnormen en opvullen beschikbaar bouwblok en opvullen tot 1,5 ha bouwblok).

 

Huidig 2012

C2

D2

C3

D3

vergunning-bestand

2012

normenset 1

(0,1-7-10)

normenset 1

(0,1-7-10)

normenset 2

(0,1-5-5)

normenset 2

(0,1-5-5)

opvullen bestaand bouwblok

1,5 ha (tenzij al groter)

opvullen bestaand bouwblok

1,5 ha (tenzij al groter)

8 stoppers

8 stoppers

8 stoppers

8 stoppers

Effect op geurgevoelig objecten in de woonkernen

 

 

 

 

 

Woonkern Reusel

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

 

 

optimaal+

0

0

0

0

0

optimaal

991

989

989

989

989

aanvaardbaar

1712

1709

1709

1709

1709

niet aanvaardbaar

236

241

241

241

241

Woonkern Hulsel

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

 

 

optimaal+

0

0

0

0

0

optimaal

2

0

2

2

2

aanvaardbaar

191

193

191

191

191

niet aanvaardbaar

0

0

0

0

0

Woonkern Hooge Mierde

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

 

 

optimaal+

0

0

0

0

0

optimaal

278

278

278

278

278

aanvaardbaar

148

148

148

148

148

niet aanvaardbaar

4

4

4

4

4

Woonkern Lage Mierde

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

 

 

optimaal+

263

260

260

260

260

optimaal

249

252

252

252

252

aanvaardbaar

8

8

8

8

8

niet aanvaardbaar

11

11

11

11

11

 

Uit tabel 5.3 blijkt dat met de maximaal aangescherpte geurnormen op de woonkernen (norm 0,1 odour unit; laagste waarde binnen de toegestane bandbreedte van de Wgv) de geuremissie nog steeds kan toenemen. In de ontwikkelscenario’s C3 en D3, waarbij de geurnormen in het buitengebied zijn verlaagd tot 5 odour units, is de geuremissie van de veehouderij het laagst, maar nog altijd ruim 1 miljoen odour units hoger dan in de huidige situatie. Dit betekent dat een (geur)emissiestandstill niet wordt bereikt.

Uit de tabellen 5.3 en 5.4 blijkt dat de hogere geuremissie van de ontwikkelscenario’s, niet of nauwelijks gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat. Het aantal geurgevoelige objecten in de verschillende kwaliteitsklassen voor het woon- en leefklimaat zijn in de ontwikkelscenario’s vrijwel gelijk aan die inde huidige situatie.

Uit tabel 5.4 blijkt dat voor wat betreft het woon- en leefklimaat in de woonkernen, de ontwikkelscenario’s niet of nauwelijks van elkaar verschillen. Er treden slechts kleine verschuivingen op van optimaal+ naar optimaal en aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In Reusel kunnen er 5 geurgevoelige objecten extra te maken krijgen met een niet aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Uit tabel 5.3 blijkt dat ook het woon- en leefklimaat in het buitengebied van de verschillende ontwikkelscenario’s niet of nauwelijks van elkaar verschillen. Een positief resultaat voor het woon- en leefklimaat in het agrarisch gebied (verweving en landbouwontwikkelingsgebied) kan worden bereikt met ontwikkelscenario C3. Het aantal woningen in een niet aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan met 29 stuks afnemen en er bevinden zich meer woningen in een aanvaardbaar, optimaal en optimaal+ woon- en leefklimaat.

 

5.3 Effect van 30% geurreductie op de afbouwende veehouderij (geursituatie 2013 – 2020)

De afbouwende veehouderijen moeten onder de werking van het Actieplan ammoniak met ingang van 1 april 2013 tijdelijke maatregelen nemen om de ammoniakemissie te beperken. Aangenomen is dat dit in ontwikkelscenario C3a leidt tot een geurreductie van 30% (zie onder uitgangspunten, paragraaf 3.5). De effecten zijn alleen berekend voor ontwikkelscenario C3 (de resultaten van de scenario’s C en D verschillen nauwelijks van elkaar en C3 laat een perspectief op een beter woon en leefklimaat zien in het agrarisch gebied).

De resultaten van het ontwikkelscenario C3a, dat uitgaat van 30% geurreductie op de afbouwende veehouderijen, worden weergegeven in tabel 5.5 en 5.6. Er wordt vergeleken met de huidige geursituatie en ontwikkelscenario C3.

 

Tabel 5.5. Geuremissie veehouderij en woon- en leefklimaat in het buitengebied, de huidige geursituatie 2012 vergeleken met twee ontwikkelscenario's (C3 en C3a; geurnormenset 2, opvullen beschikbaar bouwblok, minus stoppers en geurreductie van 30% op de afbouwende bedrijven in scenario C3a).

 

Huidig 2012

C3

C3a

vergunning-bestand

2012

normenset 2

(0,1-5-5)

normenset 2

(0,1-5-5)

opvullen bestaand bouwblok

opvullen bestaand bouwblok

-

8 stoppers

8 stoppers

-

-

afbouwers:

30% geurreductie

Effecten veehouderij

 

 

 

geuremissie veehouderij (odour units)

4.608.532

5.675.008

5.117.652

aantal veehouderijen met emissieruimte

58

25

23

aantal veehouderijen met emissiestandstill

36

69

52

aantal veehouderij geen ruimte op bouwblok of groter dan 1,5 ha

132

132

151

Effect op geurgevoelige objecten in buitengebied

 

 

 

Extensivering Natuur

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

59

61

61

optimaal

4

3

3

aanvaardbaar

1

0

0

niet aanvaardbaar

0

0

0

Verweving en Landbouwontwikkelingsgebied

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

4

3

3

optimaal

19

26

26

aanvaardbaar

15

26

26

niet aanvaardbaar

36

19

19

Kernrandzones

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

143

142

185

optimaal

138

139

143

aanvaardbaar

49

48

15

niet aanvaardbaar

81

82

68

 

Tabel 5.6. Woon- en leefklimaat in de woonkernen, de huidige situatie 2012 vergeleken met twee ontwikkelscenario's ontwikkelscenario's (C3 en C3a; geurnormenset 2, opvullen beschikbaar bouwblok, minus stoppers en geurreductie van 30% op de afbouwende bedrijven in scenario C3a).

 

Huidig 2012

C3

C3a

vergunning-bestand

2012

normenset 2

(0,1-5-5)

normenset 2

(0,1-5-5)

opvullen bestaand bouwblok

opvullen bestaand bouwblok

-

8 stoppers

8 stoppers

-

-

afbouwers:

30% geurreductie

Effect op geurgevoelig objecten in de woonkernen

 

 

 

Woonkern Reusel

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

0

0

11

optimaal

991

989

2234

aanvaardbaar

1712

1709

518

niet aanvaardbaar

236

241

176

Woonkern Hulsel

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

0

0

0

optimaal

2

2

33

aanvaardbaar

191

191

160

niet aanvaardbaar

0

0

0

Woonkern Hooge Mierde

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

0

0

0

optimaal

278

278

282

aanvaardbaar

148

148

144

niet aanvaardbaar

4

4

4

Woonkern Lage Mierde

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

263

260

527

optimaal

249

252

4

aanvaardbaar

8

8

0

niet aanvaardbaar

11

11

0

 

Uit tabel 5.5 blijkt dat door een geurreductie van 30% op de afbouwende veehouderijen de geuremissie in totaal met ruim 557.000 odour units afneemt ten opzichte van de situatie onder ontwikkelscenario C3. Deze emissie is ruim 509.000 odour units hoger dan in de huidige situatie 2012.

De afname van de geuremissie werkt door in het woon- en leefklimaat. Ten opzichte van de huidige situatie vermindert het aantal woningen met een niet aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woonkernen Reusel en Lage Mierde en in de kernrandzones substantieel (tabel 5.6). Daarnaast vindt een belangrijke verschuiving plaats van aanvaardbaar naar optimaal en optimaal+ woon- en leefklimaat.

 

5.4 Effect op de geurreductie als de afbouwende veehouderijen stoppen (situatie vanaf 2020)

De afbouwende veehouderijen moeten onder de werking van het Actieplan ammoniak met ingang van 1 april 2013 tijdelijke maatregelen nemen om de ammoniakemissie te beperken. Het is de bedoeling dat deze veehouderijen uiterlijk op 31 december 2019 de bedrijfsvoering stoppen. Aannemende dat dit gebeurt, is in ontwikkelscenario C3b een geurreductie voor de betreffende veehouderijen doorgerekend van 100%. De effecten zijn alleen berekend voor ontwikkelscenario C3 (de resultaten van de scenario’s C en D verschillen nauwelijks van elkaar en C3 biedt een perspectief op een beter woon- en leefklimaat in het agrarisch gebied).

De resultaten van het ontwikkelscenario C3b worden weergegeven in tabel 5.7 en 5.8. Er wordt vergeleken met de huidige geursituatie en ontwikkelscenario C3.

 

Tabel 5.7. Geuremissie veehouderij en woon- en leefklimaat in het buitengebied, de huidige situatie 2012 vergeleken met twee ontwikkelscenario's (C3 en C3b; geurnormenset 2, opvullen beschikbaar bouwblok, minus stoppers en geurreductie van 100% in scenario C3b als gevolg van het stoppen van de afbouwende bedrijven met ingang van 2020).

 

Huidig 2012

C3

C3b

vergunning-bestand

2012

normenset 2

(0,1-5-5)

normenset 2

(0,1-5-5)

opvullen bestaand bouwblok

opvullen bestaand bouwblok

-

8 stoppers

8 stoppers

-

-

afbouwers: stoppen 2020 => 100% geurreductie

Effecten veehouderij

 

 

 

geuremissie veehouderij (odour units)

4.608.532

5.675.008

4.940.525

aantal veehouderijen met emissieruimte

58

25

23

aantal veehouderijen met emissiestandstill

36

69

52

aantal veehouderij geen ruimte op bouwblok of groter dan 1,5 ha

132

132

151

Effect op geurgevoelige objecten in buitengebied

 

 

 

Extensivering Natuur

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

59

61

61

optimaal

4

3

3

aanvaardbaar

1

0

0

niet aanvaardbaar

0

0

0

Verweving en Landbouwontwikkelingsgebied

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

4

3

12

optimaal

19

26

19

aanvaardbaar

15

26

24

niet aanvaardbaar

36

19

19

Kernrandzones

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

143

142

205

optimaal

138

139

126

aanvaardbaar

49

48

28

niet aanvaardbaar

81

82

52

 

Uit tabel 5.7 blijkt dat door een geurreductie van 100% als gevolg van het stoppen van de afbouwende veehouderijen de geuremissie in 2020 met ruim 734.000 odour units zou kunnen afnemen ten opzichte van de situatie onder ontwikkelscenario C3. Deze geuremissie is 332.000 odour units hoger dan die in de huidige situatie 2012.

Ondanks dat ten opzichte van de huidige situatie geen (geur)emissiestandstill wordt bereikt, heeft het stoppen van de afbouwende bedrijven vanaf 2020 een gunstig effect op het woon- en leefklimaat. Ten opzichte van de huidige situatie vermindert het aantal woningen met een niet aanvaardbaar woon- en leefklimaat substantieel. Dit geldt vooral voor de woonkernen Reusel en Lage Mierde, voor de kernrandzones en in het agrarisch gebied. Daarnaast vindt een belangrijke verschuiving plaats van aanvaardbaar naar optimaal en optimaal+ woon- en leefklimaat.

 

Tabel 5.8. Woon- en leefklimaat in het buitengebied, de huidige situatie 2012 vergeleken met twee ontwikkelscenario's (C3 en C3b; geurnormenset 2, opvullen beschikbaar bouwblok, minus stoppers en geurreductie van 100% in scenario C3b als gevolg van het stoppen van de afbouwende bedrijven met ingang van 2020).

 

Huidig 2012

C3

C3b

vergunning-bestand

2012

normenset 2

(0,1-5-5)

normenset 2

(0,1-5-5)

opvullen bestaand bouwblok

opvullen bestaand bouwblok

-

8 stoppers

8 stoppers

-

-

afbouwers: stoppen 2020 => 100% geurreductie

Effect op geurgevoelig objecten in de woonkernen

 

 

 

Woonkern Reusel

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

0

0

33

optimaal

991

989

2283

aanvaardbaar

1712

1709

453

niet aanvaardbaar

236

241

170

Woonkern Hulsel

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

0

0

0

optimaal

2

2

36

aanvaardbaar

191

191

157

niet aanvaardbaar

0

0

0

Woonkern Hooge Mierde

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

0

0

5

optimaal

278

278

278

aanvaardbaar

148

148

143

niet aanvaardbaar

4

4

4

Woonkern Lage Mierde

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

263

260

531

optimaal

249

252

0

aanvaardbaar

8

8

0

niet aanvaardbaar

11

11

0

 

5.5 Effect van de 50% regeling Wgv bij ontwikkeling van de blijvende veehouderijen

Willen de blijvende veehouderijen in de toekomst nog ontwikkelen (uitbreiden van de omvang van de veestapel) dan moeten zij als gevolg van de geurnormen (normenset 2) of als gevolg van bepalingen in het bestemmingsplan, de 50% regeling toepassen. De helft van de geurreductie die op het bedrijf wordt gerealiseerd door het toepassen van emissiearme systemen (zoals luchtwassers) mag worden gebruikt voor bedrijfsontwikkeling en de andere helft komt ten goede aan het verlagen van de bedrijfsemissie (zie onder uitgangspunten, paragraaf 3.5). Aannemende dat de veehouderijen zich ontwikkelen met toepassing van de 50% regeling is in scenario C3c de geurreductie en het effect op het woon- en leefklimaat doorgerekend. Deze zijn alleen berekend voor ontwikkelscenario C3 (de resultaten van de scenario’s C en D verschillen nauwelijks van elkaar en C3 biedt een perspectief op een beter woon en leefklimaat in het agrarisch gebied).

De resultaten van het ontwikkelscenario C3c, dat uitgaat van de 50% regeling door ontwikkeling van de blijvende veehouderijen, worden weergegeven in tabel 5.9 en 5.10. Er wordt vergeleken met de huidige geursituatie en ontwikkelscenario C3.

 

 

Uit tabel 5.9 blijkt dat de geurreductie als gevolg van het gebruik maken van de 50% regeling door blijvende veehouderijen groot is. De totale bedrijfsemissies zijn bijna 930.000 odour units minder dan in de huidige situatie.

De afname van de geuremissie werkt door in het woon- en leefklimaat. Ten opzichte van de huidige situatie vermindert het aantal woningen met een niet aanvaardbaar woon- en leefklimaat substantieel in de woonkernen Reusel en Lage Mierde, in de kernrandzones en in het agrarisch gebied. Daarnaast vindt een belangrijke verschuiving plaats van aanvaardbaar naar optimaal en optimaal+ woon- en leefklimaat.

 

Tabel 5.9. Geuremissie veehouderij en woon- en leefklimaat in het buitengebied, de huidige situatie 2012 vergeleken met twee ontwikkelscenario's (C3 en C3c; geurnormenset 2, opvullen beschikbaar bouwblok, minus stoppers en 50% geurreductie in scenario C3c als gevolg van toepassing van de 50% regeling op de zich ontwikkelende blijvende bedrijven).

 

Huidig 2012

C3

C3c

 

vergunning-bestand

2012

normenset 2

(0,1-5-5)

normenset 2

(0,1-5-5)

 

opvullen bestaand bouwblok

opvullen bestaand bouwblok

 

-

8 stoppers

8 stoppers

 

-

-

blijvers: ontwikkelen met 50% regeling

Effecten veehouderij

 

 

 

geuremissie veehouderij (odour units)

4.608.532

5.675.008

3.679.933

aantal veehouderijen met emissieruimte

58

25

58

aantal veehouderijen met emissiestandstill

36

69

36

aantal veehouderij geen ruimte op bouwblok of groter dan 1,5 ha

132

132

132

Effect op geurgevoelige objecten in buitengebied

 

 

 

Extensivering Natuur

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

59

61

60

optimaal

4

3

2

aanvaardbaar

1

0

2

niet aanvaardbaar

0

0

0

Verweving en Landbouwontwikkelingsgebied

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

4

3

12

optimaal

19

26

13

aanvaardbaar

15

26

24

niet aanvaardbaar

36

19

25

Kernrandzones

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

143

142

159

optimaal

138

139

134

aanvaardbaar

49

48

51

niet aanvaardbaar

81

82

67

 

 

Tabel 5.10. Woon- en leefklimaat in het buitengebied, de huidige situatie 2012 vergeleken met twee ontwikkelscenario's (C3 en C3c; geurnormenset 2, opvullen beschikbaar bouwblok, minus stoppers en 50% geurreductie in scenario C3c als gevolg van toepassing van de 50% regeling op de zich ontwikkelende blijvende bedrijven).

 

Huidig 2012

C3

C3c

 

vergunning-bestand

2012

normenset 2

(0,1-5-5)

normenset 2

(0,1-5-5)

 

opvullen bestaand bouwblok

opvullen bestaand bouwblok

 

-

8 stoppers

8 stoppers

 

-

-

blijvers: ontwikkelen met 50% regeling

Effect op geurgevoelig objecten in de woonkernen

 

 

 

Woonkern Reusel

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

0

0

0

optimaal

991

989

1983

aanvaardbaar

1712

1709

846

niet aanvaardbaar

236

241

110

Woonkern Hulsel

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

0

0

0

optimaal

2

2

20

aanvaardbaar

191

191

173

niet aanvaardbaar

0

0

0

Woonkern Hooge Mierde

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

0

0

0

optimaal

278

278

384

aanvaardbaar

148

148

46

niet aanvaardbaar

4

4

0

Woonkern Lage Mierde

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

optimaal+

263

260

300

optimaal

249

252

212

aanvaardbaar

8

8

8

niet aanvaardbaar

11

11

11

 

 

6 VASTE AFSTANDEN VOOR DE MELKVEEHOUDERIJ

 

Voor melkvee en jongvee zijn geen geuremissiefactoren (odour units per dier) beschikbaar. Als gevolg daarvan is de geuremissie van een melkveehouderij en de daaruit volgende geurbelasting op geurgevoelige objecten niet te bepalen. Daarom zijn in de Wgv vaste afstanden opgenomen. Naar geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom moet een melkveehouderij een afstand aanhouden van 100 meter, naar geurgevoelige objecten in het buitengebied een afstand van 50 meter.

De mogelijkheden voor omschakeling van intensieve veehouderij naar melkveehouderij en de gesignaleerde groei in omvang van melkveebedrijven zijn de aanleiding voor het uitvoeren van onderzoek naar het nut en de noodzaak voor het aanpassen van de vaste afstandentabel. In dit hoofdstuk wordt dit onderzoek beschreven.

Mogelijke nieuwe waarden voor de vaste afstanden zijn bepaald door gebruik te maken van de emissiefactor voor vleesstieren (35,6 odour units per dier). Dit is een diersoort die wat betreft omvang, gewicht en voeding in grote mate overeenkomt met melkvee. Met deze emissiefactor is de geuremissie van melkveehouderijen van verschillende omvang bepaald. Met V-Stacks is de geurverspreiding naar de omgeving in beeld gebracht met de geurcontour behorend bij een bepaalde geurbelasting of geurnorm.

 

Noot. Deze methode om de afstand te bepalen is ook door andere gemeenten gebruikt en heeft bij beroepszaken stand gehouden (Afdeling bestuursrechtspraak, 20101151 3/1/M2).

 

6.1 Uitgangspunten

De geuremissie van een melkveehouderij is gebaseerd op de emissiefactor voor vleesstieren: 35,6 ouE/s. In de berekeningen is van deze emissiewaarde uitgegaan.

 

Traditioneel versus emissiearme stal

De melkveehouderij kent traditionele stalsystemen en emissiearme. Bij de bouw van nieuwe stallen moeten emissiearme systemen toegepast worden op grond van de Verordening stikstof en Natura 2000. De Wgv maakt voor de vaste afstanden geen onderscheid tussen traditionele en emissiearme stallen. Om op dit punt aan te sluiten bij de systematiek van de Wgv wordt in deze geurgebiedsvisie geen onderscheid gemaakt tussen traditionele en emissiearme stallen. Het toepassen van emissiearme melkveestallen veronderstelt een lagere emissiefactor. Echter de moderne nieuwe emissiearme stallen zijn vaak open van karakter en kunnen relatief veel geur uitstoten. Daarom wordt vastgehouden aan het hanteren van de emissiefactor van vleesstieren als (indicatieve) maat voor de geuremissie van melkvee.

 

Berekeningen

Met het rekenprogramma V-stacks gebied zijn bij verschillende dieraantallen, van 50 tot 600 stuks melkvee, de geurcontouren bepaald. De afstand van het emissiepunt tot aan de geurcontour is de aan te houden afstand. Deze afstand behoort bij een bepaalde geurbelasting of geurnorm.

 

Geurbelasting

De nieuwe vaste afstand is bepaald op basis van de geurcontouren van 3 ouE/m3 voor objecten binnen de kom en 7 ouE/m3 voor objecten buiten de kom. Vaste afstanden uit de Wgv zijn als het ware normen voor de voorgrond geurbelasting, maar dan uitgedrukt in meters. De Wgv houdt voor de melkveehouderij geen rekening met cumulatie, zoals dat wel het geval is bij de intensieve veehouderij (normen aanscherpen om de geuremissie van individuele bedrijven te beperken met als doel daarmee de achtergrondbelasting te beheersen). Om ook op dit punt aan te sluiten bij de wettelijke systematiek wordt hier ook geen rekening gehouden met cumulatie. Er wordt alleen uitgegaan van de voorgrondbelasting. Het niveau van de voorgrondbelasting is zodanig gekozen dat het overeenkomt met een goed woon- en leefklimaat (zie tabel 3.1) en zich bevindt in de milieukwaliteitsklasse optimaal+ / optimaal (zie paragraaf 3.2).

 

6.2 Resultaten van het onderzoek

Objecten in de woonkernen

In figuur 6.1 zijn de resultaten van het onderzoek in een grafiek weergegeven voor objecten in de woonkernen. De afstand is aangegeven van emissiepunt tot aan de geurcontour die staat voor een geurbelasting van 3 ouE/m3. De lijn van 100 meter is de wettelijke vaste afstand.

Figuur 6.1 geeft aan dat - om een geurbelasting van 3 odour units niet te overschrijden - de aan te houden afstand afhankelijk is van het aantal dieren. Bij 100 stuks melkvee bedraagt deze 100 meter, bij 200 stuks melkvee 144 meter en bij 600 dieren bijna 300 meter.

 

Figuur 6.1: afstanden van melkveehouderijen naar geurgevoelige objecten binnen de woonkernen

 

Objecten in het buitengebied

In figuur 6.2 zijn de resultaten van het onderzoek in een grafiek weergegeven voor objecten in Buitengebied. De afstand is aangegeven van emissiepunt tot aan de geurcontour die staat voor een geurbelasting van 7 ouE/m3. De lijn van 50 meter is de wettelijke vaste afstand.

Figuur 6.2 geeft aan dat - om een geurbelasting van 7 odour units niet te overschrijden - de aan te houden afstand afhankelijk is van het aantal dieren. Bij 100 stuks melkvee bedraagt deze 50 meter, bij 200 stuks melkvee 77 meter en bij 600 dieren 181 meter.

 

Figuur 6.2: afstanden van melkveehouderijen naar geurgevoelige objecten in het buitengebied.

 

6.3 Uitwerking voor de vergunningverlening

Om aan te sluiten bij de Wgv en vanwege jurisprudentie zijn bovenstaande grafieken uitgewerkt in tabelvorm (zie tabel 6.1).  Hierbij is een indeling gemaakt in groepen (1-100, 101-200 dieren etc.). Per groep dieren wordt de afstand gegeven die moet worden aangehouden naar een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom en in het buitengebied. Deze nieuwe vaste afstanden worden gehanteerd bij de vergunningverlening aan melkveehouderijen.

 

Tabel 6.1: Nieuwe waarden voor de vaste afstanden van een melkveehouderij naar een geurgevoelig object.

 

Vaste afstanden (meters)

Melkkoeien, jongvee, zoogkoeien

1-100 dieren

101-200 dieren

201-300 dieren

301-400 dieren

401 dieren en meer

Bebouwde kom

100

125

175

250

300

Buitengebied

50

70

90

140

180

 

Toepassing van vaste afstanden

De Wgv schrijft voor dat de afstanden worden gemeten vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt tot aan de buitenzijde van het geurgevoelig object. Het emissiepunt is het punt waar een relevante hoeveelheid geur naar buiten wordt gebracht of treedt. Voor de definitie van een geurgevoelig object, wordt aangesloten bij de Wgv en jurisprudentie (bijlage I, paragraaf 1.5).

 

In de wet worden vaste afstanden gehanteerd. De wet laat een berekening van de geurbelasting en het toetsen aan geurnormen niet toe. Vertaling van een berekende geurbelasting naar een vaste afstandentabel zoals bovenstaand is opgenomen is wel toegestaan. Er worden andere afstanden aangehouden, die dus gebaseerd zijn op de  emissiewaarde (odour units). De emissiewaarde is gebruikt voor het berekenen van de geurcontouren behorende bij een gewenste geurnorm. Gelet op het voorgaande is het niet mogelijk om op een andere manier dan in de visie is beschreven de aan te houden vaste afstand te bepalen. Het is niet toegestaan een berekening van de geurbelasting uit te voeren met de specifieke parameters van een stal en te toetsen aan een geurnorm of daar een afstand uit te herleiden.

 

7 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

 

In tabel 7.1 en 7.2 (op de pagina’s 42 en 43) zijn de resultaten van de scenario berekeningen uit hoofdstuk 5 bij elkaar gebracht. In deze twee tabellen worden de ontwikkelscenario’s vergeleken met de huidige geursituatie. In dit hoofdstuk worden de resultaten besproken in het licht van de ambitie van de gemeente:

  • 1.

    bereiken van een (geur)emsisiestandstill;

  • 2.

    zicht op verbetering van het woon- en leefklimaat;

  • 3.

    de veehouderij niet onnodig belemmeren.

De conclusies worden in paragraaf 7.1 per ambitiepunt behandeld aan de hand van de geuremissies van de veehouderijen en een beoordeling van het woon- en leefklimaat. In paragraaf 7.2 worden de conclusies uit het onderzoek naar andere vaste afstanden voor de melkveehouderij besproken.

 

7.1 Geurnormen voor de intensieve veehouderij

Emissiestandstill voor geur

Om te bepalen of de geurnormen leiden tot een geuremissiestandstil moeten de ontwikkelscenario’s C2 en C3 worden vergeleken met de huidige geursituatie. Het blijkt dat de geuremissies zal toenemen als alle veehouderijen de op het bouwblok beschikbare ruimte geheel opvullen (worst case benadering). Een (geur)emissiestandstill wordt niet bereikt, niet onder ontwikkelscenario C2 (normenset 1) en ook niet onder scenario C3 (normenset 2). Emissie standstil wordt nagenoeg bereikt door het aanvullende beleid in het bestemmingsplan buitengebied (fase 1a). Daarin is een maximale waarde voor de achtergrondbelasting van 10 odour units gekoppeld aan het toepassen van een 50% regeling (emissiewinst mag voor de helft worden gebruikt voor bedrijfsuitbreiding in dieren).

De (mogelijke) toename van de geuremissies onder scenario C2 en C3 leidt niet tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat in de woonkernen en in de kernrandzones. Deze blijft gelijk aan de huidige situatie.

Scenario C2 kan echter leiden tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat in het agrarisch gebied (buitengebied, verweving- en landbouwontwikkelingsgebieden). Met het aanvullend beleid dat opgenomen is in het bestemmingsplan wordt dit  nagenoeg  geheel voorkomen (een aantal veehouderijen liggen  in een omgeving liggen met een lage achtergrondbelasting en hebben nog ontwikkelruimte). Ondanks de toename van de geuremissies, biedt scenario C3 perspectief op verbetering van het woon- en leefklimaat in het agrarische gebied.

 

Verbetering van het woon- en leefklimaat

Hiervoor is al geconcludeerd dat scenario C3 perspectief biedt op verbetering van het woon- en leefklimaat in het buitengebied. Dit is deels het gevolg van de stoppende veehouderijen en deels van scherpere geurnormen. De stoppende bedrijven zorgen voor een substantiële reductie van de geuremissie. Deze reductie wordt in scenario C2 teniet gedaan en omgezet in een toename va de geuremissie, doordat normenset 1 hiervoor de mogelijkheid biedt. Normenset 2 met scherpere geurnormen biedt die mogelijkheid niet, waardoor de emissiereductie als gevolg van stoppende veehouderijen maar deels teniet gedaan wordt door een toename van de geuremissie die de geurnormen van normenset 2 voor een beperkt aantal veehouderijen met emissie- en bouwblokruimte nog toelaat

In de periode 2013 tot 2020 zal een geurreductie van 30% op de afbouwende veehouderijen (ontwikkelscenario C3a) leiden tot lagere geuremissies (vergeleken met scenario C3). De geuremissie zal echter hoger zijn dan in de huidige situatie, een emissiestandstill wordt nog niet bereikt (ook hier geldt dat emissiestandstil nagenoeg wordt bereikt door aanvullend beleid in het bestemmingsplan. Daarin is een maximale waarde voor de achtergrondbelasting van 10 odour units gekoppeld aan het toepassen van de 50% regeling). Ondanks dat leidt de geurreductie van 30% op de afbouwende veehouderijen tot een verbetering van het woon- leefklimaat in alle woonkernen en kernrandzones. De verbeteringen zijn het grootst in Reusel en Lage Mierde.

Wanneer de afbouwende veehouderijen in 2020 daadwerkelijk stoppen met de bedrijfsvoering (ontwikkelscenario C3b) zal dit leiden tot een aanzienlijke vermindering van de geuremissie ten opzichte van ontwikkelscenario C3. De geuremissie zal ook in dit geval hoger zijn dan in de huidige situatie, een emissiestandstill wordt nog niet bereikt5.  Hierbij wordt uitgegaan (worstcase benadering) dat de nog beschikbare emissie- en bouwblokruimte bij de veehouderijen waar die nog aanwezig is wordt opgevuld. Ondanks dat leidt het stoppen van de afbouwende veehouderijen tot een verbetering van het woon- leefklimaat in het agrarisch gebied, in alle woonkernen en in de kernrandzones. De verbeteringen zijn het grootst in Reusel en Lage Mierde.

De laagste waarde voor de geuremissies, die ook lager zijn dan de huidige geuremissies, wordt bereikt onder scenario C3c. Daarbij is aangenomen dat de blijvende veehouderijen zich zullen ontwikkelen met toepassing van de 50% regeling van de Wgv. De geurreductie die daarmee kan worden behaald, zal leiden tot een verbetering van het woon- leefklimaat in het agrarisch gebied, in alle woonkernen en in de kernrandzones. De verbeteringen zijn het grootst in Reusel en Lage Mierde.

 

Veehouderij niet onnodig belemmeren

Het aanscherpen van de geurnormen verlaagd het emissieplafond van de veehouderijen. Daardoor worden zij in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt. Om te ontwikkelen zullen eerder (geur)emissiearme systemen moeten worden toegepast, zoals luchtwassers. Deze ‘belemmeringen’ zijn het gevolg van het aanscherpen van de geurnormen. Een aanscherping die nodig is in het belang van het woon- en leefklimaat.

Daarnaast blijkt uit tabel 7.1 dat 168 veehouderijen bij de huidige geurnormen al te maken hebben met een emissiestandstill of op het bouwblok geen ruimte meer heeft voor bedrijfsontwikkeling (bouwblok is al vol of groter dan 1,5 ha). De geurnormen staan op slechts 58 veehouderijen nog een toename van de geuremissie toe. Door aanscherping van de geurnormen zijn dit er nog 25, de overige 33 veehouderijen krijgen dan ook te maken met het emissiestandstill. Ontwikkeling op deze veehouderijen is echter nog wel mogelijk met toepassing van de 50% regeling uit de Wgv. Investeren leidt daarmee tot reduceren. Of het toepassen van de 50% regeling ook haalbaar en betaalbaar is, is afhankelijk van de specifieke bedrijfssituatie. Voor sommige veehouderijen zal dit niet het geval zijn en voor andere mogelijk wel.

 

Ten opzichte van de ontwikkelscenario C2 worden onder ontwikkelscenario C3 niet meer bedrijven belemmert in hun ontwikkelingsmogelijkheden (het aantal veehouderijen dat te maken heeft met een emissiestandstill als gevolg van de geurnormen is gelijk).

 

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat scenario C3 de ambitie van de gemeente het dichtst benadert (standstill van de geuremissie met zicht het woon- en leefklimaat te verbeteren, waarbij voor de veehouderij nog steeds ontwikkelmogelijkheden bestaan). Scenario C3 zorgt niet voor een standstill van de emissie, maar op termijn is er zicht op verbetering van de geursituatie.  Hierbij is rekening gehouden met de volgende ontwikkelingen in de sector: bij afbouwende veehouderijen vanaf 2013 (periode 2013 - 2020) wordt een geurreductie van 30% behaald, de afbouwende veehouderijen stoppen in 2019 en hebben geen geuremissies meer en dat de blijvende veehouderijen zich verder ontwikkelen kunnen en daarbij de 50% regeling moeten toepassen (de helft van de geurreductie die op het bedrijf wordt gerealiseerd door het toepassen van emissiearme systemen zoals luchtwassers mag worden gebruikt voor bedrijfsontwikkeling en de andere helft komt ten goede aan het verlagen van de bedrijfsemissie).

 

 

Aanbevelingen

Gelet op de ambitie van de gemeenteraad wordt aanbevolen om:

  • 1.

    in de nieuwe gemeentelijke Verordening geurhinder en veehouderij de volgende geurnormen op te nemen: de geurnormen van 0,1 odour unit voor de woonkernen en 5 odour units voor het buitengebied (kernrandzones, extensivering en agrarisch gebied);

  • 2.

    ten behoeve van de naleving van het Actieplan ammoniak het instrument toezicht en handhaving in te zetten met het oog op geurreductie op afbouwende veehouderijen;

  • 3.

    een beleid op te stellen dat stoppen aantrekkelijk maakt, er toe leidt dat emissies van stoppende veehouderijen worden weggenomen en niet door anderen worden overgenomen. Daarbij moet worden gedacht aan vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB’s), Ruimte voor Ruimte of staldering.

 

Opmerkingen

Opgemerkt moet worden dat het aanscherpen van geurnormen in overeenstemming is met het advies van de Gezondheidsraad. Deze adviseert de gemeente namelijk om haar geurbeleid te evalueren en zo nodig aan te scherpen. Dit is advies van de Gezondheidsraad is op 14 juni 2013 bevestigd door het kabinetsstandpunt over gezondheid en veehouderij.

De Wet geurhinder en veehouderij biedt mogelijkheden om middels andere geurnormen en afstanden veel problemen met geurhinder te voorkomen. Maar de Wgv heeft ook beperkingen:

  • 1.

    bedrijfsbeëindiging van stoppers of afbouwers kan niet worden afgedwongen;

  • 2.

    de geursituatie wordt berekend. Dit is een benadering van de werkelijke geursituatie die in de praktijk als slechter kan worden ervaren. Daarom wordt gestreefd naar zoveel mogelijk woningen in de kwaliteitscategorieën optimaal en optimaal+ (minste kans op geurhinder), zonder dat een garantie kan worden gegeven dat geurklachten niet meer zullen voorkomen;

  • 3.

    de geurnorm kan weliswaar worden afgestemd op hetgeen aanvaardbaar is voor het woon- en leefklimaat. Dit gebeurt op gebiedsniveau (niet individueel), waardoor niet uit te sluiten is dat lokaal knelpunten met geurhinder kunnen/blijven ontstaan;

  • 4.

    bestaande knelpunten met geurhinder kunnen niet kunnen worden opgelost (de wet kent geen saneringsregeling). Hiervoor moet naar individuele situaties worden gekeken.

 

In verband met de beperkingen van de Wgv, en met het oog op de toekomst, is het gewenst dat de gemeente een beleid ontwikkelt. Dit is gericht op stoppers, afbouwers en blijvers, en op het verplaatsen van bedrijven, door het ruilen van locaties en een beleid dat ruimte biedt aan alternatieve functies op de stoppende locaties.

 

Geadviseerd wordt om de ontwikkelingen in de veehouderij jaarlijks na te gaan (monitoring) aan de hand van het vergunningbestand (uitbreidingen, stoppers etc.). Als de resultaten daartoe aanleiding vormen - bijvoorbeeld bij grote veranderingen - kan periodiek de geursituatie in beeld worden gebracht en worden geëvalueerd.

 

7.2 Vaste afstanden voor de melkveehouderij

Voor melkvee en jongvee zijn geen geuremissiefactoren (odour units per dier) beschikbaar. Als gevolg daarvan is de geuremissie van een melkveehouderij en de daaruit volgende geurbelasting op geurgevoelige objecten niet te bepalen. Daarom zijn in de Wgv vaste afstanden opgenomen. Naar geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom moet een melkveehouderij een afstand aanhouden van 100 meter, naar geurgevoelige objecten in het buitengebied een afstand van 50 meter.

De mogelijkheden voor omschakeling van intensieve veehouderij naar melkveehouderij en de gesignaleerde groei in omvang van melkveebedrijven zijn de aanleiding voor het uitvoeren van onderzoek naar het nut en de noodzaak voor het aanpassen van de vaste afstanden. In dit hoofdstuk wordt dit onderzoek beschreven.

Mogelijke nieuwe waarden voor de vaste afstanden zijn bepaald door gebruik te maken van de emissiefactor voor vleesstieren (35,6 odour units per dier). Dit is een diersoort die wat betreft omvang, gewicht en voeding in grote mate overeenkomt met melkvee. Met deze emissiefactor is de geuremissie van melkveehouderijen van verschillende omvang bepaald op basis van de geurcontouren van 3 ouE/m3 voor objecten binnen de kom en 7 ouE/m3 voor objecten buiten de kom. Conform de Wgv betreft het de voorgrondbelasting. Het niveau van de voorgrondbelasting is zodanig gekozen dat het overeenkomt met een goed woon- en leefklimaat (zie tabel 3.1) en zich bevindt in de milieukwaliteitsklasse optimaal+ / optimaal (zie paragraaf 3.2).

Noot. Deze methode om de afstand te bepalen is ook door andere gemeenten gebruikt en in heeft bij beroepszaken stand gehouden (Afdeling bestuursrechtspraak, 20101151 3/1/M2).

 

Aanbeveling

Om aan te sluiten bij de Wgv en vanwege de jurisprudentie zijn de op odour units gebaseerd nieuwe waarden voor de afstanden uitgewerkt in tabel 7.3. Daarin wordt de afstand gegeven die moet worden aangehouden naar een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom en in het buitengebied. Aanbevolen wordt om deze nieuwe vaste afstanden te hanteren bij de vergunningverlening aan melkveehouderijen.

 

Tabel 7.3: Nieuwe waarden voor de vaste afstanden van een melkveehouderij naar een geurgevoelig object.

 

Vaste afstanden (meters)

Melkkoeien, jongvee, zoogkoeien

1-100 dieren

101-200 dieren

201-300 dieren

301-400 dieren

401 dieren en meer

Bebouwde kom

100

125

175

250

300

Buitengebied

50

70

90

140

180

 

 

 Tabel 7.1. Geuremissie veehouderij en woon- en leefklimaat in het buitengebied, de huidige situatie 2012 vergeleken met zes ontwikkelscenario's (twee sets geurnormen en opvullen beschikbaar bouwblok en rekening houdend met 8 stoppende veehouderijen).

 

Huidig 2012

C2

C3

C3a

C3b

C3c

 

vergunning-bestand

2012

normenset 1

(0,1-7-10)

normenset 2

(0,1-5-5)

normenset 2

(0,1-5-5)

normenset 2

(0,1-5-5)

normenset 2

(0,1-5-5)

 

opvullen bestaand bouwblok

opvullen bestaand bouwblok

opvullen bestaand bouwblok

opvullen bestaand bouwblok

opvullen bestaand bouwblok

 

-

-

-

afbouwers:

30% geurreductie

afbouwers: stoppen 2020 => 100% geurreductie

blijvers: ontwikkelen met 50% regeling

Effecten veehouderij

 

 

 

 

 

 

geuremissie veehouderij (odour units)

4.608.532

6.409.804

5.675.008

5.117.652

4.940.525

3.679.933

aantal veehouderijen met emissieruimte

58

25

25

23

23

58

aantal veehouderijen met emissiestandstill

36

69

69

52

52

36

aantal veehouderij geen ruimte op bouwblok of groter dan 1,5 ha

132

132

132

151

151

132

Effect op geurgevoelige objecten in buitengebied

 

 

 

 

 

 

Extensivering Natuur

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

 

 

 

optimaal+

59

59

61

61

61

60

optimaal

4

3

3

3

3

2

aanvaardbaar

1

2

0

0

0

2

niet aanvaardbaar

0

0

0

0

0

0

Agrarisch gebied

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

 

 

 

optimaal+

4

0

3

3

12

12

optimaal

19

10

26

26

19

13

aanvaardbaar

15

16

26

26

24

24

niet aanvaardbaar

36

48

19

19

19

25

Kernrandzones

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

 

 

 

optimaal+

143

142

142

185

205

159

optimaal

138

139

139

143

126

134

aanvaardbaar

49

48

48

15

28

51

niet aanvaardbaar

81

82

82

68

52

67

 

 

Tabel 7.2. Woon- en leefklimaat in de woonkernen, de huidige situatie 2012 vergeleken met vijf ontwikkelscenario's (twee sets geurnormen en opvullen beschikbaar bouwblok en rekening houdend met 8 stoppende veehouderijen).

 

Huidig 2012

C2

C3

C3a

C3b

C3c

 

vergunning-bestand

2012

normenset 1

(0,1-7-10)

normenset 2

(0,1-5-5)

normenset 2

(0,1-5-5)

normenset 2

(0,1-5-5)

normenset 2

(0,1-5-5)

 

opvullen bestaand bouwblok

opvullen bestaand bouwblok

opvullen bestaand bouwblok

opvullen bestaand bouwblok

opvullen bestaand bouwblok

 

-

-

-

afbouwers:

30% geurreductie

afbouwers: stoppen 2020 => 100% geurreductie

blijvers: ontwikkelen met 50% regeling

Effect op geurgevoelig objecten in de woonkernen

 

 

 

 

 

 

Woonkern Reusel

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

 

 

 

optimaal+

0

0

0

11

33

0

optimaal

991

989

989

2234

2283

1983

aanvaardbaar

1712

1709

1709

518

453

846

niet aanvaardbaar

236

241

241

176

170

110

Woonkern Hulsel

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

 

 

 

optimaal+

0

0

0

0

0

0

optimaal

2

0

2

33

36

20

aanvaardbaar

191

193

191

160

157

173

niet aanvaardbaar

0

0

0

0

0

0

Woonkern Hooge Mierde

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

 

 

 

optimaal+

0

0

0

0

5

0

optimaal

278

278

278

282

278

384

aanvaardbaar

148

148

148

144

143

46

niet aanvaardbaar

4

4

4

4

4

0

Woonkern Lage Mierde

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

 

 

 

optimaal+

263

260

260

527

531

300

optimaal

249

252

252

4

0

212

aanvaardbaar

8

8

8

0

0

8

niet aanvaardbaar

11

11

11

0

0

11

Totaal alle woonkernen

Aantal woningen in woon- en leefklimaatklasse

 

 

 

 

 

 

optimaal+

469

461

461

787

847

531

optimaal

1681

1674

1674

2725

2745

2748

aanvaardbaar

2124

2121

2121

863

805

1150

niet aanvaardbaar

368

386

386

267

245

213

 

SAMENVATTING

 

De gemeenteraad heeft de ambitie om met een nieuw geurbeleid voor de veehouderij te komen tot een (geur)emissiestandstil en verbetering van het woon- en leefklimaat, met behoud van ruimte om te ondernemen

Eind 2012 is bij de evaluatie van de huidige geurverordening gebleken dat de twee onderstaande opties perspectief bieden op een emissiestandstil:

  • 1.

    normenset 1: geurnorm 0,1 odour unit op de woonkernen, 7 odour units op de kernrandzones en 10 odour units in het agrarisch gebied;

  • 2.

    normenset 2: geurnorm 0,1 odour unit op de woonkernen, 5 odour units op de kernrandzones en 5 odour units in het agrarisch gebied.

In deze geurgebiedsvisie zijn deze twee scenario’s met geurnormen en het effect van stoppende en afbouwende veehouderijen op het woon- en leefklimaat onderzocht. De conclusies uit het onderzoek worden hieronder per ambitiepunt behandeld. Er is uitgegaan van de huidige geursituatie (vergunningenbestand oktober 2012) en van ontwikkelscenario’s waarbij bestaande bouwblokken worden opgevuld, zover de geurnormen niet worden overschreden. Dit is een worstcase benadering om mogelijke knelpunten of verbeteringen van de geursituatie inzichtelijk te maken.

 

Geurnormen voor de intensieve veehouderij

Emissiestandstil voor geur

Als veehouders het beschikbare bouwblok opvullen dan wordt een (geur)emissiestandstill niet helemaal bereikt, niet onder bij normenset 1 en ook niet bij normenset 2. Echter door toepassing van een maximale waarde voor de achtergrondbelasting van 10 odour units in het bestemmingsplan gekoppeld aan het toepassen van de 50%-regeling wordt het doel nagenoeg wel bereikt.

De aangescherpte geurnormen zorgen ervoor dat het woon- en leefklimaat niet verder verslechterd in de woonkernen en in de kernrandzones.

Normenset 1 kan echter leiden tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat in het agrarisch gebied (buitengebied, verweving- en landbouwontwikkelingsgebieden). Ook het aanvullend beleid dat opgenomen is in het bestemmingsplan kan dit niet geheel voorkomen (omdat een aantal veehouderijen in een omgeving liggen met een lage achtergrondbelasting). Normenset 2 biedt wel perspectief op verbetering van het woon- en leefklimaat in het agrarische gebied.

 

Verbetering van het woon- en leefklimaat

Normenset 2 biedt dus perspectief op verbetering van het woon- en leefklimaat in het buitengebied. Daarnaast zal in de periode 2013 tot 2020 een geurreductie van 30% op de afbouwende veehouderijen kunnen worden behaald (op grond van het Actieplan ammoniak moeten deze veehouderijen emissiearme systemen toepassen die ook leiden tot een geurreductie). De geuremissie zal echter hoger zijn dan in de huidige situatie, een emissiestandstill wordt nog niet bereikt (ook hier geldt dat emissiestandstil nagenoeg wordt bereikt door aanvullend beleid in het bestemmingsplan. Daarin is een maximale waarde voor de achtergrondbelasting van 10 odour units gekoppeld aan het toepassen van de 50% regeling). Ondanks dat leidt de geurreductie van 30% op de afbouwende veehouderijen tot een verbetering van het woon- leefklimaat in alle woonkernen en kernrandzones. De verbeteringen zijn het grootst in Reusel en Lage Mierde.

Wanneer de afbouwende veehouderijen in 2020 daadwerkelijk stoppen met de bedrijfsvoering dan zal dit leiden tot een aanzienlijke vermindering van de geuremissie. Het stoppen van de afbouwende veehouderijen leidt tot een verbetering van het woon- leefklimaat in het agrarisch gebied, in alle woonkernen en in de kernrandzones. De verbeteringen zijn het grootst in Reusel en Lage Mierde.

Voor de blijvende veehouderijen geldt dat er een emissiereductie wordt gerealiseerd op het moment dat er geïnvesteerd wordt in uitbreidingen. Dit omdat het toepassen van de 50%-regeling uit de Wgv als verplichting geldt. De geurreductie die daarmee kan worden behaald, zal leiden tot een verbetering van het woon- leefklimaat in het agrarisch gebied, in alle woonkernen en in de kernrandzones. De verbeteringen zijn het grootst in Reusel en Lage Mierde.

 

Veehouderij niet onnodig belemmeren

Het merendeel van de veehouderijen heeft bij de huidige geurnormen al te maken hebben met een emissiestandstil of heeft op het bouwblok geen ruimte meer voor bedrijfsontwikkeling (bouwblok is al vol of groter dan 1,5 ha). De geurnormen laten op slechts 58 veehouderijen nog een toename van de geuremissie toe. Door aanscherping van de geurnormen zijn dit er nog 25, de overige 33 veehouderijen krijgen dan ook te maken met emissiestandstil. Ontwikkeling op deze veehouderijen is echter nog wel mogelijk met toepassing van de 50% regeling uit de Wgv. Investeren leidt daarmee tot reduceren. Of het toepassen van de 50% regeling ook haalbaar en betaalbaar is, is niet zonder meer te zeggen. Voor sommige veehouderijen zal dit niet het geval zijn en voor de meesten zal het een hele opgaaf zijn om de kosten terug te verdienen. Luchtwassers zijn duur en moet worden terugverdiend door vergroting van de omvang van het bedrijf.

Ten opzichte van de normenset 1 worden onder normenset 2 niet meer bedrijven belemmert in hun ontwikkelingsmogelijkheden (het aantal veehouderijen dat te maken heeft met een emissiestandstil als gevolg van de geurnormen is gelijk).

 

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat normenset 2 de ambitie van de gemeente het dichtst benadert (standstil van de geuremissie met zicht op het woon- en leefklimaat te verbeteren, zonder de veehouderij onnodig te belemmeren). De normen zorgen in combinatie met de norm voor de achtergrondbelasting in het bestemmingsplan en de 50%-regeling voor een standstil van de geuremissie. Op termijn is er zicht op verbetering van de geursituatie aannemende dat op de afbouwende veehouderijen vanaf 2013 (periode 2013 - 2020) een geurreductie van 30% wordt behaald, aannemende dat de afbouwende veehouderijen in 2019 stoppen en geen geuremissies meer hebben vanaf 2020 en aannemende dat de blijvende veehouderijen zich verder ontwikkelen kunnen en daarbij de 50% regeling zullen toepassen (de helft van de geurreductie die op het bedrijf wordt gerealiseerd, door het toepassen van emissiearme systemen zoals luchtwassers, mag worden gebruikt voor bedrijfsontwikkeling en de andere helft komt ten goede aan het verlagen van de bedrijfsemissie en dus de geurbelasting naar de omgeving).

 

Aanbevelingen

Gelet op de ambitie van de gemeenteraad wordt aanbevolen om:

  • 1.

    in de nieuwe gemeentelijke Verordening geurhinder en veehouderij de volgende geurnormen op te nemen: de geurnormen van 0,1 odour unit voor de woonkernen en 5 odour units voor het buitengebied (kernrandzones, extensivering en agrarisch gebied);

  • 2.

    ten behoeve van de naleving van het Actieplan ammoniak het instrument toezicht en handhaving in te zetten met het oog op geurreductie op afbouwende veehouderijen;

  • 3.

    een beleid op te stellen dat stoppen aantrekkelijk maakt, er toe leidt dat emissies van stoppende veehouderijen worden weggenomen en niet door anderen worden overgenomen. Daarbij moet worden gedacht aan vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB’s), Ruimte voor Ruimte of staldering.

 

Opgemerkt moet worden dat het aanscherpen van geurnormen in overeenstemming is met het advies van de Gezondheidsraad. Deze adviseert de gemeente namelijk om haar geurbeleid te evalueren en zo nodig aan te scherpen. Dit is advies van de Gezondheidsraad is op 14 juni 2013 bevestigd door het kabinetsstandpunt over gezondheid en veehouderij.

 

Vaste afstanden voor de melkveehouderij

Voor melkvee en jongvee zijn geen geuremissiefactoren (odour units per dier) beschikbaar. Als gevolg daarvan is de geuremissie van een melkveehouderij en de daaruit volgende geurbelasting op geurgevoelige objecten niet te bepalen. Daarom zijn in de Wgv vaste afstanden opgenomen. Naar geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom moet een melkveehouderij een afstand aanhouden van 100 meter, naar geurgevoelige objecten in het buitengebied een afstand van 50 meter.

De mogelijkheden voor omschakeling van intensieve veehouderij naar melkveehouderij en de gesignaleerde groei in omvang van melkveebedrijven zijn de aanleiding voor het uitvoeren van onderzoek naar het nut en de noodzaak voor het aanpassen van de vaste afstanden. Mogelijke nieuwe waarden voor de vaste afstanden zijn bepaald door gebruik te maken van de emissiefactor voor vleesstieren (35,6 odour units per dier). Dit is een diersoort die wat betreft omvang, gewicht en voeding in grote mate overeenkomt met melkvee. Met deze emissiefactor is de geuremissie van melkveehouderijen van verschillende omvang bepaald. Met V-Stacks is de geurverspreiding naar de omgeving in beeld gebracht met de geurcontour. De nieuwe vaste afstand is bepaald op basis van de geurcontouren van 3 odour units voor objecten binnen de kom en 7 odour units voor objecten buiten de kom. Conform de Wgv betreft het de voorgrondbelasting. Het niveau van de voorgrondbelasting is zodanig gekozen dat het overeenkomt met een goed woon- en leefklimaat.

 

Noot. Deze methode om de afstand te bepalen is ook door andere gemeenten gebruikt en in heeft bij beroepszaken stand gehouden (Afdeling bestuursrechtspraak, 20101151 3/1/M2).

 

Aanbeveling

Om aan te sluiten bij de Wgv en vanwege de jurisprudentie zijn de op odour units gebaseerd nieuwe waarden voor de afstanden uitgewerkt in onderstaande tabel. Daarin wordt de afstand gegeven die moet worden aangehouden naar een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom en in het buitengebied. Aanbevolen wordt om deze nieuwe vaste afstanden te hanteren bij de vergunningverlening en meldingen van melkveehouderijen.

 

Tabel 7.1: Nieuwe waarden voor de vaste afstanden van een melkveehouderij naar een geurgevoelig object.

 

Vaste afstanden (meters)

Melkkoeien, jongvee, zoogkoeien

1-100 dieren

101-200 dieren

201-300 dieren

301-400 dieren

401 dieren en meer

Bebouwde kom

100

125

175

250

300

Buitengebied

50

70

90

140

180

 

Eindverslag van de inspraakprocedure tot vaststelling van de gebiedsvisie en verordening geurhinder en veehouderij gemeente Reusel-De Mierden 2013

Van 16 september tot en met 28 oktober 2013 heeft de gebiedsvisie en verordening ter inzage gelegen. Er zijn zeven zienswijzen ingediend. Er is een eindverslag inspraakprocedure opgesteld waarin inhoudelijk een reactie op de zienswijzen wordt gegeven (zie bijlage 17). Nagenoeg alle zienswijzen hebben betrekking op de zogenaamde omgekeerde werking. Ter verduidelijking is een de toelichting “Doorwerking van de Wet geurhinder en veehouderij in de ruimtelijke ordening” opgesteld waarin uitgelegd wordt hoe om te gaan met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (woningbouw) in de directe omgeving van veehouderijen (zie bijlage 18).

 

 

Bijlagen

 

  • 1.

    Achtergronddocument Wet geurhinder en veehouderij

  • 2.

    Evaluatie geur en veehouderij 2008 - 2012

  • 3.

    Verordening stikstof en Natura 2000 (bijlage 2 bij de verordening met maximale waarden ammoniakemissie uit stallen)

  • 4.

    Overzichtskaart veehouderijen

  • 5.

    Overzichtskaart geurgevoelige objecten

  • 6.

    Onderbouwing geurreductie afbouwers

  • 7.

    Huidige geursituatie (2012)

  • 8.

    Geursituatie ontwikkelscenario C1

  • 9.

    Geursituatie ontwikkelscenario C2

  • 10.

    Geursituatie ontwikkelscenario C3

  • 11.

    Geursituatie ontwikkelscenario C3a

  • 12.

    Geursituatie ontwikkelscenario C3b

  • 13.

    Geursituatie ontwikkelscenario C3c

  • 14.

    Geursituatie ontwikkelscenario D1

  • 15.

    Geursituatie ontwikkelscenario D2

  • 16.

    Geursituatie ontwikkelscenario D3

  • 17.

    Eindverslag van de inspraakprocedure vaststelling gebiedsvisie en verordening geurhinder en veehouderij gemeente Reusel-De Mierden 2013

  • 18.

    Toelichting doorwerking van de Wet geurhinder en veehouderij in de ruimtelijke ordening

  • 19.

    Gebiedsvisie gemeente Reusel-De Mierden 2013

  • 20.

    Kaart bij Geurverordening 2013 - zoneringen