Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Veghel

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2014

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Veghel
Officiële naam regelingNadere regels maatschappelijke ondersteuning 2014
CiteertitelNadere regels maatschappelijke ondersteuning 2014
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201401-01-2015Nieuwe regeling

17-12-2013

Stadskrant Veghel, 24-12-2013

17 oktober 2013

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2014

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2014

Hoofdstuk 1 Beoordeling van de te bereiken resultaten

Paragraaf 1.1 Resultaat 1: a. In het kader van de leefbaarheid gerealiseerde huishoudelijke verzorging in de vorm van licht en/of zwaar huishoudelijk werk in de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten van de woning

Artikel 1.1.1 Inleiding

Terzake van resultaat 1 gaat het om in het kader van de leefbaarheid (van/voor de cliënt) gerealiseerde huishoudelijke verzorging in de vorm van licht en/of zwaar huishoudelijk werk in de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten van de woning.

Het gaat om licht en/of zwaar huishoudelijk werk in de ruimten van de woning die voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn.

Artikel 1.1.2 Afwegingskader
  • a. Het gaat om licht en/of zwaar huishoudelijk werk in de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten van de woning.

  • b. Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht – in de omgeving, de eigen kracht en gebruikelijke zorg. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze nadere regels. Voorbeeld: Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor bepaalde werkzaamheden inhuurt. Ook al zouden er nieuwe beperkingen optreden, in deze situatie is er geen compensatie nodig omdat het geen invloed heeft op het te bereiken resultaat. Immers, de werkzaamheden worden voortgezet.

  • c. Het college beoordeelt of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid wordt op basis van de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Vanaf de leeftijd van 18 jaar mag verwacht worden dat deze persoon een éénpersoonshuishouden draaiende kan houden. Vanaf 23 jaar mag worden verwacht dat men een volledig huishouden kan voeren. Voor kinderen geldt:

  • - Kinderen tot 5 jaar: leveren geen bijdrage aan huishoudelijke werkzaamheden.

  • - Kinderen van 5-12 jaar: worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij de lichte huishoudelijke taken zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen en kleding in de wasmand gooien.

  • - Kinderen vanaf 13 jaar: verrichten naast bovengenoemde taken: hand- en spandiensten, houden de eigen kamer op orde dat wil zeggen: opruimen, stofzuigen en het bed verschonen.

  • Bij gebruikelijke zorg wordt ervan uitgegaan dat naast een volledige baan een huishouden kan worden gerund. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven aaneengesloten dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken in aanmerking komen voor compensatie. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden kan hiervan afgeweken worden.

  • d. Het college beoordeelt of in Het Gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Voorbeeld: o.a. het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.

  • e. Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een volledige oplossing van het probleem, zal het college compenseren door middel van licht en/of zwaar huishoudelijk werk in de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten van de woning. Hiervan kan afgeweken worden indien hier vanuit het oogpunt van zelfredzaamheid en/of eigen verantwoordelijkheid aanleiding toe is.

  • f. De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. De hoogte van het PGB moet voldoende zijn om te voldoen aan de compensatieplicht, maar kan nooit hoger zijn dan dezelfde compensatie in natura.

  • g. Bij hulp/zorg in natura wordt de hulp/zorg in goed en nauw overleg tussen de cliënt en de HV-zorgdienstverlener op basis van (individueel) maatwerk concreet (nader) ingevuld met als uitgangspunt een adequate invulling van de compensatieplicht als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub a Wmo en rekening houdend met de capaciteiten van de cliënt om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien als bedoeld in artikel 4 lid 2 Wmo. Voorbeeld: In het individuele concrete geval kan het voorkomen dat de HV-zorgdienstverlener niet in alle ‘primaire ruimten’ (zelf) licht en/of zwaar huishoudelijk werk verricht. Bijvoorbeeld omdat de cliënt daartoe door de HV-zorgdienstverlener ondersteund wordt (de taak wordt dan niet concreet overgenomen), de cliënt zelf ook nog, na wat hulp en/of ondersteuning, (bepaalde) ruimten kan doen c.q. daarin (bepaalde) activiteiten en werkzaamheden (zelf) kan verrichten, of omdat de HV-zorgdienstverlener terzake gebruik maakt van een bestaande wijk- of netwerkvoorziening of zulk een voorziening realiseert en in stand houdt. Bij een persoonsgebonden budget wordt een bedrag toegekend.

  • h. Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van een dreigende overbelasting van de mantelzorger een individuele voorziening aan de persoon met beperking worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een PGB betreft – door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Het gaat hier om een afgeleid recht. Het college kan ook rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger.

  • i. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening.

  • j. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening. Voorbeeld: Een collectieve voorziening is over het algemeen de goedkoopste oplossing.

Paragraaf 1.2 Resultaat 2: wonen in een geschikte woning

Artikel 1.2.1 Inleiding

In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse inwoner dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keuze voor een woning dient iemand uiteraard rekening te houden met de eigen situatie. Dat betekent dat er met bestaande of nog te verwachte beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.

Artikel 1.2.2 Afwegingskader
  • a. Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. Het treffen van voorzieningen in de volgende woonvormen komt niet in aanmerking voor compensatie: hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, woningen die onbewoonbaar zijn verklaard en woningen die bestemd zijn om gesloopt te worden, kamerverhuur en specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen zoals AWBZ-instellingen, gezamenlijke ruimten van woningen en woongebouwen of voorzieningen die bij (nieuw)bouw, verbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

  • b. Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht – in de omgeving, de eigen kracht, gebruikelijke zorg en algemeen gebruikelijke voorzieningen. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze nadere regels. Een niet-uitputtelijke lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen is opgenomen in bijlage 2.

  • c. Het college beoordeelt of het resultaat, wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de medisch aanvaardbare termijn waarop een woning beschikbaar komt, eventueel aanwezige mantelzorg en de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene, de verhouding tussen de besparing van de gemeente en de gevolgen voor de belanghebbende, afstand tot voorzieningen en de mogelijke gebruiksduur van de oplossing. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

  • d. Het primaat van verhuizen wordt altijd beoordeeld.

  • e. Als er geen algemene woonvoorziening beschikbaar is en het primaat van verhuizing niet toegepast kan worden, dan zal onderzocht moeten worden of het plaatsen van een losse woonunit mogelijk is. Hiervoor moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse woonunit bestaan. Daarbij zal het meestal zo zijn dat er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse woonunit als er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van de belanghebbende om een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse woonunit wel.Het programma van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Hierbij dient gelet te worden op de verwachte termijn van het gebruik van de woonunit in verband met een tijdelijke vergunning. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat – als de woonunit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de woonunit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.

  • f. Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Voorbeeld: Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen waarvan niet wordt afgelost, zodat de kosten beperkt blijven tot de rentekosten, waarop bij belastingaangifte renteaftrek mogelijk is, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

  • g. Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

  • h. Het aanpassen van doelgroepengebouwen kan alleen voor compensatie in aanmerking komen wanneer er sprake is van een aanpassing die niet als standaard noodzakelijke voorziening voor de doelgroep kan worden gekwalificeerd. Hierover maakt het college afspraken met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

  • i. Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming. De beschikking wordt verstuurd aan de belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar.

  • j. Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de belanghebbende.

  • k. Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.

  • l. De belanghebbende die voor het eerst zelfstandig gaat wonen, wordt uitgesloten voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten, omdat dit kosten zijn die elke persoon eens in zijn/haar leven moet maken.

  • m. Het verhuizen van een geschikte woning naar een ongeschikte woning komt niet in aanmerking voor compensatie.

  • n.  In aanmerking komende kosten voor compensatie bij een bouwkundige- of bouwtechnische aanpassingen, zie bijlage 3.

  • o. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening.

  • p. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening.

Paragraaf 1.3 Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften

Artikel 1.3.1 Inleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen, schoonmaakmiddelen en verzorgingsproducten, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Grotere inkopen zoals kleding en duurzame gebruiksgoederen zijn geen primaire levensbehoeften en vallen niet onder de resultaten die voor compensatie in aanmerking kunnen komen.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen doen. Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. Indien mogelijk wordt bij het behalen van dit resultaat gebruik gemaakt van algemene voorzieningen zoals bijvoorbeeld boodschappendiensten, maaltijdservice, kant- en klare maaltijden uit supermarkten of andersoortige vrijwilligersdiensten. Een algemene voorziening wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er geen al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Artikel 1.3.2 Afwegingskader
  • a. Onder dit resultaat worden gerekend het beschikken over levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

  • b. Allereerst beoordeelt het college of in Het Gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Voorbeeld: Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, een maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden.

  • c. Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden de mogelijkheden onderzocht – in de omgeving en het inzetten van de eigen kracht. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze nadere regels. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden bereid zijn deze boodschappen te doen.

  • d. Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht de bereiding van de maaltijden en/of het doen van de boodschappen over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid wordt op basis van de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Vanaf de leeftijd van 18 jaar mag verwacht worden dat deze persoon een éénpersoonshuishouden draaiende kan houden. Vanaf 23 jaar mag worden verwacht dat men een volledig huishouden kan voeren. Voor kinderen geldt dat zij vanaf 13 jaar kleine boodschappen kunnen doen en de broodmaaltijden kunnen verzorgen.

  • Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven aaneengesloten dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken in aanmerking komen voor compensatie. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Afhankelijk van de situatie kan compensatie voor het bereiden van maaltijden worden ingezet.

  • e. Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is. De maatschappelijke ondersteuning wordt in geval van de verstrekking van een ‘voorziening in natura’ te allen tijde in goed en nauw overleg tussen de cliënt/burger en de HV-zorgdienstverlener concreet, op basis van maatwerk, ingevuld en uitgevoerd met als uitgangspunt een adequate invulling van de compensatieplicht als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub a Wmo en rekening houdend met de capaciteiten van de cliënt om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien als bedoeld in artikel 4 lid 2 Wmo.

  • f. Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van een dreigende overbelasting van de mantelzorger een individuele voorziening aan de persoon met beperking worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een PGB betreft – door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Het gaat hier om een afgeleid recht. Het college kan ook rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger.

  • g. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt   aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening

  • h. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening,  zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordenin.

Paragraaf 1.4 Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Artikel 1.4.1 Inleiding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Bij het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare algemeen gebruikelijke hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

Artikel 1.4.2 Afwegingskader
  • a. De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan.

  • b. Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht – in de omgeving en het inzetten van de eigen kracht. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze nadere regels. Voorbeeld: Het anders inrichten van de woning, hierbij kan gedacht worden aan het verplaatsen van de wasmachine en droger van een verdieping naar de begane grond.

  • c. Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het wassen, drogen en eventueel strijken over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij de was in de wasmand gooien en schone was opruimen. Vanaf 18 jaar wordt verwacht dat zij kunnen wassen, drogen en eventueel strijken. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven aaneengesloten dagen en nachten, zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.

  • d. Vervolgens beoordeelt het college of in Het Gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Bijvoorbeeld het gebruik maken van een wasserij.

  • e. Wat betreft het strijken van wasgoed worden er geen beddengoed, theedoeken, zakdoeken en ondergoed, etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken. De maatschappelijke ondersteuning wordt in geval van de verstrekking van een ‘voorziening in natura’ te allen tijde in goed en nauw overleg tussen de cliënt/burger en de HV-zorgdienstverlener concreet, op basis van maatwerk, ingevuld en uitgevoerd met als uitgangspunt een adequate invulling van de compensatieplicht als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub a Wmo en rekening houdend met de capaciteiten van de cliënt om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien als bedoeld in artikel 4 lid 2 Wmo.

  • f. Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van een dreigende overbelasting van de mantelzorger een individuele voorziening aan de persoon met beperking worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een PGB betreft – door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Het gaat hier om een afgeleid recht. Het college kan ook rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger.

  • g. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening.

  • h. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening.

Paragraaf 1.5 Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Artikel 1.5.1 Inleiding

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk te ondersteunen zodat de ruimte ontstaat om een permanente oplossing te zoeken, als dat zelfstandig of met het netwerk niet lukt.

Artikel 1.5.2 Afwegingskader
  • a. Het resultaat van het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, bestaat uit het tijdelijk ondersteunen bij het zorgen voor de kinderen zodat ruimte ontstaat om een permanente oplossing te zoeken. Bij zorg voor kinderen gaat het om die tijden dat de kinderen verzorgd moeten worden.

  • b. Het college beoordeelt of de ouder(s)/opvoeder(s) zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht – in de omgeving en het inzetten van de eigen kracht. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze nadere regels. Dit kan bijvoorbeeld door een herverdeling van taken of opvang door personen binnen het sociale netwerk, zoals opvang door grootouders.

  • c. Vervolgens wordt in Het Gesprek gekeken of alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, waar kinderen verzorgd kunnen worden.

  • d. Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof of zorgverlof.

  • e. Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing. De maatschappelijke ondersteuning wordt in geval van de verstrekking van een ‘voorziening in natura’ te allen tijde in goed en nauw overleg tussen de cliënt/burger en de HV-zorgdienstverlener concreet, op basis van maatwerk, ingevuld en uitgevoerd met als uitgangspunt een adequate invulling van de compensatieplicht als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub a Wmo en rekening houdend met de capaciteiten van de cliënt om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien als bedoeld in artikel 4 lid 2 Wmo.

  • f. Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van een dreigende overbelasting van de mantelzorger een individuele voorziening aan de persoon met beperking worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een PGB betreft – door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Het gaat hier om een afgeleid recht. Het college kan ook rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger.

  • g. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening.

  • h. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening.

Paragraaf 1.6 Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning

Artikel 1.6.1 Inleiding

Het gaat hier om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die niet bedoeld is voor het verplaatsen in en om de woning, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 7 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.

Artikel 1.6.2 Afwegingskader
  • a. Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Als beoordeeld is dat hulpmiddelen zoals een rollator of alternatieve oplossingen zoals een herindeling van de meubels niet volstaat, dient te worden vastgesteld dat belanghebbende voor het dagelijks zittend verplaatsen is aangewezen op een rolstoel.

  • b. Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, bijvoorbeeld voorbij het winkelen of bij uitstapjes, vallen niet onder dit te bereiken resultaat en zullen dan ook ter beschikking kunnen komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool.

  • c. De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.

  • d. Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

  • e. Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • f. Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

  • g. Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel. Indien de rolstoel na de economische afschrijvingstermijn, wordt beoordeeld en technisch nog niet is afgeschreven en daarnaast nog in voldoende mate compenseert, zal de vervanging van de rolstoel uitgesteld worden (net zoals bij verstrekking in natura).

  • h. Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.

  • i. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening.

  • j. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening.

Paragraaf 1.7 Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 1.7.1 Inleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Bij lokaal verplaatsen moet gedacht worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende.

Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Artikel 1.7.2 Afwegingskader
  • a. Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht – in de omgeving, het inzetten van de eigen kracht en algemeen gebruikelijke voorzieningen. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze nadere regels. Dat kunnen naast het oplossen van een vervoersprobleem in eigen kring, ook het openbaar vervoer en fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke. Een niet-uitputtelijke lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen is opgenomen in bijlage 2.

  • b. Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de belanghebbende/betrokkene uit bestaat.

  • c. Aan de hand van de vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende. Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Dit komt neer op 700 zones per jaar (2000km komt overeen met 470 reiszones plus opstapzones). Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootermobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.

  • d. Bij personen met een loopafstand tot 800 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.

  • e. Indien collectief vervoer niet mogelijk of niet beschikbaar is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura (taxipas, rolstoeltaxipas), een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget te besteden aan vervoer verstrekken.

  • f. Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor, zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn wanneer door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

  • g. Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de belanghebbende/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag. Zou betrokkene een geschikte, gebruikte voorziening ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze voorziening, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel. Indien deze voorziening na de economische afschrijvingstermijn, wordt beoordeeld en technisch nog niet is afgeschreven en daarnaast nog in voldoende mate compenseert, zal de vervanging uitgesteld worden (net zoals bij verstrekking in natura).

  • h. Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Voorbeeld: Zo kan het o.a. dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.

  • i. Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening.

  • j. Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening.

Paragraaf 1.8 Resultaat 8: medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan

Artikel 1.8.1 Inleiding

Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is de mogelijkheid om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dat wil zeggen het kunnen deelnemen aan het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 1.8.2 Afwegingskader
  • 1. Het doel is het ontmoeten van medemensen. Hierbij moet onderzocht worden of er een noodzaak bestaat om een specifieke contact te compenseren omdat er bijvoorbeeld onvoldoende mogelijkheden zijn om met medemensen in contact komen.

  • 2. Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht – in de omgeving, het inzetten van de eigen kracht, algemeen gebruikelijke voorzieningen en voorliggende voorzieningen. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze nadere regels.

  • 3. Als het gaat om een vervoersprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het resultaat uit paragraaf 1.7 (lokaal verplaatsen per vervoersmiddel) opgelost kan worde.

Hoofdstuk 2 Verstrekkingsvormen, Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 2.1 Inleiding

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

 “Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden (het compenseren van problemen die een belanghebbende ondervindt) te bereiken.

Artikel 2.2 Verstrekking in Natura

De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de belanghebbende een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. De voorziening kan in eigendom, bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening worden verstrekt.

Artikel 2.3 Persoonsgebonden budget

De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 van de Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief voor een naturaverstrekking te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag waarmee de belanghebbende één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in de verordening genoemde regels van toepassing zijn. In bijlage 4 van deze nadere regels is daarnaast het ‘Uitvoeringsprotocol persoonsgebonden budget’ opgenomen. In dit protocol zijn de uitvoeringsregels rondom het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd, zoals de uitsluitingsgronden, uitbetalingen en regels omtrent de verantwoording.

De hoogte van het bedrag van een persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke verzorging (Hulp bij het Huishouden) is afhankelijk van de omstandigheden (geïndiceerde aandachtsgebieden) van het concrete geval, doch de maximale jaarhoogte is vastgelegd in bijlage 5.

Artikel 2.4 Financiële tegemoetkoming

De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming. Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte.

Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de belanghebbende.

Ook is soms sprake van een financiële tegemoetkoming bij een taxi- of rolstoeltaxikostenvergoeding op declaratiebasis.

Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de belanghebbende worden afgestemd. Te denken valt aan een financiële tegemoetkoming voor de vervoerskosten en een verhuiskostenvergoeding.

Artikel 2.5 Eigen bijdrage en eigen aandeel

  • a. Artikel 15 Wmo bepaalt dat de gemeenteraad een eigen bijdrage kan opleggen aan personen van 18 jaar of ouder. De eigen bijdrage wordt uitsluitend toegepast op voorzieningen waarvoor op grond van de Wmo een eigen bijdrage mag worden gevraagd. De hoogte van de eigen bijdrage kan per voorziening verschillen en is afhankelijk van de kostprijs van de voorziening. Daarnaast is de hoogte van de eigen bijdrage afhankelijk van het verzamelinkomen van de belanghebbende. Artikel 23 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2014 bepaalt dat er een eigen bijdrage verschuldigd is.

  • b. Artikel 19 lid 1 Wmo bepaalt dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming afhankelijk kan worden gesteld van het verzamelinkomen van de belanghebbende. We spreken dan van een ‘eigen aandeel’ in de kosten. Een eigen aandeel is alleen mogelijk bij een financiële tegemoetkoming. Bij een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt niet gesproken van een eigen aandeel, maar van een eigen bijdrage. Het verschil van betekenis tussen eigen aandeel en eigen bijdrage zit in de vorm waarin de Wmo-voorziening wordt verstrekt en dus niet in de soort voorziening dat wordt verstrekt. Samen met het eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn. Wanneer een belanghebbende er voor kiest af te wijken van de goedkoopst compenserende oplossing, komen de meerkosten voor rekening van de belanghebbende.

  • c. Voor het verschaffen van een financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening in eigendom geldt voor het opleggen van het eigen aandeel een maximum van 39 perioden van 4 weken (artikel 4.1 lid 3 Besluit maatschappelijke ondersteuning). Het eigen aandeel mag nooit de kostprijs van de woonvoorziening overschrijden. Dus zodra de belanghebbende de kostprijs van de voorziening heeft betaald kan niet langer een eigen aandeel worden gevraagd. Dit geldt ook indien de 39 perioden van 4 weken, nog niet is afgelopen. Het anticumulatiebeding van het CAK geldt ook voor het eigen aandeel.

Artikel 1.5.1 Hoogte eigen bijdragen/eigen aandeel

  • 1. De hoogte van de eigen bijdragen worden jaarlijks bepaald door aan te sluiten bij artikel 4.1 lid 1 van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene maatregel van bestuur). Indien de bedragen in artikel 4.1 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene maatregel van bestuur) worden gewijzigd, worden de te hanteren eigen bijdragen in de gemeente geacht op gelijke wijze te zijn gewijzigd.

  • 2. De eigen bijdrage/eigen aandeel voor huishoudelijke verzorging (hulp bij het huishouden) bedraagt maximaal de daadwerkelijke kosten van de (ontvangen) zorg/voorziening (in een periode) of het maximaal te betalen PGB bedrag (in een periode).

  • 3. Aan personen aan wie een woonvoorziening ingevolge artikel 15 lid 2 van de verordening is verstrekt, wordt, voor zover deze woonvoorziening bestaat uit het verstrekken van een individuele voorziening, een eigen aandeel gevraagd conform het bepaalde in artikel 2.5.1. Ook bij een woonvoorziening geldt dat het eigen aandeel de kostprijs van de woonvoorziening niet mag overschrijden.

  • 4. Er wordt geen eigen bijdrage/eigen aandeel opgelegd aan personen jonger dan 18 jaar.

Artikel 1.5.2 Inning eigen bijdragen/eigen aandeel

Het CAK (Centraal Administratie Kantoor) is bij wet aangewezen als de landelijke instantie die de eigen bijdrage/eigen aandeel oplegt en int. De reden hiervoor is dat bij de eigen bijdrage/eigen aandeel een anticumulatiebeding geldt. Hiermee wordt stapeling van eigen bijdragen voorkomen: dit geldt voor zowel de Wmo als de AWBZ. De Wmo is voorliggend bij de vaststelling van de eigen bijdrage/aandeel. Dit betekent dat als een belanghebbende zowel een eigen bijdrage moet betalen voor de Wmo als voor AWBZ-zorg, en daardoor boven het maximum bedrag uit komt, de eigen bijdrage/aandeel van de Wmo voor gaat op de eigen bijdrage in de AWBZ.

Het CAK stelt de maximale eigen bijdrage/aandeel vast die aan een belanghebbende kan worden opgelegd in het kader van de Wmo en/of de AWBZ. De eigen bijdrage mag de maximale grens, die is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, niet te boven gaan. Ook mag de eigen bijdrage of het eigen aandeel niet meer bedragen dan de kostprijs van de voorziening.

Het CAK bepaalt aan de hand van het verzamelinkomen van de belanghebbende de hoogte van de maximale eigen bijdrage die per periode van vier weken kan worden opgelegd. Het CAK krijgt de gegevens omtrent het verzamelinkomen aangeleverd door de belastingdienst. De eigen bijdrage over het betreffende jaar wordt gebaseerd op het verzamelinkomen van twee jaar daarvoor. Bijvoorbeeld: de eigen bijdrage over het jaar 2014 wordt gebaseerd op het verzamelinkomen over het jaar 2012.

Op de website van het CAK (www.hetcak.nl) staat een rekenprogramma waarmee de eigen bijdrage kan worden berekend. In de folder van het CAK is eveneens een rekenmodule met rekenvoorbeelden opgenomen. Tevens is het mogelijk om het gratis nummer van het CAK te bellen (0800-1925) om de eigen bijdrage te laten berekenen.

Omdat het verzamelinkomen af kan wijken van het huidige inkomen, betekent dit dat de opgelegde eigen bijdrage te hoog of te laag kan zijn. Bij een sterke daling van het verzamelinkomen kan bij het CAK een verzoek om herziening worden ingediend. Meer informatie hierover staat op de website van het CAK.

Hoofdstuk 3 Werkwijze

Paragraaf Het gesprek

Artikel 3.1 Van melding naar oplossing: Het gesprek

In het eerste contact met de inwoner wordt melding gemaakt van een (probleem)situatie. Het vervolgproces bestaat uit Het Gesprek. Binnen Het Gesprek bestaat een onderscheid tussen twee onderdelen:

  • -

    De vraagverheldering en het vaststellen van het te behalen resultaat

  • -

    Het afspreken van oplossingen

 

Dit moet resulteren in een arrangement. Schematisch zien de fases er als volgt uit:

Schematische weergave Het Gesprek Hieronder worden deze fases verder uitgewerkt.

Artikel 3.1.1 Fase 1: Het eerste contact

In een eerste contact met de inwoner (hulpvrager en/of mantelzorger) wordt nagegaan of vraagverheldering op alle leefgebieden noodzakelijk is. Het is niet nodig en ook niet haalbaar om een uitgebreid gesprek te voeren met iedere inwoner. Soms is de situatie bekend of is op voorhand duidelijk dat er geen regieproblemen ondervonden worden door de inwoner.

Ook als afgezien wordt van een breed Gesprek moet rekening gehouden worden met de persoonlijke omstandigheden of te wel de persoonskenmerken en behoeften van de inwoner/belanghebbende. Bij een aanvraag voor een voorziening moet de behoefte in kaart worden gebracht. Vervolgens wordt het te verwachten resultaat benoemd en dan volgt een oplossing op maat.

Artikel 3.1.2 Fase 2: Het Gesprek

Doel van Het Gesprek is, los van eventuele oplossingen, gezamenlijk vast te stellen wat de ondersteunings- en participatiebehoefte is, met daarbij een inschatting van de zelfredzaamheid van de inwoner. Een tweede doel van het gesprek is de voorbereiding op een mogelijke formele aanvraag van een individuele voorziening zoals bedoeld in de verordening.

Het is goed om aan het begin van het Gesprek de wederzijdse bedoelingen en verwachtingen volstrekt helder te hebben, voor zover dat van een inwoner met problemen gevraagd kan worden. Het gaat immers niet om het beoordelen van een aanvraag maar om het samen bespreken van de problemen, het te bereiken resultaat en de ondersteuningsbehoefte. Het Gesprek is de noodzakelijke voorbereiding op een mogelijke aanvraag. Het Gesprek is niet vrijblijvend en belangrijk voor inwoner en gemeente.

De vraagverheldering kan plaatsvinden op alle leefgebieden:

  • 1.

    Huisvesting: denk hierbij aan voor de cliënt leefbare primaire ruimten en wonen in een geschikt huis.

  • 2.

    Dagbesteding: bijvoorbeeld onderwijs, arbeidsparticipatie, hobby’s, sociale activering zoals vrijwilligers werk, lichamelijke activering etc.

  • 3.

    Sociaal welzijn: sociaal netwerk, maatschappelijk deelnemen en bijdragen, kunnen verplaatsen, sociale vaardigheden, etc.

  • 4.

    Psychisch welzijn: welbevinden, eenzaamheid, regie, maatschappelijk gedrag, gevoel van veiligheid etc.

  • 5.

    Fysiek welzijn: fysieke gesteldheid en welbevinden, leven met beperkingen, zelfzorg, etc.

  • 6.

    Financiën: financiële situatie/inkomen, bestedingspatroon, etc.

 

De inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de inwoner zelf en inventariseert per leefgebied de volgende punten:

  • -

    Het probleem dat basis is voor de behoefte aan compensatie;

  • -

    De mogelijkheden die de inwoner ondanks dit probleem heeft;

  • -

    De onmogelijkheden waar de inwoner op basis van het ondervonden probleem tegenaan loopt;

  • -

    De resultaten die de inwoner zelf op de verschillende terreinen wil bereiken;

  • -

    De problemen, mogelijkheden en onmogelijkheden van de mantelzorger;

 

Artikel 3.1.3 Afwegingskader

Het afspreken van oplossingen heeft tot doel om een ondersteuningsarrangement vanuit de eigen kracht op te bouwen. De volgende prioriteitsvolgorde wordt gehanteerd:

De eigen kracht: Wat kan de inwoner nog zelf uitvoeren en regelen?

De sociale omgeving: Wat kan de inwoner zelf nog regelen binnen zijn netwerk zoals gezinsleden, familie, buren en vrienden?

Algemeen gebruikelijke voorzieningen: Zijn er algemeen verkrijgbare voorzieningen inzetbaar die niet speciaal bedoeld zijn voor mensen met een beperking, maar ook door anderen gebruikt kunnen worden? Denk hierbij aan: een fiets met hulpmotor, een brommobiel, etc.

Algemene voorzieningen: Zijn er algemene voorliggende voorzieningen die door iedereen waarvoor de voorziening bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken zijn, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure? Denk hierbij aan dagrecreatie voor ouderen, eetpunten, boodschappen-service, rolstoelpools, openbaar vervoer, kinderopvang, respijtzorg voor mantelzorgers, etc.

Wettelijk voorliggende voorzieningen: Zijn er wettelijk voorliggende voorzieningen die het probleem geheel of gedeeltelijk kunnen oplossen? Bijvoorbeeld hulpmiddelen voor arbeidsparticipatie, rolstoelen voor kortdurend gebruik, leerlingenvervoer, etc.

Collectieve voorzieningen: Zijn er voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt? Bijvoorbeeld het collectief vraagafhankelijk vervoer.

Individuele voorzieningen: Indien geen van de voorgaande mogelijkheden tot oplossingen leiden, is de verstrekking van een individuele voorziening het vangnet. Denk hierbij aan het verstrekken van een rolstoel, huishoudelijke verzorging (hulp in het huishouden) of een woonvoorziening.

Het Gesprek gaat over de invulling van de compensatieplicht van de gemeente op de volgende 8 resultaatgebieden:

  • 1.

    In het kader van de leefbaarheid gerealiseerde huishoudelijke verzorging in de vorm van licht en/of zwaar huishoudelijk werk in de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten van de woning.

  • 2.

    Wonen in een geschikte woning.

  • 3.

    Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften.

  • 4.

    Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.

  • 5.

    Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

  • 6.

    Het verplaatsen in en om de woning.

  • 7.

    Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

  • 8.

    Medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan.

 

Uitgangspunt bij alle oplossingen is het versterken van de zelfredzaamheid van de inwoner. Dit betekent dat wanneer de inwoner vaardigheden mist om te kunnen participeren, het verwerven van vaardigheden onderdeel van het arrangement moet worden. Daar waar het een inwoner ontbreekt aan een sociaal netwerk, dient om blijvende afhankelijkheid van voorzieningen te voorkomen ingezet te worden op het verwerven van sociale contacten.

Artikel 3.1.4 Fase 3: Het arrangement en het gespreksverslag

De afgesproken oplossingen en een eventuele formele aanvraag voor een individuele voorziening vormen samen het arrangement. In deze fase wordt op verschillende plaatsen de juiste ondersteuning voor de inwoner gehaald en wordt hetgeen besproken is vastgelegd in een gespreksverslag.

Uit het verslag blijkt in ieder geval welke eigen mogelijkheden benut kunnen worden en welke oplossingen in het sociale netwerk kunnen worden gevonden (b.v. gebruikelijke zorg). Daarnaast blijkt uit het gespreksverslag welke voorliggende, algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve voorzieningen en waar nodig en mogelijk welke individuele voorzieningen en activiteiten mogelijk en beschikbaar zijn ter oplossing van het probleem. Uit het gespreksverslag moet tot slot blijken of Het Gesprek leidt tot een formele aanvraag voor een individuele voorziening. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat het verslag gebruikt wordt als onderbouwing van de aanvraag en vanaf dat moment onderdeel is van de aanvraagprocedure. Het gespreksverslag wordt voorgelegd aan de inwoner met problemen, en zijn eventuele opmerkingen worden daaraan toegevoegd, zodat alle partijen zich kunnen vinden in de weergave van het Gesprek. Als beide partijen zich kunnen vinden in het gespreksverslag zetten zij hun handtekening eronder. Een kopie van het gespreksverslag wordt aan de inwoner verstrekt.

Paragraaf De aanvraag

Artikel 3.2.1 Zorgvuldig onderzoek
  • Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat er, in de ogen van de Raad, medische noodzaak aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Een advies van een andere deskundige dan een medicus kan noodzakelijk zijn. Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

  • a. Artikel 24 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een belanghebbende geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is.

  • b. In lid 2 van dit artikel wordt een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om onafhankelijk advies kan vragen, met andere woorden wanneer vraagt de gemeente aanvullend advies.Wanneer er advies gevraagd wordt, is afhankelijk van de situatie. Betreft het een eerste aanvraag of een herindicatie, zijn er wijzigingen in de fysieke, psychische en/of sociale situatie, het soort aandoening bv. moeilijk te objectiveerbare aandoeningen of om organisatorische redenen van de gemeente, etc.

  • c. Bij het beoordelen van de medische situatie wordt gebruik gemaakt van de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie. De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang.

  • d. Indien er een voorziening wordt aangevraagd en de redelijke afschrijvingstermijn van de huidige voorziening is nog niet verstreken, wordt er geen nieuwe voorziening verstrekt, tenzij uit onderzoek blijkt dat de voorziening, bij normaal gebruik, eerder aan vervanging toe is.Uitzonderingen hierop zijn situaties waarin de beperkingen van de belanghebbende dusdanig zijn veranderd dat de reeds verstrekte voorziening niet meer compenserend is en een andere voorziening nodig is.

    • 1.

      Als een voorziening na de afschrijvingstermijn nog adequaat is en in voldoende mate compenseert, wordt geen nieuwe voorziening toegekend (ook als de economische levensduur verstreken is).

    • 2.

      Als een voorziening niet langer gebruikt wordt door de belanghebbende, dient hiervan onverwijld bij de gemeente melding te worden gemaakt en kan de gemeente besluiten tot inname van de voorziening ten behoeve van herverstrekking.

Artikel 3.2.2 Hersteltermijn en buiten behandeling stellen van de aanvraag

Als de aanvraag is ingediend, kan het tijdens de behandeling ervan voorkomen dat de Wmo-medewerker nog aanvullende gegevens of bewijsstukken nodig heeft, waardoor de aanvraag nog niet afgehandeld kan worden. Artikel 4.5 van de Awb biedt dan de mogelijkheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Alvorens de gemeente de aanvraag buiten behandeling stelt, dient de belanghebbende wel de kans te krijgen om ‘binnen een redelijke termijn’ de ontbrekende informatie aan te vullen. Binnen de ‘hersteltermijn’ wordt de belanghebbende een laatste mogelijkheid geboden om de informatie alsnog binnen de gestelde termijn aan te leveren. Er staat niet hoe lang die redelijke termijn precies duurt. Dit kan ook niet, omdat niet elk geval hetzelfde zal zijn.

De periode wordt afgestemd op de individuele belanghebbende. Als het om een kopie van een identiteitsbewijs gaat, kan de belanghebbende die binnen een paar dagen overleggen. Maar als het om documenten gaat waarbij bijvoorbeeld een procedure doorlopen moet worden, dan heeft de belanghebbende aan een paar dagen niet genoeg. Hoe lang de aanvraagprocedure wordt uitgesteld, is dus afhankelijk van de specifieke vraag aan de individuele belanghebbende.

Artikel 3.3 Motivering van besluiten

Er is expliciet in de wet opgenomen dat een besluit met betrekking tot de Wmo een motivering moet bevatten. Artikel 26, lid 1 Wmo luidt:

“De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.”

In de beschikking die de belanghebbende krijgt, staat dus hoe de voorziening hem helpt zelfstandig te functioneren en hoe hij met de voorziening gewoon deel kan nemen aan het maatschappelijk verkeer. Ook worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt en of er een eigen bijdrage/eigen aandeel van toepassing is.

Artikel 3.3.1 Hardheidsclausule

Door middel van een clausule die in de verordening is opgenomen kan het college van burgemeester en wethouders bij uitzondering een besluit nemen dat afwijkt van de wet- en regelgeving binnen de Wmo. Dit is altijd een besluit dat in het voordeel van de belanghebbende uitpakt. De clausule zorgt er voor dat de verordening zo rechtvaardig mogelijk toegepast kan worden. Het betreft hier veelal een bijzondere, individuele situatie die aanleiding geeft om bij uitzondering af te wijken van de reguliere bepalingen. Het college van burgemeester en wethouders moet ter voorkoming van precedentwerking duidelijk aangeven waarom in de betreffende situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 3.4 Bezwaarprocedure

Artikel 7:1 Awb bepaalt dat de belanghebbende altijd een bezwaar mag indienen als deze het niet eens is met het besluit dat het college van burgemeester en wethouders genomen heeft. Dit kan tot zes weken na dagtekening van de beschikking. Is het bezwaar te laat ingediend, dan wordt deze niet-ontvankelijk verklaard (niet meer in behandeling genomen).

Wat moet er in elk geval in het bezwaar staan:

  • -

    Naam, adres en woonplaats van de belanghebbende;

  • -

    Ontvangstdatum besluit;

  • -

    Een omschrijving van het besluit waartegen bezwaar wordt gemaakt;

  • -

    De redenen waarom bezwaar wordt gemaakt.

 

In de beschikking dient altijd een passage opgenomen te worden waarin staat dat en hoe de belanghebbende een bezwaar in kan dienen op het genomen besluit.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Citeertitel

Deze nadere regels kunnen worden aangehaald als “Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2014”.

Artikel 4.2 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2014.

Alsdan vervallen de op 20 november 2012 vastgestelde beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door Burgemeester en wethouders van Veghel in de vergadering van 17 december 2013

 

 

Hoogachtend,

 

Burgemeester en wethouders van de gemeente Veghel.

 

De secretaris,

Drs. M.G.C. Wilms-Wils RA.

 

De burgemeester,

 

mr. I.R. Adema.

Bijlage 1 De HV-activiteiten (activiteiten hulp bij het huishouden)

De HV-activiteiten (activiteiten hulp bij het huishouden) [Klik hier om het document te downloaden]