Organisatie | Bronckhorst |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2011 |
Citeertitel | Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2011 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Toelichting bij Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2011 |
Dit besluit vervangt het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2010 (versie 03-02-2010).
Geen.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-01-2011 | 01-04-2011 | 01-07-2012 | Nieuwe regeling | 01-01-2011 Contact, 18 januari 2011 | BW10-04601 |
12-05-2010 | 01-04-2010 | 19-01-2011 | Nieuwe regeling | 20-04-2010 Contact, 11 mei 2010 | BW10-04601 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst;Overwegende dat: het wenselijk is om regels te stellen ten behoeve van te verstrekken voorzieningen, financiële tegemoetkomingen, eigen bijdrage of het eigen aandeel en het persoonsgebonden budget op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning;gelet op: de op 31 maart 2010 door de gemeenteraad vastgestelde Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2010 en het Besluit van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, houdende regels met betrekking tot de uitkeringen ten behoeve van beleid op het terrein van openbare geestelijke gezondheidszorg, maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid, de stimuleringsuitkeringen, de eigen bijdrage en de financiële tegemoetkomingen op het terrein van maatschappelijke ondersteuning en wijziging van andere besluiten van 2 oktober 2006, Staatsblad 450, 2006 (Besluit maatschappelijke ondersteuning).Besluit vast te stellen het: Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2011
Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen
Artikel 2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Wanneer de ondersteuningsvrager op grond van de beperkingen die hij ondervindt speciale uitvoeringen nodig heeft van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn, komen alleen de meerkosten voor vergoeding in aanmerking, tenzij de concrete omstandigheden uitwijzen dat (met toepassing van de hardheidsclausule) ten gunste van de ondersteuningsvrager van deze bepaling dient te worden afgeweken.
Artikel 3 Individuele voorzieningen in natura
Individuele voorzieningen die verstrekt worden in natura betreffen:
Hoofdstuk 3 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget
Artikel 7 Betaalbaarstelling en verantwoording
Het persoonsgebonden budget wordt, nadat een besluit op de aanvraag is genomen, uitbetaald en beschikbaar gesteld aan de ondersteuningsvrager, diens wettelijke vertegenwoordiger of gemachtigde. Het is niet zo dat het college (ook als daarom wordt verzocht) het persoonsgebonden budget beheert en op verzoek uitbetaalt aan de door de ondersteuningsvrager uitgekozen leverancier. De ondersteuningsvrager, diens wettelijke vertegenwoordiger of gemachtigde is verantwoordelijk voor de betaling(en).
Het ontvangen van een persoonsgebonden budget houdt in dat de ondersteuningsvrager, diens wettelijke vertegenwoordiger of gemachtigde verantwoordelijk is voor de besteding van het beschikbaar gestelde bedrag voor het doel waarvoor het is toegekend. Het college kan bij beschikking extra voorwaarden stellen.
Hoofdstuk 4 Eigen bijdragen en eigen aandeel
Artikel 9 Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel
Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 22 van de verordening bedraagt de in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage en het eigen aandeel dat bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming voor eigen rekening blijft, tezamen:
Het bedrag dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen boven € 27.902,- ligt het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 27.902,-.
Het bedrag dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen boven € 22.100,- ligt het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 22.100,-.
In afwijking van het eerste lid vindt op aanvraag van de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1.816,00 lager zal zijn dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid.
Indien het derde lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen minder dan € 1.816 lager is geweest dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.
Voor de toepassing van de artikelen 9 en 10 wordt een wijziging in de burgerlijke staat van de ongehuwde persoon of gehuwde persoon en het bereiken van een van belang zijnde leeftijd van een van deze personen in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop die wijziging plaatsvindt.
Artikel 12 Negenendertig perioden van vier weken (3 jaar)
Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de ondersteuningsvrager, wordt gedurende een periode van 39 maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in artikel 9 vastgesteld bedrag in mindering gebracht.
Hoofdstuk 5 Hulp bij het huishouden
Artikel 14 Algemene hulp bij het huishouden of in natura
Hulp bij het huishouden is te onderscheiden in:
Gelet op artikel 25 van de verordening wordt bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij het huishouden de gebruikelijke zorg vastgesteld met toepassing van hetgeen daarover in de beleidsregels is bepaald (Protocol gebruikelijke zorg).
Artikel 16 Keuzevrijheid uit meerdere aanbieders
Op grond van artikel 6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 18 van de verordening bestaat er voor een ondersteuningsvrager de vrijheid om voor de voorziening hulp bij het huishouden in natura te kunnen kiezen uit meerdere aanbieders. Het college heeft hieraan invulling gegeven door in ieder geval drie aanbieders van huishoudelijke hulp te contracteren. De keuzevrijheid uit meerdere aanbieders is voor de ondersteuningsvrager op die manier gewaarborgd.
Artikel 17 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
Indien een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden vergeleken kan worden met een voorziening in natura, bedraagt de hoogte van het budget, conform artikel 21 lid 1 sub c van de verordening, de tegenwaarde van het goedkoopst-adequate tarief van de zorg in natura voor hulp bij het huishouden.
Artikel 19 Het verwerven van grond
Ingevolge artikel 36 lid 1 van de verordening is het mogelijk om een tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters (m2) per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning. Het aantal m2 wat voor een tegemoetkoming in aanmerking komt is per vertrek in een zelfstandige woning in de beleidsregels gemaximaliseerd.
Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m2.
Artikel 20 Bezoekbaar maken woonruimte
Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 34 lid 4 verordening bedraagt € 2.651,-.
Artikel 21 Technische levensduur van woonwagen korter dan 5 jaar
De aanpassingskosten, als bedoeld in artikel 38 van de verordening, zijn maximaal € 2.651,-.
Artikel 22 Verhuis- en (her)inrichtingskosten
De forfaitaire vergoeding voor de verhuis- en (her)inrichtingskosten als bedoeld in artikel 40 van de verordening bedraagt € 2.651,-.
Artikel 23 Financiële tegemoetkoming van kosten van onderhoud, keuring en reparatie
De maximale tegemoetkoming van kosten van onderhoud, keuring en reparatie, als gevolg van artikel 41 van de verordening, zijn de werkelijk gemaakte kosten van onderhoud, keuring en reparatie aan de in de beleidsregels genoemde onderdelen.
Artikel 24 Kosten in verband met huurderving
Het bedrag als bedoeld in artikel 43 lid 1 van de verordening is € 7.253,-.
Artikel 25 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting
Het college verleend in verband met tijdelijke huisvesting, als bedoeld in artikel 44 van de verordening, een financiële tegemoetkoming van werkelijk gemaakte extra kosten van maximaal € 625,- per maand bij het langer aanhouden van de te verlaten woonruimte of het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte.
Artikel 26 Terugbetaling bij verkoop
Het in artikel 45 van de van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt:
• in het eerste jaar is 100% van de kosten verschuldigd
• in het tweede jaar is 90% van de kosten verschuldigd
• in het derde jaar is 80% van de kosten verschuldigd
• in het vierde jaar is 70% van de kosten verschuldigd
• in het vijfde jaar is 60% van de kosten verschuldigd
• in het zesde jaar is 50% van de kosten verschuldigd
• in het zevende jaar is 40% van de kosten verschuldigd
• in het achtste jaar is 30% van de kosten verschuldigd
• in het negende jaar is 20% van de kosten verschuldigd
• in het tiende jaar is 10% van de kosten verschuldigd
in alle gevallen minus het percentage dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.
Hoofdstuk 7 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 27 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen
De inkomensgrens waarboven kosten voor lokaal vervoer of het bezit en gebruik van een auto zelf niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 48 van de verordening, bedraagt 1,5 maal de op dat moment geldende norm op grond van de Wet Werk en Bijstand.
Artikel 28 Vervoersvoorzieningen in natura
Vervoersvoorzieningen welke in natura kunnen worden verleend zijn de goedkoopst-adequate al dan niet aangepaste bruikleenauto, al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen, open electrische buitenwagen, scootmobiel of ander vervoermiddel.
Artikel 29 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget bij vervoersvoorzieningen
Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt, conform artikel 21 lid 1 sub c van de verordening, vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening. Indien nodig wordt dit bedrag verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening.
Artikel 30 Hoogte financiële vergoedingen in de kosten van vervoersvoorzieningen
De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget voor aanpassing(en) van een eigen auto óf voor de aanschaf of gebruik van een ander vervoermiddel is gelijk aan de werkelijke kosten van de goedkoopst-adequate voorziening met een maximum van € 15.000,-. Een eigen auto of ander vervoermiddel mag op de datum van aanvraag verzoek financiële tegemoetkoming niet ouder zijn dan 7 jaar en de aanpassing(en) moet gelet op de technische staat verantwoord zijn.
Hoofdstuk 8 Verplaatsen in en rond de woning
Artikel 32 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget bij rolstoelvoorzieningen
Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt, conform artikel 21 lid 1 sub a en c van de verordening, vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen in het een na vorige volledige kalenderjaar.
Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als forfaitaire vergoeding. Het bedrag wordt vastgesteld op 100% van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening met een maximum van € 2.331,-. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf én onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.
Hoofdstuk 9 Advisering en samenhangende afstemming
Het bedrag waarboven ingevolge artikel 7 lid 2 onder a van de verordening advies gevraagd moet worden bedraagt € 20.420,-.