Organisatie | Goes |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Welstandsnota Goes 2016 |
Citeertitel | Welstandsnota 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Welstandsnota 2016 |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-01-2024 | nieuwe regeling | 18-05-2016 |
Gemeente Goes is trots op haar dorpen, stad en buitengebied en wil graag de zorg voor behoud en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op zich blijven nemen. De welstandsnota helpt de gemeente dit kwaliteitsstreven helder en vakkundig uit te oefenen.
Gebouwen en andere bouwwerken vormen samen de dagelijkse leefomgeving. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar van het bouwwerk alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving verhoogt bovendien de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat.
Gemeente Goes wil graag meer zekerheid en meer openheid rondom de welstandsbeoordeling geven. Veel mensen zijn bereid mee te werken aan het in stand houden of bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van hun leefomgeving, maar willen wel graag van te voren op de hoogte zijn welke aspecten een rol spelen bij de welstandsbeoordeling.
Bij iedere aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de ‘activiteit bouwen’ wordt bekeken of de plannen voldoen aan redelijke eisen van welstand. De welstandsbeoordeling is volgens artikel 12 van de Woningwet gericht op het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk. Het bouwwerk moet zowel op zichzelf als in verband met zijn omgeving worden beoordeeld, waarbij ook verwachte veranderingen van die omgeving een rol kunnen spelen. In artikel 12a is bepaald dat de welstandsbeoordeling alleen kan worden gebaseerd op door de gemeenteraad in een welstandsnota vastgestelde welstandscriteria.
De inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het Besluit omgevingsrecht (Bor) inclusief de daarin recent opgenomen 'kan-bepaling' zijn van invloed op het tot nu toe gevoerde welstandbeleid. Met de 'kan-bepaling' die per 1 maart 2013 in werking is getreden mag het college zelf bepalen of advies wordt ingewonnen van een onafhankelijke wel-standscommissie of dat toetsing aan welstand deels door ambtenaren wordt uitgevoerd. In Goes vindt in de meeste gevallen een ambtelijke welstandsbeoordeling plaats.
De welstandsnota moet hanteerbaar zijn voor verschillende doelgroepen: burgers, aannemers, architecten, bestuurders en ambtenaren. Met de welstandsnota kan de gemeente een stimulerend, duidelijk en goed te handhaven welstandstoezicht inrichten en opdrachtgevers, burgers en ontwerpers in een vroeg stadium in-formeren welke criteria van toepassing zijn.
In 2012 is door Dorp, Stad en Land in samenspraak met de gemeente een evaluatie- en discussienotitie opgesteld. Gedurende de evaluatie van het voorgaande beleid is de gemeenteraad betrokken bij de discussie door middel van onder andere een fotoopdracht. Dit leverde een uitstekend beeld op van wat de raad belangrijk vindt in de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente.
Het nieuwe welstandsbeleid is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
Bij de evaluatie van het voorgaande beleid is gebleken dat er voor enkele gebieden geen versoepeling van het beleid wenselijk is. Dit betreft vooral de representatieve delen van de gemeente, zoals de kernen, de historische verbindingswegen en de entrees. De gebieden waar minder voorbijgangers komen, kunnen in veel gevallen welstandsluwer worden benaderd.
Goes kent al de welstandsvrije gebieden 'Mannee' en de haven en het industrieterrein aan de Ketel-kade. De gemeente heeft op basis van positieve ervaringen besloten de gebieden 'Het Goese Meer', 'Valckeslot' en een deel van de bedrijven-terreinen ook in het welstandsvrije regime te laten vallen.
Met de vernieuwde welstandnota is de gemeente Goes ervan overtuigd dat de kwaliteit van de gebouwde omgeving goed kan worden besproken en beoordeeld.
1.2. RUIMTELIJK KWALITEITSBELEID
De kwaliteit van de ruimte wordt in de gemeente Goes van groot belang geacht. In verschillende beleidsdocumenten, waaronder bestemmingsplannen en beeldkwaliteitplannen krijgt ruimtelijk kwaliteit voldoende aandacht.
Sinds in 1999 de vorige structuurvisie werd vastgesteld hebben er in Goes veel ontwikkelingen plaatsgevonden. In de nieuwe structuurvisie #Goes2040 wordt het geheel van de op dit moment verwachte en gewenste (ruimtelijke) ontwikkelingen in samenhang gepresenteerd.
Landschapsontwikkelingsplan (LOP)
Op 16 juli 2009 heeft de raad ingestemd met het Landschapsontwikkelingsplan. Hierin wordt beschreven welke invloed de diverse ontwikkelingen hebben op het landschap om zo verrommeling van het landschap en een onduidelijke ruimtelijke structuur te voorkomen. Het plan vormt dan ook een toetsingskader voor het natuur- en landschapsbeleid en het ruimtelijk ordeningsbeleid.
Op grond van de Monumentenwet 1988 heeft de gemeente een belangrijke taak bij de bescherming en instandhouding van monumenten en beschermde gezichten.
De gemeente Goes kent 222 Rijksmonumenten en 5 gemeentelijke monumenten. Daarnaast zijn in de gemeente drie door het Rijk aangewezen beschermde gezichten; Kloetinge (1971), Stadsgezicht Goes (1982) en Oostsingel (2007).
De welstandsnota is geen statisch document. De gemeente Goes laat bij nieuwe ontwikkelingen vaak een beeldkwaliteitplan opstellen. Zodra vastgesteld als onderdeel van de welstandsnota worden beeldkwaliteitplannen onderdeel van het welstandsbeleid in de gemeente. In bijlage 3 is een overzicht opgenomen van beeldkwaliteitplannen o.d. die als aanvullend beleid zijn vastgesteld als onderdeel van deze welstandsnota.
In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Datgene dat door het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden. De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld.
De algemene welstandscriteria richten zich op de zeggingskracht en het vakmanschap van het architectonisch ontwerp en zijn terug te voeren op vrij universele kwaliteitsprincipes. Deze algemene welstandscriteria liggen (haast onzichtbaar) ten grondslag aan elke planbeoordeling omdat ze het uitgangspunt vormen voor de uitwerking van de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria. Wanneer de gebiedsgerichte en de objectgerichte welstandscriteria ontoereikend zijn, kan het nodig zijn expliciet terug te grijpen op de algemene welstandscriteria (zie paragraaf 6.1 Mogelijkheden om af te wijken).
De algemene welstandscriteria zijn gebaseerd op de notitie 'Architectonische kwaliteit: een notitie over architectuurbeleid' van de voormalig Rijksbouwmeester ir. Tjeerd Dijkstra. In bijlage 4 is een volledige uitwerking van de algemene welstandscriteria opgenomen, hieronder volgen de belangrijkste uitgangspunten.
Relatie tussen bouwwerk en omgeving
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is.
Relatie tussen vorm, gebruik en constructie
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is, terwijl de vormgeving daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft.
Betekenissen van vormen in de sociaal-culturele context
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat verwijzingen en associaties in het ontwerp zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat die passen in de huidige tijd en context.
Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat.
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.
Materiaal, textuur, kleur en licht
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en passen in de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan.
De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuren. Deze criteria geven aan hoe een bouwwerk ‘zich moet gedragen’ om in zijn omgeving niet teveel uit de toon te vallen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt.
In de gemeente Goes kunnen de volgende welstandsgebieden worden onderscheiden:
In bijlage 2 is een gedetailleerde welstandskaart opgenomen.
Het vaststellen van het welstandsniveau is een cruciaal element van het welstandsbeleid. De kwaliteit van de gebieden, het gevoerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de verwachte ontwikkelingen zijn bepalend voor het gewenste ambitieniveau. In theorie zijn vier ambitieniveaus mogelijk:
Beschermde stads- of dorpsgezichten
Deze aangewezen gezichten worden van algemeen belang geacht wegens de schoonheid, de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel de wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde.
In deze gebieden is extra aandacht nodig voor de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandstoezicht moet een bijdrage leveren aan het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit.
Hier is het welstandstoezicht gericht op het handhaven van de basiskwaliteit. Bij deze gebieden wordt uitgegaan van de zogenaamde voor- en achterkant benadering. Het welstandstoezicht blijft beperkt tot die bouwwerken die vanaf het openbaar toegankelijke gebied zichtbaar zijn. Bouwwerken gesitueerd in een achtererfgebied en niet grenzend aan het openbaar gebied en/of op een niet naar de weg gekeerd dakvlak worden bij dit beleid niet onderworpen aan een preventieve welstandstoets.
Voor deze gebieden wordt het welstandstoezicht niet nodig geacht. De volgende gebieden zijn aangewezen als welstandsvrij gebied:
De keuze voor de welstandsvrije gebieden is gebaseerd op een zorgvuldige afweging. Eén en ander conform artikel 12 lid 2 van de Woningwet. In bijlage 5 is het afwegingskader nader toegelicht.
3.2. RANDEN EN OVERGANGSGEBIEDEN
Het kan voorkomen dat de ruimtelijke kwa-liteit van de bebouwde omgeving in een gebied invloed heeft op een ander welstandsgebied. Randen van een bedrijventerrein hebben bijvoorbeeld een andere verschijningsvorm dan een woongebied. Op deze grenzen tussen gebieden mag worden verwacht dat de aanwezige uitstraling van een gebied geen nadelige invloed heeft op het naastgelegen gebied.
Uitgangspunt is dan ook dat bij welstandsbeoordeling van bouwwerken gelegen aan de rand van gebieden altijd rekening wordt gehouden met de uitstraling en het ambitieniveau van het naastgelegen gebied. Dat betekent niet direct dat bijvoorbeeld op een bedrijventerrein dezelfde eigenschappen verwacht mogen worden als van een aangrenzend dorpslint. Wel dient rekening te worden gehouden met het ambitieniveau, waardoor hogere eisen gesteld kunnen worden aan de uitstraling van bebouwing aan randen die grenzen aan welstandsgebieden met een hoger welstandsniveau.
3.3. (HER)ONTWIKKELINGSPROJECTEN
De welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor grotere ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken.
Zodra een (her)ontwikkelingsproject aan de orde is zal de gemeenteraad de welstandscriteria daarvoor vast moeten stellen door middel van bijvoorbeeld een welstandsparagraaf. Dit kan ook in de vorm van een beeldkwaliteitplan, die dan vastgesteld wordt als onderdeel van de welstandsnota. Het opstellen van welstandscriteria wordt hiermee een vast onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding.
De criteria worden opgesteld door de stedenbouwkundige of de supervisor, in overleg met het ambtelijk kwaliteitsteam. Tegelijk kunnen afspraken over de werkwijze bij eventuele planbegeleiding en bij de welstandsbeoordeling worden vastgelegd.
Voor dergelijke aanvullingen op de welstandsnota geldt dat de inspraak wordt gekoppeld aan de reguliere inspraakregeling bij de stedenbouwkundige planvoorbereiding. De welstandscriteria moeten zijn vastgesteld voordat de planvorming van de eerste bouwplannen start en worden bekend gemaakt aan alle potentiële opdrachtgevers in het gebied.
Een welstandsparagraaf dient te bestaan uit:
De welstandscriteria in een welstandsparagraaf of beeldkwaliteitplan dienen zich zoveel mogelijk te richten op de verschijningsvorm van de bebouwde omgeving.
De positie van het gebouw/bouwwerk in relatie tot de belendingen, de stedenbouwkundige opzet en de publieke ruimte. Onderdelen: positie onderling, afstand onderling, plaatsing op kavel, bouwrichting, herhaling/ritmiek.
In de ruimtelijke verschijningsvorm is de massa en de vorm van het gebouw het intermediair tussen stedenbouwkundige en architectonische beeldaspecten. Onderdelen: opbouw en hoogte hoofdmassa, profiel ruimte, samenstelling massa, kapvorm en richting, relatieve omvang, vormbehandeling.
De architectuurstijl in algemene zin en de uitwer-king op gevelniveau. Onderdelen: geveloriëntatie, indeling, -geleding, plasticiteit, gaafheid / oorspronkelijkheid, decoraties en ornamenten.
De helderheid en variaties van de kleurtoepassingen en het materiaalgebruik. Kleur en materiaal zijn zeer beeldbepalend voor de verschijningsvorm van een gebouw, straat en/of gebied. Onderdelen: materiaalgebruik, kleurtoon en -toepassing.
Het gaat hier om de binnenstad van Goes (inclusief Oostsingel) en de dorpskern Kloetinge. Beiden gebieden zijn aangewezen als Rijksbeschermde gezichten.
Binnenstad Goes (incl. Oostsingel)
Het oorspronkelijke stadscentrum bestaat uit een aantal langgerekte straten verbonden door kortere straatjes en stegen, die samen een orthogonaal, fijnmazig stedelijk weefsel vormen. Binnen deze structuur bevinden zich een aantal pleinen, waaronder de Grote Markt, de Vlasmarkt en de Beestenmarkt. De herinrichting van een groot aantal straten en pleinen heeft er voor gezorgd dat er in de binnenstad een grote samenhang in kleur- en materiaalgebruik is ontstaan.
In de binnenstad zijn verschillende gebieden aan te wijzen met een eigen hoofdfunctie. Het zuidelijke deel van de binnenstad is te typeren als winkelgebied. Het noordelijk deel is meer in gebruik als woongebied en het historische havengebied heeft voornamelijk een woonkarakter met geheel eigen sfeer.
Historische dorpskern Kloetinge
De historische kern van Kloetinge is een bijzonder voorbeeld van een ringdorp. De kerkring, Geertesplein genaamd, is slechts aan drie zijden bebouwd. De noordzijde is onbebouwd gebleven, hier is aansluitend aan de ring het Marktveld gelegen, met centraal daarin de ‘vaete’ (drinkplaats voor vee) gelegen.
De Jachthuisstraat en de Oostkeure zijn aan beide zijden bebouwd met woningen. De Peperstraat en de Lewestraat zijn korte straatjes, met slechts zeer weinig bebouwing. De Schimmelpenninckstraat is een zogenaamde achterstraat, waaraan voornamelijk achterzijdes van bebouwing grenzen. Het Noordeinde is een landelijk polderlint met enkele waardevolle boerderijen.
In het algemeen is er sprake van een eenvoudige baksteenarchitectuur, waarbij de gevels een individueel karakter met overwegend verticale indeling hebben. Het detailleringniveau is wisselend.
Deze gebieden vallen onder het welstandsniveau van 'Beschermde dorps- of stadsgezichten'. Het welstandsbeleid is er op gericht de hoge cultuurhistorische waarde te behouden, en waar mogelijk te versterken. In het bijzonder wordt daarbij gelet op de monumentale panden (zie paragraaf 5.1.1 objectgerichte welstandscriteria voor monumenten).
De kwaliteitseisen voor bebouwing in het 'Kwaliteitshandboek binnenstad' (2003) maakt onderdeel uit van deze welstandsnota en dient daarom voor de binnenstad van Goes als aanvullend toetsingskader voor welstandsbeoordeling.
4.2. DORPSKERNEN, LINTEN EN ENTREES
De gemeente Goes kent verschillende historische dorpskernen, bebouwingslinten en entrees.
De dorpskernen vertonen ondanks uiteenlopende stedenbouwkundige patronen onderling enkele belangrijke overeenkomsten. In vrijwel alle historische dorpskernen is er sprake van op organische wijze aaneengeschakelde individuele en veelal kleinschalige bebouwing. In de loop der eeuwen zijn de historische dorpskernen steeds verder verdicht, waarbij doorgaans weinig planmatige ontwikkelingen hebben plaatsgevonden.
De bebouwing is rondom het oorspronkelijke dorpscentrum vrijwel altijd aaneengesloten en direct aan de straat gesitueerd. Hierdoor ontstaat er een sterke wandwerking.
De meeste bebouwing is kleinschalig. In de dorpscentra kan sprake zijn van hogere bebouwing. Vrijwel alle bebouwing is opgebouwd uit baksteen, met verticaal gelede kozijnen. Hoewel er in de meeste gevallen sprake is van zadeldaken in langsrichting, komen ook andere vormen en richtingen veel voor.
De historische linten liggen op de belangrijkste historische toegangsroutes naar Goes. De oorspronkelijke route naar het westen wordt gevormd door de Middelburgsestraat en de ’s-Heer Hendrikskinderendijk. De oorspronkelijke route naar het zuiden loopt over de Voorstad, Kloetingseweg en ’s- Gravenpolderseweg met een aftakking naar Kloetinge via de Buys Ballotsraat en Lewestraat.
De organisch gegroeide historische lintstructuren bieden een gevarieerd bebouwingsbeeld, doordat er door de eeuwen heen een steeds verdere verdichting heeft plaatsgevonden.
De historische dorpskernen, linten en entrees zijn op organische wijze steeds verder verdicht met individueel ontworpen woningen. Hierdoor is een gevarieerd straatbeeld ontstaan, waarin relatief veel bijzonder vormgegeven bebouwing aanwezig is.
Nieuwbouw en verbouwingen moeten met een zelfde zorgvuldigheid worden vormgegeven als de bestaande historische context. Langs de hoofdroutes zijn stedenbouwkundige markeringen goed mogelijk. Voor de dorpen is het van belang de individuele herkenbaarheid van de kernen te respecteren.
Voor de gebieden is een bijzonder ambitieniveau van kracht, gericht op extra aandacht voor het beheer, handhaving en waar mogelijk versterken van de aanwezige kwaliteiten. In het bijzonder wordt daarbij gelet op de aanwezige diversiteit , maar ook de monumentale panden (zie paragraaf 5.1.1 objectgerichte welstandscriteria voor monumenten).
Aan het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw zijn de eerste planmatige uitbreidingswijken tot ontwikkeling gekomen. Deze wijken bevinden zich direct buiten de historische binnenstad van Goes en rond sommige historische dorpskernen.
De wijken worden gekenmerkt met een compacte en kleinschalige woonbebouwing. De buurten zijn in hun opzet zowel stedenbouwkundig als architectonisch met veel zorg ontworpen. Een belangrijk kenmerk is de gesloten blokverkaveling. Er is veel aandacht besteed aan de afwerking van hoeken, en er is vrijwel nergens zicht op achterzijdes van bebouwing.
De openbare ruimte is beperkt van omvang en de bebouwing staat voor op de kavel. Hierdoor ontstaat er een enigszins stenig beeld. In de loop der jaren is de druk op de openbare ruimte steeds groter geworden door toenemende behoefte aan verkeers- en parkeerruimte.
De bebouwing in deze gebieden is op ambachtelijke wijze gebouwd, wat zich uit in een zeer zorgvuldige en voor hedendaagse begrippen rijke detaillering. Veelvoorkomend is onder meer een gemetselde plint in donker metselwerk. In de gevels zijn daarbij in veel gevallen ook verbijzonderingen in het metselwerk te vinden, zoals rollagen, uitkragingen en dergelijke. De gevelopeningen zijn verticaal geleed. Deze geleding wordt ook veel voortgezet in erkers aan de voorzijde.
De doorgaans steile dakvlakken hebben meestal een stevig overstek, en worden beëindigd met een flinke bakgoot of daklijst. Echter door de behoefte aan modernisering en vergroting van woningen staat dit karakteristieke beeld onder druk.
De vooroorlogse wijken zijn woonwijken die gekenmerkt worden door een grote samenhang in de relatief gesloten bouwblokken. Door de bijzondere stedenbouwkundige opzet met kleinschalige bebouwing en weinig openbare ruimte, is de bebouwing bepalend voor de beeldvorming. Elke ingreep kan de samenhang verstoren.
Gezien de beperkte ruimte die veel van de woningen bieden, is er regelmatig sprake van individuele uitbreiding van woningen. Hierbij is het van belang zorgvuldig om te gaan met de samenhang en het kleinschalige straatbeeld als geheel. Ook bij nieuwbouwontwikkelingen moet hiermee rekening worden gehouden.
Voor de gebieden is een bijzonder ambitieniveau van kracht, gericht op extra aandacht voor het behoud van de samenhang. De inzet is respectvol om te gaan met de bestaande kwaliteiten en incidentele vernieuwingen goed in te passen. Noodzakelijke uitbreidingen zijn goed mogelijk, maar bij voorkeur aan de achterzijde of geïntegreerd in het gevelbeeld van het gehele woonblok.
In de periode na de tweede wereldoorlog tot op heden zijn vooral grootschalige, -veelal projectmatig, woonwijken gerealiseerd. Het bebouwingsbeeld is zeer divers, maar per cluster is er samenhang. De stedenbouwkundige opzet en architectuur van een woonwijk vertegenwoordigt vaak en bepaald tijdsbeeld.
Traditionele blokverkaveling (1945-1960)
Kenmerkend voor deze gebieden zijn de vrij eenvoudige, symmetrische straatprofielen, doorgaans in een blokvormig patroon. De bebouwing bestaat uit rijen woningen die worden afgewisseld met portiekwoningen. De rijwoningen bestaan voornamelijk uit twee bouwlagen met een rechthoekige plattegrond en een zadelkap evenwijdig aan de straat. De gevels vertonen een sterke samenhang doordat ze in grote lijnen identiek zijn ingedeeld. De aanwezige portiekflat zijn meestal opgebouwd uit drie bouwlagen en voorzien van een platdak of flauw zadeldak. Er is sprake van een grote samenhang. Vrijwel alle bebouwing is opgebouwd in een roodbruine kleur baksteen en dakpannen in een oranje of donkere kleur.
In de jaren ’60 en ’70 is een aantal woonwijken ontwikkeld die geïnspireerd zijn op de ideeën van het Nieuwe Bouwen. De bebouwing bestaan vooral uit rijwoningen en sporadisch kleinschalige voorzieningen zoals een school. In deze wijken worden dezelfde stedenbouwkundige patronen veelvuldig herhaald (‘stempelverkaveling’). De variatie in woningtypes is zeer beperkt. De openbare ruimte is ruim van opzet en kent veel groene perkjes en grasveldjes. De verkaveling heeft een (half-) open karakter, waardoor open straathoeken ontstaan.
De bebouwing wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door een zakelijke bouwstijl met een functionele woningvorm. Eengezinswoningen bestaan doorgaans uit twee bouwlagen met een zadelkap evenwijdig aan de straat. De gevels vertonen een sterke samenhang doordat ze identiek zijn ingedeeld. Naast eengezinswoningen komen ook middelhoge portiek- en hoge galerijflats veelvuldig voor. Deze zijn meestal voorzien van een plat dak.
Als reactie op de naoorlogse blokverkaveling werd na circa 1975 de menselijke schaal weer maatgevend voor nieuwe woonwijken. Deze bouwperiode kenmerkt zich door een meer grillig stratenpatroon, woonerven en pleintjes/hofjes. De wijken zijn sterk naar binnen georiënteerd. Er is sprake van een architectonische samenhang op buurt- en straatniveau, dus meer diversiteit, menging van diverse hoofdvormen en verspringende rooilijnen. De architectuur van de woningen is relatief ingetogen en sluit aan bij de jaren ’70 mode van donkere, semi-ambachtelijke materialen, bruin hout, rode baksteen en donkere pannen.
Thematische in- en uitbreidingen (1990-2012)
Na 1990 werd steeds meer marktconform gebouwd. Dit vertaalt zich in een meer uitgesproken ontwerpen van woongebieden en woningen. Er wordt veelvuldig teruggegrepen op architectuurstijlen uit het verleden, maar ook hedendaagse architectuur wordt veelvuldig toegepast. Per wijk komen meerdere typen woningen voor en in de stedenbouwkundige opzet krijgen de verschillende architectuurthema's een bewuste plek toegewezen.
Enkele grote lijnen, die soms teruggrijpen op historische routes of landschappelijke lijnen, verbinden (visueel) de buurten. De bouwmassa varieert overwegend van één tot soms drie bouwlagen. De architectuur varieert van eigentijdse soms expressieve stijlen tot meer woonbebouwing met een sterke verwijzing naar dorpse, historische en/of landelijke architectuur.
Kleinschalige (dorps)uitbreidingen Dorpsuitbreidingen komen bij vrijwel alle dorpen voor. Deze uitbreidingen hebben een eigen tijdsbeeld, met elk hun eigen karakteristieke kenmerken. Ze variëren van enkele straten met aanliggende bebouwing tot een geheel nieuwe buurt. Er is vooral sprake van kleinschalige woningbouw. De bebouwing bestaat overwegend uit vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap woningen of korte rijtjes van drie of meer woningen. Voor de buurten met vooral vrijstaande individuele woningbouw is paragraaf 4.5. van toepassing.
Het beleid is gericht op het beheer van de bestaande situatie met als belangrijkste uitgangspunt de aanwezige karakteristieken op buurtniveau. Het onderscheid tussen de verschillende tijdsbeelden is stedenbouwkundig en architectonisch van aard. Bij de welstandsbeoordeling wordt rekening gehouden met de aanwezige eigenschappen van het tijdsbeeld van de betreffende woonwijk.
Voor de woongebieden is het reguliere welstandsniveau van toepassing, waarbij het welstandstoezicht beperkt blijft tot bouwwerken die vanaf het openbaar toegankelijke gebied zichtbaar zijn.
Voor de volgende uitbreidingen en herstructureringen zijn beeldkwaliteitplannen of welstandsplannen opgesteld:
Deze plannen maken onderdeel uit van deze welstandsnota en dient daarom als aanvullend toetsingskader voor welstandsbeoordeling.
De woongebieden met individuele woningbouw onderscheiden zich qua bebouwingsdichtheid, plaatsing van gebouwen op de kavels, de bouwmassa’s en de architectuur van alle andere woongebieden. Individuele woningbouw bestaat uit vrij-staande en twee-onder-één-kap woningen van één of twee bouwlagen met kap.
De straten en buurten hebben een groen en vaak dorps karakter. De invloeden van de stedenbouwkundige stromingen door de jaren heen zijn ook zichtbaar in de diverse wijken en dorpsranden uit de verschillende bouwperiodes.
De woningen zijn doorgaans individueel ontworpen, en hebben daardoor een eigen en herkenbaar gezicht. Regelmatig is er sprake van verwijzing naar traditionele en agrarische bebouwing. Door individueel materiaal- en kleurgebruik ontstaat een afwisselend geheel. Als er voldoende ruimte tussen de panden aanwezig is, resulteert dit in een rustig en evenwichtig straatbeeld. Daar waar de tussenruimtes wat beperkter zijn werkt dit echter een onrustig en rommelig beeld in de hand. De ruimer opgezette woongebieden zijn hierdoor minder kwetsbaar dan de compactere woongebieden.
Vaak zijn de dakvlakken voorzien van dakkapellen of ramen en hebben de woningen veelal mee ontworpen op- en aanbouwen, waaronder erkers, carports etc.
De mate aan detaillering is meestal eenvoudig, maar er zijn uitschieters naar boven met een rijke zorgvuldig ontworpen uitvoering. Het materiaalgebruik is vaak traditioneel met eigentijdse accenten en enkele versieringen. Naast baksteen komen ook houten rabatdelen en plaatmateriaal als gevelmateriaal voor.
Welstandsniveau (regulier en welstandsvrij)
De afwisselende bebouwingskarakteristieken, in samenhang met de relatieve lage bebouwingsdichtheid is typerend voor deze gebieden. Naar mate de ruimte tussen de panden onderling groter wordt kan ook de diversiteit in bebouwingsvormen toenemen zonder storend te worden.
Door het individuele karakter van de panden zijn kleinschalige toevoegingen aan de woning meestal niet of nauwelijks storend. Grootschalige ontwikkelingen liggen niet in de lijn der verwachtingen.
Voor deze woongebieden is het reguliere welstandsniveau van toepassing, waarbij het welstandstoezicht beperkt blijft tot bouwwerken die vanaf het openbaar toegankelijke gebied zichtbaar zijn. Enkele woongebieden zijn aangewezen als welstandsvrij gebied.
De ruime stedenbouwkundige opzet en mate aan diversiteit maken deze gebieden minder kwetsbaar waardoor er in architectonische zin meer mogelijkheden zijn. Het bestemmingsplan biedt voldoende handvaten om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen.
Voor het voormalig Proefstation Wilhelminadorp (mei 2010) en Riethoek (april 2008) zijn beeldkwaliteitplannen opgesteld. Deze beeldkwaliteitplannen maken onderdeel uit van deze welstandsnota en dient daarom als aanvullend toetsingskader voor welstandsbeoordeling.
4.6. OBJECTEN EN VOORZIENINGEN
De grootschalige objecten en voorzieningen zijn hoofdzakelijk geclusterd in een zone rondom de historische binnenstad van Goes. De bebouwing in deze gebieden is groter van schaal dan de omliggende woonbebouwing. Het gaat in de meeste gevallen om scholen, verzorgingstehuizen, grootschalige detailhandel of grootwinkelbedrijven. Ook het ADRZ en Emergis vallen onder de grootschalige objecten en voorzieningen.
Het betreft grote gebouwen of complexen die meestal vrij in de ruimte staan, maar niet altijd of aan alle zijde een duidelijk gezicht naar buiten hebben. In het algemeen is er sprake van sterk functiegerichte bebouwing, waarbij in het ontwerp de functie duidelijk zichtbaar is. Een verzorgingstehuis heeft daardoor open en transparant vormgegeven gevels, terwijl de expeditieruimte van een groot-winkelbedrijf een gesloten gevel heeft.
De meeste bebouwing heeft een samengestelde hoofdvorm, waardoor de maat en schaal van het gebouw visueel enigszins worden gereduceerd. De hoogte van de (delen van) bebouwing varieert, van één laag tot vijf lagen, meestal met een plat dak. De gevelindeling is in belangrijke mate afhankelijk van de functie.
De meeste gebouwen hebben baksteengevels, met daarin vensters in een regelmatige rangschikking. Echter ook glasgevels en geheel gesloten gevels komen voor. Het kleurgebruik is doorgaans per gebouw verschillend. Hierdoor wordt de individualiteit van de diverse objecten nog verder versterkt.
Welstandsniveau (bijzonder en regulier)
De gebouwen in deze gebieden hebben doorgaans een sterk eigen en individueel karakter. Vooral de uitstraling van het gebouw naar zijn omgeving is daarom van belang. Of een gebouw past in zijn omgeving hangt af van de verhouding tussen maat en schaal enerzijds en de beschikbare openbare ruimte anderzijds. Ook het kleur- en materiaalgebruik kan een belangrijke rol spelen in de inpassing van een gebouw in zijn omgeving. Gesloten gevels aan de openbare ruimte leveren vrijwel nooit een positieve bijdrage aan de beeldkwaliteit.
Voor het Stationspark is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan maakt onderdeel uit van deze welstandsnota en dient daarom als aanvullend toetsingskader voor welstandsbeoordeling.
Voor het stationsomgeving en de zone langs het spoor geldt het bijzondere welstandsniveau.
Voor de overige gebieden is het reguliere welstandsniveau van toepassing, waarbij het welstandstoezicht beperkt blijft tot bouwwerken die vanaf het openbaar toegankelijke gebied zichtbaar zijn. Uitgangspunt is een representatieve uitstraling naar de belangrijkste openbare zijde te behouden.
4.7. REPRESENTATIEVE BEDRIJVENTERREINEN
De representatieve bedrijfsterreinen komen voor langs de hoofdwegen, het spoor en diverse grotere knooppunten. De terreinen hebben veelal een grootschalige inrichting en een gedifferentieerd functiepatroon en beeld. De uitstraling wordt verkregen door de omvang van het gebied en/of door daar aanwezige grootschalige bebouwing. Elk gebied heeft een eigen identiteit en/of samenhang. In Goes zijn de volgende representatieve terreinen aangewezen:
In De Goese Poort en het Stationspark zijn hoofdzakelijk kantoren en bedrijven met publieksfuncties te vinden. In De Poel en Eindewege ligt het accent meer op de dienstverlenende en productiebedrijven, waarbij niet alle bedrijven publieksfuncties hebben. Naarmate er meer sprake is van kantoor- en publieksfuncties wordt de bebouwing transparanter.
In het algemeen is er sprake van sterk functiegerichte bebouwing, waarbij in het ontwerp de functie duidelijk zichtbaar is. Een showroom wordt vrijwel altijd open en transparant vormgegeven, een productiehal is gesloten.
De meeste bebouwing heeft een eenvoudige hoofdvorm en een zadeldak met flauwe hellingshoek of plat dak. Afwisselend zijn de bedrijfsgebouwen voor- of achter op de kavel geplaatst. Het materiaal- en kleurgebruik voor de bebouwing op bedrijfsterreinen is eveneens zeer uiteenlopend. Op een aantal plekken komen naast utilitaire bebouwing ook (bedrijfs)woningen voor. Meestal bestaan deze woningen uit één bouwlaag met een kap. Woonbebouwing op deze terreinen is in veel gevallen traditioneel vormgegeven.
Vooral in de representatieve bedrijventerreinen is een hoogwaardige uitstraling gewenst. Het welstandsbeleid is er op gericht een acceptabel beeldkwaliteitniveau te behalen, zonder dat daarmee de gebruiksmogelijkheden worden beperkt. Voor deze gebieden is het bijzondere welstandsniveau van toepassing.
Voor (bedrijfs)woningen zijn de criteria voor individuele woningbouw van toepassing (paragraaf 4.5)
Voor de Poel II is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan maakt onderdeel uit van deze welstandsnota en dient daarom als aanvullend toetsingskader voor welstandsbeoordeling.
4.8. RECREATIE- EN PARKGEBIEDEN
De recreatiegebieden zijn er in twee soorten: de dagrecreatiegebieden en de verblijfsrecreatiegebieden. Dagrecreatie vindt hoofdzakelijk plaats langs het Veerse Meer. Verblijfsrecreatiegebieden liggen vooral ten noorden van Wolphaartsdijk. Hier zijn een aantal campings en bungalowparken rondom een klein centrum met voorzieningen geclusterd.
De woonbebouwing op de recreatieterreinen bestaat uit kleine eenheden die ontsloten worden door kronkelende wegen en wandelpaden. De parken zijn op zichzelf gelegen en naar binnen gekeerd.
Parken in de stad liggen voornamelijk als groene ruimtes tussen de verschillende wijken. Deze parken kennen nauwelijks bebouwing, hoewel aan de randen soms enkele dagrecreatieve functies zijn gevestigd.
De groene inrichting bepaalt voor een groot deel het beeld van de recreatie- en parkgebieden. De bebouwing speelt in principe een ondergeschikte rol. Voor de gebieden met verblijfsrecreatie is de bebouwing vooral intern gericht en in beperkte mate openbaar.
Het welstandstoezicht voor de recreatie- en parkgebieden is vooral gericht op de zichtbaarheid en uitstraling van de randen naar het aangrenzende gebied. Het reguliere welstandsniveau is van toepassing, waarbij het welstandstoezicht beperkt blijft tot bouwwerken die vanaf het openbaar toegankelijke gebied zichtbaar zijn.
Het buitengebied van Goes kenmerkt zich door diversiteit van landschapstypen. Er kan onderscheid gemaakt worden in:
Dit landschapstypen bestaat uit de polders van het voormalige eiland Wolphaartsdijk, de Wilhelminapolder en de jongere of herverkavelde polders ten zuiden van de Schenge. Deze polders worden gekenmerkt door een grootschalige, rationele blokverkaveling. Het landschap is door deze verkavelingvorm grootschalig en open. Vanaf de vele dijken in het gebied zijn vergezichten in vrijwel alle richtingen mogelijk. Verspreid over het open polderlandschap zijn relatief veel boerderijen en arbeiderswoningen aanwezig.
De buurtschappen Blauwewijk en Roodewijk in de Wilhelminapolder zijn concentraties van arbeiderswoningen bij een boerderijencomplex. De namen zijn afgeleid van de kleur dakpannen die zijn gebruikt.
Op deze kreekruggen is sprake van een kleinschalige, organische verkaveling, waarbij veel percelen zijn afgebakend met bomenrijen of heggen. De kreekruggen zijn dicht begroeid en bebouwd en hebben daardoor een besloten karakter.
De bebouwing in het kreekruggenlandschap is geconcentreerd op de hoger gelegen delen. De meeste bebouwing behoort bij een agrarisch bedrijf, slechts sporadisch komen vrijstaande woningen voor. In vrijwel alle gevallen is de bebouwing iets teruggelegen van de weg gepositioneerd.
Voormalige getijdegeul en poelgronden
De omgeving van de voormalige getijdegeul, nu bekend als De Schenge, is erg drassig en hoofdzakelijk in gebruik als gras- of akkerland. Door de late inpoldering van het gebied is een min of meer aaneengesloten open gebied ontstaan. De poelgronden hebben eveneens een open karakter, ondanks dat hier eveneens sprake is van een organische verkaveling en talrijke bomenrijen. In het poelgebied is geen bebouwing aanwezig. In het gehele getijdegeulgebied zijn slechts enkele boerderijcomplexen gelegen.
De laatste jaren vindt er een ingrijpende schaalvergroting plaats in de agrarische bedrijfsvoering. Zonder de agrarische groeimogelijkheden in de weg te staan is het belangrijk te streven naar een zorgvuldige inpassing van de nieuwe bebouwing. Voor de gebieden is een bijzonder ambitieniveau van kracht, gericht op extra aandacht voor het behouden en waar nodig versterken van de cultuur-historische identiteit door gebruik te maken van de aanwezige landschappelijke en historische structuren en elementen.
De karakteristieke streekeigen Zeeuwse Boerderijen zijn zeer beeldbepalend. Daarom worden aan de Zeeuwse Boerderijen en de 'spulletjes' extra aandacht besteed middels een eigen beoordelingskader. Ook voor de agrarische bedrijfsbebouwing is een aparte uitwerking opgenomen met aanvullende uitgangspunten en criteria.
In dit deel zijn de objectgerichte welstandscriteria opgenomen voor bouwwerken die een eigen beoordelingskader nodig hebben. Deze welstandscriteria hebben betrekking op een type gebouw of bouwwerk en zijn in beginsel dus niet direct gerelateerd aan een gebied. Er kan onderscheid worden gemaakt in specifieke bouwwerken en de veel voorkomende kleine bouwwerken.
Vooral voor de specifieke bouwwerken is het vaststellen van het welstandsniveau van belang. Het moet aansluiten bij het gehanteerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen. In theorie zijn ook voor de objecten vier ambitie-niveaus mogelijk:
Bijzondere welstandsobjecten waarbij extra inspanning ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit gewenst is. Het welstandstoezicht wordt gericht op het voorkomen van aantasting van de hoofdvorm en karakteristieke elementen, en het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. Het kwaliteitsniveau van ingrepen aan deze bouwwerken moet hoog zijn.
Het welstandsniveau voor kleine bouwwerken wordt bepaald door het gebied waar de (ver)bouw plaatsvindt.
Een monument is een gebouw of terrein dat van algemeen belang is door schoonheid of geschiedenis, belangrijk is voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde heeft. Het kan symbool staan voor een bepaalde periode of gezien worden als eerste of meest belangrijke verbeelding van een kunststroming. De gemeente Goes kent 222 Rijksmonumenten en 5 gemeentelijke monumenten.
De monumenten zijn divers van karakter en hebben elk bepaalde bijzonderheden in cultuurhistorische, architectonische en/of stedenbouwkundige zin.
De monumenten vallen onder het hoogste welstandsniveau. De welstandsbeoordeling is altijd gericht op het handhaven, herstellen en versterken van de cultuurhistorische karakteristieken en de samenhang van het gebouw met zijn omgeving. De algemene, de gebiedsgerichte en de objectgerichte welstandscriteria zijn van toepassing, maar worden aangevuld met onderstaande specifieke criteria.
Deze criteria worden altijd bezien in relatie tot (redengevende) beschrijvingen van monumenten.
Bij de beoordeling van vergunningaanvragen bij, op en aan monumenten zijn 'Technische criteria voor planbeoordeling monumenten' (2006) van toepassing. Voor de welstandsbeoordeling worden naast onderstaande criteria ook de ’10 uitgangspunten voor het omgaan met monumenten’ (Federatie Welstand, 2008) gehanteerd.
5.1.2. Zeeuwse schuurboerderijen en ‘spulletjes’
In Goes komen verschillende boerderijtypen voor, maar de hoofdvorm kan terug geleid worden op één basistype: de Zeeuwse Boerderij. Dit type wordt gekenmerkt door de bouw van het woonhuis aan de oostzijde en daartegenaan de schuur. Het woonhuis en de schuur hebben een steil dak en de noklijnen liggen in de lengterichting, waarbij die van de schuur hoger is dan die van het huis.
De afmetingen van de woonhuizen variëren.. Ze bestaan doorgaans uit één bouwlaag in een gele of rode baksteen en een zadeldak bedekt met rode gebakken pannen. De kopgevel kan daarbij verschillend uitgevoerd zijn. De entree van het huis ligt meestal aan de zuidzijde, centraal in de woning. Aan beide zijden van de entree zijn twee vensters met een verticale geleding. De vensters zijn voorzien van luiken. Boven de voordeur is in veel gevallen sprake van een bovenlicht. In de gevels is sprake van een uiteenlopende detaillering. Het kleurgebruik voor het houtwerk is meestal wit, donkergroen en ‘meekrap’ rood. Dakkapellen zijn klein van formaat en plat afgedekt.
Rond 1900 is men begonnen met het vervangen van de bestaande woonhuizen door vrijstaande woonhuizen op enige afstand vóór de schuur. Deze huizen staan vrijwel altijd dwars op de schuur.
De schuur bestaat uit één bouwlaag van zwartgeteerde gepotdekselde houten planken, meestal op een lage gemetselde plint. Rondom alle openingen in de gevel is ter accentuering een brede witte band geschilderd. De schuur is doorgaans 10 tot 11 meter breed, waardoor deze aan minimaal één zijde uitsteekt ten opzichte van het woonhuis. De lengte van de schuur is 20 tot 25 meter.
Tot 1860 werd het dak uitgevoerd in riet. Aangezien de muren toen nog vrij laag waren werd de kap ter hoogte van de mendeuren opgetild. Na 1860 werd het dak meestal uitgevoerd in dezelfde pannen als het woonhuis. De mendeuren zitten, onafhankelijk van de bouwperiode, meestal centraal in de lange zijde, en reiken tot aan de goot. In de mendeuren zitten doorgaans nog één of twee raampjes en een kleinere deur (het klinket).
Een kleinere variant van de grote schuurboerderij is het zogenaamde ‘spulletje’. In tegenstelling tot de grote Zeeuwse schuurboerderij wordt een 'spulletje' juist gekenmerkt door de kleine, eenvoudige opzet. Het kleine woonhuis heeft veel weg van een klein arbeidershuisje. Het woonhuisje is doorgaans opgebouwd uit één bouwlaag in een gele of rode baksteen met een zadeldak van rode gebakken pannen. De detaillering is meestal beperkt tot het hoogst noodzakelijke. Het gepotdekselde, zwartgeteerde schuurtje is aangebouwd achter de woning en ruim twee keer zo lang als de woning. Ook hier zijn de gevelopeningen afgebiesd met een brede witte band.
Naast de bebouwing is ook de erfinrichting een belangrijk element bij de Zeeuwse Boerderijen. Aan de weg staat doorgaans een hek, in hout of ijzer. Op de hekpalen kan meestal de naam van de boerderij worden teruggevonden. Naast het hek zijn meestal één of twee kastanjebomen terug te vinden.
Het erf zelf is doorgaans omringd met iepen, populieren, wilgen en meidoornhagen, om de wind buiten en de dieren binnen te houden. Op het erf is meestal een kleine fruitboomgaard en een zogenaamde boerentuin te vinden.
Zeeuwse Boerderijen en spulletjes behoren tot de cultuurhistorisch waardevolle streekeigen bebouwing van Zeeland. De karakteristieke vorm maakt dat dit type bebouwing zeer herkenbaar is en is daarmee een belangrijke verwijzing naar het agrarische verleden van de streek. De erfinrichting en beplanting heeft een belangrijke rol bij het totaalbeeld van een boerenerf.
De in de gemeente aanwezige Zeeuwse Boerderijen en 'spulletjes' zijn van wisselende kwaliteit. Enerzijds zijn er perfect geconditioneerde exemplaren aan te wijzen, anderzijds zijn er ook aangetaste exemplaren.
De nadruk van het welstandsbeleid ligt op het behouden van de herkenbaarheid van de karakteristieke Zeeuwse schuurvorm en de verwijzing ervan naar de oorspronkelijke agrarische functie, zonder dat ontwikkelingen die horen bij agrarische bedrijfsvoering of functieverandering in de weg worden gestaan. Daarom zijn alle bestaande Zeeuwse schuurboerderijen en 'spulletjes' aangemerkt als bijzondere welstandsobjecten.
5.1.3. Agrarische bedrijfsbebouwing
Agrarische erven hebben van oudsher een indeling waarbij het woonhuis voor op de kavel staat, met daarachter de schuren, loodsen en silo’s in een rechthoekig patroon.
De laatste decennia vindt er een ingrijpende schaalvergroting plaats in de agrarische sector, waardoor de behoefte aan meer en grotere bedrijfsruimten is ontstaan. De oudere, meestal houten schuren maken daarbij plaats voor grotere loodsen. Sporadisch komen er ook los van bestaande bebouwingsclusters loodsen in het landschap te staan, daar waar ze vanuit bedrijfstechnisch oogpunt het meest wenselijk zijn. Hierdoor ontstaan volume- en vormcontrasten met het omliggende landschap en de oorspronkelijke bebouwing.
In de meeste gevallen worden damwandprofielen en daken van plaatmateriaal toegepast. In enkele gevallen is er sprake van een gemetselde wand en/of een dak van pannen. De dakhelling van deze schuren is niet meer dan het minimaal benodigde: 25° tot 30°. De toegepaste kleurstellingen variëren tussen geel, groen, bruin en zwart voor de damwandprofielen en rood, oranje, groen en zwart voor de daken.
Doordat deze nieuwe materialen niet of nauwelijks verweren blijft de oorspronkelijke kleur zeer lang behouden. Dit kan in bepaalde gevallen, zeker waar er geen afschermende begroeiing aanwezig is, een contrast opleveren met het omliggende landschap.
Het landschap en de aanwezige diversiteit aan landschapstypen zijn beeldbepalend voor het buitengebied. De bebouwing moet daarbij een visueel ondergeschikte rol spelen. Tegelijkertijd is de bebouwing in het buitengebied van groot belang voor de agrarische activiteiten in het gebied. Bij de welstandstoetsing dient zorgvuldig met dit gegeven te worden omgegaan.
Bij het situeren van de agrarische bedrijfsbebouwing zijn aspecten als kavelafmeting, rangschikking en bedrijfsvoering bepalend. Bebouwing moet geen incident in het landschap zijn, maar moet zich naar het aanwezige ruimtelijke patroon voegen.
De nieuwe volumes zouden een vanzelfsprekende plaats moeten verkrijgen in het landschap. Van belang daarbij is vanuit welke locaties het complex kan worden waargenomen.
Bestaande oriëntatiemogelijkheden en zichtassen dienen zo veel mogelijk gerespecteerd te worden.
De nadruk van het welstandsbeleid ligt op een zorgvuldige inpassing in het landschap en de relatie met het boerenerf, zonder dat ontwikkelingen die horen bij agrarische bedrijfsvoering of functieverandering in de weg worden gestaan. Daarom is agrarische bedrijfsbebouwing aangemerkt als bijzondere welstandsobjecten.
In tegenstelling tot de relatieve welstandscriteria voor de gebieden gaat het bij de kleine plannen om vrijwel absolute, objectieve criteria die vooraf maximale duidelijkheid geven. Deze bouwwerken voldoen aan redelijke eisen van welstand als:
Ambtelijke welstandsbeoordeling
Als het bestemmingsplan geen bezwaar oplevert wordt het bouwplan ambtelijk getoetst aan de welstandscriteria. Zodra sprake is van een complexe of bijzondere situatie of bij twijfel over de toepasbaarheid van de criteria kan advies ingewonnen worden bij een stedenbouwkundige en/of een externe deskundige. Van een bijzondere situatie is in ieder geval sprake bij grootschalige woningbouwprojecten of grote objecten. Plannen in, aan, op of bij een beschermd monument en plannen gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht worden voorgelegd aan de monumentencommissie.
Veel voorkomende kleine bouwwerken kunnen on-der bepaalde voorwaarden vergunningvrij zijn (bijlage II Besluit omgevingsrecht). Een vergunningvrij bouwplan wordt niet van te voren getoetst aan redelijke eisen van welstand. Mede daarom zijn niet voor alle soorten kleine bouwplannen welstandscriteria opgenomen. Het uitgangspunt is dat hetgeen vergunningvrij is in ieder geval niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Uiteraard kan er wel sprake zijn van een exces, waardoor repressief welstandstoezicht nodig is.
Met ‘achtererfgebied’ wordt het erf bedoeld aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw. Ook openbaar toegankelijk water wordt aangemerkt als openbaar toegankelijk gebied.
Vanuit welstandsoptiek is het bouwen aan de voorkant in het algemeen van grotere invloed dan het bouwen aan de achterkant. Met het oog op behoud van kwaliteit worden bouwwerken aan de voorkant altijd kritischer beoordeeld. Daarom wordt in de welstandscriteria waar nodig onderscheid gemaakt in ‘achtererfgebied’ en ‘voorerfgebied’.
Alle in de criteria genoemde afstanden zijn loodrecht gemeten, tenzij anders aangegeven. Het uitgangspunt is dat gemeten wordt vanaf het aansluitende afgewerkte terrein, waarbij plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk buiten beschouwing moeten blijven. Dit is de staat van het terrein zoals gelegen direct aansluitend aan het bouwwerk, zoals dat na de voltooiing van de bouw is afgewerkt.
Voor de oppervlakteberekening van gebouwen blijven uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m2 buiten beschouwing. Hierdoor kan de oppervlakte berekend worden aan de hand van de buitengevels zonder rekening te houden met dakgoten, dakoverstekken, regen-afvoerpijpen, rookgasafvoeren en kleine schoorstenen.
De hoogte van op de erf- of perceelsgrens geplaatste bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitende afgewerkte terrein het hoogst is.
5.2.1. Bijbehorende bouwwerk op het erf
Met een ‘bijbehorend bouwwerk’ wordt bedoeld een functioneel met een op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak. Hieronder vallen aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en overige bouwwerken met een dak. Zonder hoofdgebouw kan er op het perceel geen sprake zijn van een bijbehorend bouwwerk. In de welstandscriteria is onderscheidt gemaakt in:
Een toevoeging aan de begane grondgevel van een gebouw, zoals een aan- of uitbouw, serre, erker, garage e.d.
Een bouwwerk met (af)dak die los van het hoofdgebouw op het erf staat zoals een schuur, tuinhuis, carport, dierenverblijf, planten- of groentenkas, e.d.
Deze criteria komen aan de orde als het bouwplan niet vergunningvrij is. Het bestemmingsplan en de beleidsregels voor afwijking van het bestemmingsplan treden in eerste instantie regelend op voor wat betreft situering en maximale afmetingen.
Als het bouwplan niet voldoet aan deze criteria of als er sprake is van een specifiek object dan kan het ambtelijk kwaliteitsteam het bouwplan beoordelen aan de hand van de algemene, de gebiedsgerichte en/of de objectgerichte welstandscriteria. Plannen in, aan, op of bij een beschermd monument en plannen gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht worden voorgelegd aan de monumentencommissie.
Welstandscriteria voor aangebouwde bouwwerken
aangebouwd bouwwerk: erker voorgevel
aangebouwd bouwwerk: uitbouw achtergevel
Welstandscriteria voor losstaande bouwwerken
Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap van een gebouw, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbaar oppervlak te vergroten. Dakkapellen zijn in het algemeen een ondergeschikte toevoeging aan een dakvlak. Desondanks zijn dakkapellen, als ze zichtbaar zijn, voor het straatbeeld zeer bepalend.
Deze criteria komen aan de orde als het bouwplan niet vergunningvrij is. Het bestemmingsplan en de beleidsregels voor afwijking van het bestemmingsplan treden in eerste instantie regelend op voor wat betreft situering en maximale afmetingen.
Als het bouwplan niet voldoet aan deze criteria of als er sprake is van een specifiek object dan kan het ambtelijk kwaliteitsteam het bouwplan beoordelen aan de hand van de algemene, de gebiedsgerichte en/of de objectgerichte welstandscriteria. Plannen in, aan, op of bij een beschermd monument en plannen gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht worden voorgelegd aan de monumentencommissie.
dakkapel zijdakvlak gekeerd naar openbaartoegankelijkgebied
5.2.3. Kozijn- of gevelwijziging
Van een kozijn- of gevelwijziging is sprake bij het toevoegen, vergroten of verplaatsen van een kozijn, kozijninvulling, luik of gevelpaneel. Dit kan zowel plaatsvinden bij een hoofdgebouw als bij een bijbehorend bouwwerk. Het vervangen van bestaande kozijnen door hetzelfde type kozijnen (met gelijkwaardige indeling, aard en uitstraling) valt onder het normale onderhoud en is daarmee vergunningvrij. Dat geldt ook indien houten kozijnen worden vervangen door kunststof kozijnen met een gelijkwaardige (houtachtige) uitstraling.
Deze criteria komen aan de orde als het bouwplan niet vergunningvrij is.
Als het bouwplan niet voldoet aan deze criteria of als er sprake is van een specifiek object dan kan het ambtelijke kwaliteitsteam het bouwplan beoordelen aan de hand van de algemene, de gebiedsgerichte en/of de objectgerichte welstandscriteria. Plannen op of aan aangewezen beschermde monumenten en plannen gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht worden voorgelegd aan de monumentencommissie.
5.2.4. Erf- of perceelafscheiding
Een erf- en perceelsafscheiding is een bouwwerk, bedoeld om het erf/perceel af te bakenen van een ander perceel, een buurerf of openbaar toegankelijk gebied. Erf- en perceelsafscheidingen aan de openbare weg zijn van grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit. De gemeente streeft ernaar een rommelige indruk door een te grote verscheidenheid aan erfafscheidingen te voorkomen. Erf-afscheidingen moeten daarom op een zorgvuldige en professionele manier worden geplaatst en worden gemaakt van duurzame materialen. De gemeente geeft de voorkeur aan volledig aangeplante en begroeide erf- en perceelafscheidingen.
Deze criteria komen aan de orde als het bouwplan niet vergunningvrij is. Het bestemmingsplan en de beleidsregels voor afwijking van het bestemmingsplan treden in eerste instantie regelend op voor wat betreft situering en maximale afmetingen.
Als het bouwplan niet voldoet aan deze criteria of als er sprake is van een specifiek object dan kan het ambtelijke kwaliteitsteam het bouwplan beoordelen aan de hand van de algemene, de gebiedsgerichte en/of de objectgerichte welstandscriteria. Plannen in, aan, op of bij een beschermd monument en plannen gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht worden voorgelegd aan de monumentencommissie.
Reclame is een publieke aanprijzing van een bedrijf, een product of een dienst. Reclames vormen een belangrijk en beeldbepalend onderdeel van de openbare ruimte. Reclame is geslaagd als het past bij het gebouw en de omgeving.
Voor het voeren van handelsreclame is een vergunning nodig. Het juridische kader wordt gevormd door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente (APV). Voor vergunningverlening zijn de volgende uitgangspunten van toepassing:
De welstandscriteria hebben betrekking op het uiterlijk van reclame-uitingen. De volgende criteria zijn van toepassing voor alle gebieden met uitzondering van de welstandsvrije gebieden.
In 2003 is het Kwaliteitshandboek Binnenstad Goes vastgesteld. Hierin zijn ook richtlijnen opgenomen ten aanzien van reclame en uitstallingen. Voor de welstandsbeoordeling volstaan deze richtlijnen.
Aan de rand van de stad en langs de hoofdroutes bevinden zich vaak gebieden waar grootschalige detailhandel is gevestigd met bijvoorbeeld grotere winkelcentra, meubelzaken en doe-het-zelf-winkels. In Goes zijn dat onder meer de Marconistraat, Piet Heinstraat, Wulfaartstraat en Middelburgsestraat en de winkelcentra De Bussel en De Spinne.
Uitgangspunt is dat reclame bij winkels op de begane grond worden geplaatst. De architectonische samenhang van het gebouw dient niet aangetast te worden.
Reclamebord of -object en plat op de gevel
Reclamebord of -object loodrecht op de gevel
De bedrijventerreinen laten zich kenmerken door grootschalige gebouwen en een functionele uitstraling. Gezien de grote schaal van de bebouwing en het utilitaire karakter is een ruimere hoeveelheid reclame mogelijk. Uitgangspunt blijft dat de reclame op een logische plaats tegen het gebouw of op eigen terrein geplaatst dient te worden, maar niet op een dak.
Een groot deel van de bedrijventerreinen zijn welstandsvrij. Welstandsbeoordeling van reclameuitingen is dan niet van toepassing. Onderstaande criteria zijn alleen van toepassing voor de representatieve bedrijventerreinen zoals aangegeven op de welstandskaart.
Reclamebord of -object en plat op de gevel
Reclamebord of -object loodrecht op de gevel
Woongebieden: kleinere praktijkruimten aan huis
Het uitgangspunt is dat bij woningen geen reclameuitingen passen. Een uitzondering hierop zijn de kleinere praktijkruimten. Voor deze gevallen is een bescheiden aanduiding aan de gevel of in de tuin aanvaardbaar. In de welstands-vrije woongebieden zijn onderstaande criteria niet van toepassing.
Woongebieden: bedrijven, winkels en horeca
Voor grotere panden met een positieve bedrijfs-, winkel- of horecabestemming in een woonomgeving is het uitgangspunt dat reclame-uitingen beperkt moeten zijn tot wat minimaal nodig wordt geacht.
Reclamebord of -object en plat op de gevel
Collectieve reclamezuil (bedrijfsverzamelgebouw)
De recreatiegebieden zijn verspreid in en rondom de stad gesitueerd. Reclame-uitingen dienen beperkt te blijven tot enkele objecten aan de gevel.
Reclamebord of -object en plat op de gevel
Reclamebord of -object loodrecht op de gevel
Vlag, vaandel, wimpel of banier
Reclame op terrasafscheidingen/-schotten
Het buitengebied heeft een open en landelijk karakter. Reclame-uitingen worden dan ook snel als storend ervaren. Uitgangspunt is een zeer terughoudend beleid waarbij de reclame-uitingen tot het minimum (hoeveelheid en afmetingen) wordt beperkt. Voor omgevingsvergunningvrije reclame-uitingen is de Provinciale landschapsverordening van toepassing.
Reclamebord of -object op de gevel
De openbare ruimte, zoals de belangrijke routes, parkeerterreinen en pleinen in de stad, biedt ruimte voor reclame.
Lichtbakreclame aan lichtmasten
6. AFWIJKEN, STANDAARDPLAN EN EXCESSEN
6.1. MOGELIJKHEDEN OM AF TE WIJKEN
Afwijken van redelijke eisen van welstand
Het ambtelijk kwaliteitsteam toetst namens het college van burgemeester en wethouders of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria van deze welstandsnota. Strijd met redelijke eisen van welstand leidt in beginsel tot weigering van de gevraagde omgevingsvergunning. Daarop is één uitzondering:
Afwijken om andere redenen: het college van burgemeester en wethouders krijgt volgens artikel 2.10 lid 1d Wabo de mogelijkheid om bij strijd van een bouwplan met redelijke eisen van welstand, toch de vergunning te verlenen indien hij van oordeel is dat daarvoor andere redenen zijn, bijvoorbeeld van economische of maatschappelijke aard.
Deze afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de vergunning gemotiveerd. In Goes zal het college van burgemeester en wethouders uiterst terughoudend zijn met het gebruik van deze mogelijkheid omdat de ruimtelijke kwaliteit niet snel ondergeschikt wordt geacht aan economische of maatschappelijke belangen.
Niet alle situaties zijn te voorzien. In sommige gevallen is het mogelijk dat een bouwplan niet past binnen de welstandscriteria, maar wel zodanig van aard is dat er op een architectonisch verantwoorde wijze invulling wordt gegeven aan een bouwwerk voor een specifieke wijk, buurt of straat. In deze gevallen kan worden besloten het bouwplan als een standaardplan aan te wijzen. In het besluit tot vergunningverlening wordt dit vermeld.
In sommige gevallen is het ook belangrijk dat een bouwplan gelijk is aan een bestaand bouwwerk. Daarom kunnen ook bestaande bouwwerken, als deze voldoen aan alle kwaliteitseisen, worden aangewezen als standaardplan. Om een bestaand bouwwerk als standaardplan te beschouwen dient minimaal aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:
De gemeente streeft naar gemakkelijke procedures en eenheid in de omgeving ten aanzien van bouwplannen. Daarom zijn standaardplannen richtinggevend voor vergelijkbare situaties in de wijk, buurt of straat. Het gaat dus nadrukkelijk niet om het mogelijk maken van een bijzonder ontwerp, maar om een bouwwerk dat vanwege specifieke eigenschappen herhaalbaar toegepast kan worden in een omgeving. Bij een aanvraag voor een vergunning kunnen de standaardplannen als voorbeeld dienen waarnaar verwezen wordt.
6.3. HANDHAVING EN EXCESSENREGELING
De gemeente geeft met deze welstandsnota regels voor het welstandstoezicht en zal zich ook inspannen voor de naleving daarvan. Als voor een vergunningplichtig bouwwerk geen omgevingsvergunning is aangevraagd, dan wel het bouwwerk na realisering afwijkt van de tekeningen waarop de omgevingsvergunning is afgegeven, krijgt de eigenaar de gelegenheid om (alsnog of opnieuw) een vergunning aan te vragen voor het gerealiseerde bouwwerk. Als deze omgevingsvergunning moet worden geweigerd omdat het plan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, dan zal de eigenaar de situatie moeten veranderen.
Ook bij vergunningvrije bouwwerken kan tot aanschrijving worden besloten indien er sprake is van ernstige mate van strijdigheid met redelijke eisen van welstand.
Volgens artikel 12, lid 1 van de Woningwet (Ww) mag een bestaand bouwwerk niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria zoals opgenomen in deze welstandsnota. Ook bouw-werken waarvoor geen vergunning hoeft te worden aangevraagd moeten aan minimale welstandseisen voldoen (artikel 12 lid 1b Ww).
Als er sprake is van ernstige mate strijd met redelijke eisen van welstand kan het college van burgemeester en wethouders degene, die als eigenaar bevoegd is tot het treffen van voorzieningen daaraan, verplichten tot het binnen een door de gemeente te bepalen termijn treffen van voorzieningen/maatregelen zodat het bouwwerk niet meer in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand (artikel 13a Ww).
De gemeente Goes hanteert bij het toepassen van deze excessenregeling het criterium dat bij een bouwwerk of deel daarvan sprake moet zijn van onmiskenbare strijdigheid met de in deze welstandsnota opgenomen welstandscriteria, en/of een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident is en die afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied.
Naarmate de zichtbaarheid (vanuit het openbare gebied) groter is, of er meer hinder is voor de omgeving, zal eerder sprake zijn van een exces. Er ligt een hogere prioriteit bij het voorkomen van excessen in kwetsbare gebieden zoals gebieden met een bijzondere welstandsambitie en objec-ten zoals bij, of in de directe omgeving van monumenten.
Vergunningvrije bouwwerken die voldoen aan de welstandscriteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen zijn in elk geval niet in strijd met redelijke eisen van welstand. Deze criteria voor kleine bouwplannen kunnen net als de overige criteria in deze nota wel gebruikt worden als normstellend om te beoordelen of er sprake is van ernstige strijdiheid met redelijke eisen van welstand.
Een exces heeft betrekking op onder andere:
Aanbouw een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Ook wel 'bijbehorend bouwwerk' genoemd (Besluit omgevingsrecht).
Achtererfgebied erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw. (Definitie Besluit omgevingsrecht)
Afdak dak dat is aangebracht tegen een muur of gebouw om tegen neerslag te beschermen.
Antenne-installatie installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
Band horizontale versiering in de gevel in afwijkend materiaal, meestal natuursteen of baksteen.
Bebouwing één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Bedrijfsbebouwing gebouwen ten behoeve van bedrijven zoals hallen, werkplaatsen en loodsen; hebben meestal een utilitair karakter.
Bedrijfsverzamelgebouw een gebouw dat dient om verschillende bedrijven in te huisvesten.
Beschermd monument Rijks-, gemeentelijk of provinciaal monument, aangewezen en beschermd op grond van resp. de Monumentenwet 1988, gemeentelijke Erfgoedverordening of de Provinciale monumentenverordening.
Bestemmingsplan bestemmingsplan, provinciaal inpassingsplan of rijksinpassingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening dat van toepassing is op de plaats waar de activiteit wordt of zal worden verricht en de krachtens dat plan gestelde nadere eisen.
Bevoegd gezag bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
Bijbehorend bouwwerk uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak (definitie besluit omgevingsrecht)
Bijgebouw een op zichzelf staand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en door ligging, constructie en/of afmetingen daaraan ondergeschikt is. Ook wel 'bijbehorend bouwwerk' genoemd (Besluit omge-vingsrecht).
Blinde muur of gevel gevel of muur zonder raam, deur of andere opening.
Boeiboord opstaande kant van een dakgoot of dak- rand, meestal uitgevoerd in hout of plaat-materiaal.
Boerderij gebouw of gebouwen op een erf met een (oorspronkelijk) agrarische functie en het daarbij horende woonhuis waaronder de stolp, kop-halsromp en andere typen.
Bouwblok een aan alle zijden door straten en wegen begrensde groep gebouwen, die een steden-bouwkundige eenheid vormt.
Bouwen plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.
Bouwlaag verdieping van een gebouw. Een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balken is begrensd.
Bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Buitengebied buiten de bebouwde kom gelegen gebied, ook wel landelijk gebied genoemd.
Bungalow meestal vrijstaande woning waarvan alle vertrekken op de begane grond zijn gesitueerd.
Carport een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of ander bouwwerk, bestaande uit een slechts van boven afgesloten c.q. afgedekte ruimte van (gedeeltelijk) open constructie, bedoeld voor de stalling van motorvoertuigen.
Dak afdekking van een gebouw, vlak of hellend, waarop dakbedekking is aangebracht.
Dakhelling de hoek van het dak ten opzichte van een horizontale vlak.
Dakkapel uitbouw op een hellend dakvlak.
Daknok hoogste punt van een schuin dak.
Dakopbouw een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok van het dak, die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert.
Dakraam raam in een hellend dak.
Dakvoet laagste punt van een schuin dak.
De-tail ontmoeting van verschillende bouwdelen zoals gevel en dak of gevel en raam.
Ensemble architectonisch en stedenbouwkundig compositorisch geheel van meerdere panden.
Erf al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
Erker een al dan niet tot de vloer uitgebouwde toevoeging aan de gevel van een gebouw.
Flat groot kantoor- of woongebouw met meerdere verdiepingen.
Galerij gang aan de buitenkant van een (flat)gebouw die toegang verschaft tot de afzonderlijke woningen.
Gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Geleding verticale of horizontale indeling van de gevel door middel van inspringingen.
Gepotdekseld gedeeltelijk over elkaar gespijkerde planken om inwatering tegen te gaan.
Gevel buitenmuur van een gebouw (afhankelijk van de plaats de voor-, zij- of achtergevel).
Hoekkeper de snijlijn van twee aangrenzende dakschilden die elkaar onder een uitspringende hoek snijden, hetgeen onder andere het geval is bij bv. schilddaken en stolpdaken.
Hoofdgebouw een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Hoogbouw gebouwen van meer dan vier lagen.
Individueel gebouw zelfstandig, op zichzelf staand gebouw.
Industriebebouwing gebouwen met een industriele bestemming.
Industriegebied gebied bestemd voor de vestiging van industrie.
Kavel grondstuk, kadastrale eenheid.
Karakteristiek pand pand dat van waarde is op grond van de uitwendige hoofdvorm, bepaald door dakvorm, goothoogte, nokhoogte, nokrichting, dakhelling, gevelindeling en karakteristieke elementen.
Karakteristieke elementen elementen aan een pand zoals windveren, makelaars, raamluiken, pannenspiegel (stolpboerderij), schoorsteen, dakkapel, kroonlijst, dakgoot, typerende detaillering van hout- en metselwerk.
Kern centrum van een dorp of stad.
Klossen uit de muur stekende houten of gemetselde blokjes ter ondersteuning van uitstekende onderdelen van een gebouw zoals dakgoten.
Kop in het algemeen gebruikt om de smalle kant van een rechthoekige vorm aan te duiden, bijvoorbeeld bij een gebouw.
Laagbouw gebouwen van één tot drie lagen.
Landelijk gebied zie buitengebied.
Latei draagbalk boven gevelopening.
Lessenaarsdak dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak.
Lichtkoepel raamconstructie in een plat dak, in de vorm van een koepel.
Lijst een al dan niet versierde en geprofileerde rand als bekroning van de bovenzijde van een gevel.
Lint langgerekte weg met daarlangs bebouwing. Luifel een plat uitgebouwd afdak, vaak boven een deur.
Maaiveld bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft, de grens tussen grond en lucht
Mansardekap dakvorm waarbij het onderste deel van het dak steiler is dan het bovenste deel waardoor een geknikte vorm ontstaat.
Massa volume van een gebouw of bouwdeel.
Metselverband het patroon van metselwerk.
Nok horizontale snijlijn van twee dakvlakken, de hoogste lijn van het dak.
Omgevingsvergunning vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Onderbouw het onderdeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de begane grond van een gebouw.
Ondergeschikt voert niet de boventoon.
Ontsluiting toegang tot een terrein of een gebouw.
Oorspronkelijk gebouw het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd. Als aan de hand van een originele vergunning niet meer is vast te stellen wat als oorspronkelijk hoofdgebouw kan worden aangemerkt, zal in de praktijk veelal aan de hand van de historische kenmerken van het hoofdgebouw (bijvoorbeeld steenkleur, voegwerk of andere detailleringen) bepaald kunnen worden wat de oorspronkelijke omvang was van het gebouw en welke gevels ‘oorspronkelijk’ zijn. Als dat ook verder geen uitkomst biedt zal het gehele hoofd-gebouw (met uitzondering van de bouwkundig en functioneel ondergeschikte aangebouwde onderdelen) aangemerkt moeten worden als oorspronkelijk hoofdgebouw.
Openbaar toegankelijk gebied weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitslui-tend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
Oriëntatie de richting van een gebouw.
Overkapping een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven.
Overstek bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel.
Paneel rechthoekig vlak, geplaatst in een omlijsting Plaatmateriaal bouwmateriaal dat in plaatvorm. geleverd wordt, zoals hout (triplex en multiplex), kunststof (onder andere trespa) of staal (vlak of met profiel).
Planmatige bebouwing groep gebouwen herkenbaar uitgevoerd volgens een vooraf opgesteld plan. Plint een duidelijk te onderscheiden horizontale lijn aan de onderzijde van een gebouw.
Portiek gemeenschappelijk trappenhuis.
Piramidedak dak bestaande uit vier gelijk hellende vlakken die elkaar bovenaan in een punt ontmoeten.
Rabatdelen planken met duidelijke groeven.
Renovatie vernieuwing van een gebouw.
Rijtjeshuis huis als onderdeel van een reeks aan-eengebouwde, gelijkende woningen.
Rollaag horizontale rij stenen boven een gevelopening of aan de bovenzijde van een gemetselde wand.
Rooilijn lijn die de grens aangeeft waarbinnen gebouwd mag worden.
Serre voornamelijk uit glas (gevat in ijzer, hout of kunststof) bestaande uitbouw aan een woonhuis, die via deuren in directe verbinding met de tuin staat.
Schilddak dak met vier hellende vlakken waarvan twee grote en twee kleine vlakken.
Schuur bijgebouw ten behoeve van opslag.
Situering de plaats van een bouwwerk in zijn omgeving.
Solitair gebouw zelfstandig, op zichzelf staand gebouw (kan geschakeld).
Textuur de voelbare structuur van een materiaal (bij metselwerk dus de oneffenheden van de steen en het voegwerk).
Uitbouw een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Ook wel 'bijbehorend bouwwerk' genoemd (Besluit omgevingsrecht).
Voorgevellijn denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een bouwwerk.
Voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening.
Voorerfgebied erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied. (Definitie Besluit omgevings-recht)
Windveer plank aan weerskanten van een pannendak, bevestigd langs de buitenste rij pannen.
Woning een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Zadeldak dak met twee tegenoverliggende dakvlakken die bij de nok samenkomen.
Zijgevellijn denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk.
De welstandskaart met overzichten van de welstandsgebieden en -niveaus op schaal 1:25.000 en een uitsnede van de kern Goes op schaal 1:10.000, behoren bij de gemeentelijke welstandsnota zoals deze door de gemeenteraad is vastgesteld.
De begrenzingen van de welstandsgebieden zijn gebaseerd op perceelsgrenzen en topografische kenmerken zoals straten, waterlopen en andere fysieke structuren. Bij twijfel over de begrenzingen zal de gemeente bepalen welk welstandsgebied van toepassing is.
BIJLAGE 3: BEELDKWALITEITPLANNEN
In deze bijlage zijn de (beeldkwaliteit)plannen opgenomen met specifieke of gedetailleerde beeldkwaliteitseisen die van toepassing zijn voor een zorgvuldige welstandsbeoordeling.
Indien het betreffende plan niet is opgenomen kunt u deze opvragen bij de gemeente.
BIJLAGE 4: UITWERKING ALGEMENE WELSTANDSCRITERIA
Relatie tussen bouwwerk en omgeving
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is.
Bij het oprichten van een gebouw is sprake van het afzonderen en in bezit nemen van een deel van de algemene ruimte voor particulier gebruik. Gevels en volumes vormen zowel de externe begrenzing van de gebouwen als ook de wanden van de openbare ruimte die zij gezamenlijk bepalen. Het gebouw is een particulier object in een openbare context, het bestaansrecht van het gebouw ligt niet in het eigen functioneren alleen maar ook in de betekenis die het gebouw heeft in zijn stedelijke of landschappelijke omgeving. Ook van een gebouw dat contrasteert met zijn omgeving mag worden verwacht dat het zorgvuldig is ontworpen en de omgeving niet ontkent. Waar het om gaat is dat het gebouw een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Over de wijze waarop dat bij voorkeur zou moeten gebeuren kunnen de gebiedsgerichte welstandscriteria duidelijkheid verschaffen.
Relatie tussen vorm, gebruik en constructie
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is, terwijl de vorm- geving daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft.
Een bouwwerk wordt primair gemaakt om te worden gebruikt. Hoewel het welstandstoezicht slechts is gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm van het bouwwerk niet los worden gedacht van de eisen vanuit het gebruik en de mogelijkheden die materialen en technieken bieden om een doelmatige constructie te maken. Gebruik en constructie staan aan de wieg van iedere vorm.
Daarmee is nog niet gezegd dat de vorm altijd ondergeschikt is aan het gebruik of de constructie. Ook wanneer andere aspecten dan gebruik en constructie de vorm tijdens het ontwerpproces gaan domineren, mag worden verwacht dat de uiteindelijke verschijningsvorm een begrijpelijke relatie houdt met zijn oorsprong. Daarmee is tegelijk gezegd dat de verschijningsvorm méér is dan een rechtstreekse optelsom van gebruik en constructie. Er zijn daarnaast andere factoren die hun invloed kunnen hebben zoals de omge-ving en de associatieve betekenis van de vorm in de sociaal-culturele context.
Maar als de vorm in tegenspraak is met het gebruik en de constructie dan verliest zij daarmee aan begrijpelijkheid en integriteit.
Betekenissen van vormen in de sociaal-culturele context
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat verwijzingen en associaties in het ontwerp zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat die passen in de huidige tijd en context.
Voor vormgeving gelden in iedere cultuur bepaalde regels, net zoals een taal zijn eigen grammaticale regels heeft om zinnen en teksten te maken. Die regels zijn geen wetten en moeten ter discussie kunnen staan. Maar als ze worden verhaspeld of ongeïnspireerd gebruikt, wordt een tekst verwarrend of saai. Precies zo wordt een bouwwerk verwarrend of saai als de regels van de architectonische vormgeving niet bewust worden gehanteerd. Als bepaalde vormen regelmatig voorkomen krijgen zij een zelfstandige betekenis en roepen zij, los van gebruik en constructie, bepaalde associaties op.
Pilasters in classicistische gevels verwijzen naar zuilenstructuren van tempels, transparante gevels van glas en metaal roepen associaties op met techniek en vooruitgang.
In iedere bouwstijl wordt gebruik gemaakt van verwijzingen en associaties naar wat eerder of elders reeds aanwezig was of naar wat in de toekomst wordt verwacht. De kracht of de kwaliteit van een bouwwerk ligt echter vooral in de wijze waarop die verwijzingen en associaties worden verwerkt en geïnterpreteerd binnen het kader van de actuele culturele ontwikkelingen, zodat concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit. Zorgvuldig gebruik van verwijzingen en associaties betekent onder meer dat er een bouwwerk ontstaat dat integer is naar zijn tijd doordat het op grond van zijn uiterlijk in de tijd worden geplaatst waarin het werd gebouwd of verbouwd. Bij restauraties is sprake van herstel van elementen uit het verleden, maar bij nieuw- of verbouw in bestaande (monumentale) omgeving betekent dit dat duidelijk moet zijn wat authentiek is en wat nieuw is toegevoegd. Een ontwerp kan worden geïnspireerd door een bepaalde tijdsperiode, maar dat is iets anders dan het imiteren van stijlen, vormen en detailleringen uit het verleden.
Associatieve betekenissen zijn van groot belang om een omgeving te ‘begrijpen’ als beeld van de tijd waarin zij is ontstaan, als verhaal van de geschiedenis, als representant van een stijl. Daarom is het zo belangrijk om ook bij nieuwe bouwplannen zorgvuldig met stijlvormen om te gaan, zij vormen immers de geschiedenis van de toekomst.
Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat.
Een belangrijke eis die aan een ontwerp voor een gebouw mag worden gesteld is dat er structuur wordt aangebracht in het beeld. Een heldere structuur biedt houvast voor de waarneming en is bepalend voor het beeld dat men vasthoudt van een gebouw. Symmetrie, ritme, herkenbare maatreeksen en materialen maken het voor de gemiddelde waarnemer mogelijk de grote hoeveelheid visuele informatie die de gebouwde omgeving geeft, te reduceren tot een bevattelijk beeld.
Het streven naar helderheid mag echter niet ontaarden in simpelheid. Een bouwwerk moet de waarnemer blijven prikkelen en intrigeren en zijn geheimen niet direct prijsgeven. Er mag best een beheerst beroep op de creativiteit van de voorbijganger worden gedaan.
Van oudsher worden daarom helderheid en complexiteit als complementaire begrippen ingebracht bij het ontwerpen van bouwwerken. Bij een gebouwde omgeving met een hoge belevingswaarde zijn helderheid en complexiteit tegelijk aanwezig in evenwichtige en spanningsvolle relatie.
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.
Ieder bouwwerk heeft een schaal die voortkomt uit de grootte of de betekenis van de betreffende bouwopgave. Grote bouwwerken kunnen uiteraard binnen hun eigen grenzen geleed zijn maar worden onherkenbaar en ongeloofwaardig als ze er uitzien alsof ze bestaan uit een verzameling losstaande kleine bouwwerken.
De maatverhoudingen van een bouwwerk zijn van groot belang voor de belevingswaarde ervan, maar vormen tegelijk één van de meest ongrijpbare aspecten bij het beoordelen van ontwerpen. De waarnemer ervaart bewust of onbewust de maatverhoudingen van een bouwwerk, maar waarom de maatverhoudingen van een bepaalde ruimte aangenamer, evenwichtiger of spannender zijn dan die van een andere, valt nauwelijks vast te stellen. Duidelijk is dat de kracht van een compositie groter is naarmate de maatverhoudingen een sterkere samenhang en hiërarchie vertonen. Mits bewust toegepast kunnen ook spanning en contrast daarin hun werking hebben.
De afmetingen en verhoudingen van gevelelementen vormen tezamen de compositie van het gevelvlak. Hellende daken vormen een belangrijk element in de totale compositie. Als toegevoegde elementen (zoals een dakkapel, een aanbouw of een zonnecollector) te dominant zijn ten opzichte van de hoofdmassa en/of de vlakverdeling, verstoren zij het beeld niet alleen van het object zelf maar ook van de omgeving waarin dat is geplaatst.
Materiaal, textuur, kleur en licht
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en passen in de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan.
Door middel van materialen, kleuren en lichttoetreding krijgt een bouwwerk uiteindelijk zijn visuele en tactiele kracht: het wordt zichtbaar en voelbaar. De keuze van materialen en kleuren is tegenwoordig niet meer beperkt tot wat lokaal aan materiaal en ambachtelijke kennis voorhanden is. Die keuzevrijheid maakt de keuze moeilijker en het risico van een onsamenhangend beeld groot.
Als materialen en kleuren teveel los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende functie hebben maar slechts worden gekozen op grond van decoratieve werking, wordt de betekenis ervan toevallig en kan het afbreuk doen aan de zeggingskracht van het bouwwerk. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gebruik van materialen en kleuren geen ondersteuning geeft aan de architectonische vormgeving of wanneer het gebruik van materialen en kleuren een juiste interpretatie van de aard en de ontstaansperiode van het bouwwerk in de weg staat.
BIJLAGE 5: AFWEGINGSKADER WELSTANDSVRIJE GEBIEDEN
Voor het aanwijzen van welstandsvrije gebieden zijn concrete kaders aan te reiken die richting geven aan de afweging. Het gaat dan om een neutrale afweging waar maatschappelijke betrokkenheid en politieke afwegingen geen rol spelen.
Cultuurhistorische betekenis van een gebied
De cultuurhistorische betekenis door bouwperiode of specifieke geschiedenis kan aanleiding zijn bepaalde gebieden niet als welstandsvrij gebied aan te wijzen. Gebieden met veel monumenten of aangewezen als beschermde gezichten (zoals binnenstad Goes) dienen altijd met zorg behandeld te worden.
Bij de afweging van welstandsvrije gebieden is het belangrijk rekening te houden met de ligging in de stad en daarmee de betekenis van het gebied voor de beleving en imago van Goes als geheel. Prominente delen vragen om een sterker welstandstoezicht dan verscholen woon- of werkgebieden. Zo zijn de randen gebieden langs de belangrijkste hoofdroutes representatief voor de gemeente Goes.
De omvang is belangrijk omdat hiermee de fysieke schaal van welstandsvrijheid wordt bepaald. Een relatief groot gebied kan meer impact hebben dan een complex of straat.
Het ligt voor de hand dat de functie invloed heeft op het al dan niet welstandsvrij maken. Het gaat dan vooral om de functie in samenhang met de mate aan openbaar gebruik en representativiteit van het gebied. Een winkelstraat of een woonstraat hebben een verschillende functie en gebruik. Daarnaast heeft een winkelstraat vaak ook een representatieve functie voor de gehele stad.
Opzet en structuur van een gebied
De stedenbouwkundige opzet en structuur is belangrijk voor de mate aan kwetsbaarheid van het straatbeeld. Vooral gebieden met een hoge bebouwingsdichtheid zijn kwetsbaarder dan de gebieden met een ruimere opzet.
Daarnaast kunnen bijzondere nog gaaf zijnde fysieke stedenbouwkundige of architectonische kenmerken heel bepalend zijn voor de kwaliteit van een gebied. Bij een grote individuele vrijheid van bewoners kan die samenhang geheel of gedeeltelijk verloren gaan.
Aanwijzing welstandsvrije gebieden in Goes
Voor Goes komen de cultuurhistorisch betekenisvolle gebieden en gebieden met een representatieve functie in ieder geval niet in aanmerking als welstandsvrij gebied.
De binnenstad, het buitengebied, de dorpskernen en linten en de randen langs hoofdroutes zijn de belangrijkste visitekaartjes en worden gezien als representatieve gebieden die in hoge mate het imago van Goes bepalen.
Ook gebieden waarvan de samenhang of bijzondere karakteristieken bepalend zijn voor de kwaliteit wil de gemeente waarborgen. Het gaat dan om woongebieden die een stedenbouwkundige en architectonische samenhang kennen en daarmee een bepaald tijdsbeeld vertegenwoordigen.
Gebieden die minder representatief en openbaar zijn en een ruimere opzet en structuur hebben zijn minder kwetsbaar. Voor Goes zijn dat vooral de bedrijventerreinen, sportterreinen en de woongebieden met een ruime opzet en grote mate aan diversiteit. Deze gebieden kunnen afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de architectuur van de gebouwen zonder al te veel problemen verdragen. Het bestemmingsplan biedt voor deze gebieden voldoende houvast om de aanwezige basiskwaliteit te behouden.
De meer representatieve bedrijventerreinen langs de belangrijkste hoofdroutes zijn niet welstandsvrij.