Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hulst

Verordening Fysieke Leefomgeving Hulst (2023)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHulst
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Fysieke Leefomgeving Hulst (2023)
CiteertitelVerordening fysieke leefomgeving Hulst 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp
Externe bijlageTransponeringstabel VFL Hulst 2023

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Monumentenverordening Hulst 2010 en de Beleidsregels Elektrische Laadpalen voor Elektrisch Vervoer Gemeente Hulst 2016.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 149 van de Gemeentewet
  2. artikel 2.21, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer
  3. artikel 2.21, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer
  4. artikel 3.148, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer
  5. artikel 10.32a van de Wet milieubeheer
  6. artikel 3.16 van de Erfgoedwet
  7. artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

09-11-2023

gmb-2023-538797

628319

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Fysieke Leefomgeving Hulst (2023)

De raad van de gemeente Hulst;

 

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 2.21, eerste en tweede lid, en 3.148, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer juncto artikel 8.8.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet, artikel 10.32a van de Wet milieubeheer juncto artikel 4.6, eerste lid, onder f van de Invoeringswet Omgevingswet, artikel 3.16 van de Erfgoedwet, artikel 38 van de Monumentenwet 1988 juncto artikel 4.6, eerste lid, onder d van de Invoeringswet Omgevingswet en artikel 2a van de van de Wegenverkeerswet 1994;

 

B E S L U I T:

 

  • -

    Vast te stellen de Verordening fysieke leefomgeving Hulst 2023;

  • -

    De opgenomen Verordeningen in de Vfl in te trekken per 1 januari 2024;

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Bijlage 1 bij deze verordening bevat de algemene begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze verordening gaat over:

    • a.

      de fysieke leefomgeving; en

    • b.

      activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.

  • 2.

    De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval:

    • a.

      bodem;

    • b.

      bouwwerken;

    • c.

      cultureel erfgoed;

    • d.

      infrastructuur;

    • e.

      landschappen;

    • f.

      lucht;

    • g.

      natuur;

    • h.

      watersystemen;

    • i.

      water;

  • 3.

    Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden in ieder geval aangemerkt gevolgen die kunnen voortvloeien uit:

    • a.

      het wijzigen van onderdelen van de fysieke leefomgeving of het gebruik daarvan;

    • b.

      het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      activiteiten waardoor emissies, hinder of risico’s worden veroorzaakt;

    • d.

      het nalaten van activiteiten.

  • 4.

    Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden ook aangemerkt gevolgen voor de mens, voor zover deze wordt, of kan worden beïnvloed door of via onderdelen van de fysieke leefomgeving.

Artikel 1.3 Doel van deze verordening

Deze verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu gericht op het in onderlinge samenhang;

  • a.

    bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur, en

  • b.

    doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

  • c.

    het samenbrengen van regels over de fysieke leefomgeving vanuit diverse gemeentelijke verordeningen in één verordening.

Artikel 1.4 Oogmerken

De regels in deze verordening zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het belang van de fysieke leefomgeving;

  • b.

    het belang van de volksgezondheid;

  • c.

    het belang van het milieu;

  • d.

    het belang van de openbare orde;

  • e.

    het belang van de openbare veiligheid.

Artikel 1.5 Meest recente versie

Bij het toepassen van artikelen uit deze verordening die verwijzen naar documenten buiten deze verordening, wordt steeds uitgegaan van de meest recente versie van die documenten, tenzij anders is aangegeven.

Hoofdstuk 2 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving

Afdeling 2.1 Bebouwde kom

Artikel 2.1 Indeling van het gebied van de gemeente

  • 1.

    Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:

    • a.

      het gebied binnen de bebouwde kom;

    • b.

      het gebied buiten de bebouwde kom.

  • 2.

    Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

     

Afdeling 2.2 Cultureel erfgoed

Paragraaf 2.2.1 Gemeentelijk erfgoedregister

Artikel 2.2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Het college houdt een gemeentelijk erfgoedregister bij waarin, onder andere, het op grond van deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed is opgenomen inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld. Dit register kan door iedereen worden ingezien.

  • 2.

    In het gemeentelijk erfgoedregister staan:

    • a.

      gegevens over de inschrijving van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed, waaronder de beschermde gemeentelijke monumenten en een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht;

    • b.

      gegevens over de afschriften die het college heeft ontvangen van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister zoals bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht;

    • c.

      gegevens over door het college van gedeputeerde staten ontvangen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht.

Paragraaf 2.2.2 Rijksmonumenten

Artikel 2.3 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1.

    Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de monumentencommissie.

  • 2.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

     

Paragraaf 2.2.3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

Artikel 2.4 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

[Reserveren]

Artikel 2.5 Termijn aanwijzingsbesluit

[Reserveren]

Artikel 2.6 Bekendmaking en registratie

[Reserveren]

Artikel 2.7 Wijzigen van de aanwijzing

[Reserveren]

Artikel 2.8 Intrekken en vervallen van de aanwijzing

[Reserveren]

Hoofdstuk 3 Activiteiten in de fysieke leefomgeving

Afdeling 3.1 Inleidende bepalingen

Paragraaf 3.1.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk gaat over activiteiten met gevolgen voor de fysieke leefomgeving.

Artikel 3.2 Normadressaat

Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 3.3 Specifieke zorgplicht

Degene die een activiteit verricht als bedoeld in dit hoofdstuk en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de doelen, met het oog waarop de regels in de betreffende paragraaf zijn gesteld, is verplicht:

  • 1.

    alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

  • 2.

    voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken en

  • 3.

    als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Artikel 3.4 Specifieke zorgplicht openbaar gebied

De zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3, houdt voor het opbreken van de verharding in openbaar gebied en het aanleggen, in stand houden en verwijderen van een kabel of leiding in openbaar gebied in ieder geval in dat:

  • 1.

    beschadiging van in de grond aanwezige werken zo veel mogelijk wordt voorkomen;

  • 2.

    de oorspronkelijke opbouw van het bodemprofiel en van funderingslagen zo veel mogelijk wordt hersteld;

  • 3.

    de grond zodanig wordt afgewerkt dat na klink een vlakke aansluiting op de aangrenzende ongeroerde grond wordt gerealiseerd en

  • 4.

    de verharding zoveel mogelijk wordt hersteld naar de oorspronkelijke staat en, voor zover dat niet mogelijk is, een vlakke aansluiting op de aangrenzende verharding wordt gerealiseerd.

Artikel 3.5 Zorgplicht voor kabels en leidingen

De netbeheerder is verplicht zorg te dragen voor een goede staat van onderhoud van de kabels en leidingen.

 

Paragraaf 3.1.2 Bepalingen ten aanzien van vergunningen en ontheffingen

Artikel 3.6 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan de termijn met maximaal acht weken verlengen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 3.7 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 3.8 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 3.9 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

    • a.

      voor het verkrijgen daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      na het verlenen van de vergunning of ontheffing de omstandigheden of inzichten zijn veranderd waardoor het noodzakelijk is deze te wijzigen of in te trekken vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is verleend;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn, of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn;

    • e.

      de houder dit verzoekt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 3.10 Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald, of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 3.11 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

    • e.

      de bescherming van fauna en flora.

  • 2.

    Als de aanvraag voor een vergunning of ontheffing minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend, kan deze ook worden geweigerd als daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

     

Afdeling 3.2 Milieubelastende activiteiten

Paragraaf 3.2.1 Festiviteiten en geluidhinder

Artikel 3.12 Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • b.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • e.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • f.

    knalapparaat: een gaskanon dat een knal veroorzaakt met als doel wild of vogels te verjagen.

Artikel 3.13 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen tot de daarin vermelde eindtijd.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht, zoals bedoeld in artikel 3.148, eerste lid van het Activiteitenbesluit, gelden niet voor door het college aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing zoals bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen, dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer delen van de gemeente.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Bij festiviteiten als bedoeld in het eerste lid, dient uiterlijk om 01.00 uur van de op de festiviteit volgende dag, wederom te worden voldaan aan de geluidsnormen als bedoeld in het eerste lid.

  • 7.

    Het ten gehore brengen van muziek tijdens festiviteiten als bedoeld in het eerste lid dient binnen het gebouwde gedeelte van de inrichting plaats te vinden, waarbij ramen en deuren gesloten dienen te blijven, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 8.

    Het college kan in bijzondere omstandigheden van het bepaalde in lid 6 afwijken.

Artikel 3.14 Melding incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan op maximaal 6 dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 6 dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.

  • 4.

    De melding is gedaan als het formulier volledig en naar waarheid is ingevuld en tijdig is ingeleverd op de plaats die op dat formulier is vermeld.

  • 5.

    De melding wordt geacht te zijn gedaan als het college op het verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, meteen toestaat.

  • 6.

    Bij festiviteiten als bedoeld in het eerste lid, dient uiterlijk om 01.00 uur van de op de festiviteit volgende dag, wederom te worden voldaan aan de geluidsnormen als bedoeld in het eerste lid.

  • 7.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behalve voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 8.

    Het college kan in bijzondere omstandigheden van het bepaalde in lid 6 afwijken.

Artikel 3.15 Wijze van geluidmeten

  • 1.

    Metingen en berekeningen ter controle van de eerder genoemde geluidniveaus worden gedaan volgens de HMRI-99.

  • 2.

    In tegenstelling tot de HMRI-99 worden op het gemeten signaal in dB(A) of dB(C) geen correcties meer toegepast.

  • 3.

    In tegenstelling tot de HMRI-99 mogen metingen ook worden uitgevoerd met een, volgens de specificaties van IEC-publicatie 60651, type 2 geluidniveaumeter.

  • 4.

    Metingen in de buitenlucht vinden plaats op een hoogte van minimaal 1,5 meter en maximaal 2 meter boven het plaatselijk maaiveld.

  • 5.

    Metingen in geluidgevoelige ruimten vinden plaats op minstens 1,5 meter boven de vloer, 1,5 meter van ramen en 1 meter van muren.

  • 6.

    Als het geluidniveau op de gevel van een geluidgevoelig gebouw wordt vastgesteld, wordt de gevel op de begane grond ook als gevel van het geluidgevoelig gebouw gezien als geluidgevoelige ruimten alleen op de hoger gelegen etages aanwezig zijn.

Artikel 3.16 Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen

Het is verboden buiten een inrichting zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.

Artikel 3.17 Geluidhinder door vrachtauto’s

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting een vrachtauto als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 3.18 Carbid schieten

  • 1.

    Het is verboden acetyleengas afkomstig van reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden.

  • 2.

    Het verbod gesteld in het eerste lid geldt niet indien:

    • a.

      gebruik wordt gemaakt van melkbussen en/of dergelijke voorwerpen met een maximale inhoud van 30 liter, met gebruikmaking van acetyleengas afkomstig van reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen en

    • b.

      het gebruik plaatsvindt op 31 december van 10:00 uur tot 18:00 uur en

    • c.

      hiervan ten minste 14 dagen voorafgaand aan de datum van gebruik melding is gedaan aan het college en

    • d.

      de melding vergezeld is van een schriftelijke toestemming van de eigenaar van het terrein van waaraf geschoten wordt en

    • e.

      de melding tevens is voorzien van een kaart waarop de betreffende locatie is ingetekend, en

  • 3.

    De plaats vanwaar geschoten wordt is gelegen:

    • a.

      op een afstand van tenminste 75 meter van woonbebouwing, en

    • b.

      op een afstand van tenminste 300 meter van inrichtingen voor intramurale zorg, en

    • c.

      op een afstand van tenminste 300 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren, en tegengesteld aan de richting waarin dichtbij woningbouw is gelegen, en waarbij het vrijschootsveld minimaal 75 meter is zich hierin geen verharde openbare wegen of paden bevinden.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover, de Wet milieubeheer, Wet wapens en munitie, Wet milieugevaarlijke stoffen, Wet vervoer gevaarlijke stoffen, Wetboek van strafrecht van toepassing is.

Artikel 3.19 Geluidhinder door knalapparaten

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van het Besluit activiteiten leefomgeving of het Activiteitenbesluit milieubeheer een knalapparaat in werking te hebben, te gebruiken of te doen gebruiken.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op knalapparaten voor het verjagen van vogels of ander schadelijk wild van ingezaaide of ingeplante akkers en knalapparaten voor het verjagen van vogels uit boomgaarden ter bescherming van rijpend fruit of noten, indien:

    • a.

      een knalapparaat niet in werking is vóór 7.00 uur en ná 21.00 uur, doch niet eerder dan een half uur voor zonsopkomst en niet later dan een half uur na zonsondergang;

    • b.

      de kortste afstand tussen een knalapparaat en een geluidsgevoelig gebouw of terrein 300 meter of meer bedraagt;

    • c.

      de kortste afstand tussen een knalapparaat en de openbare weg tenminste 50 meter bedraagt;

    • d.

      de loop van een knalapparaat van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen afgericht staat;

    • e.

      binnen 250 meter van een knalapparaat geen ander knalapparaat staat opgesteld;

    • f.

      het maximaal aantal knallen van een knalapparaat 6 per uur bedraagt.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 3.20 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.

     

Paragraaf 3.2.2 Overige milieubelastende activiteiten

Artikel 3.21 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

  • 1.

    Het is niet toegestaan op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare, of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      boten, bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen; of

    • d.

      kampeermiddelen of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 3.22 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod;

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3.11 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

  • 6.

    Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3.23 Oplaten van ballonnen

  • 1.

    Het is verboden een ballon, van welk materiaal dan ook, door middel van helium of enig ander gas dat lichter is dan lucht, op te laten in de buitenlucht met het oogmerk om deze weg te laten zweven.

  • 2.

    Onder ballon wordt onder meer verstaan: een licht omhulsel van welk materiaal dan ook gevuld met een gas dat lichter is dan lucht of gevuld met hete lucht afkomstig van vuur of een brandstofelement.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op vaartuigen als bedoeld in de Wet luchtvaart en op ballonnen die noodzakelijk zijn voor meteorologische waarnemingen of ander wetenschappelijk onderzoek.

     

Afdeling 3.3 Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente of op openbare plaatsen

Paragraaf 3.3.1 Bepalingen met betrekking tot de haven Walsoorden

Artikel 3.24 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    jachthaven: het gedeelte van de gemeentelijke haven te Walsoorden dat in hoofdzaak bestemd is voor het innemen van een ligplaats door pleziervaartuigen, met inbegrip van kaden, laad- en losterreinen, zoals door het college nader is aangewezen;

  • b.

    handelshaven: het gedeelte van de gemeentelijke haven te Walsoorden dat in hoofdzaak is bestemd voor het aanmeren van schepen ten behoeve van het laden en lossen van goederen, met inbegrip van kaden, laad- en losterreinen zoals door het college nader is aangewezen;

  • c.

    toezichthouder: toezichthouder als bedoeld in artikel 6:1 van deze verordening;

  • d.

    pleziervaartuig: een vaartuig hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.

Artikel 3.25 Ligplaats pleziervaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college in de jachthaven met een pleziervaartuig een ligplaats in te nemen.

  • 2.

    Het is degene aan wie een ligplaats is toegewezen niet toegestaan anderen toestemming te verlenen op die plaats een vaartuig te leggen.

Artikel 3.26 Gebruik van de haven

Het is verboden zonder ontheffing van het college in de handelshaven:

  • 1.

    ligplaats in te nemen met een vaartuig dat een grotere lengte heeft dan 95 meter;

  • 2.

    te zwemmen, te surfen, te waterskiën of met een waterscooter te varen.

Artikel 3.27 Laden en lossen

  • 1.

    Vaartuigen mogen alleen geladen en gelost worden op de daartoe bestemde plaatsen.

  • 2.

    De schipper van een vaartuig liggende bij een aanlegplaats moet gedogen, dat een ander vaartuig langs het zijne gemeerd wordt en daarover gemeenschap met de wal heeft, mits niet om te laden of te lossen.

  • 3.

    Het is verboden in de haven enig voorwerp of enige goederen te lossen of te laden zonder afdoende maatregelen ter voorkoming dat daarvan iets in het water valt.

Artikel 3.28 Losmaken/verhalen vaartuigen

Het is verboden zonder toestemming van de schipper of eigenaar een in de haven gemeerd vaartuig los te maken of te verhalen of zich op of in het vaartuig te bevinden.

Artikel 3.29 Vaartuigen als werkplaats, magazijn e.d.

Het is aan eigenaren en gebruikers van vaartuigen verboden ligplaats in te nemen in de haven zonder schriftelijke ontheffing van het college indien deze vaartuigen worden gebezigd tot magazijn, tot werkplaats, tot het drijven van handel, tot het uitoefenen van een nering of tot huisvesting van personen, of welke kennelijk zijn bestemd voor de verkoop.

Artikel 3.30 Palen, balken, trappen e.d.

Het is verboden zonder vergunning van het college in de haven palen te slaan, balken, planken, bomen, trappen of andere dergelijke voorwerpen te leggen, te plaatsen of te hebben.

Artikel 3.31 Goederen op de kade

  • 1.

    Op de kade moeten de geloste goederen zo spoedig mogelijk worden weggehaald en alle andere ter lading aangevoerde goederen onverwijld worden ingeladen. De aangevoerde goederen moeten tenminste buiten de meerpalen worden gelegd.

  • 2.

    Indien men goederen op de kade wenst op te slaan, wordt de plaats daartoe voor een bepaalde, eventueel te verlengen, termijn, door een toezichthouder aangewezen.

  • 3.

    Indien een toezichthouder zulks nodig oordeelt, moet de eigenaar of rechthebbende zijn goederen op eerste aanzegging verplaatsen of van de opslagplaats verwijderen, bij het nalaten hiervan geschiedt zulks door of vanwege het college voor rekening en risico van de belanghebbende.

Artikel 3.32 Onbeheerde of gezonken vaartuigen

In andere gevallen dan waarin de Wrakkenwet voorziet, is het college bevoegd onbeheerde of gezonken vaartuigen, alsmede niet gemeerd zijnde vaartuigen, welke in de haven worden aangetroffen te meren, te verhalen en in bewaring te nemen voor rekening en risico van de eigenaar.

Artikel 3.33 Overdracht eigendom vaartuigen

De eigenaar van een vaartuig waarmee ligplaats in de haven wordt ingenomen is verplicht, wanneer de eigendom van dat vaartuig wordt overgedragen, hiervan zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen veertien dagen na het plaatsvinden van de overdracht, schriftelijk kennis te geven aan het college.

Artikel 3.34 Storten vuilnis

Het is verboden vuilnis en andere afvalstoffen op de havenwerken te storten anders dan in daarvoor bestemde voorzieningen.

Artikel 3.35 Verontreiniging

Het is verboden van de wal of overboord in het water te werpen, te laten vallen, te pompen of te doen vloeien:

  • 1.

    enig voorwerp;

  • 2.

    olie, vuilnis, afval, lompen, fecaliën, residu uit chemische toiletten en dergelijke stoffen;

  • 3.

    brandbare vloeistoffen of andere stoffen, welke het water verontreinigen of welke een belemmering van de scheepvaart of brandgevaar kunnen opleveren.

Artikel 3.36 Onderhoudswerkzaamheden vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan de in de haven of op de kade aanwezige vaartuigen te verrichten, welke kunnen leiden tot verontreiniging van het oppervlaktewater en/of de bodem.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de werkzaamheden worden uitgevoerd op het daarvoor op het haventerrein aanwezige onderhoudsplateau, of in scheeps- of machinereparatie -inrichtingen, op zodanige wijze dat verontreiniging van bodem en/of oppervlaktewater wordt voorkomen.

Artikel 3.37 Ontplofbare en licht-ontvlambare stoffen

  • 1.

    Bij het laden of lossen van ontplofbare of licht-ontvlambare stoffen is de schipper, onverminderd zijn verplichting tot naleving der omtrent het vervoer bestaande wetten en besluiten, gehouden de bijzondere voorzorgsmaatregelen te nemen, die hem door het college worden voorgeschreven.

  • 2.

    Het is aan boord van vaartuigen, waarmee ontplofbare stoffen worden vervoerd, of bij het laden en lossen hiervan, verboden te roken of zich met open vuur te bevinden, elders dan in woonvertrekken.

  • 3.

    Aan boord van elk motorschip dient voldoende blusapparatuur aanwezig te zijn.

     

Paragraaf 3.3.2 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare water

Artikel 3.38 Gebruik van openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4.

    De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin voorzien wordt door het Wetboek van Strafwet, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale vaarwegenverordening, een keur van het Waterschap Scheldestromen, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 3.39 Ligplaats vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, een keur van het Waterschap Scheldestromen dan wel de provinciale vaarwegenverordening van toepassing is.

  • 4.

    Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 5.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

     

Paragraaf 3.3.3 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Artikel 3.40 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden de weg of weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van het gestelde in het eerste lid

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning door het college als het in het eerst lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 5.1 eerste lid onder a Omgevingswet.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:21 van de APV;

    • b.

      voor terrassen als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid van de APV;

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 3.74 van deze verordening.

    • d.

      standplaatsen op een markt- of kermisterrein dat als zodanig door het college is aangewezen;

    • e.

      uitstallingen welke voldoen aan door het college vast te stellen nadere regels;

    • f.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, de provinciale Wegenverordening of de Wegenkeur Waterschap Scheldestromen.

Artikel 3.41 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is niet toegestaan om zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of op een andere manier verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 onder weg verstaat, alsmede alle niet openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing als de werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is verder niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 3.42 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is niet toegestaan om zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd college een uitweg te maken naar de weg, of een verandering aan te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 3.11, wordt de vergunning slechts geweigerd:

    • a.

      om gevaar op de weg te voorkomen;

    • b.

      als een openbare parkeerplaats door de uitweg verdwijnt, zonder dat dat nodig is;

    • c.

      als door de uitweg het openbaar groen op een onaanvaardbare manier wordt aangetast;

    • d.

      als de uitweg is bedoeld om een perceel te ontsluiten dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en door de aanleg van de tweede uitweg een openbare parkeerplaats of openbaar groen verdwijnt; of

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

Artikel 3.43 Nachtverblijf op de weg in voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats in een voertuig te overnachten dan wel een dergelijk voertuig op de weg te parkeren met het kennelijk doel dit als slaapplaats te gebruiken, of daarin te slapen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor plaatsen die door het college daartoe expliciet zijn aangewezen.

Artikel 3.44 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is niet toegestaan beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op een manier dat voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat, of voor het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd.

Artikel 3.45 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

     

Paragraaf 3.3.4 Oplaadinfrastructuur

Artikel 3.46 Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    aanvraag: de bij de gemeente ingediende aanvraag voor toestemming tot het plaatsen van een laadpaal op grond die in eigendom is van de gemeente;

  • 2.

    aanvrager: toekomstig eigenaar/exploitant van de laadpaal;

  • 3.

    elektrische auto: een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994 dat bij de RDW staat geregistreerd als auto en geheel of gedeeltelijk door een elektromotor wordt aangedreven waarvoor de elektrische energie geleverd wordt door een batterij en waarvan de batterij (mede) kan worden opgeladen door middel van een oplaadpunt;

  • 4.

    laadpaal: openbare voorziening, inclusief alle daarbij behorende en achterliggende installaties, waar een elektrische auto kan worden opgeladen: een laadpaal kan één of meer oplaadpunten bevatten;

  • 5.

    oplaadlocatie: locatie in de openbare ruimte waar een laadpaal en één of meer parkeerplaatsen uitsluitend ten behoeve van het opladen van elektrische auto's aanwezig zijn;

  • 6.

    oplaadpunt: een op de laadpaal aanwezige voorziening waarmee de houder van een elektrische auto deze van stroom kan voorzien;

  • 7.

    opladen: het gedurende een aaneengesloten periode opladen van een elektrisch voertuig bij een openbaar toegankelijke laadpaal;

  • 8.

    bewoner: degene die werkelijk woonachtig is in de gemeente Hulst, blijkens inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

  • 9.

    houder van een motorvoertuig: degene die naar de omstandigheden als houder van een motorvoertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt:

    • a.

      degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven, of

    • b.

      degene die een leasecontract heeft met een erkend autoverhuurbedrijf dan wel in dienst is/eigenaar is van een bedrijf op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven en die in het bezit is van dat motorvoertuig of een leasecontract heeft met een erkend autoverhuurbedrijf, of

    • c.

      degene die een contract heeft met het — erkende — autoverhuurbedrijf. Het autoverhuurbedrijf moet dan wel eigenaar zijn.

  • 10.

    exploitant: het bedrijf waar gemeente Hulst een overeenkomst mee heeft gesloten voor het plaatsen, onderhouden en exploiteren van elektrische laadpalen in de openbare ruimte.

Artikel 3.47 Aanvraag toestemming en verkeersbesluit

Een aanvraag voor toestemming voor de aanleg van een of meerdere oplaadpalen en/of andere oplaadinfrastructuur op of aan de openbare weg en het verzoek tot het nemen van een verkeersbesluit waarbij een of meerdere parkeerplaatsen worden aangewezen voor het opladen van elektrische voertuigen kunnen alleen worden ingediend door de aanbieder van oplaadpalen en/of andere oplaadinfrastructuur waarmee een overeenkomst is gesloten.

Artikel 3.48 Aanvraag locatie oplaadpaal/-infrastructuur

De vergunningsaanvraag voor het plaatsen van een oplaadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur bevat een foto en tekening van de betreffende locatie, waarop de exacte plek van de gewenste oplaadpaal en/of infrastructuur en de aan te wijzen parkeerplaats(en) zijn aangegeven.

Artikel 3.49 Eisen elektrische auto

  • 1.

    Op een aanvraag wordt toestemming verleend als de elektrische auto een volledig elektrisch bereik heeft van minimaal 50 kilometer en een snelheid kan halen van minimaal 60 kilometer per uur.

  • 2.

    De elektrische auto mag niet met inbegrip van de lading een lengte hebben van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,40 meter, en mag geen woonwagen, kampeerwagen, kampeerauto, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig zijn dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd.

  • 3.

    De elektrische auto mag niet voorzien zijn van een handelaarskenteken (groene kentekenplaat).

Artikel 3.50 Parkeergelegenheid op eigen terrein

Op een aanvraag wordt géén toestemming verleend wanneer de aanvrager over een privéparkeergelegenheid op het woonadres kan beschikken.

Dit is het geval indien:

  • a.

    men beschikt over een oprit of de mogelijkheid heeft een oprit te realiseren;

  • b.

    men beschikt over een garage;

  • c.

    bij appartementen die gerealiseerd zijn met een parkeergelegenheid;

  • d.

    men beschikt over voldoende ruimte om op eigen grond een inrit te realiseren, conform de beleidsregels voor het maken of veranderen van een uitweg.

  • e.

    men feitelijk niet op het opgegeven adres woont en als zodanig in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) is geregistreerd.

  • f.

    men feitelijk niet op het opgegeven adres in het register van de Kamer van Koophandel is geregistreerd (zakelijk-belanghebbende).

Artikel 3.51 Eén laadpaal per perceel of woning

Per perceel of woning geldt een maximum van één laadpunt in de openbare ruimte.

Artikel 3.52 Locatiebepaling

  • 1.

    Op een aanvraag wordt geen toestemming verleend indien er een openbaar toegankelijk oplaadpunt is binnen maximaal 250 meter (vogelvlucht) van het perceel of de woning van de aanvrager.

  • 2.

    Een laadpaal wordt indien mogelijk binnen een straal van 250 m (vogelvlucht) van de aanvrager geplaatst, dus niet per se voor de deur van de aanvrager.

  • 3.

    Als adres van de woning geldt voor een bewoner-belanghebbende het adres zoals bedoeld in artikel 3.50 sub e.

  • 4.

    Als adres van het perceel geldt voor een zakelijk-belanghebbende het adres zoals bedoeld in artikel 3.50 sub f.

  • 5.

    De gemeente geeft de voorkeur aan de plaatsing op een goed zichtbare locatie.

  • 6.

    Mocht er zich een situatie voordoen waarbij er meer dan 4 aanvragen zijn binnen het gebied zoals te bepalen conform het tweede lid, kan overwogen worden een tweede paal te plaatsen indien het gebruik van de reeds aanwezige paal zo groot is, dat het aannemelijk is dat een gebruiker niet de mogelijkheid heeft om zijn/haar auto op te laden.

  • 7.

    Voor een aanvraag voor een laadpaal in de binnenstad geldt dat deze enkel gesitueerd mag worden op de Grote Markt, het Oranje bolwerk, het ’s Gravenhofplein, het Galgebolwerk of de Paardenmarkt. Gekozen zal worden voor de locatie dichtst bij de woonlocatie van de burger waarvoor de aanvraag wordt ingediend en er nog geen laadpunt aanwezig is binnen het gebied zoals te bepalen conform het tweede lid.

    Indien het parkeervak dat aangewezen wordt voor het laden van elektrische auto’s, binnen een gebied valt waar betaald parkeren is ingesteld, blijft dit vak ook betaald parkeren.

  • 9.

    De gemeente beslist finaal over de uiteindelijke locatie.

Artikel 3.53 Plaatsen laadpaal

  • 1.

    Een elektrische laadpaal mag alleen in de openbare ruimte geplaatst worden door een bedrijf waarmee de gemeente een overeenkomst tot het plaatsen van laadpalen heeft afgesloten.

  • 2.

    Aanvragen van particulieren voor het plaatsen van een eigen laadpaal of laadvoorziening op gemeentelijke grond worden geweigerd.

Artikel 3.54 Openbaarheid

  • 1.

    Op een aanvraag wordt geen toestemming verleend wanneer blijkt dat aanvrager niet de intentie heeft de oplaadvoorziening openbaar toegankelijk te maken voor het opladen van elektrische auto's.

  • 2.

    Het oplaadpunt moet gebruikt kunnen worden binnen de Europese afspraken op het gebied van interoperabiliteit.

  • De laadpaal dient voorzien te zijn van de door Europa goedgekeurde en aanbevolen laadstekker of moet de mogelijkheid bieden deze te kunnen aankoppelen, zodat er geen onderscheid gemaakt kan worden voor het opladen van een verschillend merk of type elektrische auto.

  • 3.

    De oplaadlocatie mag niet zijn voorzien van een bord waaruit zou blijken dat de locatie slechts voor een of meerdere specifiek aangegeven elektrische auto's is bedoeld.

Artikel 3.55 Dubbele laadvoorziening

Er wordt alleen toestemming verleend indien de laadpaal is voorzien of kan worden voorzien van een dubbele laadvoorziening zodat er gelegenheid is voor het laden van twee elektrische auto's tegelijk.

Artikel 3.56 Kosten plaatsen, onderhoud, beheer en aansprakelijkheid ten gevolge van schade door laadpaal en oplaadpunt

  • 1.

    Alle kosten voor het plaatsen, onderhouden, beheren van en schade veroorzaakt door de laadpaal en aan het oplaadpunt, die niet worden gedragen door degene die de laadpaal en het oplaadpunt realiseert en/of exploiteert (bijvoorbeeld de netbeheerder en/of de leverancier), zijn voor rekening van de aanvrager.

  • 2.

    De gemeente aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor kosten, onderhoud en schade die het realiseren en gebruiken van de laadpaal met zich mee kan brengen.

  • 3.

    De gemeente verleent alleen toestemming op een aanvraag wanneer in een overeenkomst met de leverancier/exploitant ervan is vastgelegd, dat alle aansprakelijkheid voor het gebruik en onderhoud van de laadpalen en oplaadpunten en eventuele schade hierdoor voor rekening van de leverancier/exploitant of de aanvrager komen.

  • 4.

    De kosten voor het verwijderen van een paal mocht er in de toekomst geen gebruik meer van gemaakt worden zijn voor de leverancier/exploitant.

  • 5.

    Om de aanleg van laadvoorzieningen te stimuleren, heft de gemeente geen leges voor het te nemen verkeersbesluit en brengt geen degeneratievergoeding in rekening voor de graafwerkzaamheden. Daarnaast stelt zij de grond ‘om niet’ ter beschikking aan de aanvrager en maakt dus geen gebruik van de mogelijkheid tot het heffen van een tarief (precariobelasting) hiervoor.

  • 6.

    Het college legt in een overeenkomst met de leverancier/exploitant van de oplaadpalen vast, dat alle aansprakelijkheid waaronder voor het gebruik en onderhoud van de oplaadpalen en eventuele schade bij de gebruiker van een oplaadpaal voor rekening van de leverancier/exploitant van de oplaadpalen of de aanvrager komen.

  • 7.

    De gemeente Hulst aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor het gebruik en eventuele schade door een laadpaal en oplaadpunt, ook al staat deze op gemeentelijk grondgebied.

Artikel 3.57 Realisatie

Om voor toestemming op een aanvraag in aanmerking te komen, dient een oplaadpaal op de oplaadlocatie werkelijk te kunnen worden gerealiseerd. In dat kader wordt tevens de (technische) haalbaarheid bezien. Daarbij is de aanwezigheid van (hoofd)kabels en leidingen en het voorhanden zijn van een netwerk van belang.

 

De technische haalbaarheid zal worden bepaald in overleg tussen leverancier/exploitant en de gemeente Hulst.

Artikel 3.58 Overige regelgeving

  • 1.

    Voor de realisatie is overige regelgeving of een overeenkomst van toepassing zoals:

    • a.

      het openbreken van de verharding en het graven in de weg als bedoeld in artikel 3.41;

    • b.

      het nemen van een verkeersbesluit waarbij het college de betreffende parkeerplaats(en) aanwijst door middel van het plaatsen van het verkeersbord E4 of E8 met onderbord ‘alleen voor opladen elektrische voertuigen’.

    • c.

      een overeenkomst tussen de gemeente en de exploitant van het laadpunt waarbij afspraken worden vastgelegd over aspecten zoals de eisen aan de laadvoorziening, eigendom en beheer, realisatie en installatie, storingen en calamiteiten, kosten, bereikbaarheid, veiligheid, en aansprakelijkheid.

  • 2.

    Indien de aanvrager (exploitant) van de laadvoorziening zich niet houdt aan de voorschriften verbonden aan de toestemming, kan het college de toestemming intrekken. Het college kan in dat geval ook het verkeersbesluit, waarbij de parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische voertuigen zijn aangewezen, intrekken.

  • 3.

    De toestemming en/of het verkeersbesluit kan tevens worden ingetrokken, wanneer er in de praktijk niet of nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de laadvoorziening.

  • 4.

    In de gevallen genoemd in lid 3 heeft de aanvrager het recht en de plicht de laadvoorziening te verwijderen. De hiermee samenhangende kosten zijn voor de rekening van de leverancier/exploitant.

     

Paragraaf 3.3.5 Dorpsschoon en handelsreclame

Artikel 3.59 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van enig opschrift, aankondiging of afbeelding, in welke vorm dan ook, als daardoor de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals dat luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 3.60 Vergunningplicht handelsreclame

  • 1.

    Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden zonder vergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor onverlichte:

    • a.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

    • b.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

      • een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

    • d.

      opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zover zij feitelijke betekenis hebben, mits deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 4.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van hinder of overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 5.

    De weigeringsgrond van het vierde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken;

  • 6.

    De weigeringsgrond van het vierde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 3.61 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is niet toegestaan een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

     

Paragraaf 3.3.6 Voertuigen

Artikel 3.62 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet langer dan een uur duren, voor zo lang als die werkzaamheden duren; of

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de persoon als bedoeld in het derde lid.

  • 3.

    Het is niet toegestaan voor de persoon die er zijn bedrijf, nevenbedrijf of gewoonte van maakt om voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen om:

    • a.

      drie of meer voertuigen die aan hem toebehoren of zijn toevertrouwd op de weg te parkeren binnen een straal van 100 meter van een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3.63 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is niet toegestaan een voertuig op een door het college aangewezen weg te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3.64 Defecte voertuigen

Een voertuig waarmee niet kan of mag worden gereden door gebreken die niet eenvoudig te verhelpen zijn, mag niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geparkeerd.

Artikel 3.65 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is niet toegestaan om een voertuig dat rijtechnisch onvoldoende is onderhouden en dat in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 3.66 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1.

    Het is niet toegestaan een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, keetwagen, aanhangwagen of ander voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit volgens het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 3.67 Grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig, dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,5 meter te parkeren op een plaats, waar dit naar het oordeel van het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter, te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4.

    Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

Artikel 3.68 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is niet toegestaan een voertuig dat inclusief de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,5 meter, op de weg te parkeren bij een gebouw dat gebruikt wordt voor bewoning of ander dagelijks gebruik op een manier dat daardoor het uitzicht van de bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op een hinderlijke manier wordt verstoord of zij op een andere manier hinder of overlast ervaren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse nodig is.

Artikel 3.69 Parkeren anders dan op de rijbaan

  • 1.

    Het is verboden een voertuig te parkeren op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorende weggedeelte.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Artikel 3.70 Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen

  • 1.

    Het is niet toegestaan een voertuig met stank verspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens het Besluit activiteiten leefomgeving of het Omgevingsplan.

Artikel 3.71 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 3.72 Overlast van fietsen of bromfietsen

  • 1.

    Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, niet is toegestaan fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

     

Paragraaf 3.3.7 Kampeermiddelen

Artikel 3.73 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is niet toegestaan om ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet:

    • a.

      voor het plaatsen van één of enkele kampeermiddelen voor eigen gebruik voor korte perioden door de rechthebbende op een terrein;

    • b.

      voor het plaatsen van kampeerauto’s ten behoeve het kamperen daarin op plaatsen die daarvoor door het college zijn aangewezen, mits de kampeerauto niet langer dan 72 uur op die locatie aanwezig is;

    • c.

      voor het plaatsen van kampeermiddelen tijdens het nachtvissen, mits hierbij geen schade wordt toegebracht aan flora en fauna, geen geluidsoverlast wordt veroorzaakt en geen afval wordt achtergelaten.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Naast de weigeringsgronden in artikel 3.11 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een dorpsgezicht.

Paragraaf 3.3.8 Standplaatsen

Artikel 3.74 Definitie

  • 1.

    In deze paragraaf wordt onder standplaats verstaan het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2.21 van de APV.

Artikel 3.75 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is niet toegestaan om zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Naast de weigeringsgronden in artikel 3.11 kan een vergunning worden geweigerd:

    • a.

      wegens strijd met het omgevingsplan;

    • b.

      als de standplaats op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand; of

    • c.

      als een beperking in aantal of in plaats in de gemeente of in een deel van de gemeente als gevolg van bijzondere omstandigheden nodig is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 4.

    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, is niet van toepassing op bouwwerken.

  • 5.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3.76 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 3.76a Afbakeningsgrond

  • 1.

    Het verbod van artikel 3.75; eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Omgevingswet en Provinciale Omgevingsverordening.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 3.75, tweede lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

     

Paragraaf 3.3.9 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 3.77 Crossterreinen

  • 1.

    Het is niet toegestaan op enig terrein, anders dan een weg, met een motorvoertuig of bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd of, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden, voor te bereiden of daaraan deel te nemen, of een motorvoertuig of bromfiets daar aanwezig te hebben met het kennelijke doel dat te doen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op terreinen die door het college zijn aangewezen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Artikel 3.78 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is niet toegestaan binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op terreinen die door het college zijn aangewezen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      die worden gebruikt door de politie, brandweer, geneeskundige hulpverlening of andere hulpverleningsdiensten die krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister zijn aangewezen;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als bedoeld in het eerste lid;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens een wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die binnen de terreinen als bedoeld in het eerste lid liggen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de personen als bedoeld onder d.

  • 4.

    Het verbod is verder niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die liggen binnen de terreinen of gebieden als bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

     

Paragraaf 3.3.10 Afval-, hemel- en grondwater

Artikel 3.79 Verbod lozen afvalwater

  • 1.

    In een grondwaterbeschermingsgebied en grondwaterwingebied is het verboden om afvalwater te lozen in de bodem

  • 2.

    Ook het lozen via een individuele behandeling afvalwaterinstallatie (IBA) is verboden.

Artikel 3.80 Afvoer hemel- en grondwater in gebieden met gescheiden riolering

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater is het in gebieden met een gescheiden riolering verboden hemelwater of grondwater te lozen op het openbaar vuilwaterriool.

  • 2.

    Daar waar het bij nieuw aan te leggen gescheiden stelsels bij bestaande bebouwing aan de achterzijde van bestaande panden onevenredig veel kosten gemaakt moeten worden om dit te realiseren, geldt dit verbod niet.

  • 3.

    Het is verboden om hemelwater in contact te laten komen met uitlogende materialen zoals zink, lood en koper.

Artikel 3.81 verplichting tot aanleg waterberging in nieuwe omgevingsplannen

  • 1.

    Bij het toevoegen van extra verhard oppervlak in nieuwe omgevingsplannen moet dit gecompenseerd worden met een waterberging van tenminste 75 liter per m2 verhard perceeloppervlak.

  • 2.

    Indien het onmogelijk is om waterberging op eigen terrein te realiseren, kan de verplichting tot aanleg waterberging afgekocht worden bij de gemeente.

  • 3.

    Voor situaties als bedoeld in lid 2 legt de gemeente binnen een termijn van 10 jaar na datum waarop de omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden een compenserende waterberging aan.

Art 3.82 Verbod op lozen hemel- en grondwater op openbaar riool

  • 1.

    Het college kan een gebied aanwijzen waarbinnen -voor bestaande situaties- hemel- en grondwater niet in het openbaar riool mag worden geloosd.

  • 2.

    De lozing van hemelwater en grondwater op het openbaar vuilwaterriool wordt beëindigd binnen één jaar nadat het verbod op een perceel van toepassing is geworden.

  • 3.

    Bij het vaststellen van het gebied uit het eerste lid houdt de beheerder van het openbaar riool rekening met het gemeentelijk waterplan, verbreed gemeentelijk rioleringsplan en basisrioleringsplannen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van de verplichting tot afkoppelen die voortvloeit uit de gebiedsaanwijzing, indien van de eigenaar van het bouwwerk, open erf of terrein redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater kan worden gevergd. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Art 3.83 Onderhoud en beheer

  • 1.

    De eigenaar van een bouwwerk en/of perceel is verantwoordelijk voor het onderhoud en beheer van de door hem aangebrachte hemelwatervoorziening(en).

  • 2.

    De eigenaar als bedoeld in lid 1 moet kunnen aantonen dat met het beheer van de hemelwatervoorziening het hemelwater op een juiste manier blijvend wordt verwerkt.

Artikel 3.84 Nadere aanwijzingen

De beheerder kan nadere aanwijzingen geven met betrekking tot de wijze waarop het afkoppelen ten gevolge van de verboden op grond van de artikelen 3.79 en 3.80 plaatsvindt.

 

Afdeling 3.4 Activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed

Artikel 3.85 Verbodsbepalingen en vergunning beschermd gemeentelijk monument

[Reserveren]

 

Afdeling 3.5 Activiteiten met betrekking tot planten

Paragraaf 3.5.1 Bewaren van waardevolle bomen

Artikel 3.86 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze paragraaf wordt onder bebouwde kom verstaan: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld overeenkomstig artikel 4.1, sub a, jo. artikel 9.9, eerste lid, Wet natuurbescherming.

  • 2.

    In deze paragraaf wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

  • 3.

    Boom: een overblijvend houtig gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 20 cm. op een hoogte van 1.30 m. boven het maaiveld. Ingeval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;

  • 4.

    Dunnen: velling, die uitsluitend als verzorgingsmaatregel ten gunste van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd. De houtopstand mag hierbij zijn functie en vorm niet verliezen.

  • 5.

    Houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

  • 6.

    Vellen: rooien, kappen, verplanten, afzetten alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood, ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

Artikel 3.87 Lijst waardevolle houtopstand

Het college stelt een lijst vast van waardevolle bomen, gebaseerd op de volgende criteria:

  • a.

    ecologische waarden;

  • b.

    esthetische waarden;

  • c.

    cultuurhistorische waarden;

  • d.

    waarden van stads- en dorpsschoon;

  • e.

    waarden voor recreatie en leefbaarheid;

  • f.

    uniciteitswaarde.

Artikel 3.88 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een houtopstand te vellen of te doen vellen voor bomen die op de lijst met beschermde bomen staat.

  • 2.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid is tevens van toepassing op houtopstanden die eigendom van de gemeente zijn.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstand die moet worden geveld wanneer deze een direct gevaar voor personen of goederen oplevert.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor het dunnen van een houtopstand.

Artikel 3.89 Aanvraag vergunning

De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

Artikel 3.90 Voorwaarde van niet-gebruik

  • 1.

    Aan de vergunning kan het voorschrift worden verbonden dat vergunninghouder pas tot vellen mag overgaan met ingang van de dag na de dag waarop de bezwaartermijn afloopt.

  • 2.

    Indien het college gedurende de bezwaartermijn een bezwaarschrift ontvangt of er een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan, mag van de vergunning pas gebruik worden gemaakt na één week nadat het college op dat bezwaar heeft beslist of de rechtbank op die voorlopige voorziening heeft beslist.

Artikel 3.91 Weigeringsgronden

De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

  • a.

    de natuurwaarde van de houtopstand;

  • b.

    de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c.

    de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d.

    de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e.

    de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • f.

    cultuurhistorische waarden.

Artikel 3.92 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

Artikel 3.93 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld dan wel op andere wijze tenietgegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door zijn te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 3.94 Afstandsgrenzen van bomen, heesters en heggen

In afwijking van het bepaalde in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek bedraagt voor bomen de afstand tot de erfgrens ten minste 0,5 meter gerekend van het midden van de voet van de boom. Voor heggen en heesters is deze afstand nihil.

Artikel 3.95 Detectieverbod

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.2 Besluit Erfgoedwet archeologie is het verboden zonder ontheffing van de burgemeester in het openbaar een metaaldetector of enig ander voorwerp, bestemd voor het opsporen van metalen voorwerpen te gebruiken of voor onmiddellijk gebruik voorhanden te hebben.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. De ontheffing kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de bescherming van archeologische waarden;

    • b.

      in het belang van de bescherming van ander cultureel erfgoed;

    • c.

      ter bescherming van de woon- of leefomgeving;

    • d.

      in verband met de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      in het belang van de openbare orde.

  • 3.

    De burgemeester kan algemene regels vaststellen op basis waarvan ontheffingen worden verleend als bedoeld in het tweede lid. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op de wijze waarop van de ontheffing gebruik wordt gemaakt en de eisen waaraan een ontheffinghouder moet voldoen.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor degenen aan wie ingevolge artikel 5.2 van de Erfgoedwet een certificaat is verstrekt.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. Awb niet van toepassing.

     

Afdeling 3.6 Activiteiten met betrekking tot ondergrondse infrastructuur

Paragraaf 3.6.1 Graafwerkzaamheden, kabels en leidingen

Artikel 3.96 Begripsbepaling

 

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvrager: de natuurlijke of rechtspersoon die aan de gemeente instemming, vergunning of toestemming verzoekt voor het leggen, hebben, onderhouden, verwijderen etc. van kabels en leidingen;

  • b.

    breekverbod: verbod voor het uitvoeren van breek- en graafwerkzaamheden in de grond, geldend onder andere bij extreme weersomstandigheden of evenementen;

  • c.

    calamiteit: een incident met voor de omgeving mogelijk grote gevolgen, die niet zelfstandig kunnen worden afgewikkeld en waarbij gecoördineerde inzet van hulpverleningsorganisaties en diensten van verschillende disciplines is vereist om de gevolgen te beperken;

  • d.

    coördinatieverplichting: de coördinerende rol van de gemeente over de aanleg, instandhouding en opruiming van alle kabels en/of leidingen in de openbare grond binnen de gemeentelijke grenzen;

  • e.

    degeneratiekosten: de kosten voor de gemeente door vermindering van de kwaliteit en/of duurzaamheid van de verharding of andere gemeente eigendommen, veroorzaakt door de (graaf)werkzaamheden onder verhardingsconstructies of andere voorzieningen;

  • f.

    gedoogplichtige: degene op wie een gedoogplicht rust als bedoeld in de Belemmeringenwet Privaatrecht of de Telecommunicatiewet of via een (publiekrechtelijke) vergunning;

  • g.

    grondroerder: de natuurlijke of rechtspersoon onder wiens verantwoordelijkheid of leiding de werkzaamheden worden verricht;

  • h.

    handboek: het Handboek Kabels en Leidingen (Standaardbepalingen voor het opnemen van de sleufverharding, het graven, aanvullen en verdichten van sleuven en het leggen etc. van kabels en leidingen die in eigendom of beheer zijn bij de gemeente), zijnde door het college vast te stellen nadere regels betreffende de voorbereiding en uitvoering van ontwerp, aanleg, exploitatie, onderhoud en verwijdering van kabels en leidingen inclusief de toepasselijke indieningsvereisten;

  • i.

    huisaansluiting: het gedeelte van de kabel of leiding door openbare grond dat een netwerk verbindt met een netwerkaansluitpunt;

  • j.

    instemmingsbesluit: besluit van het college op een aanvraag van voorgenomen werkzaamheden aan kabels en/of leidingen ten behoeve van een openbaar elektronisch communicatienetwerk;

  • k.

    kabel- en leidingentracé: de locatie waarvan de gemeente heeft bepaald waar kabels en/of leidingen kunnen worden gelegd;

  • l.

    kabels en leidingen: kabels en/of (buis)leidingen als onderdeel van een net(werk), daaronder mede begrepen de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations, voorzieningen (afsluiters, brandkranen, lassen, etc.) en andere hulpmiddelen, behoudens voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer en tevens omvattende lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken; voorbeelden van deze kabels en leidingen zijn kabels als bedoeld in de Telecommunicatiewet, elektriciteitskabels (koppel-, transport- en distributiekabels), gasleidingen (transport-, distributie- en dienstleidingen), waterleidingen en kabels en leidingen ten behoeve van industriële netwerken;

  • m.

    leggen van kabels en leidingen: het aanbrengen, leggen, onderhouden, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels en leidingen en het verrichten van hierbij behorende werkzaamheden;

  • n.

    marktconforme kosten: kosten zoals deze onder normale omstandigheden in een markteconomie op de desbetreffende markt worden gemaakt;

  • o.

    meldsysteem of registratiesysteem: geautomatiseerd systeem van de gemeente waarin meldingen, vergunningen en instemmingen van (graaf)werkzaamheden aan kabels en/of leidingen en alles wat daarmee samenhangt worden verwerkt door of namens de gemeente en/of de grondroerder;

  • p.

    net (of netwerk): samenspel van ondergrondse kabels en/of leidingen, bestemd voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie een, al dan niet openbaar, elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in artikel 1.1 onder e. en h. van de Telecommunicatiewet;

  • q.

    net voor transport van informatie: de openbare elektronische communicatienetwerken als bedoeld in artikel 1.1 onder h. van de Telecommunicatiewet;

  • r.

    netbeheerder: de rechtspersoon die acteert als beheerder van een net of netwerk voor de levering van elektriciteit, gas, water, aardwarmte of WKO (Warmte Koude Opslag), dan wel aanbieder is van een (al dan niet openbaar) elektronisch communicatienetwerk;

  • s.

    niet-openbare kabels en leidingen: kabels en leidingen (dan wel het netwerk waartoe ze behoren) die niet worden gebruikt om openbare (voor het publiek beschikbare) diensten aan te bieden;

  • t.

    nutsbedrijf: bedrijf dat producten en diensten levert in het algemeen belang, en in het kader van deze verordening meer specifiek op het gebied van elektriciteits-, gas- en drinkwatervoorziening, waaronder ook begrepen eventuele warmte-koudevoorzieningen, en dat mede daartoe netten/netwerken beheert voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen of van energie;

  • u.

    opdrachtgever: de natuurlijke of rechtspersoon die opdracht geeft tot het uitvoeren van werkzaamheden;

  • v.

    openbare gronden: openbare gronden zoals bedoeld in artikel 1.1, onder aa, van de Telecommunicatiewet;

  • w.

    spoedeisende werkzaamheden: werkzaamheden ten gevolge van een ernstige belemmering of storing in de dienstverlening, waarvan uitstel redelijkerwijs niet mogelijk is;

  • x.

    vergunning: vergunning die door het college op aanvraag verleend kan worden voor voorgenomen werkzaamheden aan kabels en/of leidingen;

  • y.

    voorzieningen: kabels en leidingen en de ondergrondse ondersteunings- en beschermingswerken

  • z.

    werkzaamheden: handmatige en/of mechanische graafwerkzaamheden inclusief het opbreken en herstel van de sleufverharding in de openbare grond in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels e/of leidingen;

  • aa.

    werkzaamheden van niet ingrijpende aard: het aanbrengen of verwijderen van kabels en/of leidingen in reeds aangebrachte voorzieningen (mantelbuizen); reparaties of onderhoudswerk aan kabels en/of leidingen met een gezamenlijke lengte van minder dan 25 meter en niet vallend onder onderdeel m. van dit artikel 1;

    het maken van (huis)aansluitingen waarbij geen verhardingen of groenvoorzieningen worden gekruist, tot een gezamenlijke lengte van 25 meter;

    het maken van een montagegat c.q. lasgat, een opbreking met een beperkte afmeting, maximaal 2 m2, die wordt gemaakt ten behoeve de toegang tot een handhole, plaatsen van afsluiters, het opgraven van een kabelrol ten behoeve van klantaansluitingen, het maken van aftakkingen voor het herstellen van kabel c.q. leidingstoringen of voor inspectiedoeleinden;

Artikel 3.97 Toepasselijkheid

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, instandhouden, onderhouden, verleggen en verwijderen van kabels en leidingen in, op en boven de openbare gronden, voor zover de gemeente deze gronden beheert, in eigendom heeft of daarover wettelijke coördinatieverplichtingen heeft.

  • 2.

    Het college voert de regie over de efficiënte ordening van kabels en leidingen in, op en boven de openbare gronden.

Artikel 3.98 Nadere regels

  • 1.

    Het college stelt ter uitvoering van deze verordening nadere regels vast.

  • 2.

    Deze nadere regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      de wijze van uitvoering bij de aanleg , onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels en/of leidingen

    • b.

      het bevorderen van het meetgebruik van voorzieningen;

    • c.

      het opstellen van voorschriften op het gebied van markering en afzetting;

    • d.

      het toepassen van proefsleuven.

Artikel 3.99 Vereiste van instemming of vergunning

  • 1.

    Het is verboden kabels en/of leidingen in of op openbare gronden aan te leggen, in stand te houden, te onderhouden, te verleggen of te verwijderen, zonder of in afwijking van een voorafgaand door het college genomen instemmingsbesluit c.q. verleende vergunning.

  • 2.

    Voor het verrichten van werkzaamheden van niet ingrijpende aard of spoedeisende werkzaamheden of calamiteiten, is geen instemming of vergunning, als bedoeld in het eerste lid, noodzakelijk maar kan worden volstaan met een melding vooraf aan het college.

  • 3.

    Het in het eerste lid opgenomen verbod is niet van toepassing op werkzaamheden van de gemeente bij het uitvoeren van haar publiekrechtelijke taak.

Artikel 3.100 Melding of aanvraag

  • 1.

    Een aanvrager doet minimaal acht weken voor de geplande aanvang van de werkzaamheden bij het college of via een registratiesysteem melding voor een instemmingsbesluit dan wel een aanvraag voor een vergunning voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.97, eerste lid, van deze verordening. Afzonderlijke werken dienen per locatie en per discipline afzonderlijk te worden aangevraagd.

  • 2.

    Een grondroerder die werkzaamheden wil verrichten kan hierover vooroverleg voeren met het college ten einde de aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, voor te bereiden;

  • 3.

    Indien voor de voorgenomen werkzaamheden tevens (privaatrechtelijke) toestemming nodig is van andere grondeigenaren of grondbeheerders, dient de aanvrager dit bij de melding of aanvraag aan te geven en uiterlijk vier weken na de melding of aanvraag, het college het bewijs van verkregen toestemming te overleggen.

  • 4.

    In geval van voorgenomen werkzaamheden van niet ingrijpende aard, moet de aanvrager minimaal vijf werkdagen voor uitvoering van deze werkzaamheden schriftelijk (in geval van e-mail bij het door de gemeente aangegeven mailadres) bij de gemeente melden. Op grond van belangen als genoemd in artikel 104, eerste lid, sub a tot en met i, van deze verordening, kan het college bepalen dat realisatie op een ander tijdstip moet plaatsvinden.

  • 5.

    In geval van spoedeisende werkzaamheden of calamiteiten volstaat een melding voorafgaand aan de start van de werkzaamheden. Als een melding vooraf niet mogelijk is, moet de gemotiveerde melding uiterlijk binnen één werkdag na de start van de uitvoering worden gedaan aan het college. Indien achteraf blijkt dat de uitgevoerde werkzaamheden vergunnings-, of instemmingsplichtig zijn, dient er alsnog een vergunning of een instemmingsbesluit aangevraagd te worden

  • 6.

    Het college is bevoegd via nadere regels delen van het grondgebied aan te wijzen waarop het vierde en vijfde lid van dit artikel niet van toepassing zijn.

  • 7.

    Het melden van aanvang en einde werk dient (d.m.v. formulieren of een registratiesysteem) te gebeuren conform het handboek.

Artikel 3.101 Gegevensverstrekking

  • 1.

    Het college stelt nadere regels vast inzake de te verstrekken gegevens en de wijze waarop die worden verstrekt bij een aanvraag of melding als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Het college stelt de voor een melding of aanvraag, als bedoeld in de artikelen 3.99 en 3.100 van deze verordening, te gebruiken formulieren vast.

Artikel 3.102 Beslistermijnen

  • 1.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de melding of aanvraag als bedoeld in artikel 3.100, eerste lid, van deze verordening.

  • 2.

    Betreft het een melding of aanvraag waarbij meer grondeigenaren/beheerders zijn betrokken of andere vergunningen vereist zijn, dan wordt de beslissing pas genomen als deze andere toestemmingen verkregen en overgelegd zijn.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, houdt het college de beslissing aan, indien er een eventuele andere toestemming en/of vergunning is vereist.

  • 4.

    Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 5.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht betreffende de van rechtswege verleende beschikking is niet van toepassing op het bepaalde in deze verordening.

Artikel 3.103 Geldigheid

  • 1.

    Binnen 12 maanden na verlening van de vergunning of het instemmingsbesluit moeten de werkzaamheden zijn voltooid, tenzij anders is bepaald in de vergunning of het instemmingsbesluit dan wel tenzij sprake is van aantoonbare overmacht. Indien de (graaf)werkzaamheden niet binnen de vastgestelde data en termijnen zijn uitgevoerd, vervalt de vergunning of het instemmingsbesluit. Een situatie van overmacht moet tijdig worden medegedeeld, met in achtneming van de maximale geldigheidsduur en ter beoordeling van het college.

  • 2.

    De termijn van 12 maanden, genoemd in het vorige lid, kan door het college met maximaal 6 maanden worden verlengd, na een schriftelijk -binnen die termijn ingediend- met redenen omkleed verzoek.

  • 3.

    Het instemmingsbesluit of de vergunning vervalt indien de netbeheerder schriftelijk aan het college verklaart geen gebruik meer te willen maken van het instemmingsbesluit of de vergunning.

  • 4.

    Het college kan een instemmingsbesluit of vergunning wijzigen, geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:

  • 5.

    de beschikking op basis van onjuiste of onvolledige gegevens is verleend;

  • 6.

    de netbeheerder, dan wel de door deze ingeschakelde derde partij, het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning of instemmingsbesluit niet naleeft.

Artikel 3.104 Voorschriften, beperkingen en weigeringsgronden

  • 1.

    Het college kan aan een instemmingsbesluit of een vergunningvoorschriften en beperkingen verbinden, dan wel een vergunning weigeren, dan wel bij werkzaamheden van niet ingrijpende aard bepalen dat realisatie op een ander tijdstip moet plaatsvinden, in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid, waaronder in elk geval moet worden verstaan de verkeersveiligheid en/of een goede doorstroming van het verkeer;

    • c.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • d.

      het voorkomen of beperken van schade;

    • e.

      de bescherming van eventuele archeologische vondsten en van groenvoorzieningen;

    • f.

      het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • g.

      de bereikbaarheid van gronden of gebouwen, waaronder mede verstaan wordt het veilig en doelmatig gebruik van openbare gronden en gebouwen, het doelmatig beheer en onderhoud en het belang van nader aan te geven grote lokale evenementen als weekmarkten en kermissen;

    • h.

      de ondergrondse ordening, waaronder mede verstaan wordt het zo min mogelijk hinder veroorzaken voor in de grond aanwezige werken en het niet in gevaar brengen of zonder noodzaak bemoeilijken van deze werken, waaronder werken ten behoeve van de levering of het transport van elektronische informatie, gas, water en elektriciteit;

    • i.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    De netbeheerder draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast in de vorm van een Handboek voor de wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels en leidingen en medegebruik van voorzieningen. Bij tegenstrijdigheden tussen de bepalingen van deze verordening en het Handboek hebben de bepalingen van deze verordening voorrang.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast over schadeherstel en vergoeding van degeneratiekosten. De netbeheerder of diens grondroerder is gehouden tot het, op basis van redelijkheid en billijkheid, vergoeden van alle schade, geleden en te lijden door de gemeente, voortvloeiende uit de door of vanwege de aanvrager of diens grondroerder uit te voeren werkzaamheden. De berekening van de schadevergoeding is gebaseerd op vijf kostensoorten: herstel-, onderhouds-, beheers- en degeneratiekosten of werkelijke kosten, met als uitgangspunt kostendekkendheid voor de gemeente.

  • 5.

    Indien het leidingentracé geen ruimte biedt voor de aanleg van nieuwe kabels, legt de netbeheerder (dan wel de door deze ingeschakelde derde partij) de gemeente een alternatief tracé voor en wordt daarbij bezien of andere netbeheerders eventuele voorgenomen werkzaamheden op dat tracé willen combineren, of (in geval van elektronische communicatienetwerken) doet hij aan andere netbeheerders een verzoek tot medegebruik van kabels en/of leidingen.

  • 6.

    De netbeheerder (dan wel de door deze ingeschakelde derde partij) is verplicht na het einde van de werkzaamheden de grond, eventuele verhardingen en beplanting terug te brengen in de oude staat, tenzij het college vooraf heeft aangegeven hier (gedeeltelijk) zelf zorg voor te willen dragen.

  • 7.

    Indien binnen 3 jaar na groot onderhoud of herinrichting van de openbare gronden de netbeheerder werkzaamheden moet uitvoeren verlangt het college specifiek schadeherstel.

  • 8.

    Indien de netbeheerder werkzaamheden moet uitvoeren in bijzondere bestrating, verlangt het college specifiek schadeherstel.

  • 9.

    Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het nemen van een instemmingsbesluit of het verlenen van een vergunning zijn leges verschuldigd conform de Legesverordening van de gemeente.

Artikel 3.105 Eigendom

  • 1.

    Indien de eigendom, exploitatie of beheer van een net, kabel of leiding wordt overgedragen aan een andere netbeheerder, gaan de rechten en plichten volgens deze verordening die betrekking hebben op de kabel en/of leiding van rechtswege over op de nieuwe netbeheerder;

  • 2.

    De netbeheerder stelt het college onverwijld in kennis van het feit dat het eigendom, de exploitatie of het beheer van de kabel of leiding verandert.

  • 3.

    Op het eigendom van de kabels en/of leidingen zijn de desbetreffende wettelijke bepalingen van toepassing.

Artikel 3.106 Overleg

  • 1.

    Het college organiseert periodiek een overleg, waarvoor de bij de gemeente bekende netbeheerders en andere belanghebbende partijen worden uitgenodigd.

  • 2.

    Dit overleg is mede gericht op de beoordeling van mogelijk medegebruik van voorzieningen en afstemming van gezamenlijk of gelijktijdig uit te voeren werkzaamheden.

  • 3.

    Netbeheerders kunnen desgewenst om overleg verzoeken.

Artikel 3.107 Niet-openbare kabels en leidingen

  • 1.

    Het college kan een vergunning weigeren in geval van werkzaamheden aan niet-openbare kabels en/of leidingen in of op openbare gronden. In het geval van te verlenen toestemming is het bepaalde in deze verordening van overeenkomstige toepassing, maar houdt dit geen gedoogplicht in van de betreffende kabels en leidingen.

  • 2.

    Niet-openbare kabels en/of leidingen dienen op verzoek van het college op gronden genoemd in artikel 3.104 lid 1, op kosten van de eigenaar van de kabels en/of leidingen, te worden verlegd.

Artikel 3.108 Informatieplicht

  • 1.

    De netbeheerder stelt het college onverwijld en schriftelijk in kennis van het feit dat een kabel of leiding niet langer ten dienste staat van een openbaar net in of op openbare gronden.

  • 2.

    De netbeheerder levert op verzoek van het college een overzicht van alle (niet) in gebruik zijnde kabels en/of leidingen. De bewijslast met betrekking tot het gebruik ligt bij de netbeheerder.

Artikel 3.109 (Mede)gebruik van voorzieningen

  • 1.

    Een beheerder van een netwerk voor het transport van informatie is verplicht om bij aanleg van kabels of leidingen zoveel mogelijk (mede)gebruik te (laten) maken van bestaande, hetzij door andere netbeheerders dan wel door of in opdracht van de gemeente aangelegde voorzieningen, zoals mantelbuizen, kabelgoten en –geleidingen.

  • 2.

    Indien de netbeheerder (dan wel de door deze ingeschakelde derde partij) een redelijk aanbod wordt gedaan om gebruik te maken van de vooraangelegde voorzieningen, is deze verplicht van deze voorzieningen gebruik te maken. Bepalend voor de redelijkheid is of de voorzieningen tegen marktconforme kosten ter beschikking worden gesteld.

Artikel 3.110 Verleggingen van leidingen

  • 1.

    Voor verleggingen van leidingen van een netwerk van een nutsbedrijf in of op openbare gronden op verzoek van het college, gelden de volgende bepalingen:

    • a.

      De netbeheerder is verplicht op verzoek van het college over te gaan tot het nemen van maatregelen voor kabels en leidingen ten dienste van zijn net, waaronder het verplaatsen, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege de gemeente in het algemeen belang;

    • b.

      Eventuele compensatie wordt verleend op basis van een publiekrechtelijke regeling of schriftelijk vastgelegde (privaatrechtelijke) afspraken;

    • c.

      Compensatie wordt verder uitsluitend verleend op basis van een gespecificeerd kostenoverzicht;

    • d.

      De gemeente en de netbeheerder zullen bij verwijdering, verlegging of aanpassing van leidingen elkaars schade zo veel mogelijk beperken;

    • e.

      Na een schriftelijk verzoek van het college tot het nemen van maatregelen gaat de netbeheerder zo spoedig mogelijk over tot de uitvoering, doch niet later dan dertien weken na de datum van ontvangst van het verzoek.

  • 2.

    Indien ten gevolge van werkzaamheden, niet zijnde gemeentelijke werkzaamheden, verplaatsing, wijziging of verwijdering van enig eigendom van de gemeente noodzakelijk is, dan wel ten behoeve van werkzaamheden speciale voorzieningen moeten worden getroffen, komen de kosten ervan voor rekening van de opdrachtgever, tenzij er redelijkerwijs aanleiding bestaat om de kosten over meerdere partijen te verdelen, dan wel om geen kosten in rekening te brengen.

Artikel 3.111 Verwijderen van leidingen

  • 1.

    De netbeheerder is verplicht na het geheel of gedeeltelijk intrekken van de vergunning de leiding binnen een door het college te bepalen termijn te verwijderen.

  • 2.

    Buiten gebruik gestelde kabels en leidingen dienen bij reconstructies op aanzegging van de gemeente te worden verwijderd.

  • 3.

    De bepalingen van deze verordening is overeenkomstig van toepassing op verwijdering van kabels en leidingen.

Hoofdstuk 4 Beheer en onderhoud

Afdeling 4.1 Overige bepalingen

Artikel 4.1 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren, en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen geen gevaar voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen opleveren.

Hoofdstuk 5 Procedureregels

Afdeling 5.1 Voorbereiding van besluiten

Artikel 5.1 Waardestellend onderzoek beschermd gemeentelijk monument

[Reserveren]

 

Afdeling 5.2 Advies

 

Paragraaf 5.1 Advies bij aanwijzing beschermd gemeentelijk monument

Artikel 5.2 Advies bij aanwijzing beschermd gemeentelijk monument

[Reserveren]

 

Paragraaf 5.2 Advies bij omgevingsvergunning monument

Artikel 5.3 Advies bij omgevingsvergunning monument

  • 1.

    Het college vraagt advies aan de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit, voordat zij een besluit neemt op de aanvraag van de vergunning als bedoeld in artikel 3.82.

  • 2.

    Als de aanvraag betrekking heeft op een gemeentelijk archeologisch monument, dan betrekt de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit een deskundige op het gebied van archeologie.

Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

Artikel 6.1 Toezichthouders

Behoudens het bepaalde in artikel 18.6 van de Omgevingswet, zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening de toezichthouders belast die bij besluit van het college dan wel de burgemeester zijn aangewezen.

Artikel 6.2 Strafbaarstelling

  • 1.

    Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening en de op grond van artikel 3.7 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing als in het onderwerp is voorzien door de Wet op de economische delicten.

Hoofdstuk 7 Overgangsrecht

Artikel 7.1 Overgangsrecht

  • 1.

    Besluiten, genomen krachtens de verordeningen genoemd in artikel 8.3 of naar deze verordening overgehevelde delen van de Algemene plaatselijke verordening Hulst 2017, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    De nadere regels en aanwijzingsbesluiten gebaseerd op bepalingen die worden gewijzigd door deze verordening of door de verordeningen bedoeld in artikel 7.1 lid 1, en de nadere regels en aanwijzingsbesluiten gebaseerd op bepalingen van verordeningen die bij deze verordening worden ingetrokken, blijven van kracht. Burgemeesters en wethouders zijn bevoegd om de nummering en de titel in de verwijzing van die nadere regels en aanwijzingsbesluiten te wijzigen met het oog op deze verordening.

  • 3.

    Aanvragen voor vergunningen of ontheffingen op grond van de verordeningen genoemd in artikel 8.3 of de naar deze verordening overgehevelde delen van de Algemene plaatselijke verordening Hulst 2017, waarop op het moment van inwerkingtreding van deze verordening nog geen beslissing is genomen, worden afgehandeld op grond van deze verordening.

  • 4.

    Adviezen van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit of een andere deskundige, die zijn gevraagd en/of gegeven op grond van de verordeningen genoemd in artikel 8.3 of de naar deze verordening overgehevelde delen van de APV, gelden als gevraagde en/of gegeven adviezen op grond van deze verordening.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Nadere regels

Het college is bevoegd ter uitvoering van het bepaalde in deze verordening nadere regels vast te stellen.

Artikel 8.2 Intrekken verordeningen

Op het moment van inwerkingtreding van deze verordening worden de volgende verordeningen ingetrokken:

  • 1.

    Algemene Verordening Ondergrondse infrastructuren Zeeuwse gemeente 2014;

  • 2.

    Monumentenverordening Hulst 2010;

  • 3.

    Beleidsregels Elektrische Laadpalen voor Elektrisch Vervoer Gemeente Hulst 2016.

Artikel 8.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip dat de Omgevingswet in werking treedt.

Artikel 8.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening fysieke leefomgeving Hulst 2023’.

Dit besluit werd genomen in de raadsvergadering van 9 november 2023.

De gemeenteraad van de gemeente Hulst

De Griffier

De Raadsvoorzitter

Bijlage 1. Begrippenlijst

 

  • 1.

    APV: Algemene plaatselijke verordening van Hulst;

  • 2.

    Archeologisch monument: archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • 3.

    Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit: gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, ingesteld bij de Verordening gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit Hulst, die onder meer als taak heeft het college te adviseren ten aanzien van redelijke eisen van welstand, de aanwijzing van beschermde gemeentelijke monumenten, vergunningaanvragen voor wijziging, verbouwing of sloop van beschermde rijks- of gemeentelijke monumenten en de aanwijzing van onroerende zaken als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht;

  • 4.

    Ballon: een licht omhulsel van welk materiaal dan ook gevuld met een gas dat lichter is dan lucht of gevuld met hete lucht afkomstig van vuur of een brandstofelement.

  • 5.

    Bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994 tenzij bepaald.

  • 6.

    Beeldbepalende waarde van de houtopstand: houtopstand die karakteristiek is voor de plek;

  • 7.

    Beperkingengebiedactiviteit: dat wat daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • 8.

    Beschermd gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • 9.

    Bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

  • 10.

    Bouwwerk: dat wat daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • 11.

    Bouwhistorisch onderzoek: in een rapport vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument;

  • 12.

    Bromfiets: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 13.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst;

  • 14.

    Cultureel erfgoed: monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • 15.

    Dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

  • 16.

    Gebouw: dat wat daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • 17.

    Gemeentelijke beschermd cultureel erfgoed: monumenten, archeologische monumenten, stads- en stads-en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • 18.

    Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht: dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 2.8;

  • 19.

    Gemeentelijk beschermde verzameling: verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet.

  • 20.

    Gevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende inrichting

  • 21.

    Hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • 22.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen en/of diensten, waarmee kennelijk wordt beoogd een commercieel belang te dienen;

  • 23.

    Houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

  • 24.

    Kabels en leidingen: één of meer kabels of leidingen, daaronder in ieder geval begrepen lege buizen, ondergrondse en bovengrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie, maar geen kabel zijnde als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;

  • 25.

    Kampeermiddel: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • 26.

    Kerkelijk monument: een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging.

  • 27.

    Landschappelijke waarde van de houtopstand: houtopstand die typerend is voor de lokale omstandigheden, bepaald door de soort, de bodemgesteldheid, waterhuishouding en/of cultuurhistorie;

  • 28.

    Monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed.

  • 29.

    Motorvoertuig: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 30.

    Natuurwaarde van de houtopstand: houtopstand die een schuil-/broedplaats biedt aan fauna, of houtopstand die foerageergelegenheid biedt aan fauna, of de houtopstand die huisvesting biedt aan beschermde flora, of houtopstand die onderdeel uitmaakt van een verbindingszone voor de natuur of van een bos;

  • 31.

    Netbeheerder: degene die als natuurlijk persoon handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf dan wel als rechtspersoon acteert als beheerder van een al dan niet openbaar netwerk;

  • 32.

    Netwerk: samenstel van kabels of leidingen

  • 33.

    Niet-openbare kabels en leidingen: kabels en leidingen die niet vallen onder één van de categorieën openbare werken als bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht en kabels en leidingen die niet ten dienste staan van een openbaar elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in de Telecommunicatiewet;

  • 34.

    Omgevingsvergunning: dat wat daaronder wordt verstaan in de Omgevingswet;

  • 35.

    Openbare grond: de openbare weg en openbaar water met inbegrip van de daartoe behorende stoepen, pleinen, plantsoenen, glooiingen, bermen, sloten, bruggen, viaducten, tunnels, duikers, beschoeiingen en andere werken alsmede andere plaatsen die voor eenieder toegankelijk. Openbare plaats: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • 36.

    Openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • 37.

    Openbare plaats: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • 38.

    Openbare ruimte: een plaats die krachtens de bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek, met uitzondering van gebouwen of besloten plaatsen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet;

  • 39.

    Openbare weg: openbare weg als bedoeld in de Wegenwet;

  • 40.

    Parkeren: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 41.

    Rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • 42.

    Rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

  • 43.

    Spoedeisende werkzaamheden: werkzaamheden, voor reparatie of onderhoud waarvan uitstel niet mogelijk is als een ernstige belemmering of storing van de dienstverlening in het betreffende netwerk is opgetreden;

  • 44.

    Vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als middel van vervoer te water;

  • 45.

    Vergunninghouder: de natuurlijke- of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

  • 46.

    Verhard oppervlak: alle oppervlakken die gemaakt zijn van steenachtig of ander hard materiaal, of overige verhardingen waaronder daken, tegels, bestratingen, of asfaltoppervlakken, als gevolg waarvan hemelwater versneld tot afvoer komt;

  • 47.

    Voertuig: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • 48.

    Waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon: houtopstand die onderdeel is van een beschermd dorpsgezicht, of houtopstand die onderdeel is van een gemeentelijk monument, houtopstand die bijzonder en/of zeldzaam is door hoogte, dikte, vorm, leeftijd of soort;

  • 49.

    Waarde van de leefbaarheid van de houtopstand: houtopstand die een goede conditie heeft, of houtopstand die een goede stabiliteit/breukvastheid heeft, of houtopstand die een onlosmakelijk onderdeel van een geheel vormt;

  • 50.

    Weg: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 51.

    Werkzaamheden ten behoeve van de aanleg, verplaatsing, verwijdering en/of instandhouding van kabels en leidingen: handmatige en/of mechanische (graaf)werkzaamheden, waaronder ook begrepen het opbreken en herstellen van de sleufbedekking en sleufloze technieken, in of op openbare grond in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en/of leidingen

  • 52.

    Werkzaamheden van niet ingrijpende aard: werkzaamheden, zoals genoemd in onderdeel 44 van deze bijlage:

    • met een gezamenlijke tracélengte tot 25 meter en waarbij geen wegen, watergangen of groenvoorzieningen volledig worden gekruist en/of bovengrondse voorzieningen worden geplaatst;

    • het aanbrengen of verwijderen van kabels en/of leidingen in reeds aangebrachte voorzieningen;

    • het maken van maximaal twee opbrekingen met elk een afmeting van maximaal 2 m².

  • 53.

    Woonschepen: woonschepen: vaartuigen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.