Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bunnik

Beleidsnota Voorschoolse educatie (ve) en peuteropvang Gemeente Bunnik 2023-2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBunnik
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsnota Voorschoolse educatie (ve) en peuteropvang Gemeente Bunnik 2023-2024
CiteertitelBeleidsnota Voorschoolse educatie en peuteropvang gemeente Bunnik 2023 - 2024
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp
Externe bijlageBijlage 1 en 2 Beleidsnota voorschoolse educatie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 158 van de Wet op het primair onderwijs
  2. artikel 159 van de Wet op het primair onderwijs
  3. artikel 160 van de Wet op het primair onderwijs
  4. artikel 161 van de Wet op het primair onderwijs
  5. artikel 162 van de Wet op het primair onderwijs
  6. artikel 163 van de Wet op het primair onderwijs
  7. Wet kinderopvang
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

14-12-202331-01-2023nieuwe regeling

29-11-2022

gmb-2023-533025

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsnota Voorschoolse educatie (ve) en peuteropvang Gemeente Bunnik 2023-2024

Beleidsnota voorschoolse educatie (vve) en peuteropvang Gemenete Bunnik 2023-2024

1. Inleiding

 

 

Onderzoek toont het belang aan van het vroegtijdig opsporen en aanpakken van onderwijsachterstanden bij (zeer) jonge kinderen. Gebleken is dat investeren in de eerste levensjaren een positieve invloed heeft op de startpositie van kinderen in het basisonderwijs en op de latere schoolprestaties. Dit maakt dat de voorschoolse periode (2,5 tot 4 jaar) van cruciaal belang is voor de kansen die kinderen hebben in hun verdere ontwikkeling. Dit sluit aan bij het uitgangspunt van gemeente Bunnik met betrekking tot vroegtijdig signaleren en preventief handelen.

 

Sinds 1 januari 2019 ontvangt de gemeente Bunnik rijksmiddelen op basis van de nieuwe verdelingssystematiek om deze voorschoolse educatie aan te bieden. In de voorschoolse periode krijgen kinderen (2,5 tot 4 jaar) via voorschoolse educatie een verrijkt educatief aanbod waarmee onderwijsachterstanden kunnen worden voorkomen. Naast voorschoolse educatie blijft de gemeente Bunnik ook kortdurende peuteropvang (voor kinderen 2 tot 4 jaar), gericht op de voorbereiding op het basisonderwijs, ondersteunen. In deze beleidsnota wordt aangegeven op welke wijze de voorschoolse educatie en peuteropvang in de gemeente Bunnik in 2023 en 2024 wordt vormgegeven.

 

De nota 2023-2024 is qua inhoud en opzet eenzelfde nota als de nota van 2022. Deze nota voorziet in een aantal kleine wijzigingen en de meest recente wet en regelgeving.

 

2. Wettelijk kader

 

 

Gemeenten in Nederland hebben een verantwoordelijkheid in het voorkomen en verminderen van onderwijsachterstanden. Het onderwijsachterstandenbeleid (hierna OAB) bestaat uit aanbod dat zich richt op de (taal)ontwikkeling van kinderen en leerlingen van 2,5 tot 12 jaar. Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor een aanbod aan voorschoolse educatie (hierna ve). Ve draait om het stimuleren van de brede ontwikkeling van peuters (2,5 tot 4 jaar) met een focus op de taalontwikkeling. Bij ve moet er gewerkt worden volgens een ve-programma en worden er hogere eisen gesteld aan de pedagogisch medewerkers die voor de ve-peuters staan. Het aanbod dient te bestaan uit 960 uur ve voor kinderen tussen de 2,5 en 4 jaar oud met een ve-indicatie. Zo dient er ook in de gemeente Bunnik een voorschools aanbod van 960 uur over de looptijd van 1,5 jaar te komen. Dit komt neer op gemiddeld 16 uur per week ve over 40 weken in een jaar.

 

Ook na de 4-jarige leeftijd is er stimulering van de (taal)ontwikkeling. Dit noemen we vroegschoolse educatie voor kleuters (4-6 jaar) en dit valt onder de verantwoordelijkheid van het onderwijs. De gemeente is hier wettelijk dus niet verantwoordelijk voor. Het onderwijs mag vroegschoolse educatie naar eigen inzicht inrichten. De Onderwijsinspectie controleert of kleuters een rijk taalaanbod krijgen. Voor- en vroegschoolse educatie samen wordt vve genoemd.

 

Na 6-jarige leeftijd kan er ook een aanbod zijn vanuit het onderwijs voor het verminderen van onderwijsachterstanden, bijvoorbeeld in de vorm van zomerscholen of verlengde schooldagen. Dit vormt eveneens onderdeel van het brede OAB-terrein. Het onderwijs is hier verantwoordelijk voor. Gemeenten kunnen deze initiatieven in het onderwijs indien gewenst/mogelijk, financieel ondersteunen.

 

De wettelijke taken van gemeenten met betrekking tot onderwijsachterstanden zijn vastgelegd in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs. Naast het bieden van voldoende en een gespreid aanbod aan ve voor peuters 2,5 tot 4 jaar, zijn gemeenten ook verplicht jaarlijks overleg te voeren met schoolbesturen en kinderopvangbesturen. Hierbij staan onderwijsachterstanden, segregatie, integratie, de toelating en de spreiding van leerlingen centraal. De middelen die gemeenten krijgen zijn bedoeld om in ieder geval de wettelijke taken te financieren. De rijksmiddelen mogen niet aan andere zaken besteed worden dan in de wet zijn vastgelegd.

 

Verdere informatie en verwijzingen over het wettelijk kader kunt u vinden in bijlage 1.

 

3. Voorschoolse educatie en peuteropvang

 

 

3.1 Visie op ve

Met ve werkt de gemeente Bunnik aan het voorkomen en verminderen van onderwijsachterstanden gerelateerd aan een taalachterstand. Uit onderzoek blijkt dat alle kinderen die aan een voorschoolse voorziening deelnemen, vooruitgaan in hun ontwikkeling. Bij kinderen met een (risico op een) onderwijsachterstand wordt een nog grotere vooruitgang gezien. Juist voor kinderen in de leeftijd 2,5 tot 4 jaar met een risico op een (taal)achterstand biedt ve een goede basis voor het onderwijs. Ve kenmerkt zich namelijk door een verrijkt aanbod dat zich specifiek op (taal)ontwikkeling richt. Hiermee is ve een aanvulling en intensivering op het huidige peuteropvang aanbod dat al op 2-jarige leeftijd start.

 

3.2 Doelgroep definitie en verwachte doelgroep

Voor ve is de volgende doelgroep definitie vastgesteld:

  • Een kind in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar, dat:

    • negatief scoort op ontwikkelingsgebied taal (Van Wiechenonderzoek item 41 en 42 in de moedertaal) OF

    • Nederlands niet als thuistaal heeft èn ook weinig taalaanbod thuis heeft, waardoor de taalontwikkeling op 2,5 jarige leeftijd mogelijk een goede start in het basisonderwijs in de weg staat OF

    • een sociaal-emotionele achterstand heeft die leidt tot een Nederlandse taalachterstand.

 

Bij het tweede criterium zit hierbij een kleine aanscherping ten opzichte van voorgaande jaren.

Het hebben van een niet-talige thuisomgeving wordt toegevoegd aan het niet Nederlands spreken thuis. Dit met als achtergrond dat niet voor alle kinderen die het Nederlands niet als thuistaal hebben geldt dat zij een (risico op) achterstand hebben. Dit geldt bijvoorbeeld voor kinderen van expats die opgroeien in een talige omgeving thuis. Uiteraard blijft het altijd aan de jeugdarts of jeugdverpleegkundige van het consultatiebureau om een goede inschatting te maken of een ve-indicatie passend is.

 

Bij start van het ve-aanbod in gemeente Bunnik is rekening gehouden met 15 ve-peuters die meedoen met de voorschoolse educatie op jaarbasis. In 2021 zijn er door het consultatiebureau van de GGDrU in gemeente Bunnik 30 ve-indicaties afgegeven. In de eerste helft van 2022 heeft de JGZ voor 14 kinderen een indicatie afgegeven voor ve.

Het merendeel van de ve-geïndiceerde peuters neemt deel aan de extra ondersteuning op de ve-peuteropvang. Het bereik in 2021 was 88%.

 

 

3.3 Indicatie en toeleiding

Een ve-indicatie zal door het consultatiebureau na het 27 maanden consult worden afgegeven op basis van de doelgroep definitie. De JGZ is naast indiceren ook belast met de toeleiding naar ve. De JGZ informeert ouders/verzorgers en stimuleert hen gebruik te maken van ve. Dit gebeurt tijdens het consult met 27 maanden, maar komt ook tijdens andere consulten aan bod. Hiervoor is een flyer ontwikkeld om ouders/verzorgers te informeren over de mogelijkheden. De toeleiding krijgt verder vorm door contact tussen de JGZ en de ve-aanbieder(s). De jeugdverpleegkundige geeft, na toestemming van ouders/verzorgers, aan de ve-aanbieders door dat er een ve-peuter gaat starten. Via regelmatige overlegmomenten houden de JGZ, aanbieders en gemeente bij of peuters daadwerkelijk gestart zijn. De JGZ houdt gegevens over het aantal afgegeven indicaties en geplaatste peuters met een ve-indicatie bij ten behoeve van bereikcijfers. Indien het bereik achterblijft, kan JGZ de ouder/verzorgers nabellen van wie de peuter nog niet gestart is met de ve. Met deze werkwijze geeft de gemeente Bunnik invulling aan WPO artikel 167 (lid 1 sub a, 1 en 2).

 

3.4 Aanbod voorschoolse educatie en reguliere peuteropvang

Voor het ve-aanbod geldt een maximum van 960 uur op basis van 1,5 jaar, wat neerkomt op 640 uur op jaarbasis bij een aanbod over 40 weken per jaar. Het aantal uren ve per dagdeel is maximaal 4 uur. Voor peuteraanbod geld een maximum van 320 uur op jaarbasis. Voor reguliere peuteropvang geldt dat het aanbod bij voorkeur gespreid is over twee dagdelen per week om zo de binding van kinderen aan de opvang te versterken.

 

Omdat kinderen ook van elkaar leren wordt ve uitgevoerd binnen gemengde groepen van ve en niet-ve kinderen. Kinderen met een indicatie kunnen terecht bij de ve-gecertificeerde peuteropvang-locaties in alle kernen in de gemeente Bunnik. Hier wordt de ve in dagdelen (max 4 uur per dag) aangeboden.

 

3.5 Subsidiering van ve

De gemeente Bunnik kiest er voor om ve via de aanbieders te subsidiëren. Zo worden ouders/verzorgers met een kind met een ve-indicatie tegemoet gekomen in de kosten. De ve-subsidie voor aanbieders bestaat uit twee delen: een subsidie per ve-locatie en een uurprijssubsidie ve, waarbij de gemeente Bunnik het verschil betaalt tussen een door de gemeente vastgesteld subsidie uurtarief ve en het door het Rijk vastgestelde fiscaal maximum. De uurprijssubsidie betaalt de gemeente op basis van contracturen om het aanbod ve in stand te houden. Het kindercentrum dient tenminste en maximaal 640 uur ve per jaar per kind aan te bieden. Voor ve bedraagt de maximale subsidie per bezette peuterplaats per jaar: uren per week * aantal weken * subsidieuurtarief minus een berekende inkomensafhankelijke ouderbijdrage volgens de tabel kinderopvangtoeslag van het Rijk tot aan fiscaal maximum.

 

Vanaf januari 2022 zijn alle kindercentra in Nederland die ve aanbieden verplicht om een pedagogisch beleidsmedewerker (pbm’er) in de ve in te zetten. De norm hierbij is 10 uur inzet pbm’er per jaar voor ieder ve-kind dat op de locatie op 1 januari van betreffende jaar staat ingeschreven. Het doel van de inzet van de pbm’er in de ve is de kwaliteit van de ve op locatie te verhogen door de uitvoering van kwaliteits-verhogende beleidsmaatregelen en/of het coachen van pedagogisch medewerkers. De gemeente Bunnik kiest ervoor om per ve- doelgroepkind (peildatum 1 januari van het subsidiejaar) een vast bedrag aan subsidie voor de inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker in de ve te geven. Dit bedrag zal jaarlijks worden vastgesteld.

 

3.6. Subsidiering van reguliere peuteropvang

De gemeente Bunnik kiest ervoor om peuteropvang via de aanbieder te subsidiëren voor peuters zonder ve-indicatie waarvan de ouders/verzorgers niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag. Het kindercentrum dient minimaal 6 uur per week en maximaal 12 uur per week peuteropvang aan te bieden tot een maximum van 320 uur op jaarbasis, verdeeld over minimaal 2 dagen per week. Voor reguliere peuters bedraagt de maximale subsidie per bezette peuterplaats per jaar: uren per week * aantal weken * het fiscaal maximaal uurtarief minus een inkomensafhankelijke ouderbijdrage volgens de tabel kinderopvangtoeslag van het Rijk tot aan fiscaal maximum.

 

3.7 Tegemoetkoming kosten ouders/verzorgers ve

Werkende ouders/verzorgers ontvangen een inkomensafhankelijke bijdrage van de belastingdienst tot aan het fiscaal maximum. Deze inkomensafhankelijke bijdrage is vastgelegd in de zogenoemde kinderopvangtoeslagtabel. Een gezin waarbij één ouder/verzorger werkt, heeft geen recht op kinderopvangtoeslag. Voor ouders/verzorgers zonder recht op kinderopvangtoeslag zal de ouderbijdrage ook bepaald worden aan de hand van de kinderopvangtoeslagtabel.

 

Om ve (financieel) toegankelijk te maken voor alle ouders/verzorgers past de gemeente Bunnik voor ve-uren een systematiek toe waarbij 50% van de uren gratis wordt aangeboden. De totale kosten blijven hiermee laag, waardoor de drempel om van ve gebruik te maken ook laag wordt gehouden. Het is hierbij niet toegestaan om de inkomensafhankelijke ouderbijdrage, die ouders/verzorgers betalen wanneer zij recht hebben op kinderopvangtoeslag, tot aan het fiscaal maximum te vergoeden.

3.8 Stimuleren afname ve

Deelname aan het volledige aanbod ve is van belang voor de ontwikkeling van het kind. JGZ en de ve-aanbieder(s) hebben een rol in het stimuleren van deelname. Het uitgangspunt is en blijft dat een ve-kind 960 uur ve-aanbod geniet tussen de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar. Wanneer een peuter met een ve-indicatie echter langdurig geen gebruik van het aanbod maakt, ook niet na interventies van aanbieder, wordt het contract bijgesteld naar minder uren. Dit betekent ook dat de aanbieder op basis hiervan minder urensubsidie ontvangt. Zo wordt voorkomen dat een ander kind met eveneens een ve-indicatie onnodig op een wachtlijst terecht komt, omdat formeel gezien het aantal beschikbare plaatsen reeds bezet is. Het recht op 50% gratis uren blijft bestaan voor ouders, ook over het minder aantal uren. Dit stimuleert ouders om gebruik te blijven maken van het ve-aanbod. De gemeente Bunnik blijft in gesprek met de aanbieder(s) om het gebruik van ve te monitoren.

 

3.9 Warme overdracht ten behoeve van de doorgaande lijn

In WPO artikel 167 staat opgenomen dat er afspraken moeten zijn over hoe en op welke manier de overdracht van kinderen van voorschoolse educatie naar het onderwijs plaatsvindt. De wet schrijft niet voor op welke manier dit moet gebeuren. In de gemeente Bunnik is in de subsidie-eisen opgenomen dat alle ve-peuters warm worden overgedragen aan het onderwijs. Ook zijn er afspraken (protocol) gemaakt met de onderwijspartners, de peuters- en kinderopvangorganisaties en de GGD over de wijze waarop de kinderen van de voorschoolse educatie naar de basisschool worden overgedragen.

De intentie bestaat tevens om gezamenlijk een uniform overdrachtsformulier te ontwikkelen en de doorlopende leerlijn ve, kinder/peuteropvang naar de basisschol nog beter vorm te geven.

 

3.10 Kwaliteitszorg

Een kwalitatief hoogwaardig aanbod van peuteropvang en ve biedt ondersteuning aan onze peuters in Bunnik om een goede start te maken in het (reguliere)basisonderwijs. Aanbieders van peuteropvang en de gemeente hebben ieder een eigen rol in de kwaliteitszorg.

 

Vanuit gemeentelijk perspectief is deze ingevuld vanuit monitoring en evaluatie (zie hieronder); door regelmatig gesprekken te faciliteren over kwaliteit en kwaliteitsverbetering draagt de gemeente Bunnik bij aan de kwaliteitsimpuls. Daarnaast kan de gemeente, indien middelen dit toelaten, eenmalige activiteiten financieren om de kwaliteit of de aandacht daarvoor verder te versterken.

 

De eerder genoemde pbm’er die werkzaam is op het kindcentra, richt zich daarnaast op kwaliteitsverbetering in beleid en uitvoering, door pedagogisch medewerkers te coachen en beleidstaken uit te voeren. De gemeente financiert de inzet van deze pbm’er in de ve. De pbm’er in de ve zal ook aansluiten bij de gesprekken over kwaliteit en koppelt in deze gesprekken terug welke ontwikkelingen en tendensen er zijn gesignaleerd. Op basis hiervan kunnen gemeente en opvang besluiten specifieke speerpunten of aandachtspunten te formuleren rondom de kwaliteit van ve.

 

3.10 Resultaatafspraken, monitoring en evaluatie

Onderdeel van de wettelijke verantwoordelijkheden van schoolbesturen en gemeenten rondom onderwijsachterstanden is het volgen van de deelname van de kinderen met een (risico op een) achterstand (het bereik, als gevolg van WPO artikel 167 lid 1, sub a) en de resultaten van vroegschoolse educatie (WPO artikel 167 lid 1, sub b). Via registratie- en observatiesystemen volgen de organisaties zelf deze ontwikkelingen op kindniveau (conform WPO en Wet Kinderopvang). Daarnaast biedt monitoring ook de gelegenheid om de gewenste resultaten van inspanningen te volgen. Het bijhouden van het aantal afgegeven indicaties en het aantal geplaatste doelgroepkinderen door JGZ geeft inzicht in het bereik. Voor wat betreft de resultaatafspraken ve moet dit verder worden uitgewerkt, zowel procesmatig (welk overleg op welk moment) als inhoudelijk (welke resultaatafspraken). Dit is een verplichting waarover de gemeente zich jaarlijks moet verantwoorden aan de Inspectie van het Onderwijs. Dit onderdeel wordt in schooljaar 2022-2023 samen met de onderwijspartners opgepakt.

 

Bereik en non-bereik

Als gemeente Bunnik houden we op verschillende wijze grip op de cijfers en het bereik en non-bereik van VE peuters binnen de gemeente. Allereerst monitoren we de nieuwe ve-indicaties en de instroom van peuters in de ve peuteropvang periodiek in een vve-werkgroepoverleg, waarin naast de gemeente ook de GGD en de opvangorganisaties participeren. Vanaf september 2022 zijn ook de basisscholen bij de werkgroep betrokken. De werkgroep komt ieder kwartaal bijeen en de gemeente voert de regie. In het overleg bespreken we de cijfers en plaatsen die in het licht van actuele ontwikkelingen. Ook spreken we bijvoorbeeld over redenen waarom ouders/verzorgers niet kiezen voor voorschoolse educatie en vragen we ons af hoe we het bereik wellicht nog kunnen verhogen. Zo werken we gericht aan verbetering van het bereik van het aantal ve-peuters.

 

Daarnaast is bereik en non-bereik onderdeel van de jaarverantwoording van de GGD en de opvangorganisatie. Zij leveren jaarlijks cijfers aan over aantallen peuters en differentiëren deze naar categorie peuters (KOT/geen KOT; vve /geen vve), en peuteropvang-locatie.

De jaarcijfers geven ons op die manier informatie over het aantal peuters dat voorschoolse educatie binnen de gemeente volgt (bereik) en het non-bereik (wel indicatie, maar geen ve volgend). In samenhang met de daaraan gekoppelde hoogte van de subsidiebedragen en inhoudelijke ontwikkelingen, geeft het ons de mogelijkheid om zo nodig bij te sturen.

 

Voor de toeleiding van ouder/verzorgers en kind naar de voorschoolse educatie heeft de GGD een essentiële rol. De jeugdverpleegkundige onderhoudt in opdracht van de gemeente de contacten met de peuteropvanglocaties, en gaat met regelmaat langs. Ook motiveert ze ouders/verzorgers om hun kind te laten deelnemen door ouders/verzorgers bijvoorbeeld na te bellen nadat er een ve-indicatie is gesteld. De GGD monitort op die manier of de kinderen na indicatiestelling ook daadwerkelijk starten bij de opvang.

 

Kwaliteit

Regelmatig met elkaar stilstaan bij de onderdelen van het onderwijsachterstandenbeleid draagt daarnaast bij aan het waarborgen en verder versterken van de kwaliteit. De Plan-Do-Check-Act (PDCA)cyclus kan hieraan bijdragen. In kwaliteitsgesprekken of kwaliteitsbijeenkomsten staan de vragen ‘doen we de goede dingen en doen we de dingen goed’ centraal. Ook de onderzoekerskaders van de Inspectie van het Onderwijs kunnen input leveren voor deze gesprekken, gericht op de ontwikkeling van de kwaliteit van het voor- en vroegschoolse aanbod. Op basis van de kwaliteitsgesprekken kunnen nieuwe acties of prioriteiten worden vastgesteld. Indien de middelen dit toelaten, zal de gemeente op basis van deze gesprekken, ook nadenken over eenmalige kwaliteitsimpulsen voor het vergroten van de kwaliteit. Dit kan gelden voor zowel ve als voor peuter- en/of kinderdagopvang. Dit kan bijvoorbeeld door het vergoeden van trainingen gericht op educatieve kwaliteit, het laten uitvoeren van scans van de educatieve kwaliteit of het organiseren van bijeenkomsten over dit thema.

 

Hiervoor zal er een jaarlijks structureel overleg plaatsvinden met vertegenwoordigers van de betrokken partijen zoals de JGZ, opvangorganisaties en het onderwijs om de diverse onderdelen van monitoring en evaluatie (bereik, kwaliteit, resultaten) te verankeren. Daarnaast wordt er gekeken of de opgestelde doelstellingen gehaald worden en waar nodig zal worden bijgestuurd. Dit is tevens een onderdeel waar de Inspectie van het Onderwijs om vraagt. Een goede overlegstructuur op uitvoeringsniveau helpt bij een effectief en wettelijk verplicht overleg op bestuurlijk niveau.

3.11 Samenwerking en afspraken

Onderwijsachterstanden vragen om samenwerking van ouders/verzorgers, voorschoolse en schoolse partners, consultatiebureau/JGZ en de gemeente. Ieder heeft een eigen rol in dit beleidsterrein, waarbij afstemming over de uitvoering en het delen van ervaringen en kennis van belang zijn. De professionele rollen en verantwoordelijkheden zijn duidelijk omschreven in bijlage 2. Deze rollen en verantwoordelijkheden zijn ingegeven door wettelijke verplichtingen, zoals het wettelijke jaarlijkse overleg met schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs en kinderopvangbesturen over onderwijsachterstanden, integratie, segregatie, toelatingsbeleid en spreiding van leerlingen (WPO 167 lid 2, 167a en WVO 118a). Om het beleid goed te borgen, is het van belang dat deze onderwerpen regelmatig (consistent en consequent) op de agenda staan van het bestuurlijk overleg (OOGO). De gemeente is hier als regievoerder op het gebied van onderwijsachterstandenbeleid verantwoordelijk voor.

 

3.12 Aanvullende beleidsafspraken ouderbetrokkenheid

Het thema ouderbetrokkenheid is eveneens een thema dat aandacht verdient binnen ve. Onderzoek laat zien dat ouderbetrokkenheid thuis rechtstreeks van invloed is op de leerprestaties van kinderen en daarmee effectief is om onderwijsachterstanden te verminderen. Aan ouderbetrokkenheid binnen de ve kan op verschillende niveaus aandacht worden besteed. Zo is er ouderbeleid op het niveau van de aanbieder (een wettelijke verplichting uit de Wet Kinderopvang). Hierbij staan bijvoorbeeld contactmomenten tussen pedagogisch medewerkers en ouders/verzorgers en informatie-uitwisseling over de ontwikkeling van het kind centraal. Daarnaast kunnen gezamenlijke, gemeente brede uitgangspunten en acties helpen om ouderbetrokkenheid te stimuleren. Hoewel er voor gemeenten geen verplichting bestaat om ouderbeleid te voeren, heeft de Inspectie van het Onderwijs wel de verwachting dat gemeenten hier aandacht aan besteden juist omdat het bijdraagt aan het verminderen van onderwijsachterstanden. Daarnaast wordt er met het betrekken van ouders/verzorgers gewerkt aan preventie.

 

3.13 Brede inzet 0 tot 12 jaar

Gemeenten kunnen de rijksmiddelen voor onderwijsachterstanden ook inzetten voor het bestrijden of verminderen van taalachterstanden bij leerlingen van 4 tot 12 jaar. Nederlandse schoolbesturen ontvangen zelf ook middelen voor het bestrijden van onderwijsachterstanden in het onderwijs. In Bunnik heeft geen enkele school een achterstandsscore. Daarom ontvangen de schoolbesturen voor Bunnikse scholen dan ook geen rijksmiddelen ten behoeve van het voorkomen van de onderwijsachterstanden. De rijksmiddelen die de gemeente ontvangt voor onderwijsachterstanden zijn daarnaast onvoldoende om naast ve in de vroegschoolse of schoolse periode het onderwijs te ondersteunen. Vanuit andere beleidsterreinen, waaronder het jeugdbeleid, blijft de gemeente actief inzetten in samenwerking met het onderwijs, onder andere door de inzet van logopedische screening op de basisschool in groep 2.

 

Gemeenten kunnen ook andere initiatieven (mee)financieren voor jongere kinderen, bijvoorbeeld gericht op het stimuleren van een taalrijke thuisomgeving of leesbevordering onder peuters. Dit gebeurt onder andere met Boekstart of de Voorleesexpres. De gemeente Bunnik en onze vve-partners vinden het ondersteunen van de thuissituatie met bijvoorbeeld voorlezen een belangrijk element in het verminderen en voorkomen van onderwijsachterstanden.

 

In 2021 is in gemeente Bunnik gestart met het aanbieden van ve. Wanneer de middelen dat toelaten wordt in overleg met de partners nagegaan welke aanvullende interventie(s) voor de leeftijdscategorie 0 tot 12 jaar het meest effect kan sorteren in de Bunnikse context en wordt daarop ingezet.

 

3.14 Relatie tot andere beleidsdomeinen

Zoals eerder al is aangegeven, krijgt de inzet op het verminderen en voorkomen van (taal)achterstanden ook nu al vorm via het jeugdbeleid. Bij de ontwikkeling van nieuwe activiteiten binnen de voorschoolse educatie of de aanpalende terreinen, is het van belang dat de inzet vanuit al deze beleidsdomeinen benut wordt. Een specifiek aandachtspunt daarbij is de zorgstructuur rondom peuters. Bij peuters met of zonder risico op een (taal)achterstand zijn in sommige gevallen meerdere problematieken aan de orde. Sociaal-emotioneel, in de thuissituatie of een combinatie van verschillende zorgvraagstukken. Om ervoor te zorgen dat de lijn tussen de peuteropvang, kinderopvang en ve-aanbieders goed op elkaar is afgestemd gaan wij werken aan het verbeteren van de samenwerking tussen deze aanbieders, het Centrum voor Elkaar (CvE) en de JGZ in de gemeente Bunnik.

4. Financiën

4.1. Uitgaven en inkomsten voor de gemeente vanaf 2023

De gemeente ontvangt voor de financiering van voorschoolse educatie een specifieke uitkering van het Rijk. Het Rijk berekent jaarlijks de uitkeringen voor onderwijsachterstanden (OAB) op basis van recente cijfers, dit is een bedrag van €64.000 op jaarbasis. Naast de specifieke rijksuitkering besteedt de gemeente ook eigen middelen aan peuteropvang, namelijk een bedrag van €62.214. In voorgaande jaren is er een reserve opgebouwd, daarvan is nog €32.000 beschikbaar voor het jaar 2023.

 

Uitgaande van de huidige aantallen peuters die deelnemen en de huidige verdeling KOT, niet KOT, ve en niet ve en de voorgestelde indexering, komen we tot verwachte uitgaven in 2023 van in totaal €194.650,-. Hierbij hebben we gerekend met een verwachte doelgroep van 19 ve zonder KOT peuters, 5 doelgroep ve KOT en 6 reguliere peuters geen KOT. Dit maakt 30 peuters in totaal. Daarnaast rekenen we €2.135 voor de indicatiestelling ve vanuit de GGD en €8.500 overige kosten, zoals bijvoorbeeld de inzet van de boekstartcoach vanuit Idea op het consultatiebureau. Verwachting is dat 2024 er minimaal evenveel peuters gebruik zullen maken, maar mogelijk ook meer met de komst van meer statushouders in de gemeente Bunnik.

 

Hiermee zijn op basis van de raming de verwachte uitgaven hoger dan de inkomsten.

Vooralsnog wordt voor 2023 beschikt tot het subsidieplafond van €146.079,- aan de aanbieder. De komende maanden houden we de instroom van nieuwe peuters nauwlettend in de gaten i.s.m. met de aanbieder. Wanneer de instroom en het huidige aantal peuters zoals verwacht hoog blijft, wordt raad via de reguliere P&C-cyclus geïnformeerd en zullen we het benodigde aanvullende budget voorstellen in de kadernota 2024-2027.

4.2 Meerjarenbegroting Ve en peuteropvang

 

Inkomsten

2023

2024

 

 

 

Peuteropvang budget (incl. middelen voor voorschoolse voorzieningen)

€ 62.214

€ 62.214

Specifieke uitkering OAB*

€ 64.000

€ 64.000

 

 

 

Overdracht middelen 2022

€ 32.000

0

 

 

 

Totale inkomsten

€ 158.214

€ 126.214

 

 

 

Uitgaven

 2023

2024 

 

 

 

Peuteropvang regulier

€ 15.686

€ 15.686

 

 

 

Voorschoolse educatie incl. ped. Beleidsmedewerker en VE locatiesubsidie 

€ 178.964

€ 178.964

 

 

 

Totaal VE + peuteropvang

€ 194.650

€194.650

Toeleiding en kind extra voorschoolse educatie vanuit JGZ

€ 2.135

€ 2.135

 

 

 

Overige (o.a. expertise en advies, boekstart)

€ 8.500

€ 4.500

Totale uitgaven

205.285

201.285

  • Er kunnen geen subsidierechten ontleend worden aan de in deze begroting opgenomen schattingen van subsidiebedragen.

  • Oekraïense peuters worden op andere wijze bekostigd, deze vallen buiten het overzicht.

  • Verwachting is 1 á 2 peuters minder t.o.v. 2022 vanwege aangescherpte doelgroepcriteria.

 

Slotbepalingen

  • Deze beleidsnota is vastgesteld bij besluit van 29 november 2022.

 

  • De beleidsregels voorschoolse educatie en peuteropvang gemeente Bunnik vastgesteld 3 november 2020 worden ingetrokken.

 

De citeertitel van deze beleidsregels is Beleidsnota Voorschoolse educatie (ve) en peuteropvang Gemeente Bunnik 2023-2024

  •  

 

 

Aldus besloten op 29 november 2022

Ondertekening

De secretaris De burgemeester