Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Voorst

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVoorst
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2023
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2023
Externe bijlagenBijlage 1 Overzicht methodiek Normenkader Bijlage 2 Overzicht activiteiten Normenkader Bijlage 3 Frequenties: basis en incidenteel

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2023
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-07-2023nieuwe regeling

02-05-2023

gmb-2023-322236

318291

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2023

Burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst;

overwegende:

dat het gewenst is de bestaande beleidsregels voor maatschappelijke ondersteuning, vastgesteld op 17 december 2019, te actualiseren;

dat het gewenst is aan te sluiten bij een ander normenkader;

gelet op het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2023;

B E S L U I T E N:

vast te stellen: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2023.

HOOFDSTUK 1 PROCEDURE

Artikel 1.1 Indienen melding

Door of namens een cliënt wordt een melding gedaan bij 'Maatschappelijke Ondersteuning'. Een melding is gericht op het krijgen van ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid en participatie. De melding wordt geregistreerd en binnen 5 werkdagen schriftelijk bevestigd.

Naast een melding kan een inwoner ook een informatie- of adviesvraag stellen bij Maatschappelijke Ondersteuning. Deze vragen worden niet aangemerkt als melding. Wel wordt tijdens de analyse van de vraag, geïnventariseerd of een melding nodig is.

Artikel 1.2 Persoonlijk plan

Een cliënt kan binnen 7 dagen na een melding een persoonlijk plan indienen waarin hij de omstandigheden beschrijft en aangeeft welke ondersteuning of voorziening naar zijn mening het meest is aangewezen. De cliënt wordt van deze mogelijkheid op de hoogte gebracht bij de aanmelding.

Artikel 1.3 Onafhankelijke cliëntondersteuning

Voor aanvang van het onderzoek wordt de cliënt, diens vertegenwoordiger en waar mogelijk de mantelzorger gewezen op de mogelijkheid van het gebruik van gratis en onafhankelijke cliëntondersteuning. De onafhankelijke cliëntondersteuner ondersteunt bij het gesprek maar voert niet het onderzoek uit.

Artikel 1.4 Vooronderzoek

Voorafgaand aan het gesprek inventariseert de medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning welke gegevens van een cliënt al bekend zijn bij de gemeente. Eventuele ondersteuning die aan gezinsleden wordt geboden moet daarbij ook onderzocht worden. Bij het vooronderzoek inventariseert de medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning of een inwoner of zijn hulpvraag al bekend zijn bij de gemeente en kan hij de identiteit van de cliënt controleren.

Artikel 1.5 Het gesprek

Het gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Afhankelijk van de complexiteit van de ondersteuningsvraag kan het onderzoek bestaan uit één gesprek of meerdere gesprekken. Bij aanvang van het gesprek meldt de medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning aan de cliënt welke informatie uit dit vooronderzoek naar boven is gekomen. Als er een persoonlijk plan is aangeleverd door de cliënt wordt dit betrokken bij het onderzoek. Bij het gesprek is aandacht voor:

  • de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt

  • het gewenste resultaat van het verzoek van ondersteuning

  • de mogelijkheid om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot ondersteuning bij zijn zelfredzaamheid of participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang

  • de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de cliënt

  • de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen om in zijn behoefte voorzien

  • de mogelijkheid om gebruik te maken van collectieve voorzieningen om in zijn behoefte voorzien

  • de mogelijkheid om gebruik te maken van voorliggende voorzieningen om in zijn behoefte voorzien

  • welke criteria van toepassing zijn bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening

  • de mogelijkheid om te kiezen voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb

  • dat een eigen bijdrage voor de cliënt van toepassing is

  • het waarborgen van de privacy van de cliënt

Als het noodzakelijk is, doet de medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning aanvullend onderzoek op basis van de gegevens uit het gesprek (bijvoorbeeld het opvragen van informatie van een behandelend ergotherapeut), om te bepalen of cliënt een (maatwerk)voorziening op grond van de Wmo nodig heeft.

De medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning bespreekt met de cliënt welke voorziening in zijn individuele situatie het meest geschikt is. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining, het inmeten of een offerte opmaken kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek.

Artikel 1.6 Extern medisch advies

Het aanvragen van een onafhankelijk extern medisch advies kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Als een cliënt niet meewerkt aan het verkrijgen van extern medisch advies kan dit gevolgen hebben voor het vaststellen van het recht op een maatwerkvoorziening. Dit kan bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat een maatwerkvoorziening niet verstrekt wordt of dat de aard van de voorziening anders wordt.

Artikel 1.7 Verkorte procedure

Als de situatie van cliënt al voldoende bekend is en er geen nieuwe omstandigheden aanwezig zijn die op de melding van invloed zijn, kan met instemming van de cliënt worden afgezien van (delen van) het onderzoek.

Artikel 1.8 Gespreksverslag

Binnen 9 werkdagen na het gesprek wordt het verslag met uitkomsten van het gesprek (het gespreksverslag) naar de cliënt gestuurd. De cliënt retourneert het verslag binnen 10 werkdagen voor akkoord of voor gezien. Als hij niet akkoord is, kan hij in een bijlage aangeven wat de reden daarvan is en tekenen voor gezien. Eventuele aanvullingen of opmerkingen op het verslag kan de cliënt vermelden in de bijlage. De opmerkingen komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar blijven aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

Artikel 1.9 Indienen aanvraag

Het ondertekende gespreksverslag wordt aangemerkt als aanvraag voor een maatwerkvoorziening. Bij de beoordeling van de aanvraag betrekt de medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning:

  • het dossier van de cliënt met daarin in ieder geval alle relevante cliëntgegevens, de melding en de vaststelling van zijn identiteit, en voor zover aanwezig de gegevens en documenten die de cliënt heeft gegeven. Verder kunnen historische gegevens van de cliënt deel uitmaken van het dossier, die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de actuele situatie

  • het door de cliënt ondertekende gespreksverslag en zijn eventuele aanvullingen en opmerking bij zijn aanvraag voor een maatwerkvoorziening

  • (voor zover aanwezig) het persoonlijke plan

  • (voor zover aanwezig) het (sociaal) medisch advies. De medewerker beoordeelt op basis van bovenstaande documenten of er wel of geen aanspraak bestaat op één of meer maatwerkvoorzieningen.

Artikel 1.10 Ondersteuningsplan

De medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning maakt een ondersteuningsplan op hoofdlijnen, waarin opgenomen is:

  • de te behalen doelen of resultaten

  • (een advies) welke (onderdelen) van bouwstenen noodzakelijk zijn om het doel te behalen

  • (een advies voor) het aantal uren c.q. dagdelen dat de ondersteuning ingezet wordt

  • (een advies voor) de looptijd van de ondersteuning

  • en de voorkeuraanbieder(s) van de cliënt.

Andere onderdelen van het Ondersteuningsplan kunnen zijn:

  • inzet van eigen kracht en eigen sociale netwerk

  • inzet van vrijwilligers en mantelzorgers

  • • fysieke goederen (bv hulpmiddelen, woningaanpassingen, vervoersmiddelen, domotica)

  • bovenregionale jeugdhulp (ingekocht in G7-verband), waaronder jeugdzorg plus, jeugdbescherming, jeugdreclassering

  • landelijke inkoop specialistische hulp Wmo

  • inzet van algemene voorzieningen op gebied van Welzijn

  • inzet van overige diensten sociaal domein (bijv. schuldhulpverlening, beschermingsbewind, inkomensondersteuning, re-integratie en Participatie/WSW

  • inzet van voorliggende wet- en regelgeving (Wlz, Zvw).

Artikel 1.11 Beschikking

De cliënt ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015, binnen 2 weken na de aanvraag, schriftelijk in een beschikking. Als deze termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) de cliënt schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging of opschorting van deze termijn.

Artikel 1.12 Privacy

het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens wordt de Algemene Verordening Gegevensbescherming, kortweg AVG, in acht genomen. De privacywetgeving heeft betrekking op de hele procedure.

HOOFDSTUK 2 AFWEGINGSKADER VAN EIGEN KRACHT NAAR MAATWERK

 

In dit hoofdstuk worden de voorwaarden en criteria beschreven om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening.

Artikel 2.1 Hoofdverblijf

De cliënt moet zijn hoofdverblijf hebben in de gemeente Voorst. Hoofdverblijf betekent naast ingeschreven staan in de Basisregistratie personen (BRP) ook dat de cliënt daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijft. Als de cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in de gemeente komt wonen, kan -als hij nog niet in staat is geweest om zich in te schrijven in het BRP- de melding worden ingenomen. Een uitzondering hierop is het bezoekbaar maken van een woning. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar artikel 5.3.9.

Artikel 2.2 Langdurig noodzakelijk

Er moet sprake zijn van langdurige beperkingen op gebied van zelfredzaamheid of participatie. Tijdens het onderzoek wordt nagegaan of de noodzaak voor het treffen van een voorziening van blijvende of tijdelijke aard is, bijvoorbeeld in het kader van therapie. Kortdurende inzet van een maatwerkvoorziening is mogelijk om de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt te versterken of verbeteren. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen of het ontlasten van mantelzorgers worden verstaan. Bijvoorbeeld op grond van de Zvw kunnen rolstoelen, drempelhulpen, transferhulpmiddelen zoals draaischijven, patiëntentilliften en transferplanken, toiletverhogers, toilet- en douchestoelen slechts voor beperkte of onzekere duur worden verstrekt.

Bij overige voorzieningen zoals woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen of rolstoel wordt uitgegaan van een langdurige noodzaak voor de voorziening. De medisch adviseur kan een belangrijke rol hebben om te bepalen of een maatwerkvoorziening medisch noodzakelijk is of dat deze juist antirevaliderend werkt. Onder ͚langdurig wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft.

Als blijkt dat er aantoonbare beperkingen zijn die nog kunnen verbeteren of herstellen met een adequate behandelmethode moet in eerste instantie behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet worden ingezet en afgewacht alvorens een maatwerkvoorziening kan worden toegekend.

Artikel 2.3 Eigen mogelijkheden

Een maatwerkvoorziening uit de Wmo is uitsluitend bedoeld als het niet in iemands eigen vermogen ligt zijn probleem zelf, of met hulp van mantelzorgers, huisgenoten en personen uit het sociale netwerk op te lossen. De cliënt wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Hierbij behoort ook de mogelijkheid een beroep te doen op familie en vrienden -het eigen sociale netwerk – alvorens een beroep wordt gedaan op ondersteuning via de Wmo. Op het moment dat iemand zelf een voorziening heeft getroffen, wordt niet met terugwerkende kracht een maatwerkvoorziening verstrekt.

Artikel 2.4 Voorzienbaarheid

Een cliënt komt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking als hij die noodzaak redelijkerwijs niet kon vermijden of de voorziening voorzienbaar was, maar de cliënt redelijkerwijs geen maatregelen kon treffen waardoor de hulpvraag voorkomen kon worden. Voorzienbaarheid is alleen een legitieme weigeringsgrond als iemand iets aanschaft of verhuist zonder rekening te houden met de al aanwezige beperkingen en de te verwachten ontwikkeling daarvan.

Artikel 2.5 Sociaal netwerk en mantelzorg

Sociaal netwerk verwijst naar de sociale context waarin de cliënt leeft zoals het gezin, vrienden, de buurt waarin iemand woont, zijn werkomgeving en de sociale groepen waartoe de cliënt behoort. Het sociale netwerk is vaak, waar mogelijk, bereid om (een deel van) de ondersteuning te bieden of voor de cliënt te organiseren. Deze ondersteuning geboden vanuit het sociale netwerk wordt in sommige gevallen mantelzorg genoemd. Mantelzorg is ondersteuning die mensen langdurig en onbetaald aan iemand verlenen, vanuit de persoonlijke band die mantelzorgers hebben met degene die zij ondersteunen. Als er sprake is van overbelasting van de mantelzorger kan het college ondersteuning bieden. Van belang hierbij is de balans tussen draagkracht en draaglast.

Artikel 2.6 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Bij een algemeen gebruikelijke voorziening is het uitgangspunt dat deze voor elke ingezetene van Nederland beschikbaar is. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een maatwerkvoorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Dat betekent dat iedereen deze voorziening zelf moet bekostigen. Als een maatwerkvoorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is of als er sprake is van algemeen gebruikelijke kosten dan bestaat er geen aanspraak op een maatwerkvoorziening. Een algemeen gebruikelijke voorziening is volgens de heersende jurisprudentie van de CRvB een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar

  • b.

    de voorziening is niet speciaal voor personen met een beperking bedoeld

  • c.

    de voorziening is niet duurder dan vergelijkbare producten.

  • d.

    de voorziening kan financieel gedragen worden met een inkomen op minimumniveau

Een hulpmiddel kan financieel worden gedragen met een minimuminkomen als de kosten daarvan binnen een termijn van 36 maanden kunnen worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Daarbij kan rekening gehouden worden met beschikbare tweedehands voorzieningen.

Als een algemeen gebruikelijke voorziening met aanpassingen een adequate oplossing biedt voor een probleem, komen, in overeenstemming met heersende jurisprudentie van de CRvB, alleen de specifieke aanpassingen in aanmerking voor vergoeding.

Artikel 2.6.1 Uitzondering bij algemeen gebruikelijke voorzieningen

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de cliënt toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Deze uitzondering kan zich voordoen als:

  • de cliënt een inkomen heeft dat door aantoonbare kosten van de beperkingen onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm ligt

  • een nog niet afgeschreven zaak ten gevolge van een plotseling optredende beperking moet worden vervangen. Bij alle algemeen gebruikelijke-, algemene-, voorliggende- en collectieve voorzieningen zal rekening worden gehouden met de individuele cliëntsituatie

Artikel 2.7 Algemene voorzieningen

Als een cliënt niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of de inzet van algemene voorzieningen een oplossing kan bieden. Een algemene voorziening is een vrij toegankelijke voorziening die vaak op een laagdrempelige wijze via dienstverlening worden aangeboden. Voorbeelden hiervoor zijn:

  • inloopvoorzieningen in de gemeente

  • een boodschappenbezorgdienst

  • een restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten

  • commerciële diensten zoals een wasserette/stomerij

De bedoeling is dat mensen gestimuleerd worden om gebruik te maken van alle algemene voorzieningen die er zijn. Als een algemene voorziening daadwerkelijk beschikbaar is en door de cliënt financieel gedragen kan worden, komt een cliënt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening.

De medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning beoordeelt of de cliënt in redelijkheid de algemene voorziening kan betalen. Het is vervolgens aan de cliënt om dit te weerleggen.

Artikel 2.8 Voorliggende voorzieningen (op grond van aanpalende wet- en regelgeving)

Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen op grond van een andere wet. Als deze voorliggende voorziening een passende en toereikende oplossing biedt of de kosten van de maatwerkvoorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt gaat deze voorliggende voorziening voor op een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij een rollator die in de Zorgverzekeringswet als niet noodzakelijk is aangemerkt.

Bij voorliggende voorzieningen kan onder andere gedacht worden aan (niet limitatief):

  • Zorgverzekeringswet: zittend ziekenvervoer, tijdelijk gebruik van hulpmiddelen (krukken, leenrolstoel), behandeling en revalidatie, maar ook persoonlijke verzorging

  • Sociale zekerheidswetgeving: vanuit het UWV en de werkgever kan er aanspraak gedaan worden op hulpmiddelen in de werksituatie en voor vervoer van en naar het werk

  • Verblijfsindicatie op grond van de Wet langdurige zorg

  • Kinderopvang: kinderopvang is verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid (kinderopvangtoeslag)

  • Jeugdwet:

  • de jeugdige en/of ouders (of andere wettelijk vertegenwoordiger) kan een beroep doen op voorzieningen voor jeugdhulp, die vrij toegankelijk zijn. Daarbij gaat het om: informatie en advies, toeleiding naar vrij toegankelijke hulp, licht pedagogische hulpverlening, spoedeisende zorg, advies en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling

  • daarnaast is er niet vrij toegankelijke op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulp. Daarbij gaat het om: individuele voorzieningen op het terrein van cure (interventie) en care (zorg en begeleiding). Deze jeugdhulp kan plaatsvinden op basis van verwijzing door CJG, huisarts, medisch specialist, jeugdarts, rechter en een zogenaamde gecertificeerde instelling.

  • Participatiewet: het uitgangspunt is dat iedereen participeert en dat als werk, voor een persoon of langdurig werkloze (met (arbeids) beperking) al dan niet met behulp van een loonkostensubsidie, of speciaal onderwijs niet mogelijk is, begeleiding groep (dagbesteding) overwogen kan worden.

Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Als de cliënt geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening, kan dat niet tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening leiden. Of de cliënt dan daadwerkelijk de betreffende voorliggende voorziening zal gaan gebruiken behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.

Artikel 2.9 Verblijfsindicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz)

Het college mag een maatwerkvoorziening weigeren als de cliënt een aanspraak heeft op zorg vanuit de Wet langdurige zorg. Het is zelfs mogelijk te weigeren als er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan maken, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit vanuit de Wlz (artikel 2.3.5 lid 6 van de wet).

Er moet echter wel altijd onderzocht worden of sprake is van een ondersteuningsbehoefte van de cliënt die niet door de Wlz wordt gedekt. Als duidelijk is dat de gevraagde ondersteuning volledig ondervangen wordt door de Wlz kan een summier onderzoek volstaan (bijvoorbeeld voor huishoudelijke hulp). Alleen wanneer op voorhand niet te zeggen is of de gevraagde ondersteuning volledig onder de Wlz valt, moet diepgaander onderzoek gedaan worden. De Wmo-voorziening loopt door tot 5 dagen nadat een Wlz-indicatie is gesteld, zodat er geen gat valt in de ondersteuning.

Artikel 2.10 Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn maatwerkvoorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk gebruikt kunnen worden. Deze voorzieningen worden speciaal georganiseerd voor mensen met beperkingen én zijn bedoeld voor "gemeenschappelijk gebruik". Het collectief vervoer is het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening.

Artikel 2.11 Goedkoopst-adequate maatwerkvoorziening

Maatwerkvoorzieningen dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel het meest passend, als het goedkoopst-adequaat te zijn. De verstrekking is altijd gebaseerd op deze uitgangspunten. Bij de keuze voor een duurdere voorziening komen de meerkosten voor rekening van de cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een financiële tegemoetkoming gebaseerd op de goedkoopst adequate zorg in natura voorziening. Hiervoor worden de tarieven uit de betreffende Raamovereenkomst of die van de hulpmiddelenleverancier gehanteerd.

Artikel 2.12 Aanvaardbaar niveau van participatie en zelfredzaamheid

Het streven is om de persoon op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn met name van belang de situatie van de cliënt voordat hij getroffen werd door zijn beperkingen, alsmede de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben. Aanvaardbaar wil van de andere kant zeggen, dat de persoon zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten. De compensatie beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie, en breidt zich niet uit tot wat de persoon noodzakelijk vindt in het kader van smaak, of betekent niet per definitie dat hij alle hobby's moet kunnen uitoefenen die hij voorheen uitoefende.

2.13 Convenanten Wmo-hulpmiddelen

De VNG heeft in 2020 en 2021 het project 'Verbeteragenda toegang hulpmiddelen' uitgevoerd. Dit heeft als doel om verbeteringen in de hulpmiddelenverstrekking in de praktijk te stimuleren. Als onderdeel van dit project zijn er twee convenanten opgeleverd om als gemeente in de uitvoeringspraktijk over te nemen. De gemeente Voorst heeft deze convenanten in september 2022 ondertekend. Het gaat om de volgende twee convenanten en bijbehorende opleggers:

2.13.1 Convenant meeverhuizen van individuele mobiliteitshulpmiddelen en roerende woonvoorzieningen

Als de hulpmiddelen in bruikleen zijn verstrekt door de gemeente betekent een verhuizing naar een andere gemeente in principe het einde van de bruikleenovereenkomst en worden de hulpmiddelen door de gemeente ingenomen. In het kader van het Convenant meeverhuizen wordt bij leverancier navraag gedaan of deze ook een contract heeft met de nieuwe gemeente waarbij cliënt in voorkomende gevallen het hulpmiddel kan behouden en de beëindiging administratief plaatsvindt. Voor cliënt is dit heel dienstverlenend. Uiteraard blijft cliënt wel zelf verantwoordelijk om zich voor Wmo voorzieningen tijdig aan te melden bij zijn nieuwe gemeente.

Dit kan van toepassing zijn wanneer de cliënt verhuist van de ene gemeente naar de andere, en wanneer de cliënt van de Wmo naar een intramurale Wlz-instelling verhuist. Hieronder staat de werkwijze conform het convenant beschreven.

  • Verhuizing van gemeente naar gemeente:

  • De cliënt doet een melding van verhuizing bij de nieuwe gemeente. De nieuwe gemeente neemt vervolgens contact op met de oude/vertrek gemeente om de overname van het hulpmiddel te regelen. De vertrek gemeente stelt ook de leverancier op de hoogte van de verhuizing van de cliënt.

  • De leverancier van de vertrek gemeente neemt contact op met de hulpmiddelenleverancier van de nieuwe gemeente. Deze leverancier neemt contact op met de Wmo van de nieuwe gemeente en die regelt de overname (beschikking). Binnen twee maanden na verhuizing is het hulpmiddel door de nieuwe leverancier overgenomen (inclusief onderhoud). De cliënt ontvangt hierover bericht.

  • Na overdracht beëindigt de vertrek gemeente de voorziening.

  • Verhuizing van gemeente naar Wlz-instelling:

De cliënt of contactpersoon van de cliënt doet een melding van verhuizing naar een Wlz instelling. De Wmo-consulent onderzoekt of er sprake is van een intramurale of extramurale setting en of er bij intramurale setting sprake is van een Volledig Pakket Thuis (VPT) of Modulair Pakket Thuis (MPT) aanwezig is. Is het een VPT of MPT, dan moet de overstap als extramuraal worden gezien.

  • Verhuizing naar extramuraal (of instelling met VPT of MPK):

  • In dezelfde gemeente: geen verandering

  • In een andere gemeente: zie verhuizing van gemeente naar gemeente

  • Verhuizing intramuraal (Zorg Zwaarte Pakket (ZZP) met of zonder behandeling):

  • Standaard hulpmiddelen: de hulpmiddelen verhuizen mee, maar moeten binnen twee maanden vervangen zijn voor een vergelijkbaar middel vanuit de Wlz. Na vervanging geeft de instelling een signaal af dat de leverancier van de gemeente het hulpmiddel kan ophalen.

  • Individueel aangepaste hulpmiddelen worden volgens de regels van het convenant overgenomen door het Zorgkantoor. Ook hier geldt een overgangsregeling van twee maanden.

  • Na overdracht beëindigt de vertrek gemeente de voorziening.

  • Verhuizing met een hulpmiddel dat via een financiële tegemoetkoming door de gemeente is verstrekt.

Scenario's:

  • Cliënt heeft een hulpmiddel via een financiële tegemoetkoming in eigendom verkregen.

Het hulpmiddel verhuist mee met de cliënt maar er hoeft niets te gebeuren. Afhankelijk van de wijze van onderhoud dient de cliënt zich wel bij de gemeente te melden om het verdere onderhoud te regelen.

  • Cliënt verhuist naar een instelling.

In dit geval wordt het hulpmiddel overgenomen door de instelling.

  • Onderhoud hulpmiddelen:

Het onderhoud is een apart onderdeel, waarbij het uitgangspunt is dat het onderhoud onder dezelfde voorwaarden door de nieuwe gemeente wordt overgenomen.

  • i. De cliënt ontvangt onderhoud in natura

  • ii. De cliënt ontvangt periodiek een bedrag voor onderhoud

  • iii. De cliënt heeft eenmalig een bedrag ontvangen voor aanschaf en onderhoud van het middel gedurende een bepaalde periode.

In alle gevallen meldt de cliënt zich bij de nieuwe gemeente. De nieuwe gemeente handelt de situatie af en verrekent, indien nodig, de bedragen met de vertrekgemeente.

Convenant meeverhuizen van individuele mobiliteitshulpmiddelen en roerende woonvoorzieningen

Oplegger convenanten meeverhuizen van individuele mobiliteitshulpmiddelen en roerende woonvoorzieningen

2.13.2 Convenant maatwerkprocedure toegang hulpmiddelen

Het doel van dit convenant is te bereiken dat de cliënt met een complex hulpmiddel of in een complexe situatie zo snel mogelijk een passend hulpmiddel krijgt. Dit wordt onder andere bereikt door:

  • Het laten opstellen van een functioneel hulpmiddeladvies door een behandelaar (gekwalificeerde ergotherapeut of revalidatieteam). welke zoveel mogelijk wordt overgenomen bij de beoordeling welk hulpmiddel passend is voor de cliënt

  • Het aanstellen van een 'casemanager' die de regie houdt.

Wanneer complexe hulpmiddelen aan de orde lijken te zijn, is er één Wmo-consulent die de regie neemt in die casus. Deze Wmo-consulent heeft het contact met cliënt, netwerk/betrokkenen van de cliënt, hulpverleners en de leverancier. Indien nodig kan de Wmo-consulent ook mee op passing voor de juiste beoordeling van de te selecteren voorziening al dan niet met individuele aanpassingen.

Convenant maatwerkprocedure toegang hulpmiddelen

Oplegger convenant maatwerkprocedure toegang hulpmiddelen

HOOFDSTUK 3 VERSTREKKINGSVORMEN

 

Een maatwerkvoorziening kan in natura, pgb of als financiële tegemoetkoming worden verstrekt. In dit hoofdstuk worden de verschillende verstrekkingsvormen, de criteria met betrekking tot de verstrekkingsvormen en de verschillende procedures behandeld.

Artikel 3.1 Voorziening in natura

Een voorziening in natura is een daadwerkelijke levering van een maatwerkvoorziening via een door het college gecontracteerde partner. Het college geeft aan de (door de cliënt gekozen) zorgaanbieder of leverancier opdracht de maatwerkvoorziening te leveren. Een maatwerkvoorziening kan in bruikleen of in eigendom worden verstrekt, afhankelijk van de kostenafweging welke wijze het goedkoopst - adequaat is.

Artikel 3.2 Persoonsgebonden budget (pgb)

Een persoonsgebonden budget (pgb) is een geldbedrag waarmee maatwerkvoorzieningen kunnen worden betaald. Een pgb wordt verstrekt onder de voorwaarden en bepalingen zoals deze zijn opgenomen in het programma van eisen voor de maatwerkvoorziening uit de beschikking. Een pgb wordt ingezet voor hulp die via de SVB wordt uitbetaald.

Artikel 3.3 Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming wordt als verstrekkingsvorm ingezet voor hulp of voorzieningen die niet via de SVB worden uitbetaald.

Artikel 3.4 Hoogte pgb; algemene bepaling

Een maatwerkvoorziening kan volgens de Wmo 2015 in de vorm van zorg in natura, een pgb of een financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

De hoogte van een pgb:

  • a.

    wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden, en

  • b.

    is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede maatwerkvoorzieningen, van derden te betrekken, en wordt waar nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

  • c.

    bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura, rekening houdend met de eventueel door de gemeente te ontvangen korting.

Artikel 3.5 De maximale hoogte van een pgb per maatwerkvoorziening

 

Artikel 3.5.1 De hoogte van een pgb voor hulp bij het huishouden

De bedragen voor een pgb voor hulp bij het huishouden worden bepaald op basis van het basistarief in natura. Afhankelijk van bij wie de huishoudelijke hulp wordt ingekocht worden de volgende percentages van dit basistarief gehanteerd:

  • a.

    Hulp door een persoon die behoort tot het sociale netwerk dan wel een niet daartoe opgeleid persoon: 75% van het natura tarief

  • b.

    Hulp door een daartoe opgeleide professional of instelling: 100% van het natura tarief.

Artikel 3.5.2 De hoogte van een pgb voor een maatwerkvoorziening begeleiding

De hoogte voor een pgb voor een maatwerkvoorziening begeleiding zijn als volgt:

  • a.

    Begeleiding individueel door een persoon die behoort tot het sociale netwerk dan wel een niet daartoe opgeleid persoon: maximaal het minimumloon

  • b.

    Begeleiding groep (dagbesteding) door een persoon uit het sociale netwerk dan wel een niet daartoe opgeleid persoon: € 20 per dagdeel van maximaal 4 uur

  • c.

    Begeleiding individueel en / of dagbesteding door een daartoe opgeleide professional of instelling: bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura

Artikel 3.5.3 De hoogte van een pgb voor een maatwerkvoorziening respijtopvang

De hoogte voor een pgb voor respijtopvang wordt bepaald op basis van het basistarief voor respijtopvang per etmaal in natura. De volgende percentages van het basistarief worden gehanteerd:

  • a.

    Respijtopvang door een niet daartoe opgeleid persoon: € 30 per etmaal inclusief hulpverlening

  • b.

    Respijtopvang door een instelling (eventueel door de gemeente gecontracteerd): bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura

Artikel 3.5.4 Hoogte financiële tegemoetkoming voor complexe woningaanpassingen

De kosten die bij een financiële tegemoetkoming voor woningaanpassing meegenomen kunnen worden, zijn de volgende:

  • a.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening.

  • b.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991.

  • c.

    Het architectenhonorarium wordt zo laag mogelijk vastgesteld en bedraagt maximaal 10% van de aanneemsom, met dien verstande dat het honorarium niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • d.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, als dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom.

  • e.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op de te treffen voorziening.

  • f.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

  • g.

    Renteverlies in verband met de noodzakelijke betaling(en) aan derden, tot de datum van gereedmelding, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel de te treffen voorzieningen.

  • h.

    De prijs van bouwrijpe grond, wanneer noodzakelijk, als niet binnen de oorspronkelijke kavel kan worden gebouwd.

  • i.

    De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien konden worden.

  • j.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot de te verrichten aanpassing.

  • k.

    De kosten van (her)aansluiting op de openbare nutsvoorziening.

  • l.

    De administratiekosten worden zo laag mogelijk vastgesteld en bedragen maximaal 10% van de hiervoor genoemde kosten die de eigenaar en/of verhuurder maakt voor een woonvoorziening en voor zover de kosten onder a tot en met k meer dan € 1.000 bedragen. Maximaal wordt € 350 voor administratiekosten vergoed.

Artikel 3.6 Oneigenlijk gebruik

  • a.

    Opzettelijk gebruik van het pgb, de financiële tegemoetkoming of de zorg in natura in strijd met het doel waarvoor het is verstrekt, leidt tot gehele of gedeeltelijke terugvordering over de periode waarin sprake was van oneigenlijk gebruik.

  • b.

    De terugvordering vindt plaats op basis van maatwerk en uitgaande van redelijkheid en billijkheid.

  • c.

    In gevallen van bruikleen kan de voorziening zelf worden opgehaald. Als het een dienst betreft (zoals hulp bij het huishouden) zal aan de voorziening in natura een waarde worden toegekend. Voor hulp bij het huishouden is die waarde te berekenen door het aantal uren ten onrechte genoten huishoudelijke hulp te vermenigvuldigen met de uurprijs. Voor voorzieningen die in eigendom zijn verstrekt, wordt de geldwaarde berekend door de aanschafwaarde te bepalen en de afschrijvingsduur vast te stellen.

  • d.

    Oneigenlijk gebruik door onwetendheid kan éénmalig verschoonbaar worden verklaard.

Artikel 3.7 Afleggen verantwoording pgb of financiële tegemoetkoming

  • a.

    De cliënt waaraan een pgb als bedoeld in artikel 3.4 is toegekend, moet een zorgovereenkomst en de facturen van de dienstverlener indienen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Hierna gaat de SVB pas tot betaling over.

  • b.

    De cliënt waaraan een financiële tegemoetkoming voor hulpmiddelen en/of een niet bouwkundige woontechnische voorziening is toegekend, verstrekt binnen 3 maanden na aanschaf van de voorziening de originele factuur aan het college.

  • c.

    De cliënt waaraan een financiële tegemoetkoming voor woningaanpassing is toegekend, dan wel de eigenaar van de woning, meldt binnen een termijn van maximaal 12 maanden nadat het pgb werd verleend dat de woningaanpassing is gerealiseerd onder overlegging van de hierop betrekking hebbende originele facturen, of de voortgang van de woningaanpassing.

  • d.

    De vastgestelde financiële tegemoetkoming is een maximum vergoeding. Als de factuur lager is dan het toegekende budget, wordt de financiële tegemoetkoming gelijk gesteld met het bedrag zoals vermeld in de factuur.

  • e.

    Bij overlijden van de cliënt, na de 15e in een kalendermaand, zal het pgb voor de maatwerkvoorziening in de vorm van een dienstverlening worden stopgezet per eerste dag van de maand volgend op de maand van overlijden. Valt de overlijdensdatum voor of op de 15e in een kalendermaand dan zal het pgb per de 15e van de lopende kalendermaand worden stopgezet.

Artikel 3.8 Maximale looptijd

  • a.

    De maximale looptijd van een beschikking voor huishoudelijke hulp betreft 5 jaar

  • b.

    De maximale looptijd van een beschikking voor een maatwerkvoorziening begeleiding individueel of begeleiding groep betreft 2 jaar.

  • c.

    De maximale looptijd van een beschikking voor een maatwerkvoorziening respijtopvang betreft 2 jaar.

  • d.

    Als het college daartoe aanleiding ziet kan er eerder een herbeoordeling plaatsvinden.

Artikel 3.9 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb

 

Artikel 3.9.1 Gemotiveerd plan

Een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt als de cliënt naar het oordeel van het college in staat is om, eventueel met behulp van derden, het pgb doeltreffend te besteden en de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. De cliënt moet aan de hand van een opgesteld plan motiveren dat hij de maatwerkvoorziening als Pgb geleverd wenst te krijgen. Door het opstellen van een gemotiveerd plan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren. Het college neemt het plan mee in zijn overweging.

Artikel 3.9.2 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers

In het gemotiveerde plan kan de cliënt de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. De beloning van het sociale netwerk moet beperkt blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld).

Artikel 3.10 Weigeringsgronden pgb

Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder/ cliënt problemen zal hebben met het omgaan met een pgb bijvoorbeeld wanneer:

  • de cliënt handelingsonbekwaam is

  • de cliënt als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie heeft

  • er sprake is van verslavingsproblematiek

  • er eerder misbruik gemaakt is van het pgb of sprake van fraude

  • de cliënt in een schuldhulpverleningstraject zit. Hierop geldt de uitzondering dat indien er een bewindvoerder is aangewezen, er alsnog een pgb toegekend kan worden na overleg met de bewindvoerder.

Andere redenen om een maatwerkvoorziening niet als pgb te verstrekken zijn (niet limitatief):

  • Er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt zonder deskundige hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding daarvan

  • Uit onderzoek is gebleken dat de cliënt een eerder pgb niet in overeenstemming met doel en/of bestemming heeft ingezet

  • Op grond van de progressiviteit van een ziektebeeld de aangevraagde voorziening zo snel weer door een aangepaste voorziening vervangen moet worden dat deze verstrekking zich niet leent voor een pgb

  • De ondersteuning bij het huishouden korter nodig is dan drie maanden

  • De cliënt niet voldoet aan de eisen zoals gesteld in artikel 10 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2023.

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. Deze zijn verder uitgewerkt in de Verordening maatschappelijke ondersteuning. Om een pgb af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er een onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld. Als een pgb niet besteed wordt aan dat waarvoor het bedoeld is zal uitbetaling niet plaatsvinden c.q. worden teruggevorderd.

Artikel 3.11 Kwaliteit van dienstverlening

De kwaliteit van de dienstverlening die ingezet wordt door een pgb moet van vergelijkbare kwaliteit zijn als de dienstverlening in zorg in natura. In het gemotiveerd plan moet aangetoond worden op welke wijze deze kwaliteit geborgd is.

Artikel 3.12 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder

De cliënt/budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:

  • a.

    het inkopen van de maatwerkvoorziening en ook alle verdere handelingen zoals administratie, vervangende zorg bij vakantie en ziekte enz. De pgb-ontvanger fungeert als "werkgever" van de pgb-bieder.

  • b.

    het onderhoud, de reparaties en de verzekering als de maatwerkvoorziening een hulpmiddel betreft.

Artikel 3.13 Trekkingsrecht

De gemeente betaalt in geval van huishoudelijke hulp en begeleiding de pgb uit in de vorm van Trekkingsrecht via de SVB. De budgethouderlaat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel (uren) hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De cliënt moet een zorgovereenkomst sluiten met zijn zorgaanbieder. Hiervoor moet de (model)zorgovereenkomst van de SVB gebruikt worden.

HOOFDSTUK 4 EIGEN BIJDRAGE

Artikel 4.1 Eigen bijdrage

Voor alle maatwerkvoorzieningen – behalve de wettelijk uitgesloten rolstoelen en collectief vervoer (CVV) – is een eigen bijdrage verschuldigd. Ongeacht of er sprake is van de verstrekking in natura of in de vorm van een pgb. De eigen bijdrage voor maatschappelijk ondersteuning wordt uitgevoerd zoals omschreven in artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Voor de wijze waarop de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald, wordt het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 gevolgd. De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag het college bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.

Artikel 4.1.1 Eigen bijdrage huishoudelijke ondersteuning, begeleiding en kortdurend verblijf

Voor deze maatwerkvoorzieningen wordt de maximale eigen bijdrage geïnd voor de duur van de indicatie.

Artikel 4.1.2 Eigen bijdrage woningaanpassingen

  • a.

    Voor woningaanpassingen wordt voor cliënten vanaf achttien jaar een eigen bijdrage in rekening gebracht

  • b.

    Voor een woningaanpassing voor een minderjarige is de eigen bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders

  • c.

    Voor deze maatwerkvoorzieningen wordt de maximale eigen bijdrage geïnd.

Artikel 4.1.3 Eigen bijdrage vervoersvoorzieningen

  • a.

    Voor vervoersvoorzieningen wordt bij de cliënt vanaf achttien jaar een eigen bijdrage in rekening gebracht

  • b.

    Voor deze maatwerkvoorzieningen wordt de maximale eigen bijdrage geïnd voor de duur van de indicatie.

Artikel 4.1.4 Eigen bijdrage sportvoorzieningen

  • a.

    Voor een sportvoorziening is de cliënt vanaf achttien jaar een eigen bijdrage verschuldigd.

  • b.

    Voor deze maatwerkvoorzieningen wordt de maximale eigen bijdrage geïnd voor de duur van 4 jaar.

Artikel 4.2 Inning en duur eigen bijdrage

Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.

HOOFDSTUK 5 AFWEGINGSKADER MAATWERKVOORZIENING

Artikel 5.1 Bevorderen van zelfredzaamheid en participatie

Het doel van een maatwerkvoorziening is bij te dragen aan een situatie waarin de cliënt zo zelfredzaam mogelijk is, of participeert in de samenleving, en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. De Wmo 2015 gaat uit van maatwerk aan de cliënt door te kijken naar de mogelijkheden die iemand heeft. Per cliënt wordt eerst gekeken naar de mogelijkheden om zelf, of in het netwerk, oplossingen te vinden voor zijn ondersteuningsvraag. Wel is getracht om, mede op basis van jurisprudentie richtlijnen te geven waarin een maatwerkvoorziening kan voorzien.

Artikel 5.2 Huishoudelijke hulp

 

Artikel 5.2.1 Inleiding en afbakening

Huishoudelijke hulp bestaat uit twee onderdelen: ondersteuning bij het huishouden (schoon huis) en regie op een gestructureerd huishouden. De inzet van een maatwerkvoorziening op het gebied van de huishoudelijke hulp heeft als doel de zelfredzaamheid te verbeteren en/of te behouden. In dit hoofdstuk wordt het afwegingskader van het college op het gebied van de huishoudelijke hulp globaal beschreven. Voor een meer gedetailleerde toelichting en de normtijden voor hulp bij het huishouden wordt verwezen naar de bijlage 1 bij deze beleidsregels.

Artikel 5.2.2 Uitgangspunt

Het uitgangspunt bij huishoudelijke hulp is dat de leefeenheid primair zelf verantwoordelijk is voor het huishouden. Onder een leefeenheid wordt verstaan een "eenheid bestaande uit gehuwden of met gehuwden gelijk te stellen personen die al dan niet samen met een of meer andere personen duurzaam een huishouden voeren".

Uitzonderingen leefeenheid:

In de volgende situaties is er geen sprake van een leefeenheid, die een gezamenlijk huishouden voert:

  • a.

    Bij kamerverhuur (op basis van een huurovereenkomst) .

Als er sprake is van kamerverhuur (met een huurcontract), wordt de huurder van de betreffende ruimte niet tot de leefeenheid gerekend. Van huurders kan niet verwacht worden dat zij de huishoudelijke taken overnemen als er geen sprake is van familiebanden.

Als gemeenschappelijke ruimten gedeeld worden, wordt verondersteld dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van een leefeenheid of samenwoonverband.

  • b.

    Bijzondere woonvormen

Naast reguliere woonvormen kennen we een aantal bijzondere woonvormen. Dit zijn vormen van begeleid wonen, al dan niet in een groepsvorm. Het gaat vaak om kleinschalige woonvormen op basis van een particulier initiatief of een samenwerkingsverband tussen een zorgaanbieder en woningbouw corporatie.

Uitgangspunt bij de toegang tot een maatwerkvoorziening is daarbij de profilering van de instelling en de wijze waarop toegang wordt verkregen. Als er sprake is van een indicatie vanuit de Wlz worden alle noodzakelijke voorzieningen vanuit de Wlz gefinancierd.

Artikel 5.2.3 Eigen mogelijkheden en sociaal netwerk

Bij huishoudelijke hulp wordt eerst uitgegaan van de eigen mogelijkheden van een cliënt en het benutten van zijn sociaal netwerk. Tot eigen mogelijkheden hoort bijvoorbeeld een al bestaande particuliere huishoudelijke hulp. Als er langer dan 9 maanden particuliere huishoudelijke hulp wordt ingezet, dan gaan wij er van uit dat er sprake is van voldoende eigen mogelijkheden, waardoor een aanvraag voor huishoudelijke hulp vanuit de Wmo wordt afgewezen.

Als de eigen mogelijkheden geen uitkomst bieden wordt gekeken of het sociale netwerk een oplossing kan bieden. Hierbij wordt ook gekeken naar de gebruikelijke zorg van een partner/ kinderen.

Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg en ondersteuning, die partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren. Dat betekent dat van huisgenoten verwacht wordt dat zij, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, een herverdeling maken van de huishoudelijke taken. Een huisgenoot kan zowel een volwassene als een kind zijn, dus alle bewoners van één adres die samen één huishouden voeren.

In de volgende situaties wordt geen huishoudelijke hulp geïndiceerd op grond van gebruikelijke zorg:

  • a.

    ongeacht studie of werk: een eigen kamer bijhouden, de tafel dekken en helpen bij de afwas bij gezinsleden tussen 12 en 18 jaar, ook al zijn die gezinsleden daar niet aan gewend

  • b.

    een eenpersoons huishouden voeren: bij uitwoning op kamers wegens studie vanaf 18 jaren

  • c.

    een zelfstandig huishouden voeren: vanaf 23 jaar en daartoe in staat zijn

  • d.

    in uitzonderlijke situaties is een tijdelijke voorziening voor taakaansturing en taken aanleren mogelijk. Bij een (zeer) hoge leeftijd kan deze verplichting achterwege worden gelaten.

Gebruikelijke zorg en werk

Bij werkenden, uitgezonderd beroepsgroepen als zeevarenden, vrachtwagenchauffeurs en daarmee vergelijkbare beroepsgroepen waarvoor uit hoofde van hun beroep geldt dat zij langdurig van huis (moeten) zijn, wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden bij uitstelbare zorg.

Artikel 5.2.4 Algemene en voorliggende voorzieningen

Zoals in hoofdstuk 3 beschreven hoort de toepasbaarheid van algemene- en voorliggende voorzieningen tot elk onderzoek. Bij huishoudelijke hulp wordt hieronder bijvoorbeeld technische apparatuur zoals een wasmachine of stofzuiger, een droogtrommel of een afwasmachine verstaan.

Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn, maar wel een adequate oplossing zouden bieden, is de aanschaf van deze hulpmiddelen voorliggend op het inzetten van huishoudelijke hulp. De cliënt is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van dergelijke algemene voorzieningen. Deze worden in het kader van de Wmo 2015 niet verstrekt.

Andere (wettelijke) regelingen op het gebied van de huishoudelijke hulp zijn bijvoorbeeld:

  • Voor- , tussen- en naschoolse opvang. Basisscholen zijn wettelijk verplicht om voor- en naschoolse opvang aan te bieden. Dat kan in het schoolgebouw zijn, maar ook bij een kinderdagverblijf of via gastouderschap.

  • Kinderopvangtoeslag en kinderopvang. Kinderopvang is beschikbaar voor kinderen van 0 tot 12 jaar. Via de belastingdienst kan een beroep worden gedaan op de kinderopvangtoeslag.

  • De Wet Arbeid en Zorg. Deze wet regelt o.a. het kortdurend zorgverlof voor alle werknemers, bijv. bij ziekte van een kind of partner.

  • De ziektekostenverzekering. Bij sommige verzekeraars is thuiszorg opgenomen in het (aanvullende) ziektekostenpakket.

Artikel 5.2.5 Maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp

Als het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing, zal de cliënt in aanmerking kunnen komen voor een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden. De omvang van de huishoudelijke hulp wordt uitgedrukt in uren. De toegekende uren worden per activiteit gespecificeerd volgens het normenkader van HHM in bijlage 1.

Er zijn twee vormen van huishoudelijke hulp te onderscheiden:

Ondersteuning bij het huishouden (schoon huis)

Van ondersteuning bij het huishouden is sprake als de cliënt huishoudelijke werkzaamheden niet (meer) zelf kan uitvoeren. De werkzaamheden moeten worden overgenomen, omdat het cliëntsysteem (te weten het gezin, huishouden, netwerk) niet in staat is dit (volledig) op te vangen. Te bereiken resultaat: de 5 primaire ruimtes in huis zijn schoon en leefbaar.

Regie op gestructureerd huishouden

Van hulp bij de regie op een gestructureerd huis houden is sprake als de cliënt verlies ervaart van regie bij het organiseren en structureren van het huishouden. De regie van het huishouden moet (deels) overgenomen worden. Het cliëntsysteem is niet in staat dit (volledig) op te vangen. Te bereiken resultaat: een schoon huis en een gestructureerd huishouden.

De productdefinitie(s) huishoudelijke hulp staan in de meest recente versie van het Zorgproductenboek.

Artikel 5.3 Woonvoorzieningen

 

Artikel 5.3.1 Inleiding en afbakening

In het kader van participatie en zelfredzaamheid van cliënten is zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving een van de belangrijke doelen van de Wmo 2015. Geschikt wonen is een essentiële basis om het zo lang mogelijk zelfstandig wonen mogelijk te kunnen maken. Woonvoorzieningen kunnen zijn:

  • Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, c.q. de woningaanpassing,

  • Een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening.

Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorgt voor een woning. Daarbij gaan we er van uit dat een ieder rekening houdt met de hem bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.

Problemen die ontstaan door de aard van gebruikte materialen en die ook voor een niet cliënt zouden gelden, leiden niet tot een woningaanpassing evenals woonvoorzieningen met een aanschafprijs van minder dan € 200, waaronder wandbeugel(s) en een eenvoudige toilet-/douchestoel. Voor deze eigen bijdrage van € 200 ontvangt de cliënt een factuur.

Uitgangspunt is dat wanneer aan de cliënt een woonvoorziening (nagelvast) is verstrekt, de cliënt geacht wordt 10 jaar te blijven wonen in de woning waar de woonvoorziening voor verstrekt is. Pas na 10 jaar kan een nieuwe woonvoorziening worden verstrekt. Voorgaande is niet het geval wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden.

Artikel 5.3.2 Eigen kracht en sociaal netwerk

Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening zoals opgenomen in de Verordening blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar (artikel 2.4) was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Bij het ouder worden kunnen veel mensen voorzien dat de leefomgeving aangepast moet worden op beperkingen die hiermee verband houden. Ook bij bepaalde langzaam progressieve aandoeningen kan verwacht worden dat cliënten kunnen voorzien dat het wonen in de huidige woning problemen gaat opleveren.

Voorzienbaarheid betekent dat het college van cliënten verwacht dat zij zelf of samen met het eigen netwerk oplossingen zoeken voor ervaren of toekomstig te verwachten belemmeringen bij het zelfstandig wonen. De cliënt heeft dus zelf een eigen verantwoordelijkheid om het zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk te maken.

Bovenstaande betekent dus ook dat wanneer een cliënt ervoor kiest om van een adequate woning (woning die geschikt is voor cliënt, eventueel na woningaanpassingen) te verhuizen naar een woning die niet adequaat is (woning is niet geschikt voor cliënt, woningaanpassingen zijn mogelijk vereist), dan komt dit voor het eigen risico van de cliënt. Cliënt komt dan niet in aanmerking voor woningaanpassingen.

Tijdens het onderzoek wordt beoordeeld of het sociale netwerk een bijdrage kan leveren aan het te bereiken resultaat. Er wordt bijvoorbeeld geen woonvoorziening of aanpassing gerealiseerd als het te bereiken resultaat ook bereikt kan worden door de hulp van huisgenoten.

Artikel 5.3.3 Algemene en voorliggende voorzieningen

Bij woonvoorziening kan worden uitgegaan dat een aantal voorzieningen als algemeen gebruikelijke kunnen worden beschouwd. Het zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door mensen zonder beperking en breed (in de reguliere handel) verkrijgbaar zijn, o.a. in bouwmarkten. Verwacht mag worden dat mensen tijdig maatregelen treffen om de woning te kunnen blijven gebruiken, ook al worden ze ouder of neemt de beperking toe, bijvoorbeeld door adequate vervanging van het sanitair of, bij het leggen van nieuwe vloeren, door het verwijderen van drempels. Wat algemeen gebruikelijk is, is ook aan maatschappelijke ontwikkelingen onderhevig en kan in de loop der jaren veranderen.

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via een uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen-leveranciers.

Artikel 5.3.4 Primaat van verhuizen

Als vaststaat dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is wordt eerst door het college beoordeeld of verhuizing naar een reeds aangepaste woning of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een adequate oplossing is. In de jurisprudentie is het hanteren van het primaat van de verhuizing geaccepteerd door de Centrale Raad van Beroep. Als overwogen wordt om het primaat van verhuizing toe te passen zullen een aantal factoren, overwogen worden:

  • welke voorzieningen nu en in de toekomst nodig zijn

  • op welke termijn het probleem opgelost kan worden: in verband met de medische verantwoorde termijn

  • sociale factoren: zoals de binding van de cliënt met de omgeving, aanwezigheid van mantelzorg en directe familie, aanwezigheid van belangrijke voorzieningen in de omgeving

  • woonlasten en financiële draagkracht: Er moet een vergelijk gemaakt worden tussen de woonlasten in de oude en eventueel nieuwe woning

  • vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte

  • mogelijke gebruiksduur van de aanpassing: Daarbij speelt de leeftijd van de bewoner een rol maar ook de vraag of, bij het verlaten van de woning, deze weer beschikbaar kan worden gesteld aan een persoon met beperkingen.

Een dergelijke zorgvuldige afweging van alle argumenten ligt aan het besluit voor verhuizing ten grondslag.

Artikel 5.3.5 Te accepteren kosten

  • a.

    De hoogte van een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing is maximaal gelijk aan de door het college per situatie geaccepteerde kosten van de woningaanpassing op basis van een offerte.

  • b.

    Bij een woningaanpassing met een kostprijs van of boven de € 10.000 wordt de offerte ter beoordeling voorgelegd aan een bouwtechnisch deskundige.

  • c.

    Bij een offerte lager dan € 10.000 kan een offerte ter beoordeling worden voorgelegd.

  • d.

    Als een woningaanpassing met een kostprijs van of boven de € 10.000 is uitgevoerd, kan de gemeente overgaan op controle achteraf van de woningaanpassing.

Maxima verhard pad en verhard terras

  • a.

    Voor een verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang van de woning of tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort geldt dat de kosten tot maximaal 20 m² aanleg of uitbreiding onder de voorziening kunnen worden gebracht

  • b.

    Voor een verhard terras geldt dat de kosten tot maximaal 6 m² aanleg of uitbreiding onder de voorziening kunnen worden gebracht.

Artikel 5.3.6 Voorwaarden voor uitbetaling van de financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening

Om te bereiken dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen, worden de gestelde eisen in de beschikking opgenomen. De eisen die gesteld worden, zijn de volgende:

  • a.

    De eigenaar of huurder verstrekt toegang tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht aan de door het college aangewezen personen.

  • b.

    De eigenaar of huurder biedt inzicht in bescheiden en tekeningen die betrekking hebben op de woningaanpassing aan door het college aangewezen personen.

  • c.

    De eigenaar of huurder biedt de gelegenheid tot controle op de woningaanpassing aan de door het college aangewezen personen.

  • d.

    Direct nadat de werkzaamheden zijn voltooid en uiterlijk binnen twaalf maanden na de toekenning van de woonvoorziening (of pgb) meldt de woningeigenaar dat de bedoelde werkzaamheden gereed zijn. Ingeval de werkzaamheden niet zijn afgerond wordt de voortgang gemeld.

  • e.

    De eigenaar of huurder voegt bij de gereedmelding een verklaring dat de aanpassing conform het programma van eisen is uitgevoerd.

  • f.

    De eigenaar of huurder voegt alle rekeningen en betalingsbewijzen van de werkzaamheden bij de gereedmelding.

  • g.

    De gereedmelding is het verzoek om de definitieve vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

Artikel 5.3.7 Opstalverzekering

Voor een vergrote woning wordt geen hogere opstalverzekering vergoed.

Artikel 5.3.8 Maatwerkvoorziening wonen

Een aanpassing kan pas worden uitgevoerd nadat de cliënt een beschikking heeft ontvangen. Als een voorziening, nadat de werkzaamheden zijn aangevangen of voltooid, wordt aangevraagd, en niet meer is vast te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was, kan dat tot de conclusie leiden dat betrokkene zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen en zelf zijn probleem heeft kunnen oplossen zodat ondersteuning niet nodig is.

Uitgangspunt is de goedkoopst adequate voorziening. Om tot een bepaling van de goedkoopst adequate voorziening te komen kan (wanneer nodig) een bouwkundig advies worden aangevraagd. Losse voorzieningen zijn veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.

Voor het kwaliteitsniveau van de aanpassing wordt aangesloten bij de eisen van het Bouwbesluit en aan wat algemeen gebruikelijk is in de sociale woningbouw. De aanpassingen mogen geen betrekking hebben op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw, zoals bij grotere of luxere woningen worden geen extra voorzieningen zoals bijvoorbeeld extra automatische deuropeners, aangebracht.

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

Losse woonvoorzieningen; voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een toiletstoel, douchestoel, tillift).

Waar mogelijk wordt uit het oogpunt van herbruikbaarheid gekozen voor verstrekking van losse woonvoorzieningen. Ook in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling of wanneer zij terminaal zijn, wordt bij voorkeur gewerkt met losse woonvoorzieningen.

Bouwkundige woonvoorziening; nagelvaste voorzieningen (bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur of het nivelleren van de drempels bij voor- en/of achterdeur).

Artikel 5.3.9 Uitzonderingen

In een aantal situaties zal geen sprake zijn van een resultaatsverplichting van het college omdat in die situaties sprake is van een bijzondere woonsituatie:

  • a.

    woningen die niet als zelfstandige woning dienst doen (hotels, pensions, trekkerswoonwagens)

  • b.

    woningen die niet bedoeld zijn voor permanente bewoning (tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen)

  • c.

    (een) verhuurde kamer of kamers

  • d.

    specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Het treffen van woonvoorzieningen in één van de bovenstaande woonvormen is in het kader van de Wmo dan niet meer mogelijk.

Meerdere hoofdverblijven

Een woonvoorziening wordt verleend als de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven bijvoorbeeld bij kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. In die situatie kunnen, als niet anders mogelijk is, twee woningen aangepast worden, als deze beide woningen binnen de gemeente Voorst liggen.

Bezoekbaar maken

Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken. Voor een woning bezoekbaar maken, niet zijnde het hoofdverblijf, geldt een maximum bijdrage van € 6.000.

Artikel 5.3.10 Terugbetaling bij verkoop meerwaarde woonvoorziening

  • a.

    De eigenaar/bewoner is bij verkoop van de woning binnen de afschrijvingstermijn van een voorziening verplicht de verkoop bij het college te melden. Het college gaat bij een melding na of er een terugbetalingsverplichting is

  • b.

    De erven van de eigenaar/bewoner als bedoeld onder a treden in de plaats van de eigenaar/ bewoner

  • c.

    Er is een verplichting tot terugbetaling als de meerwaarde door de voorziening groter is dan € 20.000

  • d.

    De terugbetaling wordt bepaald door de formule:

90% van de meerwaarde bij verkoop na 1 jaar.

80% van de meerwaarde bij verkoop na 2 jaren.

70% van de meerwaarde bij verkoop na 3 jaren.

60% van de meerwaarde bij verkoop na 4 jaren.

50% van de meerwaarde bij verkoop na 5 jaren.

40% van de meerwaarde bij verkoop na 6 jaren.

30% van de meerwaarde bij verkoop na 7 jaren.

20% van de meerwaarde bij verkoop na 8 jaren.

10% van de meerwaarde bij verkoop na 9 jaren.

Artikel 5.3.11 Maxima bij uitbreiding woning

Bij een aanbouw aan de woning of uitbreiding van ruimten in de woning wordt voor maximaal onderstaand aantal m² een pgb verleend, tenzij er een medische noodzaak is voor een ander maximum en dit door een onafhankelijk medicus of paramedicus is vastgesteld.

Soort vertrek

Max m² aanbouw

Max m² uitbreiding

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

Eénpersoonsslaapkamer

10

4

Tweepersoonsslaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Wastafel in badkamer

2

1

Doucheruimte in badkamer

3

2

Entree/hal/gang

5

2

Berging

6

4

Artikel 5.3.12 Onderhoud, keuring en reparatie van een woning

De cliënt die een voorziening vraagt in het kader van kosten van onderhoud, keuring en reparatie kan daarvoor in aanmerking komen wanneer:

  • a.

    de woonvoorziening haar grondslag heeft in een wettelijke voorziening,

  • b.

    de cliënt de woonruimte als hoofdverblijf heeft en

  • c.

    de voorziening in natura kan worden verstrekt, tenzij de kosten van de voorziening deel uit

  • d.

    maken van de verstrekking van een woonvoorziening als pgb. In dat geval wordt een passend bedrag vastgesteld op basis van ervaringsbedragen.

Artikel 5.3.13 Tijdelijke huisvesting

  • a.

    De cliënt die een voorziening vraagt in de niet vermijdbare dubbele woonlasten 1. bij tijdelijke huisvesting in een zelfstandige woonruimte of 2. bij de noodzaak de bestaande woning langer te moeten aanhouden, krijgt de feitelijke lasten tot aan de maximum huurgrens ingevolge de Wet op de huurtoeslag voor een periode van maximaal zes maanden vergoed.

  • b.

    De cliënt die een voorziening vraagt in de niet vermijdbare dubbele woonlasten bij tijdelijke huisvesting in een niet zelfstandige woonruimte, krijgt de helft van de feitelijke lasten tot aan de maximum huurgrens ingevolge de Wet op de huurtoeslag voor een periode van zes maanden vergoed.

Artikel 5.3.14 Verhuis- en herinrichtingvergoeding

De cliënt die verhuist van een niet adequate woning naar een adequate woning kan in aanmerking komen voor financiële tegemoetkoming tot een maximum van € 2.500.

Artikel 5.3.15 Woningsanering

  • a.

    Voor een woningsanering wordt een tegemoetkoming verleend gelijk aan de normbedragen in de Nibud richtlijnen. Een verstrekking is alleen mogelijk als de te vervangen vloerbedekking en/of gordijnen nog niet zijn afgeschreven. Is de afschrijvingstermijn onbekend, dan bepaalt het college de afschrijvingstermijn.

  • b.

    Voor een woningsanering wordt bij cliënten vanaf achttien jaar een eigen aandeel in rekening gebracht dat is gebaseerd op de feitelijke kosten.

Artikel 5.3.16 Carapatiënten

  • a.

    Is door een huisarts en/of longarts de diagnose gesteld dat sprake is van een allergie, astma of chronische bronchitis (CARA), dan is toekenning van een financiële tegemoetkoming voor woningsanering mogelijk.

  • b.

    De sanering bestaat in de regel uit nieuwe vloerbedekking enkel in de slaapkamer, maar bij kinderen onder de vier jaren kan ook een nieuwe vloerbedekking in de woonkamer worden gelegd.

  • c.

    De noodzaak voor een financiële vergoeding wordt mede bepaald in relatie tot het levenspatroon en leefregels. Relevant zijn bijvoorbeeld de woninginrichting, ventilatiemogelijkheden en het rookgedrag. Het college kan hierover advies vragen, eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde Caraverpleegkundige.

  • d.

    De cliënt dient zich na de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting te houden en dient zelf waar mogelijk maatregelen te treffen ter voorkoming of verergering van CARA-klachten.

  • e.

    De tegemoetkoming wordt geweigerd:

  • als de cliënt bij aanschaf van een artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij daarop overgevoelig zou reageren of

  • als de gevraagde voorziening niet tot verbetering van de situatie van cliënt leidt of

  • als de te vervangen stoffering is afgeschreven, dan wel ouder is dan twaalf jaren of

  • bij een verhuizing omdat dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

  • f.

    De tegemoetkoming wordt normaal gesproken verstrekt als de cliënt bij de aanschaf van materialen vooraf niet had kunnen weten dat CARA zou ontstaan, of dat die zou verergeren en als vervanging medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

  • g.

    Een pgb voor een woningsanering wordt slechts éénmaal verstrekt.

  • h.

    De tegemoetkoming wordt in hoogte afgestemd op de afschrijvingstermijn van de stoffering:

  • 100% als het artikel tot en met 2 jaren oud is,

75% als het artikel 3 tot en met 5 jaren oud is,

50% als het artikel 6 tot en met 8 jaren oud is,

25% als het artikel 9 tot en met 11 jaren oud is.

Artikel 5.3.17 Aanvullende afspraken woonvoorzieningen

Plaatsen mobiele zorgunit huurwoning

Wanneer bij een grote woningaanpassing (bijvoorbeeld een aanbouw) bij een huurwoning het primaat van de verhuizing niet toegepast kan worden, dan wordt er waar mogelijk gekozen voor een mobiele zorgunit, tenzij:

  • de kosten van een aanbouw lager zijn;

  • dit vanwege omstandigheden (bijvoorbeeld beschikbare ruimte) niet mogelijk is. In dat geval komt verhuizing wel aan de orde.

De zorgunit wordt in bruikleen verstrekt.

Plaatsen mobiele zorgunit particuliere woning

Wanneer het een particuliere woning betreft en de cliënt wenst een verbouwing boven een adequate mobiele zorgunit dan worden maximaal de kosten vergoed die het plaatsen van een mobiele zorgunit gekost zou hebben.

Artikel 5.4 Vervoersvoorzieningen

 

Artikel 5.4.1 Inleiding en afbakening

Vervoer wordt als zodanig nadrukkelijk genoemd in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. Vervoer draagt bij aan het zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen in de eigen omgeving. Het resultaat van een maatwerkvoorziening is dat een cliënt voldoende zelfredzaam is en in staat is te participeren in de maatschappij.

De vervoersvoorziening richt zich op het vervoer in de directe woon- en leefomgeving. Hierbij moet gedacht worden aan verplaatsing in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal max. 2000 km te kunnen reizen. Bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Buiten dit gebied kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, in dit geval Valys.

Artikel 5.4.2 Eigen kracht en sociaal netwerk

De cliënt moet zich ervan bewust zijn dat hij eerst uitgaat van zijn eigen mogelijkheden en de mogelijkheden van zijn sociaal netwerk.

Eigen kracht oplossingen zijn bijvoorbeeld:

  • Een vervoermiddel zoals een auto, een scooter, een fiets (met trapondersteuning) of een ander zelf aangeschaft vervoermiddel, waarmee in de vervoersbehoefte kan worden voorzien

  • Het regulier openbaar vervoer Het openbaar vervoer (OV) bestaat uit trein, bus, tram en metro. Het OV-beleid gaat uit van de inclusieve samenleving, waarbij het regulier openbaar vervoer ook toegankelijk is voor personen met een beperking.

Van de cliënt wordt ook verwacht dat hij de mogelijkheden verkent om bij het sociaal vervoer een beroep te doen op de sociale omgeving. Te denken valt aan vervoer naar de kerk, vereniging of club. Vaak kan het vervoer gebundeld of gecombineerd worden. Door samen te reizen wordt de participatie gestimuleerd.

Artikel 5.4.3 Algemene- en voorliggende voorzieningen

PlusOV is (ook) een algemene voorziening. Hiervan zal de cliënt, eventueel met behulp van zijn sociaal netwerk, gebruik kunnen maken. Ook is het openbaar vervoer steeds vaker toegankelijk en bruikbaar voor cliënten met een beperking, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de assistentie van de NS of RRReis.

Andere wettelijke regelingen gaan voor op de Wmo. In het kader van de vervoersvoorzieningen kan gedacht worden aan de volgende regelingen:

  • Valys-systeem voor bovenregionaal vervoer

  • Vervoersregelingen in verband met werk

  • Het vervoer in verband met vrijwilligerswerk

  • Het vervoer in verband met het volgen van onderwijs

  • Het vervoer in verband met bezoek aan medisch behandelaars of therapie (bijvoorbeeld het zittend ziekenvervoer)

  • Vervoer voor Wlz-instellingsbewoners.

Artikel 5.4.4 Primaat collectief vervoer

Als vaststaat dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is om zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren, wordt eerst beoordeeld of gebruik van collectief vervoer een oplossing biedt. Het collectief vervoer is een open systeem waarvan iedereen in het vervoersgebied gebruik kan maken.

Het gaat om vervoer van deur tot deur, op bestelling. Er wordt gereden met (rolstoel-) taxibusjes of een gewone taxi (personenauto). Met het collectief vervoer kan de cliënt binnen een straal van ongeveer 20 kilometer reizen. Voor gebruik van het collectief vervoer met een Wmo-pas is een ritbijdrage per zone conform het openbaar vervoer verschuldigd.

Artikel 5.4.5 Maatwerkvoorzieningen vervoer

Als de cliënt niet geholpen kan worden door middel van zijn eigen kracht, sociaal netwerk of een collectieve voorziening zal een passende maatwerkvoorziening worden ingezet. Ook hierbij geldt het principe goedkoopst adequaat.

Met de door het college gecontracteerde leverancier zijn afspraken gemaakt welke voorzieningen binnen het zogenaamde "kernassortiment" geleverd worden. De samenstelling van dit pakket is zodanig dat er voor iedere cliënt een passende maatwerkvoorziening geleverd kan worden. De leverancier van het hulpmiddel stelt in overleg met de cliënt vast hoe het hulpmiddel technisch wordt uitgevoerd om te voldoen aan het functioneel programma van eisen. Hierbij worden de voor de cliënt noodzakelijke opties en individuele aanpassingen aan het hulpmiddel meegenomen.

Er zijn twee soorten maatwerkvoorzieningen vervoer te onderscheiden:

Vervoer

De cliënt krijgt Begeleiding Groep is niet in staat zelf vervoer te organiseren. De vervoersvoorziening 'PlusOV' volstaat niet.

Vervoer Plus

De cliënt krijgt Begeleiding Groep of Behandeling Jeugd en is niet in staat zelf vervoer te organiseren. De vervoersvoorziening 'PlusOV' volstaat niet. De cliënt is jonger dan 18 jaar en/of is rolstoelafhankelijk, waardoor een hoger tarief geldt dan voor Vervoer.

De productdefinities vervoer staan in het meest recente Zorgproductenboek. Gewenning- en haalbaarheidslessen: Door de leverancier kunnen gewenning of haalbaarheidslessen gegeven worden.

Artikel 5.4.6 Autoaanpassing

  • a.

    Autoaanpassingen worden uitsluitend in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt en enkel als de auto niet ouder is dan 5 jaar en het een auto in eigendom betreft.

  • b.

    Plus OV is voorliggend aan de autopassingen

  • c.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming is maximaal het in de offerte opgenomen bedrag en alleen voor zover het noodzakelijke aanpassingen betreft.

Artikel 5.4.7 Uitgesloten doelen

Geen voorziening binnen de kaders van de Wmo wordt toegekend voor:

  • a.

    recreatie en ontspanning die niet tot het standaardlevenspatroon behoren

  • b.

    woon-werkverkeer, want het UWV kent daarvoor voorzieningen toe en ook de participatiewet biedt mogelijkheden

  • c.

    vrijwilligerswerk, want de Centrale Raad van Beroep gaat er van uit dat de organisatie, waarvoor het werk wordt verricht, betaalt

  • d.

    vervoer van en naar medische behandelaars, want de Regeling Zorgverzekering kent voorliggende voorzieningen. In de jurisprudentie komen spaarzame uitzonderingen voor bij een medische noodzaak en daardoor is een zorgvuldige afweging nodig.

  • e.

    vervoer van en naar begeleiding groep (dagbesteding) als de cliënt gebruik kan maken van PlusOV.

  • f.

    onderwijs, want er zijn voorliggende voorzieningen, zoals leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving en voorzieningen via het UWV, de voormalige Wet Rea-voorzieningen.

Artikel 5.5 Rolstoelvoorzieningen

 

Artikel 5.5.1 Inleiding en afbakening

Een rolstoel is bedoeld voor het verplaatsen in en om de woning en is essentieel om de zelfredzaamheid en participatie van een cliënt te verbeteren of te behouden. Het hoeft niet zo te zijn dat de cliënt de gehele dag is aangewezen op een rolstoel Als de cliënt bijvoorbeeld wel een kleine afstand te voet (bijvoorbeeld 50 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan hij of zij op een rolstoelvoorziening aangewezen zijn. Het moet dan veelal wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een rollator of trippelstoel) geen oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Ook individuele aanpassingen en accessoires aan een rolstoel kunnen vallen onder de maatwerkvoorziening rolstoel.

Artikel 5.5.2 Eigen kracht en sociaal netwerk

Het inzetten van de eigen kracht door de cliënt kan zich vertalen in het met eigen middelen huren of aanschaffen van een rolstoel, bijvoorbeeld op internet of bij leveranciers. Dit zal meestal eenvoudige (incidenteel) rolstoelen betreffen. Ook het lenen van een rolstoel bij derden (kennissen bijvoorbeeld) kan een tijdelijk oplossing bieden, bijvoorbeeld nodig is bij het maken van een uitstapje.

Artikel 5.5.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen:

Accessoires die niet medisch noodzakelijk zijn worden doorgaans als algemeen gebruikelijke beschouwd en daarom niet vergoed. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:

  • Boodschappenmand of bagagetas

  • Tweede spiegel op de rolstoel

  • Regenpak/-kleed

  • Winterbekleding, been-/voetzak

  • Rolstoelhandschoenen of bandenpomp

Andere wettelijke regelingen gaan voor op de Wmo. In het kader van de rolstoelvoorzieningen kan gedacht worden aan de volgende regelingen:

  • Uitleenmogelijkheid bij tijdelijke noodzaak op grond van de Zvw

  • Rolstoelvoorziening op grond van de Wlz

  • Trippelstoelen kunnen op grond van de zorgverzekeringswet worden verstrekt. Een rollator wordt alleen in uitzonderingssituatie nog door de zorgverzekering verstrekt. Dit hulpmiddel wordt meestal als algemeen gebruikelijke voorziening beschouwd.

Artikel 5.5.4 Maatwerkvoorziening rolstoel:

Als blijkt dat de cliënt, al dan niet met behulp van een algemene- of voorliggende voorziening, niet in zijn verplaatsingsbehoefte kan voorzien kan een rolstoel verstrekt worden.

Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende rolstoelvoorzieningen:

  • Handmatig voortbewogen rolstoel

  • Elektrisch voortbewogen rolstoel

  • Aanpassingen aan de rolstoel.

Met aanpassingen aan de rolstoel wordt het volgende bedoeld: De meeste rolstoelen worden in een standaarduitvoering geleverd. Bij de keuze van de rolstoel zal worden gezocht naar een rolstoel die in de standaarduitvoering zo passend mogelijk is en ook zoveel mogelijk tegemoetkomt aan de eisen van de cliënt. Toch zal in een aantal gevallen aanpassingen noodzakelijk zijn om de rolstoel tot een passend middel te maken. Soms bestaat het aanpassen van de rolstoel uit het toevoegen van standaard rolstoelonderdelen. In andere gevallen zal een aanpassing individueel en op maat gemaakt moeten worden. Ook kunnen er accessoires op de rolstoel nodig zijn om de rolstoel tot een passend middel te maken. Zowel de aanpassingen als de accessoires moeten medisch noodzakelijk zijn. Daarnaast moeten de aanpassingen en accessoires tot doel hebben om de rolstoel een passende voorziening te maken om de rolstoelgebruiker buitenshuis en/of binnenshuis te laten verplaatsen.

Artikel 5.5.5 Sportvoorziening

Een bijzondere groep maatwerkvoorzieningen die onder de rolstoelen valt zijn de sportvoorzieningen. Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport-, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een andere voor sport bedoelde voorziening.

Bij de beoordeling van de melding wordt uiteraard in eerste instantie nagegaan of er geen voorliggende voorzieningen, fondsen of andere subsidies zijn en of een persoon aan de criteria om in aanmerking te komen voor een sportvoorziening voldoet. Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per 4 jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. De cliënt moet aannemelijk maken dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld en mag van de cliënt zelf ook worden verwachten dat hij een deel van de kosten draagt.

De criteria om voor een sportvoorziening in aanmerking te komen zijn:

  • a.

    Er is sprake van zodanig aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dat sportbeoefening zonder deze voorziening onmogelijk is.

  • b.

    Er is geen oplossing binnen de eigen kracht of het eigen netwerk

  • c.

    Er bestaat geen aanspraak op een vergoeding via een voorliggende voorziening

  • d.

    Puur recreatieve activiteiten worden niet onder sport gerekend.

Voorzieningen voor topsport worden uitgesloten van verstrekking op grond van de Wmo. Door middel van sponsoring of andere regelingen moet hier een oplossing voor worden gevonden.

De sportvoorziening wordt uitsluitend als financiële tegemoetkoming verstrekt. Bij de verstrekking kan een algemeen gebruikelijk deel in mindering worden gebracht. Dit bedragen de kosten die een persoon zonder beperkingen in een gelijke situatie anders ook had moeten betalen.

Artikel 5.5.6 Maximale vergoeding sportvoorziening

De sportvoorziening wordt verstrekt als financiële tegemoetkoming en bedraagt maximaal € 3.500 voor de aanschaf en het onderhoud van de voorziening voor de duur van vier jaren.

Artikel 5.6 Begeleiding

 

Artikel 5.6.1 Inleiding en afbakening:

Onder Begeleiding wordt verstaan: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden.

Artikel 5.6.2 Eigen kracht en sociaal netwerk

Het college beoordeelt oplossingen in de vorm van de eigen kracht van cliënt, gebruikelijke zorg of de inzet van het sociaal netwerk. Van de partner kan verwacht worden dat gebruikelijke taken als begeleiding in de thuissituatie zoals bijhouden van de administratie of het nakomen van afspraken overgenomen wordt. Hierbij wordt rekening gehouden met de draagkracht van mantelzorgers. In geval van bijvoorbeeld dreigende overbelasting van de mantelzorger kan tijdelijk een maatwerkvoorziening worden toegekend ter ontlasting en stabilisatie.

Artikel 5.6.3 Algemene en voorliggende voorzieningen:

Als een cliënt niet vanuit zijn eigen mogelijkheden en sociaal netwerk zelfredzaam kan zijn wordt gekeken naar algemene of voorliggende voorzieningen. Hier wordt in ieder geval rekening gehouden met (niet limitatief):

  • Algemeen maatschappelijk werk: maatschappelijk werk via Maatschappelijke Ondersteuning

  • MEE Veluwe: kortdurende ondersteuning van mensen met een beperking. Zonder indicatie mogelijk

  • Welzijnsorganisaties: als de cliënt gebruik kan maken van activiteiten aangeboden door een welzijnsorganisatie of een dorpshuis / buurthuis is er geen indicatie voor een maatwerkvoorziening

  • Ontmoetingsprojecten / vrijwilligers: Als de cliënt gebruik kan maken van passende ontmoetingsprojecten of vrijwilligersinzet geboden door welzijnsorganisaties is er geen indicatie voor een maatwerkvoorziening.

Wettelijke voorliggende voorzieningen:

  • Participatiewet: degenen die arbeidsverplichtingen hebben op grond van de Participatiewet hebben geen aanspraak op begeleiding groep ter vervanging van arbeid

  • Zorgverzekeringswet: Persoonlijke verzorging en verpleging zijn onderdelen van de zorgverzekeringswet. In sommige gevallen zal voor de persoonlijke verzorging in het kader van begeleiding afstemming moeten worden gezocht met de wijkverpleegkundige om dubbele financiering te voorkomen

  • Wlz: Cliënten die 24 uur per dag toezicht of ondersteuning nodig hebben dienen in eerste instantie een aanvraag in te dienen voor de Wlz

  • Jeugdwet: opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking, medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis of tijdelijke opname worden op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan in sommige gevallen ondersteunend op de opvoedondersteuning thuis ter bevordering van de zelfredzaamheid van ouders worden geboden. Aanspraak op de Jeugdwet is er voor kinderen tot 18 jaar. In sommige gevallen kan de doelgroep van het 18e tot en met het 23ste jaar gebruik blijven maken van de Jeugdwet

  • Arbeidsvoorzieningen: op grond van de Ziektewet, WIA, Wajong, WSW en Participatiewet zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dat dan begeleiding groep (dagbesteding) kan worden overwogen. Ook vrijwilligerswerk wordt hierin meegenomen.

Artikel 5.6.4 Maatwerkvoorziening begeleiding

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot het oplossen van het probleem zal het college compenseren met een maatwerkvoorziening. Een maatwerkvoorziening begeleiding heeft de volgende twee doelen:

  • De zelfredzaamheid en participatie van het gezin/ de cliënt is verbeterd of blijft behouden door het bieden van hulp gericht op het verbeteren, stabiliseren of behouden van de fysieke of geestelijke gezondheid van het individu

  • Cliënt kan thuis zorgen voor kinderen of huisgenoten die tot zijn gezin behoren.

De productdefinities begeleiding staan in de meest recente versie van het Zorgproductenboek.

Artikel 5.6.5 Begeleiding individueel

De medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning beoordeelt het doel van de begeleidingsactiviteiten en stelt vast of er individuele begeleiding nodig is. Hij beoordeelt ook:

  • welke begeleidingsactiviteiten nodig zijn

  • hoeveel tijd daar per keer mee gemoeid is

  • en hoe vaak die plaats vinden per dag/week

  • of begeleiding planbaar of niet planbaar is (kan de cliënt een hulpverlener oproepen?)

  • en of en zo ja in welke mate er toezicht nodig is.

Er zijn drie vormen Begeleiding Individueel te onderscheiden:

Begeleiding Individueel Licht

Van lichte individuele begeleiding is sprake als de cliënt ondersteuning vraagt bij eenvoudige zelfredzaamheids- en ondersteuningsvragen op één of twee leefgebieden. Vaak op het gebied van het sociaal netwerk (bijv. sociale redzaamheid of eenzaamheid) en activiteiten dagelijks leven (bijv. toezien op zelfzorg en opvoed/opgroei-ondersteuning). De cliënt heeft ondersteuning nodig bij het oefenen met (sociale) vaardigheden of handelingen, het aanbrengen van dag en/of weekstructuur en/of het vergroten of behouden van de regie.

Begeleiding Individueel Basis

Van basis individuele begeleiding is sprake als de cliënt ondersteuning vraagt bij het vasthouden of vergroten van de regie. De problematiek beperkt zich tot één of enkele leefgebieden. Cliënt heeft ondersteuning nodig om tot actie over te gaan en overzicht te krijgen.

Begeleiding Individueel Complex

Van complexe individuele begeleiding is sprake als de cliënt regieverlies ervaart (weet niet meer wat te doen, overzicht kwijt, kan problematiek niet meer voldoende managen). De situatie is instabiel, er is een reëel risico op het ontstaan van een crisis. Regie moet (deels) overgenomen worden. De cliënt zit met het denken en handelen vast in bepaalde patronen en heeft ondersteuning nodig om deze te doorbreken. De cliënt heeft onvoldoende inzicht in eigen problematiek. Er is sprake van meervoudige en complexe problematiek op vier of meer leefgebieden bij de cliënt en/of cliëntsysteem.

Artikel 5.6.6 Begeleiding groep (dagbesteding)

De medewerker van Maatschappelijke Ondersteuning beoordeelt het doel van de begeleidingsactiviteiten en stelt vast of er dagbesteding nodig is, omdat er behoefte is aan andersoortig dagprogramma dan werk of school, of ten behoeve van structurering van de dag of ontlasting van mantelzorg. Hij beoordeelt ook hoeveel dagdelen daar per week mee gemoeid zijn op basis van het doel.

Er zijn vijf vormen Begeleiding Groep te onderscheiden:

Begeleiding Groep Licht

Van lichte begeleiding groep is sprake als de cliënt ondersteuning vraagt bij het vasthouden of vergroten van de regie. De problematiek beperkt zich tot één of enkele leefgebieden. De zorgverlener levert een bijdrage aan het behoud of zo lang mogelijk behouden van:

  • vaardigheden en handelingen en/of

  • het bieden van contacten om sociaal isolement te voorkomen en/of

  • het bieden van een betekenisvolle invulling van de dag.

Begeleiding Groep Basis

Van basis begeleiding groep is sprake als de cliënt ondersteuning vraagt bij het vasthouden of vergroten van de regie. De problematiek beperkt zich tot één of enkele leefgebieden. De zorgverlener levert een bijdrage aan het verkrijgen en behouden van structuur binnen het (sociaal) maatschappelijk leven en het ontwikkelen van vaardigheden die daarvoor nodig zijn. Zo nodig voorziet de zorgverlener zelf (tijdelijk) in die structuur.

Begeleiding Groep Complex

Van complexe begeleiding groep is sprake als de cliënt regieverlies ervaart (weet niet meer wat te doen, overzicht kwijt, kan problematiek niet meer voldoende managen). Er is sprake van complexe problematiek op vier of meer leefgebieden bij de cliënt. De zorgverlener neemt het initiatief voor het verkrijgen (of zelf realiseren) van (meer) structuur binnen het (sociaal) maatschappelijk leven bij de cliënt.

Begeleiding Groep Duurzaam

Van duurzame begeleiding groep is sprake als de cliënt meerdere beperkingen heeft aangaande de zelfredzaamheid. De cliënt kan met veel moeite op een aantal leefgebieden met enige mate zelfstandig functioneren mits daar begeleiding bij geboden wordt. Er is ondersteuning nodig bij het verkrijgen en vasthouden van een dag- en/of weekstructuur. Het is nodig dat de cliënt gestimuleerd wordt tot het deelnemen aan activiteiten en het aangaan van sociale contacten met anderen. De cliënt heeft behoefte aan inzicht in zijn beperkingen. Er is sprake van enige regieverlies. De cliënt kan prima in een groep functioneren.

Het cliëntsysteem en/of de mantelzorger dient ontlast te worden in de dagelijkse zorg voor deze cliënt.

Bij de cliënt is er sprake van een ziektebeeld en/of beperking waarbij met de tijd verslechtering wordt verwacht. Het is de verwachting dat de behoefte aan ondersteuning bij de zelfzorg zal toenemen en dat er in toenemende mate toezicht, nabijheid en structuur nodig is.

Begeleiding Groep Duurzaam Intensief

Van duurzaam intensieve begeleiding groep is sprake als de cliënt meerdere beperkingen heeft aangaande de zelfredzaamheid. De cliënt kan slechts met veel moeite op een aantal leefgebieden met enige mate zelfstandig functioneren mits daar begeleiding bij geboden wordt. Op enkele leefgebieden kan cliënt niet zelfstandig functioneren en er is continu begeleiding nodig. Er is ondersteuning nodig bij het verkrijgen en vasthouden van een dag- en/of weekstructuur. Het is nodig dat de cliënt actief en herhaaldelijk gestimuleerd wordt tot het deelnemen aan activiteiten en het aangaan van sociale contacten met anderen. De cliënt heeft behoefte aan inzicht in zijn beperkingen en ondersteuning bij het verbeteren van het psychisch welbevinden. Er is sprake van regieverlies. Er is sprake van (ernstige) gedragsproblematiek die van invloed is op het functioneren in een groep.

Het cliëntsysteem en/of de mantelzorger dient ontlast te worden in de dagelijkse zorg voor deze cliënt.

Bij de cliënt is er sprake van een ziektebeeld en/of beperking waarbij met de tijd verslechtering wordt verwacht. Het is de verwachting dat de behoefte aan ondersteuning bij de zelfzorg zal toenemen en dat er in toenemende mate toezicht, nabijheid en structuur nodig is.

Er is sprake van een intensieve vorm van begeleiding. Indien er op meerdere leefgebieden continu begeleiding nodig is zal afstemming plaatsvinden over een mogelijke Wlz-indicatie.

Artikel 5.6.7 Persoonlijke verzorging

Persoonlijke verzorging valt alleen onder de Wmo 2015 wanneer de behoefte aan persoonlijke verzorging samenhangt met de behoefte aan begeleiding. Voor de Wmo 2015 geldt het criterium van de behoefte aan ondersteuning bij de zelfredzaamheid. Voor de Zorgverzekeringswet geldt het criterium van de behoefte aan geneeskundige zorg, of een hoog risico daarop.

Zodra er sprake is van gekwalificeerde/ medische (geneeskundige) handelingen of een verhoog risico daarop, dan komt de cliënt voor alle persoonlijke verzorging in alle gevallen geheel in de ZVW.

Artikel 5.7 Beschermd Thuis (per 1-1-2023)

 

Artikel 5.7.1 Inleiding

Vanaf 1 januari 2015 zijn de Maatschappelijke Opvang en het Beschermd Wonen (hierna: MO/BW) voor mensen met psychische of psychosociale problemen een verantwoordelijkheid van elke gemeente. Dit is conform de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. In de regio Oost-Veluwe wordt deze verantwoordelijkheid gezamenlijk gedragen door de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe, Heerde, Hattem en Voorst en is er sprake van een regionale samenwerking welke is vastgelegd in een convenant. Met de invoering van een woonplaatsbeginsel en het daarmee samenhangend nieuw verdeelmodel, gepland voor 1 januari 2024, wordt de doordecentralisatie van beschermd wonen voortgezet en wordt daarmee de centrumgemeente constructie voor Beschermd Wonen losgelaten. Middels een ingroeipad van tien jaar wordt het historisch budget wat centrumgemeentes ontvangen afgebouwd en krijgen alle individuele gemeenten een eigen budget voor beschermd wonen overgemaakt op basis van een nieuw objectief verdeelmodel. Voor wat betreft Maatschappelijke Opvang is er sprake van voortzetting van de centrumgemeente constructie.

De gemeenten in de regio Oost-Veluwe hebben zich uitgesproken over blijvende financiële solidariteit en regionale samenwerking op het gebied van MO/BW. Daartoe wordt een regionaal budget gevormd waarbij elke individuele gemeente op basis van een jaarlijks bij te stellen percentage een deel van het eigen individuele budget voor Beschermd Wonen overhevelt naar een regionaal budget. Het budgethouderschap hiervan is belegd bij de gemeente Apeldoorn.

Via de verlening van het mandaat bieden de regiogemeenten de budgethouder het juridisch kader om de betreffende taken daadwerkelijk uit te voeren. De taken die de budgethouder uitvoert voor de gemeenten in de regio Oost-Veluwe zijn vastgelegd in een DVO.

Wanneer gemeenten spreken over beschermd thuis, dan bedoelen zij daarmee beschermd wonen zoals bedoeld in de wet maatschappelijke ondersteuning 2015, maar ook over beschermd wonen in een tussenvorm of zelfstandig in de wijk.

Artikel 5.7.2 Overgangsjaar 2023 voor beschermd thuis

In 2021 zijn gemeenten in de regio Oost-Veluwe gestart met de implementatie van het Regionaal Ontwerp Beschermd Thuis 2030 welke specifiek gericht is op de transformatie van beschermd wonen naar een beschermd thuis voor mensen met een psychische kwetsbaarheid in de regio Oost-Veluwe. Een onderdeel hiervan is een nieuwe regionale inkoop voor beschermd wonen naar beschermd thuis.

De geplande ingangsdatum van het nieuwe inkoopcontract voor beschermd thuis is 1 januari 2024. Dit komt overeen met de datum van invoering van het woonplaatsbeginsel en het nieuw verdeelmodel voor beschermd wonen. Gemeenten gaan nieuwe producten, zogeheten 'integrale hersteltrajecten, inkopen welke uitvoering moeten geven aan de uitgangspunten van het regionaal ontwerp beschermd thuis 2030. In het overgangsjaar 2023 wordt er nog gewerkt met de producten zoals wij die sinds 2019 kennen voor het domein MO/BW, de zogeheten Wonen/Verblijf producten. Vanaf 2024 gaan gemeenten werken met nieuwe producten. In 2023 worden de beleidsregels van een update voorzien met nieuwe productbeschrijvingen. De criteria zoals die in de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2023 zijn opgenomen zijn zowel van toepassing op de huidige producten als op de nieuw in te kopen producten. In beide gevallen gaat het om producten uit het domein MO/BW, vanaf 2024 Beschermd Thuis, waarvoor het college een cliënt in aanmerking kan laten komen wanneer deze voldoet aan de criteria zoals die zijn opgenomen in de verordening.

Artikel 5.7.3 Afwegingskader Beschermd Thuis

Het college kan een cliënt in aanmerking laten komen voor een maatwerkvoorziening beschermd thuis, in het overgangsjaar 2023 nog MO/BW, indien de cliënt:

  • a.

    is aangewezen op een beschermde woonomgeving ter voorkoming van verwaarlozing/teloorgang, maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen.

  • b.

    er sprake is van complexe psychosociale en psychiatrische problematiek

  • c.

    niet in staat is om zichzelf op eigen kracht te handhaven in de samenleving

  • d.

    niet geholpen is met ondersteuning vanuit voorliggende en algemene voorzieningen aangevuld met ambulante maatwerkvoorzieningen al dan niet gecombineerd met respijtverblijf of een tijdelijk terugvalverblijf

  • e.

    binnen redelijke termijn zichzelf weer op eigen kracht zou kunnen handhaven in de samenleving zonder beschermde woonomgeving.

Het college kan een cliënt in aanmerking laten komen voor tijdelijk intramuraal verblijf bij een instelling waarbij er 24/7 begeleiding beschikbaar is op de locatie indien de cliënt:

  • a.

    niet geholpen is met reeds ingezette ambulante maatwerkvoorzieningen vanuit een beschermde woonomgeving waardoor de leefsituatie instabiel is geworden

  • b.

    ADL-taken niet meer zelfstandig kan uitvoeren en de regie overgenomen moet worden

  • c.

    is aangewezen op 24/7 toezicht in de nabijheid omdat verwaarlozing/teloorgang, maatschappelijk overlast of gevaar voor cliënt en anderen niet meer afgewend kan worden in de huidige leefsituatie

Alle colleges in de regio Oost-Veluwe hebben in 2017 een besluit genomen om zich te houden aan het:

  • Convenant 'Landelijke toegankelijkheid maatschappelijke opvang' en de daarbij behorende handreiking 'Landelijke toegang maatschappelijke opvang'.

  • Convenant 'Landelijke toegankelijkheid Beschermd Wonen' en de daarbij behorende handreiking en beleidsregels 'Landelijke toegang Beschermd Wonen'.

De colleges hebben tevens het besluit genomen om de bij deze convenanten behorende beleidsregels ook ongewijzigd vast te stellen als beleidsregels van de desbetreffende gemeenten.

Artikel 5.7.4 Voorliggende voorzieningen

Binnen de Wmo is ambulante ondersteuning voorliggend op Beschermd Thuis. Zie hiervoor beleidsregels begeleiding individueel. Voor cliënten in Beschermd Thuis is dagbesteding in de vorm van een algemene voorziening voorliggend aan dagbesteding in de vorm van een maatwerkvoorziening. Zie hiervoor beleidsregels Begeleiding Groep en Werkt Mee.

Artikel 5.7.5 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Voor de Algemeen gebruikelijke voorzieningen verwijzen wij naar een apart hoofdstuk hierover.

Artikel 5.7.6 Maatwerkvoorzieningen

De beschikbare maatwerkvoorzieningen staan in de productcodelijst weergegeven. Na afronding van de inkoop (medio 2023) komt het nieuwe overzicht met de maatwerkvoorzieningen beschikbaar, geldig vanaf 1 januari 2024.

Artikel 5.7.6.1 Afbakening maatwerkvoorzieningen beschermd thuis in 2023

Als college op basis van het afwegingskader bij 3 heeft bepaald een cliënt in aanmerking te laten komen voor een maatwerkvoorziening dan zijn er verschillende producten te kiezen. De productkeuze voor een maatwerkvoorziening beschermd thuis, in 2023 de producten Wonen/Verblijf, wordt bepaald op basis van cliëntprofielen uit het zorgproductenboek van de ZorgRegio MIJ/OV. Deze profielen zijn tevens opgenomen in deze beleidsregels.

In het zorgproductenboek is bepaald dat:

de producten

vallen onder het cliëntprofiel

Wonen/Verblijf Crisis Basis

Crisis

Wonen/Verblijf Crisis Hoog

Crisis

Wonen/Verblijf Groep met begeleiding Intensief

Intensief

Wonen/Verblijf Groep met begeleiding Perspectief

Perspectief

Wonen/Verblijf Individueel met begeleiding Perspectief

Perspectief

Wonen/Verblijf Groep met begeleiding Duurzaam

Duurzaam

De producten Partnerplaats, Opslag kindplaats, Time-Out Voorziening, Vervoer en Zorgcoördinatie vallen onder meerdere cliëntprofielen en zullen hier niet verder beschreven worden. Voor deze en andere productbeschrijvingen wordt verwezen naar het zorgproductenboek van de ZorgRegio MIJ/OV.

De producten Wonen/Verblijf met een omschrijving van het type cliënt:

Wonen/Verblijf Individueel met begeleiding Perspectief

Cliënt is stabiel, maar ondervindt problemen op meerdere leefgebieden. Cliënt beschikt over dusdanige zelfregie en zelfinzicht dat zelfstandig wonen realistisch is.

Wonen/Verblijf Groep met begeleiding Perspectief

Cliënt is stabiel, maar ondervindt problemen op meerdere leefgebieden. Cliënt beschikt over enige mate van zelfinzicht en zelfregie. Cliënt heeft behoefte aan groepsstructuur. Zelfstandig wonen is nog geen optie.

Wonen/Verblijf Groep met begeleiding Intensief

Cliënt is instabiel, maar niet in crisis. Intensieve, maar niet planbare zorgvraag. Regie moet (tijdelijk) worden overgenomen.

Wonen/Verblijf Groep met Begeleiding Duurzaam

Cliënt is reeds enige tijd stabiel. De kans op herstel is niet in te schatten en heeft niet de primaire focus. Gezien problematiek en leerbaarheid zijn op korte termijn geen grote ontwikkelstappen te verwachten.

Voor bovenstaande producten geldt dat deze ook ingezet kunnen worden in de vorm 'scheiden wonen/zorg' waarbij de cliënt zelf de huur betaald.

Wonen/Verblijf Crisis Basis

Cliënt heeft een niet uitstelbare hulpvraag met acute problematiek op twee tot drie leefgebieden. Er is sprake van regieverlies (met name op de gebieden huisvesting en financiën (weet niet meer wat te doen, overzicht kwijt, kan problematiek niet meer voldoende managen)) en/of sprake van onveiligheid in de thuissituatie, en cliënt is 7x24 uur aangewezen op bereikbaarheid van hulp. Deze hulp kan in de thuissituatie niet geboden worden, waardoor opname noodzakelijk is.

Wonen/Verblijf Crisis Hoog

Cliënt heeft een niet uitstelbare hulpvraag met acute problematiek op vier of meer leefgebieden. Er is regieverlies (weet niet meer wat te doen, overzicht kwijt, kan problematiek niet meer voldoende managen) en/of sprake van onveiligheid in de thuissituatie, en cliënt is 7x24 uur aangewezen op bereikbaarheid van hulp. Deze hulp kan in de thuissituatie niet geboden worden, waardoor opname noodzakelijk is.

Artikel 5.8. Respijtopvang

 

Artikel 5.8.1 Inleiding en afbakening

Respijtopvang ook wel deeltijdverblijf of logeeropvang genoemd doet zich voor in situaties waarin de mantelzorger geheel of gedeeltelijk de zorg voor cliënt als gevolg van (dreigende) overbelasting niet meer uit kan voeren en waarvoor ook het eigen netwerk geen oplossing kan bieden. Het doel van respijtverblijf is het tijdelijk overnemen van het toezicht op een cliënt die permanent, 24 uur per dag toezicht nodig heeft.

Artikel 5.8.2 Eigen kracht en sociaal netwerk

Bij respijtopvang wordt eerst onderzocht of binnen de eigen mogelijkheden van de mantelzorger een oplossing voor de overbelasting kan worden gevonden. Te denken valt aan een familielid of persoon uit het sociale netwerk die een middag of weekend de zorg overneemt.

Artikel 5.8.3 Algemene en voorliggende voorzieningen

Is dat niet of niet voldoende het geval dan beoordeelt het college of voorliggende voorzieningen een oplossing kunnen bieden. Hierbij kan gedacht worden aan een steunpunt mantelzorg dat informatie kan verstrekken over voorzieningen, of een vrijwilligerssteunpunt dat kan bemiddelen voor een vrijwilliger. In sommige gevallen kan een maatwerkvoorziening in vorm van begeleiding groep (dagbesteding) een oplossing zijn voor de overbelasting van de mantelzorger.

Ook wordt er beoordeeld of de cliënt een indicatie voor Zvw-persoonlijke verzorging en verpleging heeft. Wanneer deze zorg door de partner, ouder, volwassen kind en/of andere huisgenoot zelf wordt geleverd via een pgb, kan dit een reden zijn voor (dreigende) overbelasting. De overbelasting kan in dit geval worden verminderd wanneer de mantelzorger in plaats van zelf de persoonlijke verzorging te leveren, deze inkoopt in de vorm van zorg in natura door een thuiszorgaanbieder. Deze oplossing is voorliggend aan een maatwerkvoorziening.

Ten slotte wordt er rekening gehouden met de afbakening met de Zvw en Wlz.

Artikel 5.8.4 Maatwerkvoorziening respijtopvang

Kortdurend verblijf kan aan de orde zijn bij een cliënt die een zodanige beperking heeft dat hij een mantelzorger nodig heeft om de handelingen en activiteiten die hij zelf niet (meer) kan doen, voor hem te verrichten, dan wel om toezicht te houden in verband met gedrags- en of gezondheidsproblematiek.

Er zijn drie vormen van Respijtopvang te onderscheiden:

Respijtopvang Thuis

Van respijtopvang thuis is sprake als de cliënt door zijn of haar zorgbehoefte aangewezen is op zorg die gepaard gaat met toezicht (géén 24 uur). De ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg levert aan de cliënt is noodzakelijk. Deze hulp wordt in de thuissituatie geboden. De problematiek is zodanig dat de cliënt, met inzet van respijtopvang thuis, in de thuissituatie kan functioneren.

Respijtopvang Basis

Van respijtzorg basis is sprake als de cliënt door zijn of haar zorgbehoefte (tijdelijk) is aangewezen op zorg die gepaard gaat met permanent toezicht (24 uur). Het ontlasten van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg levert aan de cliënt is noodzakelijk. Deze hulp kan zowel op een locatie van een opdrachtnemer geboden worden als ook in de thuissituatie of in een logeergezin. Er is (nog) geen sprake van zware problematiek, de cliënt heeft enige individuele begeleiding nodig en kan functioneren in een groep.

Respijtopvang Hoog

Van respijtopvang hoog is sprak als de cliënt door zijn of haar zorgbehoefte (tijdelijk) is aangewezen op zorg die gepaard gaat met permanent toezicht (24 uur). De ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg levert aan de cliënt is noodzakelijk. Deze hulp kan zowel op een locatie van een opdrachtnemer geboden worden als ook in de thuissituatie of in een logeergezin. Er is sprake van zware problematiek, cliënt heeft veel individuele begeleiding nodig en kan functioneren in een groep.

De productdefinities respijtopvang staan in het meest recente Zorgproductenboek.

HOOFDSTUK 6 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 6.1 Waardering mantelzorgers

Mantelzorg is de zorg en ondersteuning die partners, kinderen, familie, vrienden en andere bekenden aan een naaste verlenen. De officiële definitie zoals die in de Wmo gebruikt wordt, is: "Mantelzorg is de hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep (artikel 1.1.1 Wmo 2015)."

Doorgaans zijn mantelzorgers personen met wie de cliënt regelmatig contact houdt.

De mantelzorger en de cliënt hoeven niet per se in één huis te wonen.

Er bestaan twee soorten mantelzorgwaardering:

  • materiële waardering: bijvoorbeeld VVV-bon

  • immateriële waardering: bijvoorbeeld mantelzorgarrangement

Artikel 6.1.1 Criteria om in aanmerking te komen voor mantelzorgwaardering:

  • a.

    Cliënt (mantelzorgontvanger) woont in de gemeente Voorst, en

  • b.

    Cliënt heeft meerdere uren per week thuiszorg voor persoonlijke verzorging. De mantelzorger biedt daarnaast of grotendeels de zorg, en/of

  • c.

    De mantelzorger biedt minstens 7 uur per week zorg bij individuele begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging of in een combinatie hiervan, niet zijnde zorg voor een cliënt die in een "intramurale setting" is opgenomen. Uitzondering hierop is een (nog) niet verzilverde Wlz-indicatie bij complexe problematiek en een passende woonvoorziening niet is gevonden voor de cliënt, en/of

  • d.

    De mantelzorger ondersteunt bij het huishouden voor minimaal 3 uur per week (en dit wordt niet bekostigd als maatwerkvoorziening)

  • e.

    De mantelzorger in het vorig jaar een mantelzorgwaardering heeft ontvangen en nog steeds mantelzorger is, en/of

  • f.

    De mantelzorger als zodanig bekend is bij het Steunpunt Mantelzorg of bij Maatschappelijke Ondersteuning in de gemeente Voorst, en/of

  • g.

    De mantelzorger nog niet bekend is als mantelzorger maar dit feitelijk wel is geweest in de laatste drie maanden voor minimaal voor 7 uur per week

  • h.

    De aanvraag moet in het 4e kwartaal van het betreffende jaar gedaan worden.

Artikel 6.1.2 Vaste weigeringsgronden:

Een mantelzorgwaardering wordt niet verstrekt:

  • a.

    Bij een kortdurende situatie en er uitzicht bestaat op herstel binnen 3 maanden

  • b.

    Bij gebruikelijk zorg waaronder begeleiding op het gebied van maatschappelijke participatie, begeleiden van de cliënt bij het normale verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals bijvoorbeeld bezoek aan familie, vrienden, artsen

  • c.

    Het ondersteunen bij of overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen zoals bijvoorbeeld de administratie, koken, boodschappen en huishoudelijke taken

  • d.

    Gebruikelijke persoonlijke verzorging van een kind met een normaal ontwikkelingsprofiel wat het kind vanwege de leeftijd niet zelf kan uitvoeren

  • e.

    Schoonmaken van gezamenlijke ruimtes in een wooneenheid met meerder bewoners.

Artikel 6.2 Toegang Maatschappelijke Opvang

Alle colleges in de regio Midden-IJssel/Oost-Veluwe hebben een besluit genomen om zich te houden aan:

  • Convenant 'Landelijke toegankelijkheid maatschappelijke opvang' en de daarbij behorende handreiking 'Landelijke toegang maatschappelijke opvang'.

  • Convenant 'Landelijke toegankelijkheid beschermd wonen' en de daarbij behorende handreiking en beleidsregels 'Landelijke toegang beschermd wonen'.

De colleges hebben tevens het besluit genomen om de bij deze convenanten behorende beleidsregels ook ongewijzigd vast te stellen als beleidsregels van de desbetreffende gemeenten.

HOOFDSTUK 7 INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL

Artikel 7.1. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden de dag na bekendmaking in werking.

  • 2.

    De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2020 worden ingetrokken.

  • 3.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2023.

Vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst in de vergadering van 2 mei 2023.

Paula Jorritsma-Verkade, burgemeester

Lisette Wolbers-Cents, secretaris