Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Eersel

Beleidskader Kleinschalige energieopwek en -opslag 2023-2030 gemeente Eersel

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEersel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidskader Kleinschalige energieopwek en -opslag 2023-2030 gemeente Eersel
CiteertitelBeleidskader Kleinschalige energieopwek en -opslag 2023-2030 gemeente Eersel
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpNatuur en Milieu
Externe bijlageBijlage 1-3 Kleinschalige energieopwek en -opslag

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-07-2023Nieuwe regeling

04-07-2023

gmb-2023-311194

23.11908

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidskader Kleinschalige energieopwek en -opslag 2023-2030 gemeente Eersel

 

de gemeenteraad van de gemeente Eersel

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 mei 2023;

 

gelet op het artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

 

b e s l u i t

 

 

vast te stellen de volgende beleidsregel:

 

Beleidskader Kleinschalige energieopwek en -opslag 2023-2030 gemeente Eersel

 

Voorwoord

 

De energietransitie is volop in beweging. Veel van onze inwoners, ondernemers en andere organisaties zijn druk bezig om te kijken hoe ze hun woning of bedrijfspand verder kunnen verduurzamen. Dit doen ze door zonnepanelen op hun daken te leggen, de spouwmuur te isoleren of door een warmtepomp aan te schaffen. Steeds meer daken in onze gemeente liggen inmiddels vol met zonnepanelen, een mooie ontwikkeling die laat zien dat we in Eersel op de goede weg zijn. In Wintelre zijn we bezig met een locatie voor grootschalige energieopwekking.

 

In Eersel moedigen we onze inwoners en ondernemers aan om hiermee door te gaan en hiervoor bieden we hulp en ondersteuning. Soms kan het voorkomen dat de zonnepanelen op het eigen dak niet voldoende zijn om te voorzien in de eigen energiebehoefte of het dak niet geschikt is om zonnepanelen op te leggen. Inwoners en ondernemers zitten niet stil en gaan ook op zoek naar andere oplossingen. Met dit beleid komen we tegemoet aan de initiatieven die er vanuit de samenleving zijn gekomen en nog gaan komen. Dit beleid biedt de kaders om dergelijke initiatieven te beoordelen en met initiatiefnemers in gesprek te gaan. Dit alles om meer inwoners en ondernemers de mogelijkheden te bieden om met de verduurzaming van de eigen energiebehoefte aan de slag te gaan.

 

Dit beleidskader is daarmee het laatste stukje van de puzzel om op elk energieopwekkend initiatief als gemeente een goede reactie te hebben. Het Kabinet heeft vorig jaar besloten om voor 2030 te streven naar 55% CO2-reductie in plaats van de voorgenomen 49% uit het Klimaatakkoord. Hiervoor moeten we allemaal een stapje extra zetten en serieus kijken naar elk initiatief. Met dit beleid maken we werk van de ambitie om in onze gemeente klimaatneutraal te worden en bieden we inwoners en ondernemers de mogelijkheid om creatief te zijn en met initiatieven te komen. Dit alles met respect voor ons kostbare landschap.

 

Steven Kraaijeveld Wethouder Duurzaamheid

 

Inleiding

 

Steeds meer particulieren, bedrijven en andere (maatschappelijke) organisaties werken hard aan het terugdringen van de CO2-uitstoot. Dit beleidskader biedt meer mogelijkheden voor deze partijen om hun eigen energiebehoefte te verduurzamen. Dit moet een bijdrage

leveren aan het behalen van de afspraken uit het Klimaatakkoord van Parijs en het nationale Klimaatakkoord.

 

In Europees verband is inmiddels het doel uitgesproken dat in 2030 de CO2-uitstoot met 55 procent verminderd moet zijn ten opzichte 1990. Het verduurzamen van het energieverbruik is een belangrijke voorwaarde voor het behalen van deze doelen. Deze doelstelling is onhaalbaar zonder dat gewerkt wordt aan duurzame energieopwek. Vanuit het Rijk wordt op dit moment op twee sporen ingezet om de energietransitie te bevorderen.

Allereerst worden particulieren aangemoedigd om met zonnepanelen op de eigen daken (voor een groot deel) te voorzien in de eigen energiebehoefte. Aan de andere kant wordt grootschalige opwek gecoördineerd via de Regionale

Energiestrategieën (RES). Het Beleid grootschalige zonne-energie 2020-2030 en het Toetsingskader grootschalige zonne-energie 2020-2030 beschrijven de kaders waar opwek van grootschalige zonne-energie in de gemeente Eersel mogelijk is en waar dit

aan moet voldoen.”

 

Sinds enkele jaren ontvangt de gemeente Eersel van inwoners en ondernemers vragen over initiatieven die eigenlijk buiten deze twee sporen vallen. Het gaat hier om kleinschalige opwek- en opslaginstallaties zoals grondgebonden zonnevelden kleiner dan 2 hectare, kleinschalige windmolens of -turbines en (buurt) batterijen. Voorliggend beleidsstuk dient als afwegingskader om deze initiatieven te toetsen en daarmee een bijdrage te leveren aan het behalen van de hierboven beschreven doelstelling.

 

Voor wie?

Dit beleidskader is geschreven voor initiatiefnemers die hun eigen energiebehoefte duurzaam willen opwekken en een initiatief hebben waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Het gaat daarbij zowel om individuele initiatiefnemers als collectief georganiseerde initiatiefnemers.

 

Doel

Het doel van dit beleidskader is tweeledig: het belangrijkste doel is om als gemeente te voorzien in kaders voor kleinschalige zon- en windenergie en energieopslag zodat initiatieven consequent en onderbouwd kunnen worden beoordeeld. Het tweede doel is om te initiatieven goed te kunnen voorzien van input en feedback door de gemeente op basis van de leidende principes die in dit beleidskader zijn beschreven. Zo krijgen we betere projecten en kunnen besluitvorming en vergunningverlening sneller en efficiënter worden georganiseerd. Dit beleidskader vervult [daarmee] de volgende functies:

  • 1.

    Een zorgvuldige afweging en balans bereiken tussen nieuwe installaties en het behouden van waardevolle landschappelijke gebieden.

  • 2.

    Mogelijkheden bieden voor initiatieven van inwoners, ondernemers en [andere (maatschappelijke) organisaties en hiermee een bijdrage leveren aan de doelstelling om de CO2-uitstoot te verminderen door energie duurzaam op te wekken.

  • 3.

    Laten zien onder welke voorwaarden het kleinschalig opwekken van zonne-energie (kleiner dan 2 hectare) en windenergie (windmolens of -turbines met een maximale bouwhoogte van 20 meter) in bepaalde gebieden wél voorstelbaar zijn.

  • 4.

    Laten zien onder welke voorwaarden het opslaan van duurzame energie (met bijvoorbeeld buurtbatterijen) in bepaalde gebieden wél voorstelbaar is.

  • 5.

    Aangeven waar we kleinschalige opwek van duurzame energie (zonne-energie en windenergie) niet vinden passen vanwege specifieke gebiedswaarden en -doelen.

  • 6.

    Aangeven hoe we denken over innovaties, zoals energieopslag en transport, in de buitenruimte.

 

 

Figuur 1: Illustratie van de maximale hoogte waar in dit beleidskader van wordt uitgegaan.

 

Reikwijdte

De reikwijdte van het beleidskader omvat kleinschalige opwek (van zonne-energie en windenergie) en opslag van duurzame energie, waarvoor een ruimtelijke en/of omgevingsvergunning vereist is. Dit beleidskader gaat dus niet over vergunningsvrije installaties. Wanneer we binnen dit beleidskader spreken over kleinschalige opwek en opslag hebben we het over:

 

  • 1.

    Grondgebonden zonne-energiesystemen kleiner dan twee hectare. Grondgebonden zonne-energiesystemen zijn tevens systemen met een onderconstructie waarmee de zonnepanelen op hoogte liggen en andere functies onder de zonnepanelen kunnen worden uitgevoerd zoals parkeren1, landbouw, etc. Het betreft niet systemen op daken en aan gevels (vergunningsvrije installaties2). Initiatieven groter dan twee hectare vallen onder grootschalige opwek. Bij het bepalen van de omvang wordt uitgegaan van het gehele projectgebied (inclusief omheiningen e.d.)

  • 2.

    Kleine windmolens/-turbines met een maximale bouwhoogte van 20 meter en kleine windturbines op gebouwen met een maximale hoogt van vijf meter gemeten vanaf het dak (hoogste punt) van het gebouw. Met bouwhoogte wordt de uiterste hoogte die de turbine kan bereiken bedoeld (dus inclusief eventuele rotor radius of rotor hoogte, zie ook bovenstaand figuur). Initiatieven met windturbines groter dan 20 meter vallen buiten dit beleidskader. In dit beleidskader worden alle initiatieven die onder deze definitie vallen, aangeduid met het begrip ‘windturbine’.

  • 3.

    Kleinschalige opslag betreft inpandige of vrijstaande opslagstations voor het zogenaamde tijdelijk opslaan van duurzame energie, peak-shaving en faciliteren van smartgrids. Kleinschalige opslag is gekoppeld aan kleinschalige opweksystemen.

 

Het is een document dat aangeeft hoe de gemeente Eersel initiatieven voor kleinschalige energieopwek en -opslag toetst binnen de ruimte die bestaand beleid en wet- en regelgeving biedt. Het vigerend beleid blijft daarmee dus van toepassing op een initiatief. Binnen dit beleidskader wordt onderscheid gemaakt tussen initiatieven in het buitengebied en binnen de bebouwde kom.

 

Beschikbare netcapaciteit

In de energietransitie is het realiseren van zonnepanelen en (kleine) windmolens niet de enige uitdaging. Ook dient het elektriciteitsnet geschikt te worden gemaakt om de opgewekte energie te transporteren. In Eersel zijn regionale netbeheerder Enexis en landelijke netbeheerder TenneT (hoogspanning) hiervoor verantwoordelijk.

 

Vanuit de netbeheerders is aangegeven dat de grens voor de realisatie van nieuwe grootverbruikaansluitingen anno 2023 bereikt is (zie Figuur 1). Dit zal in de toekomst wellicht anders worden. Het is nu nog mogelijk om opwekcapaciteit te realiseren die binnen een kleinverbruikaansluiting past (maximaal 3 x 80 ampère). Dit leidt ertoe dat er op dit moment (2023) geen nieuwe offertes voor teruglevering worden afgegeven, tenzij er door het wegvallen van al geplande projecten of door maatregelen rond congestiemanagement alsnog ruimte ontstaat. Deze situatie zal naar verwachting blijven bestaan totdat TenneT nieuwe onderstations heeft gerealiseerd3.

 

 

Figuur 2. Capaciteitskaart van netbeheerder voor teruglevering van opgewekte energie anno 2023. In oranje gebieden is sprake van structurele congestie die is aangemeld bij de ACM waardoor het in behandeling nemen van nieuwe aanvragen niet mogelijk is.

 

Luchtvaartverkeerzone - obstakelbeheergebieden

Voor dit beleidskader is ook gekeken naar de beperkingen vanuit obstakelbeheergebieden rondom luchthaven Eindhoven. Uit deze verkenning blijkt dat dit geen beperkingen oplevert voor kleine windturbines met een maximale bouwhoogte van 20 meter.

Op de kaart in bijlage 1 is het Obstakelbeheergebied rondom luchthaven Eindhoven te zien.

 

De totstandkoming van dit beleidskader kleinschalige opwek

Dit beleidskader kleinschalige opwek is tot stand gekomen door een zorgvuldig proces te doorlopen, waarbij in verschillende fasen met verschillende interne en externe belanghebbenden4 is gesproken. Aan de hand van bestaande en fictieve initiateven zijn botsproeven uitgevoerd om te toetsen of het beleidskader effectief is in het beoordelen van initiatieven.

 

Leeswijzer

Dit beleidskader bestaat uit vier afzonderlijke delen.

Elk deel is losstaand bruikbaar inclusief bijbehorende checklijst.

 

Deel 1: Individuele initiatieven zonne-energie

Deel 2: Individuele initiatieven windenergie

Deel 3: Collectieve initiatieven zonne-energie

Deel 4: Initiatieven duurzame opslag

 

Per onderdeel (individuele grondgebonden zonne-energie, individuele windenergie en collectieve initiatieven) worden de leidende principes benoemd en uitgewerkt in afwegingscriteria.

 

Dit beleidskader richt zich enerzijds op individuele initiatieven voor kleinschalige zonnevelden (zie deel 1) en kleine windturbines (zie deel 2) die voorzien in de eigen behoefte van de initiatiefnemer (zelfvoorzienend). Anderzijds richt het zich op collectieve initiatieven die bijdragen aan lokaal eigendom (eigendom van lokale inwoners en bedrijven) van duurzame opwek (zie deel 3). Daarnaast richt dit kader zich op kleinschalige opslag gekoppeld aan zowel individuele als collectieve initiatieven (zie deel 4).

 

 

Deel1: Individuele zonne-energie

 

 

Het eerste deel van dit beleidskader gaat over individuele initiatieven voor zonne- energiesystemen. Dit gaat om particulieren, bedrijven of andere (maatschappelijke) organisaties die met een zonneveld van maximaal 2 hectare willen voorzien in hun

eigen energiebehoefte. We noemen hieronder de zeven leidende principes van individuele zonne-energie en de uitwerking in afwegingscriteria.

Figuur 3. Zonneladder RES Metropoolregio Eindhoven.

 

1.1 Zoveel mogelijk daken benutten is een leidend principe

In eerste instantie wordt ingezet op het plaatsen van zonnepanelen op daken. Hiermee vindt de opwek dichtbij de eindgebruiker plaats en neemt het geen extra ruimte in beslag.

 

Des te meer daken worden benut, des te lager de druk op het landschap en de leefomgeving. Om zo efficiënt mogelijk om te gaan met de schaarse ruimte hanteren we de zonneladder zoals die in de Regionale Energie Strategie van de Metropoolregio Eindhoven wordt gehanteerd:

 

Afwegingscriteria:

Zon op dak

Bij een initiatief voor de plaatsing van zonnepanelen gaan we ervan uit dat er eerst is gekeken naar onbenut dakvlak. Dit geldt voor particulieren, bedrijven en andere (maatschappelijke) organisaties. Hiermee sluiten we aan op de zonneladder.

 

Bij uitzondering kan een kleinschalige grondopstelling

van zonnepanelen worden toegestaan. Indien één of meerdere van onderstaande gronden van toepassing zijn, kan dit meewegen in de eventuele toekenning van een omgevingsvergunning. Dit leidend principe vormt geen belemmering voor een initiatief indien:

  • Plaatsing op het dak vanwege de monumentale status van het pand ontoelaatbaar is of de voorziening op het dak in strijd is met het beschermde dorpsgezicht;

  • De dakconstructie niet geschikt is voor de plaatsing van zonnepanelen (als bewijslast moet hiervoor een constructieberekening worden aangedragen);

  • Daken van (bij)gebouwen onvoldoende opwekcapacitieit bieden voor de volledige eigen energiebehoefte (m.a.w. het dak ligt al vol) of de situatie is onrendabel voor de opbrengst wat via een onderbouwde berekening van de leverancier aangetoond dient te worden;

  • Het ruimtelijke beeld onevenredig wordt aangetast door plaatsing op het dak: alternatief: Het vanuit Welstand onwenselijk is om zonnepanelen te plaatsen op het dak, bijvoorbeeld bij rieten daken.

 

1.2 Landschap is een leidend principe

Het landschap is het leidend principe voor de locatiebepaling. Bij initiatieven die verandering brengen in het landschap is het van belang om rekening te houden met de landschappelijke waarden. Daarvoor moeten de historie, de verschillende landschapstypen, de gebruikswaarden, gebiedskenmerken en verwachte ontwikkelingen van de plek in beeld zijn, dit is de basis om te bepalen wat mogelijk is. We hanteren hierbij de zoneringskaart met landschapstypen uit de Visie buitengebied 2.0 die op 2 november 2021 is vastgesteld.

 

Afwegingscriteria:

Eersel kent een diversiteit aan landschapstypen en door de jaren heen zijn op basis van die landschapstypen ook kenmerkende functies ontstaan in het buitengebied. Natura 2000 en natuurnetwerk Brabant (NNB) gebieden, Ecologische verbindingszones (EVZ), de beekdalen en bos en natuur zoals opgenomen in de zoneringskaart uit de Visie buitengebied 2.0 zijn uitsluitingsgebieden voor zonne-energie opstellingen (zie zoneringskaart in bijlage 2).

 

Hieronder worden criteria uitgewerkt die moeten voorkomen dat het landschap ‘verrommelt’ door een grote hoeveelheid initiatieven:

 

Geen aantasting landschapsstructuur en (grotere) landschapselementen

In het (landschappelijke) inpassingsplan moet beargumenteerd worden waarom het initiatief niet leidt tot een aantasting van de bestaande kernkwaliteiten van het landschap en landschapselementen. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met ondersteunende voorzieningen zoals eventuele hekwerken en aansluitkasten. Verder verleent de gemeente Eersel geen medewerking aan het kappen of snoeien van bomen om ruimte te maken voor zonnepanelen.

 

Aansluiten op ter plaatse voorkomend landschapstype

Het inpassingsplan moet aansluiten bij de schaal en karakter van de bestaande omgeving. Hierbij is maatwerk noodzakelijk, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de ter plaatse voorkomende landschapstypen en de hiervoor voorgeschreven landschappelijke inpassing (zie Bijlage 1. ‘Landschappelijke inpassing initiatieven in het buitengebied’ uit de Visie buitengebied 2.0).

 

Locatie en inpasbaarheid

  • Initiatieven zijn gekoppeld aan een hoofdactiviteit en sluiten dus aan op een gebouw of bedrijf.

  • Het gehele initiatief staat binnen maximaal 50 meter van een bouwvlak.

  • De maximale hoogte van stellingen voor zonnepanelen is 2 meter tenzij er sprake is van meervoudig ruimtegebruik. In het geval van meervoudig ruimtegebruik wordt maatwerk toegepast. De maximale hoogte van de panelen moet hierbij in verhouding staan met de meervoudige functie en de locatie. De hoogte van de panelen dient mee te worden genomen in het inpassingsplan.

  • Bij initiatieven in gebieden met een beschermd dorpsgezicht en cultuurhistorische waarden geldt dat:

    • er maatwerk toegepast moet worden: een overleg, schouw en apart besluit is vereist;

    • de installaties uit het zicht worden geplaatst: niet zichtbaar is het uitgangspunt;

    • de Cultuurhistorische beleidskaart is de basis;

    • toetsing plaatsvindt door een expert en door de welstandscommissie;

    • archeologische terreinen zijn uitgesloten.

  • De gemeente kan een landschapstoets laten uitvoeren.

  • Uitgangspunt is de zoneringskaart in hoofdstuk 6 en vereiste landschappelijke inpassing volgens bijlage 1. ‘Landschappelijke inpassing initiatieven in het buitengebied’ uit de Visie buitengebied 2.0.

 

1.3 Zelfvoorzienend is een leidend principe

Het initiatief is in principe bedoeld en gekoppeld aan de energiebehoefte van de initiatiefnemer. De opwek van energie is daarmee ook niet de primaire functie van het perceel of van de initiatiefnemer.

 

Afwegingscriteria:

Daar waar initiatiefnemers bezig zijn met het verduurzamen van hun (eigen) energiebehoefte kunnen opwekfaciliteiten helpen. Duurzame opwek wordt gekoppeld aan een andere hoofdfunctie die past op de betreffende locatie. Om dit te borgen, moet een initiatief voldoen aan dit leidende principe.

 

Zelfvoorzienend vermogen

Het initiatief kent een opwekvermogen dat nooit in meer dan 200% van de eigen behoefte voorziet bij particulieren en 400% bij bedrijven of andere (maatschappelijk) organisaties. Daarbij wordt gekeken naar het eigen gebruik van de initiatiefnemer op de betreffende locatie ten tijde van de aanvraag. Hiervoor dient idealiter gekeken te worden naar het verbruik in de laatste drie jaar voor het initiatief, maar ten minste naar het jaar voordat het initiatief is ingediend. Bij aanwezigheid van meerdere vestigingen of onderdelen van een bedrijf of andere (maatschappelijke) organisatie, wordt gekeken naar de locatie die zich in de gemeente Eersel bevindt én fysiek gekoppeld kan worden aan de zonne-energie installatie.

 

Ondergeschikt belang

De opwek van energie is niet de primaire functie van het perceel of de initiatiefnemer. Het initiatief is ondergeschikt aan de hoofdfunctie in oppervlakte, inrichting, gebruik of in de bijdrage aan de bedrijfsvoering.

 

1.4 Participatie is een leidend principe

Bij initiatieven voor kleinschalige energieopwek hecht de gemeente Eersel veel waarde aan participatie. Hierbij is vroegtijdige afstemming met de directe omgeving van belang. Dit beleidskader is daarmee in lijn met de Omgevingswet.

 

Afwegingscriteria:

Omgevingsdialoog

De gemeente Eersel vindt participatie belangrijk. Door participatie (ook wel omgevingsdialoog genoemd) zorg je ervoor dat alle belangen, meningen, kennis en creativiteit in een vroeg stadium op tafel komen. In Eersel vinden we dat de mate waarin een initiatiefnemer mensen betrekt bij een initiatief in verhouding moet staan tot het effect dat het plan op de omgeving kan hebben. Over het algemeen geldt: hoe groter en uitgebreider een initiatief, hoe belangrijker participatie van inwoners en bedrijven is. Het voeren van een omgevingsdialoog hoeft niet tot gevolg te hebben dat iedereen met het plan of initiatief instemt.

 

Participatie wordt geregeld door de initiatiefnemer. Om hen hierin te ondersteunen, heeft de gemeente Eersel een handreiking gemaakt die op verzoek wordt gedeeld.

 

1.5 Een goede ruimtelijke kwaliteit is een leidend principe

We koesteren de huidige ruimtelijke kwaliteit in Eersel. Een initiatief heeft impact op deze kwaliteit maar deze hoeft niet per definitie negatief te zijn.

 

Afwegingscriteria:

Ruimtelijke kwaliteit

Een voorwaarde voor een initiatief is dat de impact op de ruimtelijke kwaliteit apart wordt beschreven in een inpassingsplan. Hierbij dient de basis te worden gevonden in Bijlage 1 ‘Landschappelijke inpassing initiatieven in het buitengebied’ uit de Visie buitengebied 2.0. De ruimtelijke kwaliteit mag niet afnemen, waarbij de focus ligt op het eigen perceel of terrein. Indien er bij de beoordeling zorgen bestaan over het effect van dit initiatief op de ruimtelijke kwaliteit buiten het perceel dient de initiatiefnemer in het inpassingsplan te beargumenteren waarom dat niet het geval is of maatregelen op te nemen om de negatieve gevolgen te voorkomen.

 

Inpassing en inkadering

  • Langs zichtbare randen, worden zonnepanelen zoveel mogelijk recht uitgelijnd. Door de vorm van de kavel is dit niet altijd mogelijk langs alle randen. De initiatiefnemer moet dan voor grilligere randen kiezen daar waar het niet zichtbaar is of maakt de keuze om niet het volledige terrein te willen benutten, ten behoeve van een nettere opstelling.

  • Langs zichtbare randen wordt getracht te voorkomen dat onder de panelen gekeken kan worden door een groene omzoming te plaatsen. De initiatiefnemer omschrijft dit in het inpassingsplan.

  • Het gehele initiatief dient in overeenstemming te zijn met een beeldkwaliteitsplan als dat op de locatie van toepassing is. Met betrekking tot eventuele hekwerken en lichtbronnen zijn de regels vanuit het bestemmingsplan van toepassing. Daar waar beplanting wordt gebruikt als inpassing moet het hekwerk achter de beplanting uit het zicht worden gepositioneerd.

  • Zonnepanelen boven parkeerplaatsen5 zijn mogelijk en gelden als meervoudig ruimtegebruik. De hiervoor geldende veiligheidsnormen (constructie/aanrijdbeveiliging) blijven onverminderd van kracht.

 

1.6 Haalbaarheid is een leidend principe

Initiatieven moeten haalbaar zijn. Dit betekent dat ze vergunbaar moeten zijn maar ook aansluitbaar op het elektriciteitsnet. En dit binnen een afzienbare tijd6. Zoals in paragraaf 1.4 is aangegeven is de beschikbare netcapaciteit (anno 2023) een uitdaging voor het aansluiten van opwekcapaciteit die niet binnen een kleinverbruikaansluiting past. Opslag van elektriciteit kan dienen als oplossing wanneer aansluiting op het net niet mogelijk is.

 

Afwegingscriteria:

We willen voorkomen dat initiatieven een onnodig lange ruimteclaim leggen op een gebied. Omdat de ruimte schaars is en omdat we op macro niveau kijken naar het maximum aantal initiatieven moet elk initiatief aantonen dat ze binnen afzienbare tijd kunnen starten met de realisatie. Dit betekent aansluiting op het elektriciteitsnet en het hebben van de benodigde vergunningen (incl. eventuele ruimtelijke procedures).

 

Tijd afbakening

Een initiatief moet binnen één jaar na het principebesluit een aanvraag voor een omgevingsvergunning indienen. Dit kan vooraf niet worden getoetst, maar wordt wel als voorwaarde in het principebesluit opgenomen.

 

Netcapaciteit

Als een initiatief wordt aangesloten op het elektriciteitsnet vragen we de initiatiefnemer om in het eerste jaar na het principebesluit aannemelijk te maken dat de netbeheerder de installatie gaat aansluiten. Dit doet de initiatiefnemer door een offerte van de netbeheerder te overleggen. Indien een initiatief gebruik maakt van een eigen opslagvoorziening zonder aansluiting op het net, wordt deze eis losgelaten.

 

1.7 Tijdelijkheid is een leidend principe

De levensduur van een zonneveld is gemiddeld rond de 25 jaar. Om de tijdelijkheid van de opwekinstallatie te borgen, geldt voor de omgevingsvergunning ook een bepaalde termijn die ten hoogste 25 jaar bedraagt (in overeenstemming met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant artikel 3.41). Het gaat dus altijd om een tijdelijke functie. Na deze termijn wordt de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld en wordt de opstelling voor zonne-energie verwijderd.

 

Afwegingscriteria:

Verwijdering

Na het aflopen van de omgevingsvergunning voor het zonneveld (maximaal 25 jaar) is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor verwijdering van de opwekinstallatie en de bijbehorende werken. Dit gebeurt volgens de op dat moment geldende milieunormen. Bij indiening van een initiatief beschrijft de initiatiefnemer hoe dit wordt geborgd.

 

1.8 Beoordeling individuele zonne-energie Initiatieven voor individuele zonne-energie worden getoetst aan de hand van de onderstaande checklijst. In de checklijst zijn

uitsluitingscriteria opgenomen voor initiatieven op basis waarvan een initiatief geen doorgang wordt verleend.

Bij het indienen van een initiatief voor individuele zonne-energie moet rekening worden gehouden met onderstaande minimale vereisten. Hierbij wordt regelmatig verwezen naar de paragrafen in dit hoofdstuk waar de afwegingscriteria verder zijn uitgewerkt.

 

 

Het tweede deel van dit beleidskader gaat over individuele initiatieven voor windenergie. Dit gaat om particulieren, bedrijven of andere (maatschappelijke) organisaties die met een windmolen of -turbine met een bouwhoogte van maximaal 20 meter willen voorzien in hun eigen energiebehoefte. We noemen hieronder de zes leidende principes van individuele windenergie en de uitwerking in afwegingscriteria.

 

 

Deel 2 Individuele initiatieven windenergie

 

 

2.1 Landschap is een leidend principe

Het landschap is het leidend principe voor de locatiebepaling. Bij initiatieven die verandering brengen in het landschap is het van belang om rekening te houden met de landschappelijke waarden. Daarvoor moeten de historie, de verschillende landschapstypen, de gebruikswaarden, gebiedskenmerken en verwachte ontwikkelingen van de plek in beeld zijn, dit is de basis om te bepalen wat mogelijk is. We hanteren hierbij de zoneringskaart met landschapstypen uit de Visie buitengebied 2.0 die op 2 november 2021 is vastgesteld.

 

Afwegingscriteria:

Eersel kent een diversiteit aan landschapstypen en door de jaren heen zijn op basis van die landschapstypen ook kenmerkende functies ontstaan in het buitengebied. Natura 2000 en natuurnetwerk Brabant (NNB) gebieden, Ecologische verbindingszones (EVZ) en de beekdalen en bos en natuur zoals opgenomen in de zoneringskaart uit de Visie buitengebied 2.0 zijn uitsluitingsgebieden voor kleine windturbines (zie zoneringskaart in bijlge 2).

 

Hieronder worden criteria uitgewerkt die moeten voorkomen dat het landschap ‘verrommelt’ door een grote hoeveelheid initiatieven:

 

Geen aantasting landschapsstructuur en (grotere) landschapselementen

In het (landschappelijke) inpassingsplan moet beargumenteerd worden waarom het initiatief niet leidt tot een aantasting van de bestaande kernkwaliteiten van het landschap en landschapselementen. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met ondersteunende voorzieningen zoals eventuele hekwerken en aansluitkasten.

 

Aansluiten op ter plaatse voorkomend landschapstype

Het inpassingsplan moet aansluiten bij de schaal en karakter van de bestaande omgeving. Hierbij is maatwerk noodzakelijk, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de ter plaatse voorkomende landschapstypen en de hiervoor voorgeschreven landschappelijke inpassing (zie bijlage 1. ‘Landschappelijke inpassing initiatieven in het buitengebied’ uit de Visie buitengebied 2.0).

 

Locatie en inpasbaarheid

  • Er wordt maximaal één opwekinstallatie voor windenergie per bouwvlak toegestaan.

  • Initiatieven zijn gekoppeld aan een hoofdactiviteit en sluiten dus aan op een gebouw of bedrijf.

  • Kleine windturbines zijn altijd gekoppeld aan een gebouw (naast of op) en staan op maximaal 10 meter van dit gebouw en passend binnen het bouwvlak en waar niet aanwezig passend binnen het bestemmingsvlak, mits bebouwing wordt toegestaan.

  • De maximale bouwhoogte van kleine windturbines is 20 meter en voor dakturbines is deze maximaal vijf meter hoog gemeten vanaf het dak (hoogste punt) van het gebouw.

  • Intitiatieven voor kleinschalige windenergie binnen de bebouwde kom is niet toegestaan, tenzij het gaat om bedrijventerreinen of agrarische locaties.

  • De gemeente kan een landschapstoets laten uitvoeren.

  • Uitgangspunt is de zoneringskaart in bijlage 2 en vereiste landschappelijke inpassing volgens bijlage 1. ‘Landschappelijke inpassing initiatieven in het buitengebied’ uit de Visie buitengebied 2.0.

 

2.2 Zelfvoorzienend is een leidend principe

Het initiatief is in principe bedoeld en gekoppeld aan de energiebehoefte van de initiatiefnemer. De opwek van energie is daarmee ook niet de primaire functie van het perceel of van de initiatiefnemer. Het initiatief is ondergeschikt aan de hoofdfunctie in oppervlakte, inrichting, gebruik en eventuele bijdrage aan de bedrijfsvoering.

 

Afwegingscriteria:

Daar waar initiatiefnemers bezig zijn met het verduurzamen van hun (eigen) energiebehoefte kunnen opwekfaciliteiten helpen. Duurzame opwek wordt gekoppeld aan een andere hoofdfunctie die past op de betreffende locatie. Het initiatief moet hiervoor voldoen aan onderstaande punten:

 

Zelfvoorzienend vermogen

Het initiatief kent een opwekvermogen dat nooit in meer dan 200% van het eigen verbruik voorziet bij particulieren en 400% bij bedrijven of andere (maatschappelijke) organisaties. Daarbij wordt gekeken naar het eigen gebruik van de initiatiefnemer op de betreffende locatie ten tijde van de aanvraag. Hiervoor dient idealiter gekeken te worden naar het verbruik in de laatste drie jaar voor het initiatief, maar ten minste naar het jaar voordat het initiatief is ingediend. Bij aanwezigheid van meerdere vestigingen of onderdelen van een bedrijf, wordt gekeken naar het onderdeel van het bedrijf (locatie) dat zich in de gemeente Eersel bevindt én fysiek gekoppeld wordt aan de windturbine.

 

Ondergeschikt belang

De opwek van energie is niet de primaire functie van het perceel of de initiatiefnemer. Het initiatief is ondergeschikt aan de hoofdfunctie in oppervlakte, inrichting, gebruik of in de bijdrage aan de bedrijfsvoering.

 

2.3 Participatie is een leidend principe

Ook bij initiatieven voor kleinschalige energieopwek hecht de gemeente Eersel veel belang aan draagvlak bij omwonenden. Hierbij is vroegtijdige afstemming met de directe omgeving van belang. Dit beleidskader is daarmee in lijn met de Omgevingswet.

 

Afwegingscriteria:

Omgevingsdialoog

De gemeente Eersel vindt participatie belangrijk. Door participatie (ook wel omgevingsdialoog genoemd) zorg je ervoor dat alle belangen, meningen, kennis en creativiteit in een vroeg stadium op tafel komen. In Eersel vinden we dat de mate waarin een initiatiefnemer mensen betrekt bij een initiatief in verhouding moet staan tot het effect dat het plan op de omgeving kan hebben. Over het algemeen geldt: hoe groter en uitgebreider een initiatief, hoe belangrijker participatie van inwoners en bedrijven is. Het voeren van een omgevingsdialoog hoeft niet tot gevolg te hebben dat iedereen met het plan of initiatief instemt.

 

Participatie wordt geregeld door de initiatiefnemer. Om hen hierin te ondersteunen, heeft de gemeente Eersel een handreiking gemaakt die op verzoek wordt gedeeld.

 

2.4 Een goede ruimtelijke kwaliteit is een leidend principe

We koesteren de huidige ruimtelijke kwaliteit in Eersel. Een initiatief heeft impact op deze kwaliteit maar deze hoeft niet per definitie negatief te zijn.

 

Afwegingscriteria:

Ruimtelijke kwaliteit

Een voorwaarde voor een initiatief is dat de impact op de ruimtelijke kwaliteit apart wordt beschreven in een inpassingsplan. Hierbij dient de basis te worden gevonden in Bijlage 1 ‘Landschappelijke inpassing initiatieven in het buitengebied’ uit de Visie buitengebied 2.0. De ruimtelijke kwaliteit mag niet afnemen, waarbij de focus ligt op het eigen perceel of terrein. Indien er bij de beoordeling zorgen bestaan over het effect van dit initiatief op de ruimtelijke kwaliteit buiten het perceel dient de initiatiefnemer in het inpassingsplan te beargumenteren waarom dat niet het geval is of maatregelen op te nemen om de negatieve gevolgen te voorkomen.

 

Inpassing en inkadering

Het gehele initiatief dient in overeenstemming te zijn met een beeldkwaliteitsplan als dat op de locatie van toepassing is. Met betrekking tot eventuele hekwerken en lichtbronnen zijn de regels vanuit het bestemmingsplan van toepassing.

 

2.5 Haalbaarheid is een leidend principe

Initiatieven moeten haalbaar zijn. Dit betekent dat ze vergunbaar moeten zijn maar ook aansluitbaar op het elektriciteitsnet. En dit binnen een afzienbare tijd7. Zoals in de inleiding is aangegeven is de beschikbare netcapaciteit (anno 2023) een uitdaging voor het aansluiten van opwekcapaciteit die niet binnen een kleinverbruik- aansluiting past. Opslag van elektriciteit kan dienen als oplossing wanneer aansluiting op het net niet mogelijk is.

 

Afwegingscriteria:

We willen voorkomen dat initiatieven een onnodig lange ruimteclaim leggen op een gebied. Omdat de ruimte schaars is en omdat we op macro niveau kijken naar het maximum aantal initiatieven moet elk initiatief aantonen dat ze binnen afzienbare tijd kunnen starten met de realisatie. Dit betekent aansluiting op het elektriciteitsnet en het hebben van de benodigde vergunningen (incl. eventuele ruimtelijke procedures).

 

Tijd afbakening

Een initiatief moet binnen één jaar na het principebesluit een aanvraag voor een omgevingsvergunning indienen. Dit kan vooraf niet worden getoetst, maar wordt wel als voorwaarde in het principebesluit opgenomen.

 

Netcapaciteit

Als een initiatief wordt aangesloten op het elektriciteitsnet vragen we de initiatiefnemer om in het eerste jaar na het principebesluit aannemelijk te maken dat de netbeheerder de installatie gaat aansluiten. Dit doet de initiatiefnemer door een offerte van de netbeheerder te overleggen. Indien een initiatief gebruik maakt van een eigen opslagvoorziening zonder aansluiting op het net, wordt deze eis losgelaten.

 

2.6 Tijdelijkheid is een leidend principe

De levensduur van een windturbine is gemiddeld rond de 20 jaar (maximaal 25 jaar). Om de tijdelijkheid van de opwekinstallatie te borgen, geldt voor de omgevingsvergunning ook een bepaalde termijn die ten hoogste 25 jaar bedraagt (in overeenstemming met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant artikel 3.41). Voor niet gebouwgebonden turbines gaat het altijd om een tijdelijke functie. Na deze termijn wordt de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld en wordt de opstelling verwijderd.

 

Afwegingscriteria:

Verwijdering

Aan het eind van de levensduur van een windturbine (maximaal 25 jaar) is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor verwijdering van de opwekinstallatie en de bijbehorende werken. Dit gebeurt volgens de op dat moment geldende milieunormen. Bij indiening beschrijft de initiatiefnemer hoe dit wordt geborgd.

 

2.7 Beoordeling individuele windenergie

Initiatieven voor individuele windenergie worden getoetst aan de hand van de onderstaande checklijst. In de checklijst zijn uitsluitingscriteria opgenomen op basis waarvan een initiatief geen doorgang wordt verleend.

Bij het indienen van een initiatief voor individuele windenergie moet rekening worden gehouden met onderstaande minimale vereisten. Hierbij wordt regelmatig verwezen naar de paragrafen in dit hoofdstuk waar de afwegingscriteria verder zijn uitgewerkt.

 

Deel 3 Collectieve initiatieven zonne-energie

 

 

Het derde deel van dit beleidskader gaat over collectieve initiatieven voor zonne- energiesystemen. Dit gaat om coöperatieve initiatieven die met een zonneveld van maximaal 2 hectare willen bijdragen aan de opwek van duurzame energie in de gemeente Eersel. We noemen hieronder de zes leidende principes van collectieve zonne-energie

en de uitwerking in afwegingscriteria.

 

Figuur 4. Zonneladder RES Metropoolregio Eindhoven.

 

3.1 Zoveel mogelijk daken benutten is een leidend principe

In eerste instantie wordt ingezet op het plaatsen van zonnepanelen op daken. Hiermee vindt de opwek dichtbij de eindgebruiker plaats en neemt het geen extra ruimte in.

 

Des te meer daken worden benut, des te lager de druk op het landschap en de leefomgeving. Om zo efficiënt mogelijk om te gaan met de schaarse ruimte hanteren we de zonneladder zoals die in de Regionale Energie Strategie van de Metropoolregio Eindhoven wordt gehanteerd:

 

Afwegingscriteria:

Zonneladder

We willen zorgvuldig omgaan met onze ruimte. Om deze reden is de zonneladder ontwikkeld. Uitgangspunt van de zonneladder voor de Regionale Energie Strategie van de Metropoolregio Eindhoven is de voorkeursvolgorde die het Rijk is overeengekomen met decentrale overheden, de landbouwsector, de zonne-energiesector en netbeheerders. We zetten hierbij zoveel mogelijk in op meervoudig ruimtegebruik (zie paragraaf 2.5). De eerste trede gaat daarom uit van plaatsing van zonnepanelen op gebouwen. Daarna op ongebruikte terreinen in bebouwd gebied en pauzelandschappen zoals voormalige stortplaatsen (trede 2) en in bermen van spoor- en autowegen (trede 3). We hebben in onze zonneladder ook aandacht voor zonnevelden in combinatie met andere opgaven en functies (trede 4). Pas daarna kijken we naar mogelijkheden van efficiënte opwek van zonne-energie op landbouwgronden (trede 5), waarbij nadrukkelijk wordt gekeken naar de landschappelijke inpassing en integrale gebiedsontwikkeling.

 

3.2 Landschap is een leidend principe

Het landschap is het leidend principe voor de locatiebepaling. Bij initiatieven die verandering brengen in het landschap is het van belang om rekening te houden met de landschappelijke waarden. Daarvoor moeten de historie, de verschillende landschapstypen, de gebruikswaarden, gebiedskenmerken en verwachte ontwikkelingen van de plek in beeld zijn, dit is de basis om te bepalen wat mogelijk is. We hanteren hierbij de zoneringskaart met landschapstypen uit de Visie buitengebied 2.0 die op 2 november 2021 is vastgesteld.

 

Afwegingscriteria:

Eersel kent een diversiteit aan landschapstypen en door de jaren heen zijn op basis van die landschapstypen ook kenmerkende functies ontstaan in het buitengebied. Natura 2000 en natuurnetwerk Brabant (NNB) gebieden, Ecologische verbindingszones (EVZ), de beekdalen en bos en natuur zoals opgenomen in de zoneringskaart uit de Visie buitengebied 2.0 zijn uitsluitingsgebieden voor collectieve zonne-energie opstellingen (zie zoneringskaart in bijlage 2).

 

Hieronder worden criteria uitgewerkt die moeten voorkomen dat het landschap ‘verrommelt’ door een grote hoeveelheid initiatieven

 

Geen aantasting landschapsstructuur en (grotere) landschapselementen

In het (landschappelijke) inpassingsplan moet beargumenteerd worden waarom het initiatief niet leidt tot een aantasting van de bestaande kernkwaliteiten van het landschap en landschapselementen. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met ondersteunende voorzieningen zoals eventuele hekwerken en aansluitkasten. Verder verleent de gemeente Eersel geen medewerking aan het kappen of snoeien van bomen om ruimte te maken voor zonnepanelen.

 

Aansluiten op ter plaatse voorkomend landschapstype

Het inpassingsplan moet aansluiten bij de schaal en karakter van de bestaande omgeving. Hierbij is maatwerk noodzakelijk, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de ter plaatse voorkomende landschapstypen en de hiervoor voorgeschreven landschappelijke inpassing (zie bijlage 1. ‘Landschappelijke inpassing initiatieven in het buitengebied’ uit de Visie buitengebied 2.0).

 

Locatie en inpasbaarheid

Macro niveau:

  • Op basis van de zoneringskaart uit de Visie buitengebied 2.0 en Natura 2000-, NNB-gebieden en Ecologische verbindingszones zijn er uitsluitingsgebieden voor collectieve opwekinstallaties opgenomen (zie zoneringskaart in bijlage 2). In de overige gebieden geldt dat er een minimale onderlinge afstand moet zijn tussen initiatieven van 750 meter (gemeten vanaf de rand van een zonneveld). Bovendien hanteren we een maximum aantal initiatieven van vijf in totaal tot de eerste evaluatie (zie hoofdstuk 8) periode. Deze staat gepland voor eind 2025. Met deze plafondwaardes (het grid en het maximum aantal) voorkomen we verrommeling van ons buitengebied. Immers: elk initiatief an sich kan voldoen aan de uitgangspunten, maar we willen voorkomen dat de hoeveelheid van initiatieven alsnog ons landschap onwenselijk veranderd. Bij de evaluatie wordt bekeken hoe dat zich heeft ontwikkeld en hoe daar na de evaluatie mee omgegaan moet worden.

 

Project niveau:

  • De maximale hoogte van stellingen voor zonnepanelen is 2 meter tenzij er sprake is van meervoudig ruimtegebruik. De maximale hoogte van de panelen moet hierbij in verhouding staan met de meervoudige functie en de locatie. In het geval van meervoudig ruimtegebruik wordt maatwerk toegepast. De hoogte van de panelen dient mee te worden genomen in de landschappelijke inpassing.

  • Bij initiatieven in gebieden met een beschermde status (dorpsgezicht of cultuurhistorische waarden) geldt dat:

    • er maatwerk toegepast moet worden: een overleg, schouw en apart besluit is vereist;

    • de installaties zoveel als mogelijk uit het zicht worden geplaatst: niet zichtbaar is het uitgangspunt;

    • de Cultuurhistorische beleidskaart is de basis;

    • toetsing plaatsvindt door een expert en door de welstandscommissie;

    • archeologische terreinen zonder meer zijn uitgesloten. De gemeente kan een landschapstoets laten uitvoeren.

  • Uitgangspunt is de zoneringskaart in bijlage 2 en de vereiste landschappelijke inpassing volgens bijlage 1. ‘Landschappelijke inpassing initiatieven in het buitengebied’ uit de Visie buitengebied 2.0.

 

3.3 Participatie is een leidend principe

Bij kleinschalige opwek hecht de gemeente Eersel veel belang aan participatie. Hierbij is vroegtijdige afstemming met de directe omgeving van belang. Het initiatief draagt op deze manier bij aan de participatie in Eersel. Daarnaast moeten collectieve initiatieven voldoen aan het vereiste van lokaal eigendom om zo het draagvlak te vergroten en de omgeving mee te laten profiteren.

 

Afwegingscriteria:

Omgevingsdialoog

De gemeente Eersel vindt participatie belangrijk. Door participatie (ook wel omgevingsdialoog genoemd) zorg je ervoor dat alle belangen, meningen, kennis en creativiteit in een vroeg stadium op tafel komen. In Eersel vinden we dat de mate waarin een initiatiefnemer mensen betrekt bij een initiatief in verhouding moet staan tot het effect dat het plan op de omgeving kan hebben. Over het algemeen geldt: hoe groter en uitgebreider een initiatief, hoe belangrijker participatie van inwoners en bedrijven is. Het voeren van een omgevingsdialoog hoeft niet tot gevolg te hebben dat iedereen met het plan of initiatief instemt.

 

Participatie wordt geregeld door de initiatiefnemer. Om hen hierin te ondersteunen, heeft de gemeente Eersel een handreiking gemaakt die op verzoek wordt gedeeld.

 

Financiële participatie

Naast de omgevingsdialoog moet ook financiële participatie worden opgenomen in het plan. Door middel van financiële participatie kunnen bewoners (financieel) profiteren van de duurzame energieopwek. Financiële participatie kan op meerdere manieren worden ingevuld bijvoorbeeld door het vormen van een omgevingsfonds of door een directe financiële relatie met de lokale initiatiefnemers.

 

Een collectief initiatief moet de gemeenschap altijd betrekken door middel van lokaal eigendom (bv. via een energiecoöperatie). Met lokaal eigendom bedoelen we in dit kader dat bewoners of ondernemers uit de lokale gemeenschap eigenaar of mede- eigenaar zijn van de opwekinstallatie. Hiermee krijgt de lokale gemeenschap ook zeggenschap over het initiatief en profiteert van de baten van het initiatief..

 

Hoe de lokale gemeenschap financieel kan participeren moet worden vastgelegd in een participatieplan. Het initiatief dient uit te gaan van een deelname van ten minste 50% Eersels belang en 100% Kempisch belang.

 

3.4 Meervoudig ruimtegebruik en een goede ruimtelijke kwaliteit is een leidend principe

We koesteren de huidige ruimtelijke kwaliteit in Eersel. Een initiatief heeft impact op deze kwaliteit maar deze hoeft niet per definitie negatief te zijn. Daarnaast is een multifunctionele invulling het uitgangspunt. In het buitengebied is meervoudig ruimtegebruik verplicht, binnen de bebouwde kom levert meervoudig ruimtegebruik meer punten op (zie de beoordelingsmatrix paragraaf 3.7).

 

 

Afwegingscriteria:

De ruimte is schaars en die schaarste mogen we niet zomaar opgeven. Dat betekent dat een initiatief bij voorkeur gecombineerd wordt met andere maatregelen, zoals bijvoorbeeld klimaatmaatregelen, herstel van het landschap en biodiversiteit of bijvoorbeeld mobiliteitsoplossingen. Gedacht kan worden aan overdekte parkeerplaatsen, precisielandbouw, kleinvee, recreatie, waterberging, etc.

 

Ruimtelijke kwaliteit

Een voorwaarde voor een initiatief is dat de impact op de ruimtelijke kwaliteit apart wordt beschreven in een inpassingsplan. Hierbij dient de basis te worden gevonden in Bijlage 1 ‘Landschappelijke inpassing initiatieven in het buitengebied’ uit de Visie buitengebied 2.0. De ruimtelijke kwaliteit mag niet afnemen, waarbij de focus ligt op het eigen perceel of terrein. Indien er bij de beoordeling zorgen bestaan over het effect van dit initiatief op de ruimtelijke kwaliteit buiten

 

het perceel dient de initiatiefnemer in het inpassingsplan te beargumenteren waarom dat niet het geval is of maatregelen op te nemen om de negatieve gevolgen te voorkomen.

 

Inpassing en inkadering

  • Langs zichtbare randen, worden zonnepanelen zoveel mogelijk recht uitgelijnd. Door de vorm van het kavel is dit niet altijd mogelijk langs alle randen. De initiatiefnemer moet dan voor grilligere randen kiezen daar waar het niet zichtbaar is of maakt de keuze om niet het volledige terrein te willen benutten, ten behoeve van een nettere opstelling.

  • Langs zichtbare randen wordt getracht te voorkomen dat onder de panelen gekeken kan worden door een groene omzoming te plaatsen. De initiatiefnemer omschrijft dit in het inpassingsplan.

  • Het gehele initiatief dient in overeenstemming te zijn met een beeldkwaliteitsplan als dat op de locatie van toepassing is. Met betrekking tot eventuele hekwerken en lichtbronnen zijn de regels vanuit het bestemmingsplan van toepassing. Daar waar beplanting wordt gebruikt als inpassing moet het hekwerk achter de beplanting uit het zicht worden gepositioneerd.

  • Zonnepanelen boven parkeerplaatsen8 zijn mogelijk en gelden als meervoudig ruimtegebruik. De hiervoor geldende veiligheidsnormen (constructie/aanrijdbeveiliging) blijven onverminderd van kracht.

 

3.5 Haalbaarheid is een leidend principe

Initiatieven moeten haalbaar zijn. Dit betekent dat ze vergunbaar moeten zijn maar ook aansluitbaar op het elektriciteitsnet. En dit binnen een afzienbare tijd9. Zoals in de inleiding is aangegeven is de beschikbare netcapaciteit (anno 2023) een uitdaging voor het aansluiten van opwekcapaciteit die niet binnen een kleinverbruikaansluiting past. Opslag van elektriciteit kan dienen als oplossing wanneer aansluiting op het net niet mogelijk is.

 

Afwegingscriteria:

We willen voorkomen dat initiatieven een onnodig lange ruimteclaim leggen op een gebied. Omdat de ruimte schaars is en omdat we op macro niveau kijken naar het maximum aantal initiatieven moet elk initiatief aantonen dat ze binnen afzienbare tijd kunnen starten met de realisatie. Dit betekent aansluiting op het elektriciteitsnet en het hebben van de benodigde vergunningen (incl. eventuele ruimtelijke procedures).

 

Tijd afbakening

Een initiatief moet binnen één jaar na het principebesluit een aanvraag voor een omgevingsvergunning indienen. Dit kan vooraf niet worden getoetst, maar wordt wel als voorwaarde in het principebesluit opgenomen.

 

Netcapaciteit

Als een initiatief wordt aangesloten op het elektriciteitsnet vragen we de initiatiefnemer om in het eerste jaar na het principebesluit aannemelijk te maken dat de netbeheerder de installatie gaat aansluiten. Dit doet de initiatiefnemer door een offerte van de netbeheerder te overleggen. Indien een initiatief gebruik maakt van een eigen opslagvoorziening zonder aansluiting op het net, wordt deze eis losgelaten.

 

3.6 Tijdelijkheid is een leidend principe

De levensduur van zonnepanelen is gemiddeld rond de 25 jaar. Om de tijdelijkheid van de opwekinstallatie te borgen, geldt voor de omgevingsvergunning ook een bepaalde termijn die ten hoogste 25 jaar bedraagt (in overeenstemming met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant artikel 3.41). Het gaat dus altijd om een tijdelijke functie. Na deze termijn wordt de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld en wordt de opstelling voor zonne-energie systemen verwijderd.

 

Afwegingscriteria:

Verwijdering

Na het aflopen van de omgevingsvergunning voor het zonneveld (maximaal 25 jaar) is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor verwijdering van de opwekinstallatie en alle bijbehorende werken. Dit gebeurt volgens de op dat moment geldende milieunormen. Bij indiening beschrijft de initiatiefnemer hoe dit wordt geborgd.

 

3.7 Beoordeling collectieve zonne-energie

Initiatieven worden tijdens de eerste collegevergadering van elk kwartaal getoetst aan de hand van de onderstaande checklijst en beoordelingsmatrix. In de checklijst zijn uitsluitingscriteria opgenomen voor initiatieven op basis waarvan een initiatief geen doorgang wordt verleend. In de beoordelingsmatrix voor collectieve initiatieven is een onderwaarde opgenomen. Een collectief initiatief moet minimaal 65 punten scoren om doorgang te kunnen vinden. Indien de score lager is krijgt de indiener de mogelijkheid om zijn plan te verbeteren.

 

Wanneer er meerdere initiatieven zijn ingediend die elkaar overlappen binnen 750 meter is de score uit het beoordelingsmatrix leidend. Het initiatief met de hoogste score krijgt de mogelijkheid tot uitvoering. De initiatieven die lager scoren en binnen diezelfde maximale onderlinge toegestane afstand zijn automatisch uitgesloten.

 

Wanneer een initiatief niet voldoet aan alle eisen kan het college van B&W de initiatiefnemer de mogelijkheid bieden tot verdere uitwerking door kennisgeving van een schriftelijke mededeling. De initiatiefnemer dient binnen één maand na deze uitspraak kenbaar te maken hier gebruik van te maken door middel van een schriftelijke mededeling. De initiatiefnemer heeft de mogelijkheid om één keer een nieuw initiatief in te dienen. Dit nieuw ingediende initiatief wordt uiterlijk twee kwartalen later door het college van B&W beoordeeld. Als het initiatief wederom niet voldoet aan de checklijst is de initiatiefnemer 9 maanden uitgesloten van het indienen van een nieuw initiatief. Wanneer de initiatiefnemer gebruikt maakt van deze eenmalige herkansing wordt het ingediende gebied gereserveerd voor het ingediende initiatief.

 

Hierbij wordt regelmatig verwezen naar paragrafen van dit hoofdstuk waar de afwegingscriteria verder zijn uitgewerkt.

 

 

 

Deel 4 Initiatieven kleinschalige energieopslag

 

 

Kleinschalige energieopslag

Kleinschalige energieopslag betreft vrijstaande opslagstations voor het tijdelijk opslaan van duurzame energie, peak-shaving en faciliteren van smart-grids. Het is gekoppeld aan de nieuwe kleinschalige duurzame opweksystemen of gekoppeld aan bestaande duurzame opweksystemen. Inpandige opslagsystemen vallen niet in dit beleidskader maar onder bestaande bouw- en milieuregelgeving.

 

Batterijen vormen potentieel een oplossing in gebieden waar transportschaarste dreigt en kunnen helpen om vraag en aanbod in balans te brengen. Met een batterij kan opgewekte energie worden opgeslagen om op een later moment beschikbaar te stellen wanneer er meer vraag en/of minder aanbod van duurzame energie is. Zo vindt er een gelijkmatigere levering plaats en is er minder sprake van piekbelasting. Het gebruik van batterijen voor opslag van duurzaam opgewekte energie wordt steeds realistischer omdat de prijzen van batterijen dalen en de energieprijzen stijgen.

Ondanks dat aanvullend beleid nodig is, moedigen we het aan dat initiatiefnemers gebruik maken van batterijen om vraag en aanbod beter in balans te brengen. We staan daarom welwillend tegenover initiatieven die gebruik wensen te maken van batterijen.

 

We onderscheiden in dit beleidskader twee varianten, te weten: individuele en collectieve opslagsystemen. In de basis is de huidig beschikbare techniek voornamelijk hetzelfde en bestaat dit veelal (anno 2023) uit modulair op te bouwen accu-pakketten ofwel batterijen.

 

Individuele systemen

  • Het opslagsysteem (batterij/accu) is gekoppeld aan een gebruiker

  • Het systeem heeft als primaire doel om zogenaamde “systeemdiensten” aan te bieden: zoals spanningskwaliteit, congestiemanagement en intelligente inzet van opgeslagen stroom op het moment dat de opwekvoorziening (zon of wind) dit niet kan leveren.

  • De batterij staat in de regel ‘achter’ de meter’

 

Collectieve systemen: De buurtbatterij

  • De buurtbatterij biedt meerdere systeemdiensten aan: zoals spanningskwaliteit, congestiemanagement en intelligente afzet van duurzame elektriciteit onder de aansluitingen/ gebruikers.

  • Een buurtbatterij staat ‘achter of voor de meter’

  • Een Buurtbatterij kan in een woonwijk, commerciële of industriële omgeving staan maar kan ook gekoppeld zijn aan een collectief-zonneveld in het buitengebied

  • Een buurtbatterij bedient meer dan één gebruiker.

  • De buurtbatterij moet worden aangesloten op het laagspanningsnet op het laagspanningsnet of het middenspanningsnet. Een initiatiefnemer moet een Aansluiten Transportovereenkomst sluiten met de regionale netbeheerder (Enexis) waarin de voorwaarden voor aansluiting en teruglevering worden geregeld. Voor het leggen van kabels via openbare gronden is verder ook vrijstelling van de Autoriteit Consument en Markt noodzakelijk. Het maken van een koppeling tussen buren onderling is niet toegestaan. De gemeente Eersel is niet voornemens om voor dit soort initiatieven openbare grond te verkopen.

 

We noemen hieronder kort de vier leidende principes voor opslagsystemen en de uitwerking in afwegingscriteria:

 

4.1 Landschap is een leidend principe

Het landschap is het leidend principe voor de locatiebepaling. Bij initiatieven die verandering brengen in het landschap is het van belang om rekening te houden met de landschappelijke waarden. Daarvoor moeten de historie, de verschillende landschapstypen, de gebruikswaarden, gebiedskenmerken en verwachte ontwikkelingen van de plek in beeld zijn, dit is de basis om te bepalen wat mogelijk is. We hanteren hierbij de zoneringskaart met gebiedsindeling uit de Visie buitengebied 2.0 die op 2 november 2021 is vastgesteld.

 

Afwegingscriteria:

Eersel kent een diversiteit aan landschapstypen en door de jaren heen zijn op basis van die landschapstypen ook kenmerkende functies ontstaan in het buitengebied. Natura 2000 en natuurnetwerk Brabant (NNB) gebieden, Ecologische verbindingszones (EVZ) en de beekdalen en bos en natuur zoals opgenomen in de zoneringskaart uit de Visie buitengebied 2.0 zijn uitsluitingsgebieden voor individuele opwekinstallaties (zie rode gebieden van de zoneringskaart in bijlage 2).

 

Hieronder worden criteria uitgewerkt die moeten voorkomen dat het landschap ‘verrommelt’ door een grote hoeveelheid initiatieven:

 

Geen aantasting landschapsstructuur en (grotere) landschapselementen

In het (landschappelijke) inpassingsplan moet beargumenteerd worden waarom het initiatief niet leidt tot een aantasting van de bestaande kernkwaliteiten van het landschap en

 

landschapselementen. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met ondersteunende voorzieningen zoals eventuele hekwerken en aansluitkasten.

 

Aansluiten op ter plaatse voorkomend landschapstype

Het landschappelijke inpassingsplan moet aansluiten bij de schaal en karakter van de bestaande omgeving. Hierbij is maatwerk noodzakelijk, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de ter plaatse voorkomende landschapstypen en de hiervoor voorgeschreven landschappelijke inpassing (zie Bijlage 1. ‘Landschappelijke inpassing initiatieven in het buitengebied’ uit de Visie buitengebied 2.0).

 

Locatie en inpasbaarheid

  • Bij initiatieven in gebieden met beschermd dorpsgezicht en cultuurhistorische waarden geldt dat:

    • er maatwerk toegepast moet worden: een overleg, schouw en apart besluit is vereist;

    • de installaties uit het zicht worden geplaatst: niet zichtbaar is het uitgangspunt;

    • de Cultuurhistorische beleidskaart is de basis;

    • toetsing plaatsvindt door een expert en door de welstandscommissie;

    • archeologische terreinen zijn uitgesloten.

  • De gemeente kan een landschapstoets laten uitvoeren.

  • Uitgangspunt is de zoneringskaart uit de Visie buitengebied 2.0 (zie bijlage 2) en vereiste landschappelijke inpassing volgens bijlage 1. ‘Landschappelijke inpassing initiatieven in het buitengebied’ uit de Visie buitengebied 2.0.

 

4.2 Ruimtelijke inpasbaarheid is een leidend principe

We volgen voor de plaatsing van de batterij de voorwaarden voor de plaatsing van kleinschalige opweksystemen. We willen hiermee voorkomen dat er in het zicht zeecontainers met batterijen worden geplaatst, maar zorgen dat er wordt gezocht naar oplossingen die uit het zicht onttrokken zijn. Denk bijvoorbeeld aan batterijcapaciteit onder de zonnepanelen of onder het maaiveld.

 

Afwegingscriteria:

Inpassing in de kernen

  • In de basis is de locatie van een batterij opstelling in de kernen altijd maatwerk waarvoor een apart traject voor gevolgd dient te worden.

  • Indien mogelijk wordt een batterij gecombineerd met een aansluitkast van de netbeheerder.

  • De kleurstelling en aankleding van de batterij is onopvallend en passend in de buurt/wijk. Hiervoor is maatwerk vereist. Dus ook voor de vormgeving is een toets door een expert van de gemeente noodzakelijk.

 

Voorbeeld van een onwenselijke situatie.

 

Inpassing buiten de kernen

  • In de basis is de locatie van een batterij opstelling buiten de kernen gekoppeld aan de energie-opwekvoorziening en staat deze binnen 10 meter hiervandaan.

  • De kleurstelling en aankleding van de batterij is onopvallend.

    Als de batterij voldoet aan de volgende eisen:

  • 1.

    niet hoger dan 3 m, en

  • 2.

    de oppervlakte niet meer dan 15 m2,

    mag de voorziening vergunningsvrij worden gerealiseerd en worden er geen eisen gesteld aan het uiterlijk hiervan. Wel kan de gemeente (eventueel) achteraf handhavend optreden indien de voorzieningen in ernstige mate in strijd met redelijke eisen van welstand zijn gerealiseerd.

 

4.3 Veiligheid is een leidend principe

Een initiatiefnemer moet de veiligheidsrichtlijn voor energieopslag systemen in acht nemen. Deze richtlijn bevat eisen met betrekking tot constructie, plaatsing en onderhoud. Op dit moment is het zo (anno 2023) dat de veiligheidsregio’s advies uitbrengen ten aanzien van batterijen. Het gaat daarbij met name om mogelijke gifdampen en brandgevaar in relatie tot de hoeveelheid brandbare stof. De grotere batterijen zullen daarom aan strengere eisen moeten voldoen. De gemeente neemt het advies van de veiligheidsregio over.

 

Externe Veiligheid

  • Elk initiatief moet in overleg treden met de veiligheidsregio en over de plaatsing en locatie advies inwinnen

 

Sociale- en verkeersveiligheid

  • In sommige gevallen kan het realiseren van kleine gebouwen in of bij de openbare ruimte leiden tot overlastsituaties. In andere gevallen kan het zo zijn dat kleine gebouwen een obstakel vormen in het zicht (bijvoorbeeld bij wegen/ oversteekplaatsen). Ook om deze redenen zal een initiatief in de kernen altijd maatwerk vereisen waarvoor een apart traject voor gevolgd dient te worden.

 

4.4 Participatie is een leidend principe

Opslagsystemen zijn een nieuwe toevoeging in de buitenruimte. Daarvoor is draagvlak gewenst.

 

Omgevingsdialoog

De gemeente Eersel vindt participatie belangrijk. Door participatie (ook wel omgevingsdialoog genoemd) zorg je ervoor dat alle belangen, meningen, kennis en creativiteit in een vroeg stadium op tafel komen. In Eersel vinden we dat de mate waarin een initiatiefnemer mensen betrekt bij een initiatief in verhouding moet staan tot het effect dat het plan op de omgeving kan hebben. Over het algemeen geldt: hoe groter en uitgebreider een initiatief, hoe belangrijker participatie van inwoners en bedrijven is. Het voeren van een omgevingsdialoog hoeft niet tot gevolg te hebben dat iedereen met het plan of initiatief instemt.

 

Participatie wordt geregeld door de initiatiefnemer. Om hen hierin te ondersteunen, heeft de gemeente Eersel een handreiking gemaakt die op verzoek wordt gedeeld.

 

Financiële participatie

Een collectief initiatief moet de gemeenschap altijd betrekken door middel van lokaal eigendom. Met lokaal eigendom bedoelen we in dit kader bewoners of ondernemers uit de directe buurt.

 

4.5 Beoordeling collectieve opslag

Bij het indienen van een initiatief voor collectieve opslag moet rekening worden gehouden met onderstaande minimale vereisten:

 

Waterstof

Naast batterijen is waterstof een techniek die sterk in de belangstelling staat. Waterstof is geen bron van energie maar kan worden ingezet als middel om energie op te slaan en te transporten. Waterstof wordt momenteel voornamelijk gebruikt in industrie. In potentie kan het in de toekomst worden gebruikt als brandstof in de mobiliteit (denk aan vliegtuigen, zeeschepen, binnenvaart) en het verwarmen van gebouwen. Maar op dit moment is de productie van waterstof veelal nog te duur om dit op grote schaal mogelijk te maken. Waterstof is geschikter voor sommige toepassingen dan voor andere. Om dit te prioriteren is de waterstofladder opgesteld10.

 

Als gemeente staan we welwillend tegenover initiatieven die gebruik willen maken van waterstof. Dit heeft als bijkomend voordeel dat het elektriciteitsnet hiermee kan worden ontlast en het een bijdrage kan leveren om de problemen op het gebied van netcongestie op te lossen. De beoordeling van dit soort initiatieven vindt plaats met bestaande beleids-, wet- en regelgeving aangaande bouwwerken in het landschap. Dit betekent dat ook voor waterstof moet worden gezocht naar oplossingen waarbij de omzetting veelal onder of op kleine schaal naast zonnepanelen zelf plaatsvindt en niet in grote industriële installaties naast een zonnepark.

 

Gezien het prille stadium waar waterstof in zit en het feit dat dit binnen de huidige wet- en regelgeving al geregeld is, worden er in dit beleidskader voor dit soort initiatieven geen nieuwe leidende principes opgenomen.

 

 

 

Deel 5 • Het beleidskader in relatie tot de VAB locaties

 

 

De verwachting is dat de komende tijd veel agrariërs zullen stoppen als gevolg van gewijzigde wet- en regelgeving of het niet hebben van een bedrijfsopvolger. Deze agrariërs gaan op zoek naar een nieuwe invulling voor de Vrijkomende of Vrijgekomen Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB). Een zonnepark kan overwogen worden als invulling van een VAB-locatie11. Dit betreft altijd maatwerk omdat het erg afhankelijk is van de locatie. Er zijn voorwaarden waar in ieder geval aan voldaan moet worden:

 

  • Het is gelegen in het gebied waar zonneparken op basis van het beleidskader mogelijk zijn, dus niet in beekdalen en in bossen, conform de gebiedsindeling uit de Visie Buitengebied;

  • Het bestaande bouwvlak is het uitgangspunt, vergroting is niet mogelijk;

  • Het geheel wordt robuust landschappelijk ingepast, conform de bijlage ‘Landschappelijke inpassing initiatieven in het buitengebied’ van de Visie Buitengebied;

  • Bij voorkeur in de nabijheid van de kernen. Hierdoor is de stroomproductie zo dicht mogelijk bij de consument en hoeven er (waarschijnlijk) geen zware investeringen in de infrastructuur gedaan te worden;

  • Voor het zonnepark moet een tijdelijke omgevingsvergunning worden verleend;

  • De combinatie zon en agrarische bedrijfsvoering binnen bestaand bouwvlak is altijd mogelijk, voor de realisatie van zonnepanelen wordt geen nieuwe bebouwing opgericht;

  • Voor het bouwvlak zijn de volgende nieuwe invullingen mogelijk:

  • De agrarische bedrijfsmogelijkheid wordt beëindigd, eventuele agrarische milieuvergunningen worden ingetrokken, voor de voormalige bedrijfswoning wordt een passende bestemming opgenomen en alle overbodige bebouwing wordt gesloopt;

  • De agrarische bedrijfsmogelijkheid wordt beëindigd, voor bedrijfsmatige activiteiten wordt aangesloten bij de visie Buitengebied en de gebiedsindeling van deze visie en alle overbodige bebouwing wordt gesloopt. Deze bedrijfsmatige activiteiten hoeven niet tijdelijk te zijn.

 

Deel 6 Evaluatie en monitoring

 

 

Het beleidskader voor kleinschalige elektriciteitsopwek en -opslag wordt continu gemonitord en periodiek geëvalueerd om te beoordelen of initiatieven hiermee effectief worden getoetst.

Het eerste evaluatiemoment zal plaatsvinden nadat vijf initiatieven zijn getoetst en uiterlijk in 2025.

Indien uit de evaluatie blijkt dat het beleidskader moet worden bijgesteld zal een nieuwe versie van het beleidskader aan uw raad worden voorgelegd. Tot die tijd blijft het huidige beleid van toepassing.

 

Deel 7 • Hardheidsclausule

 

 

Initiatiefnemers die vinden dat dit beleidskader voor hun initiatief een onbedoeld gevolg heeft kunnen een beroep doen op de hardheidsclausule.

 

De initiatiefnemer vraagt de gemeente Eersel dan om af te wijken van de regels die in dit beleidskader staan. De hardheidsclausule kan alleen in bepaalde uitzonderlijke situaties een oplossing bieden. Het beroep op de hardheidsclausule kan alleen worden gedaan indien een bepalen in dit beleidskader onbillijke gevolgen heeft, waarbij het college van B&W het bevoegde gezag is voor het beoordelen van dergelijke verzoeken. Tegen dit besluit is geen bezwaar of beroep mogelijk.

 

De hardheidsclausule is niet van toepassing op onderdelen die geregeld zijn in wet- en regelgeving buiten dit beleidskader, zoals bijvoorbeeld het Bouwbesluit, de milieuwetgeving of de wet op de Ruimtelijke Ordening.

 

Deel 8 Proces

 

 

 

 

Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na de bekendmaking.

  • 2.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidskader Kleinschalige energieopwek en -opslag 2023-2030 gemeente Eersel.

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 juli 2023

De raad van de gemeente Eersel

de griffier, J.W.G. van Bree

de voorzitter, drs. W.A.C.M. Wouters

Bijlages zijn apart toegevoegd

Bijlage 1 Kaarten luchthavenbesluit – Luchthaven Eindhoven

Bijlage 2 Zoneringskaart

Bijlage 3 Begrippenlijst


1

Waarbij parkeren als vergunde hoofdactiviteit in het bestemmingsplan is opgenomen.

2

Zie artikel 4 van de Beleidsregel afwijken bestemmingsplan 2021

3

Zie Investeringsplan Net op Land 2022-2031

4

Er zijn gesprekken gevoerd met betrokkenen waaronder de netbeheerder, ambtelijke organisatie, portefeuillehouder, woningcorporatie WSZ en energiecoöperatie KempenEnergie.

5

Waarbij parkeren als vergunde hoofdactiviteit in het bestemmingsplan is opgenomen.

6

Het initiatief moet binnen één jaar na het principebesluit een aanvraag voor een omgevingsvergunning indienen.

7

Het initiatief moet binnen één jaar na het principebesluit een aanvraag voor een omgevingsvergunning indienen.

8

Waarbij parkeren als vergunde hoofdactiviteit in het bestemmingsplan is opgenomen.

9

Het initiatief moet binnen één jaar na het principebesluit een aanvraag voor een omgevingsvergunning indienen.

10

Zie de Waterstofladder van Natuur & Milieu

11

Dit deel komt uit het Beleid grootschalige zonne-energie 2020-2030, maar is nu ook in dit beleidskader opgenomen omdat het hier beter past.