Organisatie | Voorst |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2019 |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2019 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2019 |
Externe bijlage | Bijlage 1 |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-08-2019 | 01-01-2020 | nieuwe regeling | 25-06-2019 | 2019-24601 |
Artikel 1.3 Onafhankelijke cliëntondersteuning
Artikel 1.6 Extern medisch advies
Artikel 1.7 Verkorte procedure
Artikel 1.10 Ondersteuningsplan
HOOFDSTUK 2 AFWEGINGSKADER VAN EIGEN KRACHT NAAR MAATWERK
Artikel 2.2 Langdurig noodzakelijk
Artikel 2.3 Eigen mogelijkheden
Artikel 2.5 Sociaal netwerk en mantelzorg
Artikel 2.6 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Artikel 2.6.1 Uitzondering bij algemeen gebruikelijke voorzieningen
Artikel 2.7 Algemene voorzieningen
Artikel 2.8 Voorliggende voorzieningen (op grond van aanpalende wet- en regelgeving)
Artikel 2.9 Verblijfsindicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz)
Artikel 2.10 Collectieve voorzieningen
Artikel 2.11 Goedkoopst-adequate maatwerkvoorziening
Artikel 2.12 Aanvaardbaar niveau van participatie en zelfredzaamheid
HOOFDSTUK 3 VERSTREKKINGSVORMEN
Artikel 3.1 Voorziening in natura
Artikel 3.2 Persoonsgebonden budget (Pgb)
Artikel 3.3 Hoogte Pgb; algemene bepaling
Artikel 3.4 De maximale hoogte van een Pgb per maatwerkvoorziening
Artikel 3.4.1 De hoogte van een Pgb voor hulp bij het huishouden
Artikel 3.4.2 De hoogte van een Pgb voor een maatwerkvoorziening begeleiding
Artikel 3.4.3 De hoogte van een Pgb voor een maatwerkvoorziening Respijtopvang
Artikel 3.4.4 Hoogte Pgb voor complexe woningaanpassingen
Artikel 3.5 Oneigenlijk gebruik
Artikel 3.6 Afleggen verantwoording Pgb
Artikel 3.8 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Pgb
Artikel 3.8.1 Gemotiveerd plan
Artikel 3.8.2 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers
Artikel 3.9 Weigeringsgronden Pgb
Artikel 3.10 Kwaliteit van dienstverlening
Artikel 3.11 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder
Artikel 4.1.1 Eigen bijdrage huishoudelijke ondersteuning, begeleiding en kortdurend verblijf
Artikel 4.1.2 Eigen bijdrage woningaanpassingen
Artikel 4.1.3 Eigen bijdrage vervoersvoorzieningen
Artikel 4.1.4 Eigen bijdrage sportvoorzieningen
Artikel 4.2 Inning en duur eigen bijdrage
HOOFDSTUK 5 AFWEGINGSKADER MAATWERKVOORZIENING
Artikel 5.1 Bevorderen van zelfredzaamheid en participatie
Artikel 5.2 Huishoudelijke hulp
Artikel 5.2.1 Inleiding en afbakening
Artikel 5.2.3 Eigen mogelijkheden en sociaal netwerk
Artikel 5.2.4 Algemene en voorliggende voorzieningen
Artikel 5.2.5 Maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp
Artikel 5.3.1 Inleiding en afbakening
Artikel 5.3.2 Eigen kracht en sociaal netwerk
Artikel 5.3.3 Algemene en voorliggende voorzieningen
Artikel 5.3.4 Primaat van verhuizen
Artikel 5.3.5 Te accepteren kosten
Artikel 5.3.6 Voorwaarden voor uitbetaling van het Pgb woonvoorziening
Artikel 5.3.7 Opstalverzekering
Artikel 5.3.8 Maatwerkvoorziening wonen
Artikel 5.3.10 Terugbetaling bij verkoop meerwaarde woonvoorziening
Artikel 5.3.11 Maxima bij uitbreiding woning
Artikel 5.3.12 Onderhoud, keuring en reparatie van een woning
Artikel 5.3.13 Tijdelijke huisvesting
Artikel 5.3.14 Verhuis- en herinrichtingvergoeding
Artikel 5.3.17 Aanvullende afspraken woonvoorzieningen
Artikel 5.4 Vervoersvoorzieningen
Artikel 5.4.1 Inleiding en afbakening
Artikel 5.4.2 Eigen kracht en sociaal netwerk
Artikel 5.4.3 Algemene- en voorliggende voorzieningen
Artikel 5.4.4 Primaat collectief vervoer
Artikel 5.4.5 Maatwerkvoorzieningen vervoer
Artikel 5.4.7 Uitgesloten doelen
Artikel 5.5 Rolstoelvoorzieningen
Artikel 5.5.1 Inleiding en afbakening
Artikel 5.5.2 Eigen kracht en sociaal netwerk
Artikel 5.5.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Artikel 5.5.4 Maatwerkvoorziening rolstoel
Artikel 5.5.5 Sportvoorziening
Artikel 5.5.6 Maximale vergoeding sportvoorziening
Artikel 5.6.1 Inleiding en afbakening
Artikel 5.6.2 Eigen kracht en sociaal netwerk
Artikel 5.6.3 Algemene en voorliggende voorzieningen
Artikel 5.6.4 Maatwerkvoorziening begeleiding
Artikel 5.6.5 Begeleiding individueel
Artikel 5.6.6 Begeleiding groep (dagbesteding)
Artikel 5.6.7 Persoonlijke verzorging
Artikel 5.7.1 Inleiding en afbakening
Artikel 5.7.2 Eigen kracht en sociaal netwerk
Artikel 5.7.3 Algemene en voorliggende voorzieningen
Artikel 5.7.4 Maatwerkvoorziening respijtopvang
HOOFDSTUK 6 OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 6.1 Waardering mantelzorgers
Artikel 6.1.2 Criteria om in aanmerking te komen voor mantelzorgwaardering
Artikel 6.1.3 Vaste weigeringsgronden
Artikel 6.2 Betrekken ingezetenen bij het beleid
HOOFDSTUK 7 INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL
Door of namens een cliënt wordt een melding gedaan bij het Maatschappelijk Netwerk Voorst. Een melding is gericht op het krijgen van ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid en participatie. De melding, wordt geregistreerd en binnen 5 werkdagen bevestigd.
Naast een melding kan een inwoner ook een informatie- of adviesvraag stellen bij het Maatschappelijk Netwerk Voorst. Deze vragen worden niet aangemerkt als melding. Wel wordt tijdens de analyse van de vraag, geïnventariseerd of een melding nodig is.
Een cliënt kan binnen 7 dagen na een melding een persoonlijk plan indienen waarin hij de omstandigheden beschrijft en aangeeft welke ondersteuning of voorziening naar zijn mening het meest is aangewezen. De cliënt wordt van deze mogelijkheid op de hoogte gebracht bij de aanmelding.
Artikel 1.3 Onafhankelijke cliëntondersteuning
De cliënt, diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers worden voor het onderzoek gewezen op de mogelijkheid van het gebruik van gratis en onafhankelijke cliëntondersteuning. De onafhankelijke cliëntondersteuner ondersteunt bij het gesprek maar voert niet het onderzoek uit.
Voorafgaand aan het gesprek inventariseert de medewerker MNVoorst welke gegevens van een cliënt al bekend zijn bij de gemeente. Eventuele ondersteuning die aan gezinsleden wordt geboden moet daarbij ook onderzocht worden. Bij het vooronderzoek wordt door de medewerker MNVoorst in elk geval gecontroleerd of de cliënt over een geldig identificatiedocument beschikt. Een geldig identificatiedocument is een paspoort, een ID-kaart en een rijbewijs.
Het gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Afhankelijk van de complexiteit van de ondersteuningsvraag kan het onderzoek bestaan uit één gesprek of meerdere gesprekken. Bij aanvang van het gesprek meldt de medewerker MNVoorst aan de cliënt welke informatie uit dit vooronderzoek naar boven is gekomen.
Als er een persoonlijk plan is aangeleverd door de cliënt wordt dit betrokken bij het onderzoek.
Bij het gesprek is aandacht voor:
Als het noodzakelijk is doet de medewerker MNVoorst aanvullend onderzoek op basis van de gegevens uit het gesprek, om te bepalen of cliënt een (maatwerk)voorziening op grond van de Wmo nodig heeft.
De medewerker MNVoorst bespreekt met de cliënt bespreken welke voorziening in zijn individuele situatie het meest geschikt is. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining, het inmeten of een offerte opmaken kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek.
Artikel 1.6 Extern medisch advies
Het aanvragen van een extern medisch advies kan onderdeel uitmaken van het onderzoek.
Als een cliënt niet meewerkt aan het verkrijgen van extern medisch advies kan dit gevolgen hebben voor het vaststellen van het recht op een maatwerkvoorziening. Dit kan bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat een maatwerkvoorziening niet verstrekt wordt of dat de aard van de voorziening anders wordt.
Artikel 1.7 Verkorte procedure
Als de situatie van cliënt al voldoende bekend is en er geen nieuwe omstandigheden aanwezig zijn die op de melding van invloed zijn, kan met instemming van de cliënt worden afgezien van (delen van) het onderzoek.
Binnen 9 werkdagen na het gesprek wordt het verslag met uitkomsten van het gesprek (het gespreksverslag) naar de cliënt gestuurd. De cliënt retourneert het verslag binnen 10 werkdagen voor akkoord of voor gezien.
Als hij niet akkoord is, kan hij in een bijlage aangeven wat de reden daarvan is en tekenen voor gezien. Eventuele aanvullingen of opmerkingen op het verslag kan de cliënt ook vermelden in de bijlage.
Het ondertekende gespreksverslag wordt aangemerkt als aanvraag voor een maatwerkvoorziening. Bij de beoordeling van de aanvraag betrekt medewerker MNVoorst:
het dossier van de cliënt met daarin in ieder geval alle relevante cliëntgegevens, de melding en de vaststelling van zijn identiteit, en voor zover aanwezig de gegevens en bescheiden die de cliënt heeft gegeven. Verder kunnen historische gegevens van de cliënt deel uitmaken van het dossier, die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de actuele situatie
De medewerker beoordeelt op basis van bovenstaande documenten of er wel of geen aanspraak bestaat op één of meer maatwerkvoorzieningen.
Artikel 1.10 Ondersteuningsplan
De medewerker MNVoorst maakt een ondersteuningsplan op hoofdlijnen, waarin opgenomen is:
Andere onderdelen van het Ondersteuningsplan kunnen zijn:
De cliënt ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015, binnen 2 weken na de aanvraag, schriftelijk in een beschikking. Als deze termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) de cliënt schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging of opschorting van deze termijn.
HOOFDSTUK 2 AFWEGINGSKADER VAN EIGEN KRACHT NAAR MAATWERK
In dit hoofdstuk worden de voorwaarden en criteria beschreven om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening.
De cliënt moet zijn hoofdverblijf hebben in de gemeente Voorst. Hoofdverblijf betekent naast ingeschreven staan in de Basisregistratie personen (BRP) ook dat de cliënt daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijft. Als de cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in de gemeente komt wonen, kan - als hij nog niet in staat is geweest om zich in te schrijven in het BRP - de melding worden ingenomen.
Een uitzondering hierop is het bezoekbaar maken van een woning. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar artikel 5.3.6.
Artikel 2.2 Langdurig noodzakelijk
Er moet sprake zijn van langdurige beperkingen op gebied van zelfredzaamheid of participatie. Tijdens het onderzoek wordt nagegaan of de noodzaak voor het treffen van een voorziening van blijvende of tijdelijke aard is, bijvoorbeeld in het kader van therapie. Kortdurende inzet van een maatwerkvoorziening is mogelijk om de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt te versterken of verbeteren. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen of het ontlasten van mantelzorgers worden verstaan. Bijvoorbeeld op grond van de Zvw kunnen rolstoelen, drempelhulpen, transferhulpmiddelen zoals draaischijven, patiëntentilliften en transferplanken, toiletverhogers, toilet- en douchestoelen slechts voor beperkte of onzekere duur worden verstrekt.
Bij overige voorzieningen zoals woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen of rolstoel wordt uitgegaan van een langdurig noodzaak voor de voorziening. De medisch adviseur kan een belangrijke rol hebben om te bepalen of een maatwerkvoorziening medisch noodzakelijk is of dat deze juist anti-revaliderend werkt. Onder 'langdurig' wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft.
Als blijkt dat er aantoonbare beperkingen zijn die nog kunnen verbeteren of herstellen met een adequate behandelmethode moet in eerste instantie behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet worden ingezet en afgewacht alvorens een maatwerkvoorziening kan worden toegekend.
Artikel 2.3 Eigen mogelijkheden
Een maatwerkvoorziening uit de Wmo is uitsluitend bedoeld als het niet in iemands eigen vermogen ligt zijn probleem zelf, of met hulp van mantelzorgers, huisgenoten en personen uit het sociale netwerk op te lossen. De cliënt wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Hierbij behoort ook de mogelijkheid een beroep te doen op familie en vrienden -het eigen sociale netwerk – alvorens een beroep wordt gedaan op ondersteuning via de Wmo.
Een cliënt komt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking als hij die noodzaak redelijkerwijs niet kon vermijden of de voorziening voorzienbaar was, maar de cliënt redelijkerwijs geen maatregelen kon treffen waardoor de hulpvraag voorkomen kon worden. Voorzienbaarheid is alleen een legitieme weigeringsgrond als iemand iets aanschaft of verhuist zonder rekening te houden met de al aanwezige beperkingen en de te verwachten ontwikkeling daarvan.
Artikel 2.5 Sociaal netwerk en mantelzorg
Sociaal netwerk verwijst naar de sociale context waarin de cliënt leeft zoals het gezin, vrienden, de buurt waarin iemand woont, zijn werkomgeving en de sociale groepen waartoe de cliënt behoort. Het sociale netwerk is vaak, waar mogelijk, bereid om (een deel van) de ondersteuning te bieden of voor de cliënt te organiseren. Deze ondersteuning geboden vanuit het sociale netwerk wordt in sommige gevallen mantelzorg genoemd. Mantelzorg is ondersteuning die mensen langdurig en onbetaald aan iemand verlenen, vanuit de persoonlijke band die mantelzorgers hebben met degene die zij ondersteunen. Als er sprake is van overbelasting van de mantelzorger kan het college ondersteuning bieden. Van belang hierbij is de balans tussen draagkracht en draaglast.
Artikel 2.6 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Bij een algemeen gebruikelijke voorziening is het uitgangspunt dat deze voor elke ingezetene van Nederland beschikbaar is. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een maatwerkvoorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Dat betekent dat iedereen deze voorziening zelf moet bekostigen. Als een maatwerkvoorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is of als er sprake is van algemeen gebruikelijke kosten dan bestaat er geen aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Een algemeen gebruikelijke voorziening is volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
Als een algemeen gebruikelijke voorziening met aanpassingen een adequate oplossing biedt voor een probleem, komen, in overeenstemming met een uitspraak van de CRvB, alleen de specifieke aanpassingen in aanmerking voor vergoeding.
Artikel 2.6.1 Uitzondering bij algemeen gebruikelijke voorzieningen
In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de cliënt toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Deze uitzondering kan zich voordoen als:
Bij alle algemeen gebruikelijke-, algemene-, voorliggende- en collectieve voorzieningen zal rekening worden gehouden met de individuele cliëntsituatie.
Artikel 2.7 Algemene voorzieningen
Als een cliënt niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of de inzet van algemene voorzieningen een oplossing kan bieden.
Een algemene voorziening is een vrij toegankelijke voorziening die vaak op een laagdrempelige wijze via dienstverlening worden aangeboden. Voorbeelden hiervoor zijn:
De bedoeling is dat mensen gestimuleerd worden om gebruik te maken van alle algemene voorzieningen die er zijn.
Als een algemene voorziening daadwerkelijk beschikbaar is en door de cliënt financieel gedragen kan worden, komt een cliënt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening.
De medewerker MNVoorst beoordeelt of de cliënt in redelijkheid de algemene voorziening kan betalen. Het is vervolgens aan de cliënt om dit te weerleggen.
Artikel 2.8 Voorliggende voorzieningen (op grond van aanpalende wet- en regelgeving)
Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen op grond van een andere wet. Als deze voorliggende voorziening een passende en toereikende oplossing biedt of de kosten van de maatwerkvoorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt gaat deze voorliggende voorziening voor op een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij een rollator die in de Zorgverzekeringswet als niet noodzakelijk is aangemerkt.
Bij voorliggende voorzieningen kan onder andere gedacht worden aan (niet limitatief):
de jeugdige en/of ouders (of andere wettelijk vertegenwoordiger) kan een beroep doen op voorzieningen voor jeugdhulp, die vrij toegankelijk zijn. Daarbij gaat het om: informatie en advies, toeleiding naar vrij toegankelijke hulp, licht pedagogische hulpverlening, spoedeisende zorg, advies en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling.
daarnaast is er niet vrij toegankelijke op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulp. Daarbij gaat het om: individuele voorzieningen op het terrein van cure (interventie) en care (zorg en begeleiding). Deze jeugdhulp kan plaatsvinden op basis van verwijzing door CJG, huisarts, medisch specialist, jeugdarts, rechter en een zogenaamde gecertificeerde instelling.
Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Als de cliënt geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening, kan dat niet tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening leiden. Of de cliënt dan daadwerkelijk de betreffende voorliggende voorziening zal gaan gebruiken behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.
Artikel 2.9 Verblijfsindicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz)
Het college mag een maatwerkvoorziening weigeren als de cliënt een aanspraak heeft op zorg vanuit de Wet langdurige zorg. Het is zelfs mogelijk te weigeren als er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan maken maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit vanuit de Wlz (artikel 2.3.5 lid 6 van de wet).
Er moet echter wel altijd onderzocht worden of sprake is van een ondersteuningsbehoefte van de cliënt die niet door de Wlz wordt gedekt. Als duidelijk is dat de gevraagde ondersteuning volledig ondervangen wordt door de Wlz kan een summier onderzoek volstaan. (bijvoorbeeld voor huishoudelijke hulp). Alleen wanneer op voorhand niet te zeggen is of de gevraagde ondersteuning volledig onder de Wlz valt, moet diepgaander onderzoek gedaan worden.
Artikel 2.10 Collectieve voorzieningen
Collectieve voorzieningen zijn maatwerkvoorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk gebruikt kunnen worden. Deze voorzieningen worden speciaal georganiseerd voor mensen met beperkingen én zijn bedoeld voor "gemeenschappelijk gebruik". Het collectief vervoer is het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening.
Artikel 2.11 Goedkoopst-adequate maatwerkvoorziening
Maatwerkvoorzieningen dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend als het meest goedkoopst-adequaat te zijn. De verstrekking is altijd gebaseerd op deze uitgangspunten. Bij de keuze voor een duurdere voorziening komen de meerkosten voor rekening van de cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een Pgb gebaseerd op de goedkoopst adequate zorg in natura voorziening. Hiervoor worden de tarieven uit de Raamovereenkomst gehanteerd.
Artikel 2.12 Aanvaardbaar niveau van participatie en zelfredzaamheid
Het streven is om de persoon op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn met name van belang de situatie van de cliënt voordat hij getroffen werd door zijn beperkingen, alsmede de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben.
Aanvaardbaar wil van de andere kant zeggen, dat de persoon zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten. De compensatie beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie, en breidt zich niet uit tot wat de persoon noodzakelijk vindt in het kader van smaak, of betekent niet per definitie dat hij alle hobby's moet kunnen uitoefenen die hij voorheen uitoefende.
HOOFDSTUK 3 VERSTREKKINGSVORMEN
Een maatwerkvoorziening kan in natura of als Pgb worden verstrekt. In dit hoofdstuk worden de verschillende verstrekkingsvormen, de criteria met betrekking tot de verstrekkingsvormen en de verschillende procedures behandeld.
Artikel 3.1 Voorziening in natura
Een voorziening in natura is een daadwerkelijke levering van een maatwerkvoorziening via een door het college gecontracteerde partner. Het college geeft aan de (door de cliënt gekozen) zorgaanbieder of leverancier opdracht de maatwerkvoorziening te leveren. Een maatwerkvoorziening kan in bruikleen of in eigendom worden verstrekt, afhankelijk van de kostenafweging welke wijze het goedkoopst - adequaat is.
Artikel 3.2 Persoonsgebonden budget (Pgb)
Een persoonsgebonden budget (Pgb) is een geldbedrag waarmee maatwerkvoorzieningen kunnen worden aangeschaft of betaald. Een Pgb wordt verstrekt onder de voorwaarden en bepalingen zoals deze zijn opgenomen in het programma van eisen voor de maatwerkvoorziening uit de beschikking.
Artikel 3.3 Hoogte Pgb; algemene bepaling
Een maatwerkvoorziening kan volgens de Wmo 2015 alleen in de vorm van zorg in natura of een Pgb worden verstrekt.
Artikel 3.4 De maximale hoogte van een Pgb per maatwerkvoorziening Artikel 3.4.1 De hoogte van een Pgb voor hulp bij het huishouden
De bedragen voor een Pgb voor hulp bij het huishouden worden bepaald op basis van het basistarief in natura. Afhankelijk van bij wie de huishoudelijke hulp wordt ingekocht worden de volgende percentages van dit basistarief gehanteerd:
Artikel 3.4.2 De hoogte van een Pgb voor een maatwerkvoorziening begeleiding
De hoogte voor een Pgb voor een maatwerkvoorziening begeleiding zijn als volgt:
Artikel 3.4.3 De hoogte van een Pgb voor een maatwerkvoorziening Respijtopvang
De hoogte voor een Pgb voor respijtopvang wordt bepaald op basis van het basistarief voor respijtopvang per etmaal in natura. De volgende percentages van het basistarief worden gehanteerd;
Artikel 3.4.4 Hoogte Pgb voor complexe woningaanpassingen
De kosten die bij een Pgb voor woningaanpassing mee genomen kunnen worden, zijn de volgende:
Het architectenhonorarium wordt zo laag mogelijk vastgesteld en bedraagt maximaal 10% van de aanneemsom, met dien verstande dat het honorarium niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen
Artikel 3.6 Afleggen verantwoording Pgb
De cliënt waaraan een Pgb voor woningaanpassing is toegekend, dan wel de eigenaar van de woning, meldt binnen een termijn van maximaal 12 maanden nadat het Pgb werd verleend dat de woningaanpassing is gerealiseerd onder overlegging van de hierop betrekking hebbende originele facturen, danwel de voortgang van de woningaanpassing.
Artikel 3.8 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Pgb Artikel 3.8.1 Gemotiveerd plan
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een Pgb wordt alleen verstrekt als de cliënt naar het oordeel van het college in staat is om, eventueel met behulp van derden, het Pgb doeltreffend te besteden en de aan een Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. De cliënt moet aan de hand van een opgesteld plan motiveren dat hij de maatwerkvoorziening als Pgb geleverd wenst te krijgen. Door het opstellen van een gemotiveerd plan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren. Het college neemt het plan mee in zijn overweging.
Artikel 3.8.2 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers
In het gemotiveerde plan kan de cliënt de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. De beloning van het sociale netwerk moet beperkt blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld).
Artikel 3.9 Weigeringsgronden Pgb
Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder/ cliënt problemen zal hebben met het omgaan met een Pgb bijvoorbeeld wanneer:
Andere redenen om een maatwerkvoorziening niet als Pgb te verstrekken zijn (niet limitatief):
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een Pgb niet gewenst is. Deze zijn verder uitgewerkt in de Verordening maatschappelijke ondersteuning. Om een Pgb af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er een onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld. Als een Pgb niet besteed wordt aan dat waarvoor het bedoeld is zal uitbetaling niet plaatsvinden c.q. worden teruggevorderd.
Artikel 3.10 Kwaliteit van dienstverlening
De kwaliteit van de dienstverlening die ingezet wordt door een Pgb moet van vergelijkbare kwaliteit zijn als de dienstverlening in zorg in natura. In het gemotiveerd plan moet aangetoond worden op welke wijze deze kwaliteit geborgd is.
Artikel 3.11 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder
De cliënt/budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:
De gemeente betaalt in geval van huishoudelijke hulp en begeleiding de Pgb uit in de vorm van Trekkingsrecht via de SVB. De budgethouderlaat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel (uren) hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De cliënt moet een zorgovereenkomst sluiten met zijn zorgaanbieder. Voor het uitvoeren van de overige Pgb's is het college door de SVB gemandateerd uit te keren.
Voor alle maatwerkvoorzieningen – behalve de wettelijk uitgesloten rolstoelen en collectief vervoer (CVV) – is een eigen bijdrage verschuldigd. Ongeacht of er sprake is van de verstrekking in natura of in de vorm van een Pgb. De eigen bijdrage voor maatschappelijk ondersteuning wordt uitgevoerd zoals omschreven in artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Voor de wijze waarop de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald, wordt het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 gevolgd.
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag het college bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.
HOOFDSTUK 5 AFWEGINGSKADER MAATWERKVOORZIENING
Artikel 5.1 Bevorderen van zelfredzaamheid en participatie
Het doel van een maatwerkvoorziening is bij te dragen aan een situatie waarin de cliënt zo zelfredzaam mogelijk is, of participeert in de samenleving, en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. De Wmo 2015 gaat uit van maatwerk aan de cliënt door te kijken naar de mogelijkheden die iemand heeft. Per cliënt wordt eerst gekeken naar de mogelijkheden om zelf, of in het netwerk, oplossingen te vinden voor zijn ondersteuningsvraag. Wel is getracht om, mede op basis van jurisprudentie richtlijnen te geven waarin een maatwerkvoorziening kan voorzien.
Artikel 5.2 Huishoudelijke hulp Artikel 5.2.1 Inleiding en afbakening
Huishoudelijke hulp bestaat uit twee onderdelen: ondersteuning bij het huishouden (schoon huis) en regie op een gestructureerd huishouden.
De inzet van een maatwerkvoorziening op het gebied van de huishoudelijke hulp heeft als doel de zelfredzaamheid te verbeteren en/of te behouden. In dit hoofdstuk wordt het afwegingskader van het college op het gebied van de huishoudelijke hulp globaal beschreven.
Voor een meer gedetailleerde toelichting en de normtijden voor hulp bij het huishouden wordt verwezen naar de bijlage 1 bij deze beleidsregels.
Het uitgangspunt bij huishoudelijke hulp is dat de leefeenheid primair zelf verantwoordelijk is voor het huishouden. Onder een leefeenheid wordt verstaan "een eenheid bestaande uit gehuwden of met gehuwden gelijk te stellen personen die al dan niet samen met een of meer andere personen duurzaam een huishouden voeren".
In de volgende situaties is er geen sprake van een leefeenheid, die een gezamenlijk huishouden voert:
Als er sprake is van kamerverhuur (met een huurcontract), wordt de huurder van de betreffende ruimte niet tot de leefeenheid gerekend. Van huurders kan niet verwacht worden dat zij de huishoudelijke taken overnemen als er geen sprake is van familiebanden. Als gemeenschappelijke ruimten gedeeld worden, wordt verondersteld dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van een leefeenheid of samenwoonverband.
Naast reguliere woonvormen kennen we een aantal bijzondere woonvormen. Dit zijn vormen van begeleid wonen, al dan niet in een groepsvorm. Het gaat vaak om kleinschalige woonvormen op basis van een particulier initiatief of een samenwerkingsverband tussen een zorgaanbieder en woningbouw corporatie.
Uitgangspunt bij de toegang tot een maatwerkvoorziening is daarbij de profilering van de instelling en de wijze waarop toegang wordt verkregen. Als er sprake is van een indicatie vanuit de Wlz worden alle noodzakelijke voorzieningen vanuit de Wlz gefinancierd.
Artikel 5.2.3 Eigen mogelijkheden en sociaal netwerk
Bij huishoudelijke hulp wordt eerst uitgegaan van de eigen mogelijkheden van een cliënt en het benutten van zijn sociaal netwerk. Tot eigen mogelijkheden hoort bijvoorbeeld een al bestaande particuliere huishoudelijke hulp.
Als de eigen mogelijkheden geen uitkomst bieden wordt gekeken of het sociale netwerk een oplossing kan bieden. Hierbij wordt ook gekeken naar de gebruikelijke zorg van een partner/kinderen.
Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg en ondersteuning, die partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren. Dat betekent dat van huisgenoten verwacht wordt dat zij, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, een herverdeling maken van de huishoudelijke taken. Een huisgenoot kan zowel een volwassene als een kind zijn, dus alle bewoners van één adres die samen één huishouden voeren.
In de volgende situaties wordt geen huishoudelijke hulp geïndiceerd op grond van gebruikelijke zorg:
Bij werkenden, uitgezonderd beroepsgroepen als zeevarenden, vrachtwagenchauffeurs en daarmee vergelijkbare beroepsgroepen waarvoor uit hoofde van hun beroep geldt dat zij langdurig van huis (moeten) zijn, wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden bij uitstelbare zorg.
Artikel 5.2.4 Algemene en voorliggende voorzieningen
Zoals in hoofdstuk 3 beschreven hoort de toepasbaarheid van algemene- en voorliggende voorzieningen tot elk onderzoek. Bij huishoudelijke hulp wordt hieronder bijvoorbeeld technische apparatuur zoals een wasmachine of stofzuiger, een droogtrommel of een afwasmachine verstaan. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn, maar wel een adequate oplossing zouden bieden, is de aanschaf van deze hulpmiddelen voorliggend op het inzetten van huishoudelijke hulp. De cliënt is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van dergelijke algemene voorzieningen. Deze worden in het kader van de Wmo 2015 niet verstrekt.
Andere (wettelijke) regelingen op het gebied van de huishoudelijke hulp zijn bijvoorbeeld:
Artikel 5.2.5 Maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp
Als het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing, zal de cliënt in aanmerking kunnen komen voor een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden.
De omvang van de huishoudelijke hulp wordt uitgedrukt in uren. De toegekende uren worden per activiteit gespecificeerd volgens het normenkader in bijlage 1.
Er zijn twee vormen van huishoudelijke hulp te onderscheiden:
Ondersteuning bij het huishouden (schoon huis)
Van ondersteuning bij het huishouden is sprake als de cliënt huishoudelijke werkzaamheden niet (meer) zelf kan uitvoeren. De werkzaamheden moeten worden overgenomen, omdat het cliëntsysteem niet in staat is dit (volledig) op te vangen. Te bereiken resultaat: een schoon huis.
Regie op gestructureerd huishouden
Van hulp bij de regie op een gestructureerd huis houden is sprake als de cliënt verlies ervaart van regie bij het organiseren en structureren van het huishouden. De regie van het huishouden moet (deels) overgenomen worden. Het cliëntsysteem is niet in staat dit (volledig) op te vangen.
Te bereiken resultaat: een schoon huis en een gestructureerd huishouden.
De productdefinities huishoudelijke hulp staan in het Zorgproductenboek 2019 (Hoofdstuk 5.2.1).
Artikel 5.3 Woonvoorzieningen Artikel 5.3.1 Inleiding en afbakening
In het kader van participatie en zelfredzaamheid van cliënten is zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving een van de belangrijke doelen van de Wmo 2015. Geschikt wonen is een essentiële basis om het zo lang mogelijk zelfstandig wonen mogelijk te kunnen maken. Woonvoorzieningen kunnen zijn
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorgt voor een woning. Daarbij gaan we er van uit dat een ieder rekening houdt met de hem bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.
Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden. Problemen die ontstaan door de aard van gebruikte materialen en die ook voor een niet cliënt zouden gelden, leiden niet tot een woningaanpassing evenals woonvoorzieningen met een aanschafprijs onder € 200, waaronder wandbeugel(s) en een eenvoudige toilet-/douchestoel.
Uitgangspunt is dat wanneer aan de cliënt een woonvoorziening (nagelvast) is verstrekt, de cliënt geacht wordt 10 jaar te blijven wonen in de woning waar de woonvoorziening voor verstrekt is. Pas na 10 jaar kan een nieuwe woonvoorziening in een nieuwe woning worden verstrekt. Voorgaande is niet het geval wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden.
Artikel 5.3.2 Eigen kracht en sociaal netwerk
Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening van de Verordening blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar (artikel 2.4) was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Bij het ouder worden kunnen veel mensen voorzien dat de leefomgeving aangepast moet worden op beperkingen die hiermee verband houden. Ook bij bepaalde langzaam progressieve aandoeningen kan verwacht worden dat cliënten kunnen voorzien dat het wonen in de huidige woning problemen gaat opleveren. Voorzienbaarheid betekent dat het college van cliënten verwacht dat zij zelf of samen met het eigen netwerk oplossingen zoeken voor ervaren of toekomstig te verwachten belemmeringen bij het zelfstandig wonen. De cliënt heeft dus zelf een eigen verantwoordelijkheid om het zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk te maken.
Bovenstaande betekent dus ook dat wanneer een cliënt ervoor kiest om van een adequate woning (woning die geschikt is voor cliënt, eventueel na woningaanpassingen) te verhuizen naar een woning die niet adequaat is (woning is niet geschikt voor cliënt, woningaanpassingen zijn mogelijk vereist), dan komt dit voor het eigen risico van de cliënt. Cliënt komt dan niet in aanmerking voor woningaanpassingen.
Tijdens het onderzoek wordt beoordeeld of het sociale netwerk een bijdrage kan leveren aan het te bereiken resultaat. Er wordt bijvoorbeeld geen woonvoorziening of aanpassing gerealiseerd als het te bereiken resultaat ook bereikt kan worden door de hulp van huisgenoten. In deze situatie zal een cliënt daarom niet in aanmerking komen voor bijvoorbeeld een traplift of een andere voorziening zoals een verhuizing.
Artikel 5.3.3 Algemene en voorliggende voorzieningen
Bij woonvoorziening kan worden uitgegaan dat een aantal voorzieningen als algemeen gebruikelijke kunnen worden beschouwd. Het zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door mensen zonder beperking en breed (in de reguliere handel) verkrijgbaar zijn, o.a. in bouwmarkten. Verwacht mag worden dat mensen tijdig maatregelen treffen om de woning te kunnen blijven gebruiken, ook al worden ze ouder of neemt de beperking toe, bijvoorbeeld door adequate vervanging van het sanitair of, bij het leggen van nieuwe vloeren, door het verwijderen van drempels. Wat algemeen gebruikelijk is, is ook aan maatschappelijke ontwikkelingen onderhevig en kan in de loop der jaren veranderen.
Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via een uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen-leveranciers.
Artikel 5.3.4 Primaat van verhuizen
Als vaststaat dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is wordt eerst door het college beoordeeld of verhuizing naar een reeds aangepaste woning of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een adequate oplossing is. In de jurisprudentie is het hanteren van het primaat van de verhuizing geaccepteerd door de Centrale Raad van Beroep. Als overwogen wordt om het primaat van verhuizing toe te passen zullen een aantal factoren, overwogen worden:
Een dergelijke zorgvuldige afweging van alle argumenten ligt aan het besluit voor verhuizing ten grondslag.
Artikel 5.3.6 Voorwaarden voor uitbetaling van het Pgb woonvoorziening
Om te bereiken dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen, worden de gestelde eisen in de beschikking opgenomen. De eisen die gesteld worden, zijn de volgende:
Artikel 5.3.7 Opstalverzekering
Voor een vergrote woning wordt geen hogere opstalverzekering vergoed.
Artikel 5.3.8 Maatwerkvoorziening wonen
Een aanpassing kan pas worden uitgevoerd nadat de cliënt een beschikking heeft ontvangen. Als een voorziening, nadat de werkzaamheden zijn aangevangen of voltooid, wordt aangevraagd, en niet meer is vast te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was, kan dat tot de conclusie leiden dat betrokkene zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen en zelf zijn probleem heeft kunnen oplossen zodat ondersteuning niet nodig is.
Uitgangspunt is de goedkoopst adequate voorziening. Om tot een bepaling van de goedkoopst adequate voorziening te komen kan (wanneer nodig) een bouwkundig advies worden aangevraagd.
Losse voorzieningen zijn veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.
Voor het kwaliteitsniveau van de aanpassing wordt aangesloten bij de eisen van het Bouwbesluit en aan wat algemeen gebruikelijk is in de sociale woningbouw. De aanpassingen mogen geen betrekking hebben op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw, zoals bij grotere of luxere woningen worden geen extra voorzieningen zoals bijvoorbeeld extra automatische deuropeners, aangebracht.
Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:
Losse woonvoorzieningen: voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een toiletstoel, douchestoel, tillift).
Waar mogelijk wordt uit het oogpunt van herbruikbaarheid gekozen voor verstrekking van losse woonvoorzieningen. Ook in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling of wanneer zij terminaal zijn, wordt bij voorkeur gewerkt met losse woonvoorzieningen.
Bouwkundige woonvoorziening: nagelvaste voorzieningen (bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur of het nivelleren van de drempels bij voor- en/of achterdeur).
In een aantal situaties zal geen sprake zijn van een resultaatsverplichting van het college omdat in die situaties sprake is van een bijzondere woonsituatie:
Het treffen van woonvoorzieningen in één van bovenstaande woonvormen is in het kader van de Wmo dan niet meer mogelijk.
Een woonvoorziening wordt verleend als de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.
In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven bijvoorbeeld bij kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. In die situatie kunnen, als niet anders mogelijk is, twee woningen aangepast worden, als deze beide woningen binnen de gemeente Voorst liggen.
Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken. Voor een woning bezoekbaar maken, niet zijnde het hoofdverblijf, geldt een maximum bijdrage van € 6.000.
Artikel 5.3.10 Terugbetaling bij verkoop meerwaarde woonvoorziening
90% van de meerwaarde bij verkoop na 1 jaar.
80% van de meerwaarde bij verkoop na 2 jaren.
70% van de meerwaarde bij verkoop na 3 jaren.
60% van de meerwaarde bij verkoop na 4 jaren.
50% van de meerwaarde bij verkoop na 5 jaren.
40% van de meerwaarde bij verkoop na 6 jaren.
30% van de meerwaarde bij verkoop na 7 jaren.
Artikel 5.3.11 Maxima bij uitbreiding woning
Bij een aanbouw aan de woning of uitbreiding van ruimten in de woning wordt voor maximaal onderstaand aantal m² een Pgb verleend, tenzij er een medische noodzaak is voor een ander maximum en dit door een onafhankelijk medicus of paramedicus is vastgesteld.
Artikel 5.3.12 Onderhoud, keuring en reparatie van een woning
De cliënt die een voorziening vraagt in het kader van kosten van onderhoud, keuring en reparatie kan daarvoor in aanmerking komen wanneer:
Artikel 5.3.13 Tijdelijke huisvesting
De cliënt die een voorziening vraagt in de niet vermijdbare dubbele woonlasten 1. bij tijdelijke huisvesting in een zelfstandige woonruimte of 2. bij de noodzaak de bestaande woning langer te moeten aanhouden, krijgt de feitelijke lasten tot aan de maximum huurgrens ingevolge de Wet op de huurtoeslag voor een periode van maximaal zes maanden vergoed.
Artikel 5.3.14 Verhuis- en herinrichtingvergoeding
De cliënt die verhuist van een niet adequate woning naar een adequate woning kan in aanmerking komen voor Pgb tot een maximum van € 2.500.
Voor een woningsanering wordt een tegemoetkoming verleend gelijk aan de normbedragen in de Nibud richtlijnen. Een verstrekking is alleen mogelijk als de te vervangen vloerbedekking en/of gordijnen nog niet zijn afgeschreven. Is de afschrijvingstermijn onbekend, dan bepaalt het college de afschrijvingstermijn.
De noodzaak voor een financiële vergoeding wordt mede bepaald in relatie tot het levenspatroon en leefregels. Relevant zijn bijvoorbeeld de woninginrichting, ventilatiemogelijkheden en het rookgedrag. Het college kan hierover advies vragen, eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde Caraverpleegkundige.
100% als het artikel tot en met 2 jaren oud is,
75% als het artikel 3 tot en met 5 jaren oud is,
Artikel 5.3.17 Aanvullende afspraken woonvoorzieningen
Plaatsen mobiele zorgunit huurwoning
Wanneer bij een grote woningaanpassing (bijvoorbeeld een aanbouw) bij een huurwoning het primaat van de verhuizing niet toegepast kan worden. Dan wordt er waar mogelijk gekozen voor een mobiele zorgunit, tenzij:
Plaatsen mobiele zorgunit particuliere woning
Wanneer het een particuliere woning betreft en de cliënt wenst een verbouwing boven een adequate mobiele zorgunit dan worden maximaal de kosten vergoed die het plaatsen van een mobiele zorgunit gekost zou hebben.
Artikel 5.4 Vervoersvoorzieningen Artikel 5.4.1 Inleiding en afbakening
Vervoer wordt als zodanig nadrukkelijk genoemd in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. Vervoer draagt bij aan het zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen in de eigen omgeving. Het resultaat van een maatwerkvoorziening is dat een cliënt voldoende zelfredzaam is en in staat is te participeren in de maatschappij.
De vervoersvoorziening richt zich op het vervoer in de directe woon- en leefomgeving. Hierbij moet gedacht worden aan verplaatsing in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal max. 2.000 km te kunnen reizen. Bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Buiten dit gebied kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, in dit geval Valys.
Artikel 5.4.2 Eigen kracht en sociaal netwerk
De cliënt moet zich ervan bewust zijn dat hij eerst uitgaat van zijn eigen mogelijkheden en de mogelijkheden van zijn sociaal netwerk.
Eigen kracht oplossingen zijn bijvoorbeeld:
Van de cliënt wordt ook verwacht dat hij de mogelijkheden verkent om bij het sociaal vervoer een beroep te doen op de sociale omgeving. Te denken valt aan vervoer naar de kerk, vereniging of club. Vaak kan het vervoer gebundeld of gecombineerd worden. Door samen te reizen wordt de participatie gestimuleerd.
Artikel 5.4.3 Algemene- en voorliggende voorzieningen
PlusOV is (ook) een algemene voorziening. Hiervan zal de cliënt, eventueel met behulp van zijn sociaal netwerk, gebruik kunnen maken. Ook is het openbaar vervoer steeds vaker toegankelijk en bruikbaar voor cliënten met een beperking, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de assistentie van de NS.
Andere wettelijke regelingen gaan voor op de Wmo. In het kader van de vervoersvoorzieningen kan gedacht worden aan de volgende regelingen:
Artikel 5.4.4 Primaat collectief vervoer
Als vaststaat dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is om zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren, wordt eerst beoordeeld of gebruik van collectief vervoer een oplossing biedt. Het collectief vervoer is een open systeem waarvan iedereen in het vervoersgebied gebruik kan maken. Het gaat om vervoer van deur tot deur, op bestelling. Er wordt gereden met (rolstoel-) taxibusjes of een gewone taxi (personenauto). Met het collectief vervoer kan de cliënt binnen een straal van ongeveer 20 kilometer reizen. Voor gebruik van het collectief vervoer met een Wmo-pas is een ritbijdrage per zone conform het openbaar vervoer verschuldigd.
Artikel 5.4.5 Maatwerkvoorzieningen vervoer
Als de cliënt niet geholpen kan worden door middel van zijn eigen kracht, sociaal netwerk of een collectieve voorziening zal een passende maatwerkvoorziening worden ingezet. Ook hierbij geldt het principe goedkoopst adequaat.
Met de door het college gecontracteerde leverancier zijn afspraken gemaakt welke voorzieningen binnen het zogenaamde "kernassortiment" geleverd worden, de samenstelling van dit pakket is zodanig dat er voor iedere cliënt een passende maatwerkvoorziening geleverd kan worden. De leverancier van het hulpmiddel stelt in overleg met de cliënt vast hoe het hulpmiddel technisch wordt uitgevoerd om te voldoen aan het functioneel programma van eisen. Hierbij worden de voor de cliënt noodzakelijke opties en individuele aanpassingen aan het hulpmiddel meegenomen.
Er zijn twee soorten maatwerkvoorzieningen vervoer te onderscheiden:
De cliënt krijgt Begeleiding Groep of Begeleiding Groep Complex en is niet in staat zelf vervoer te organiseren. De vervoersvoorziening 'PlusOV' volstaat niet.
De cliënt krijgt Begeleiding Groep of Begeleiding Groep Complex of Behandeling Jeugd en is niet in staat zelf vervoer te organiseren. De vervoersvoorziening 'PlusOV' volstaat niet. De cliënt is jonger dan 18 jaar en/of is rolstoelafhankelijk, waardoor een hoger tarief geldt dan voor Vervoer.
De productdefinities vervoer staan in het Zorgproductenboek 2019 (Hoofdstuk 5.4.3).
Gewenning- en haalbaarheidslessen
Door de leverancier kunnen gewenning of haalbaarheidslessen gegeven worden.
Artikel 5.4.7 Uitgesloten doelen
Geen voorziening binnen de kaders van de Wmo wordt toegekend voor:
Artikel 5.5 Rolstoelvoorzieningen Artikel 5.5.1 Inleiding en afbakening
Een rolstoel is bedoeld voor het verplaatsen in en om de woning en is essentieel om de zelfredzaamheid en participatie van een cliënt te verbeteren of te behouden. Het hoeft niet zo te zijn dat de cliënt de gehele dag is aangewezen op een rolstoel Als de cliënt bijvoorbeeld wel een kleine afstand te voet (bijvoorbeeld 50 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan hij of zij op een rolstoelvoorziening aangewezen zijn. Het moet dan veelal wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een rollator of trippelstoel) geen oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Ook individuele aanpassingen en accessoires aan een rolstoel kunnen vallen onder de maatwerkvoorziening rolstoel.
Artikel 5.5.2 Eigen kracht en sociaal netwerk
Het inzetten van de eigen kracht door de cliënt kan zich vertalen in het met eigen middelen huren of aanschaffen van een rolstoel, bijvoorbeeld op internet of bij leveranciers. Dit zal meestal eenvoudige (incidenteel) rolstoelen betreffen. Ook het lenen van een rolstoel bij derden (kennissen bijvoorbeeld) kan een tijdelijk oplossing bieden, bijvoorbeeld nodig is bij het maken van een uitstapje.
Artikel 5.5.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Accessoires die niet medisch noodzakelijk zijn worden doorgaans als algemeen gebruikelijke beschouwd en daarom niet vergoed. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:
Andere wettelijke regelingen gaan voor op de Wmo. In het kader van de rolstoelvoorzieningen kan gedacht worden aan de volgende regelingen:
Artikel 5.5.4 Maatwerkvoorziening rolstoel
Als blijkt dat de cliënt, al dan niet met behulp van een algemene- of voorliggende voorziening, niet in zijn verplaatsingsbehoefte kan voorzien kan een rolstoel verstrekt worden.
Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende rolstoelvoorzieningen:
Met aanpassingen aan de rolstoel wordt het volgende bedoeld:
De meeste rolstoelen worden in een standaarduitvoering geleverd. Bij de keuze van de rolstoel zal worden gezocht naar een rolstoel die in de standaarduitvoering zo passend mogelijk is en ook zoveel mogelijk tegemoetkomt aan de eisen van de cliënt. Toch zal in een aantal gevallen aanpassingen noodzakelijk zijn om de rolstoel tot een passend middel te maken. Soms bestaat het aanpassen van de rolstoel uit het toevoegen van standaard rolstoelonderdelen. In andere gevallen zal een aanpassing individueel en op maat gemaakt moeten worden. Ook kunnen er accessoires op de rolstoel nodig zijn om de rolstoel tot een passend middel te maken.
Zowel de aanpassingen als de accessoires moeten medisch noodzakelijk zijn. Daarnaast moeten de aanpassingen en accessoires tot doel hebben om de rolstoel een passende voorziening te maken om de rolstoelgebruiker buitenshuis en/of binnenshuis te laten verplaatsen.
Artikel 5.5.5 Sportvoorziening
Een bijzondere groep maatwerkvoorzieningen die onder de rolstoelen valt zijn de sportvoorzieningen. Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport-, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een andere voor sport bedoelde voorziening.
Bij de beoordeling van de melding wordt uiteraard in eerste instantie nagegaan of er geen voorliggende voorzieningen, fondsen of andere subsidies zijn en of een persoon aan de criteria om in aanmerking te komen voor een sportvoorziening voldoet. Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per 4 jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. De cliënt moet aannemelijk maken dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld en mag van de cliënt zelf ook worden verwachten dat hij een deel van de kosten draagt.
De criteria om voor een sportvoorziening in aanmerking te komen zijn:
Voorzieningen voor topsport worden uitgesloten van verstrekking op grond van de Wmo. Door middel van sponsoring of andere regelingen moet hier een oplossing voor worden gevonden.
De sportvoorziening wordt uitsluitend als Pgb verstrekt. Bij de verstrekking kan een algemeen gebruikelijk deel in mindering worden gebracht. Dit bedragen de kosten die een persoon zonder beperkingen in een gelijke situatie anders ook had moeten betalen.
Artikel 5.5.6 Maximale vergoeding sportvoorziening
De sportvoorziening wordt verstrekt als financiële tegemoetkoming en bedraagt maximaal € 3.500 voor de aanschaf en het onderhoud van de voorziening voor de duur van vier jaren.
Artikel 5.6 Begeleiding Artikel 5.6.1 Inleiding en afbakening
Onder Begeleiding wordt verstaan: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden.
Artikel 5.6.2 Eigen kracht en sociaal netwerk
Het college beoordeelt oplossingen in de vorm van de eigen kracht van cliënt, gebruikelijke zorg of de inzet van het sociaal netwerk. Van de partner kan verwacht worden dat gebruikelijke taken als begeleiding in de thuissituatie zoals bijhouden van de administratie of het nakomen van afspraken overgenomen wordt. Hierbij wordt rekening gehouden met de draagkracht van mantelzorgers. In geval van bijvoorbeeld dreigende overbelasting van de mantelzorger kan tijdelijk een maatwerkvoorziening worden toegekend ter ontlasting en stabilisatie.
Artikel 5.6.3 Algemene en voorliggende voorzieningen
Als een cliënt niet vanuit zijn eigen mogelijkheden en sociaal netwerk zelfredzaam kan zijn wordt gekeken naar algemene of voorliggende voorzieningen. Hier wordt in ieder geval rekening gehouden met (niet limitatief):
Wettelijke voorliggende voorzieningen:
Jeugdwet: opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking, medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis of tijdelijke opname worden op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan in sommige gevallen ondersteunend op de opvoedondersteuning thuis ter bevordering van de zelfredzaamheid van ouders worden geboden. Aanspraak op de Jeugdwet is er voor kinderen tot 18 jaar. In sommige gevallen kan de doelgroep van het 18e tot en met het 23ste jaar gebruik blijven maken van de Jeugdwet
Arbeidsvoorzieningen: op grond van de Ziektewet, WIA, Wajong, WSW en Participatiewet zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dat dan begeleiding groep (dagbesteding) kan worden overwogen. Ook vrijwilligerswerk wordt hierin meegenomen.
Artikel 5.6.4 Maatwerkvoorziening begeleiding
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot het oplossen van het probleem zal het college compenseren met een maatwerkvoorziening. Een maatwerkvoorziening begeleiding heeft de volgende twee doelen:
De productdefinities begeleiding staan in het Zorgproductenboek 2019 (Hoofdstuk 4.2 en 4.3).
Artikel 5.6.5 Begeleiding individueel
De medewerker MNVoorst beoordeelt het doel van de begeleidingsactiviteiten en stelt vast of er individuele begeleiding nodig is. Hij beoordeelt ook:
Er zijn drie vormen Begeleiding Individueel te onderscheiden:
Van lichte individuele begeleiding is sprake als de cliënt ondersteuning vraagt bij eenvoudige zelfredzaamheids- en ondersteuningsvragen op één of twee leefgebieden. Vaak op het gebied van het sociaal netwerk (bijv. sociale redzaamheid of eenzaamheid) en activiteiten dagelijks leven (bijv. toezien op zelfzorg en opvoed/opgroei-ondersteuning). De cliënt heeft ondersteuning nodig bij het oefenen met (sociale) vaardigheden of handelingen, het aanbrengen van dag en/of weekstructuur en/of het vergroten of behouden van de regie.
Van basis individuele begeleiding is sprake als de cliënt ondersteuning vraagt bij het vasthouden of vergroten van de regie. De problematiek beperkt zich tot één of enkele leefgebieden. Cliënt heeft ondersteuning nodig om tot actie over te gaan en overzicht te krijgen.
Begeleiding Individueel Complex
Van complexe individuele begeleiding is sprake als de cliënt regieverlies ervaart (weet niet meer wat te doen, overzicht kwijt, kan problematiek niet meer voldoende managen). De situatie is instabiel, er is een reëel risico op het ontstaan van een crisis. Regie moet (deels) overgenomen worden. De cliënt zit met het denken en handelen vast in bepaalde patronen en heeft ondersteuning nodig om deze te doorbreken. De cliënt heeft onvoldoende inzicht in eigen problematiek. Er is sprake van meervoudige en complexe problematiek op vier of meer leefgebieden bij de cliënt en/of cliëntsysteem.
Artikel 5.6.6 Begeleiding groep (dagbesteding)
De medewerker MNVoorst beoordeelt het doel van de begeleidingsactiviteiten en stelt vast of er dagbesteding nodig is, omdat er behoefte is aan andersoortig dagprogramma dan werk of school, of ten behoeve van structurering van de dag of ontlasting van mantelzorg. Hij beoordeelt ook hoeveel dagdelen daar per week mee gemoeid zijn op basis van het doel.
Er zijn twee vormen Begeleiding Groep te onderscheiden:
Van lichte begeleiding groep is sprake als de cliënt ondersteuning vraagt bij het vasthouden of vergroten van de regie. De problematiek beperkt zich tot één of enkele leefgebieden.
Van basis begeleiding groep is sprake als de cliënt ondersteuning vraagt bij het vasthouden of vergroten van de regie. De problematiek beperkt zich tot één of enkele leefgebieden12.
Van complexe begeleiding groep is sprake als de cliënt regieverlies ervaart (weet niet meer wat te doen, overzicht kwijt, kan problematiek niet meer voldoende managen). Er is sprake van complexe problematiek op vier of meer leefgebieden bij de cliënt.
Artikel 5.6.7 Persoonlijke verzorging
Persoonlijke verzorging valt alleen onder de Wmo 2015 wanneer de behoefte aan persoonlijke verzorging samenhangt met de behoefte aan begeleiding. Voor de Wmo 2015 geldt het criterium van de behoefte aan ondersteuning bij de zelfredzaamheid. Voor de Zorgverzekeringswet geldt het criterium van de behoefte aan geneeskundige zorg, of een hoog risico daarop.
Zodra er sprake is van gekwalificeerde/ medische (geneeskundige) handelingen of een verhoog risico daarop, dan komt de cliënt voor alle persoonlijke verzorging in alle gevallen geheel in de ZVW.
Artikel 5.7. Respijtopvang Artikel 5.7.1 Inleiding en afbakening
Respijtopvang ook wel deeltijdverblijf of logeeropvang genoemd doet zich voor in situaties waarin de mantelzorger geheel of gedeeltelijk de zorg voor cliënt als gevolg van (dreigende) overbelasting niet meer uit kan voeren en waarvoor ook het eigen netwerk geen oplossing kan bieden. Het doel van respijtverblijf is het tijdelijk overnemen van het toezicht op een cliënt die permanent, 24 uur per dag toezicht nodig heeft.
Artikel 5.7.2 Eigen kracht en sociaal netwerk
Bij respijtopvang wordt eerst onderzocht of binnen de eigen mogelijkheden van de mantelzorger een oplossing voor de overbelasting kan worden gevonden. Te denken valt aan een familielid of persoon uit het sociale netwerk die een middag of weekend de zorg overneemt.
Artikel 5.7.3 Algemene en voorliggende voorzieningen
Is dat niet of niet voldoende het geval dan beoordeelt het college of voorliggende voorzieningen een oplossing kunnen bieden. Hierbij kan gedacht worden aan een steunpunt mantelzorg dat informatie kan verstrekken over voorzieningen, of een vrijwilligerssteunpunt dat kan bemiddelen voor een vrijwilliger. In sommige gevallen kan een maatwerkvoorziening in vorm van begeleiding groep (dagbesteding) een oplossing zijn voor de overbelasting van de mantelzorger.
Ook wordt er beoordeeld of de cliënt een indicatie voor Zvw-persoonlijke verzorging en verpleging heeft. Wanneer deze zorg door de partner, ouder, volwassen kind en/of andere huisgenoot zelf wordt geleverd via een pgb, kan dit een reden zijn voor (dreigende) overbelasting. De overbelasting kan in dit geval worden verminderd wanneer de mantelzorger in plaats van zelf de persoonlijke verzorging te leveren, deze inkoopt in de vorm van zorg in natura door een thuiszorgaanbieder. Deze oplossing is voorliggend aan een maatwerkvoorziening.
Ten slotte wordt er rekening gehouden met de afbakening met de Zvw en Wlz.
Artikel 5.7.4 Maatwerkvoorziening respijtopvang
Kortdurend verblijf kan aan de orde zijn bij een cliënt die een zodanige beperking heeft dat hij een mantelzorger nodig heeft om de handelingen en activiteiten die hij zelf niet (meer) kan doen, voor hem te verrichten, dan wel om toezicht te houden in verband met gedrags- en of gezondheidsproblematiek.
Er zijn drie vormen van Respijtopvang te onderscheiden:
Van respijtopvang thuis is sprake als de cliënt door zijn of haar zorgbehoefte aangewezen is op zorg die gepaard gaat met toezicht (géén 24 uur). De ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg levert aan de cliënt is noodzakelijk. Deze hulp wordt in de thuissituatie geboden. De problematiek is zodanig dat de cliënt, met inzet van respijtopvang thuis, in de thuissituatie kan functioneren.
Van respijtzorg basis is sprake als de cliënt door zijn of haar zorgbehoefte (tijdelijk) is aangewezen op zorg die gepaard gaat met permanent toezicht (24 uur). Het ontlasten van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg levert aan de cliënt is noodzakelijk. Deze hulp kan zowel op een locatie van een opdrachtnemer geboden worden als ook in de thuissituatie of in een logeergezin. Er is (nog) geen sprake van zware problematiek, de cliënt heeft enige individuele begeleiding nodig en kan functioneren in een groep.
Van respijtopvang hoog is sprak als de cliënt door zijn of haar zorgbehoefte (tijdelijk) is aangewezen op zorg die gepaard gaat met permanent toezicht (24 uur). De ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg levert aan de cliënt is noodzakelijk. Deze hulp kan zowel op een locatie van een opdrachtnemer geboden worden als ook in de thuissituatie of in een logeergezin. Er is sprake van zware problematiek, cliënt heeft veel individuele begeleiding nodig en kan functioneren in een groep.
De productdefinities respijtopvang staan in het Zorgproductenboek 2019 (Hoofdstuk 5.2.3).
HOOFDSTUK 6 OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 6.1 Waardering mantelzorgers
Mantelzorg is de zorg en ondersteuning die partners, kinderen, familie, vrienden en andere bekenden aan een naaste verlenen. De officiële definitie zoals die in de Wmo gebruikt wordt, is:
"Mantelzorg is de hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep (artikel 1.1.1 Wmo 2015)." Doorgaans zijn mantelzorgers personen met wie de cliënt regelmatig contact houdt. De mantelzorger en de cliënt hoeven niet per se in één huis te wonen.
Er bestaan twee soorten mantelzorgwaardering:
Artikel 6.1.2 Criteria om in aanmerking te komen voor mantelzorgwaardering
De mantelzorger biedt minstens 7 uur per week zorg bij individuele begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging of in een combinatie hiervan, niet zijnde zorg voor een cliënt die in een "intramurale setting" is opgenomen. Uitzondering hierop is een (nog) niet verzilverde Wlz-indicatie bij complexe problematiek en een passende woonvoorziening niet is gevonden voor de cliënt, en/of