Organisatie | Westerwolde |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Uitvoeringsregels Wet maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp 2018, eerste wijziging |
Citeertitel | Uitvoeringsregels Wet maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp 2018, eerste wijziging |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Uitvoeringsregels Wet maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp |
Externe bijlagen | Besluit Uitvoeringsregels WMO en Jeugdhulp 2018 Bijlage Tabel tijdnormering huishoudelijke hulp Bijlage toetsingskader Kwaliteit Bijlage toetsingskader Rechtmatigheid Bijlage protocol meldingen calamiteiten en geweld Bijlage meldingen calamiteiten en geweld v4.0 |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-08-2018 | Nieuwe regeling | 31-07-2018 |
Hoofdstuk 1 Algemeen (Wmo en Jeugdwet)
De uitvoeringsregels zijn een nadere uitwerking van de bepalingen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2018 gemeente Westerwolde en de Verordening jeugdhulp 2018 gemeente Westerwolde en waarborgen de transparantie van de gemeentelijke werkwijze en dragen bij aan een uniforme werkwijze ten aanzien van de uitvoering van de verordeningen.
In de uitvoeringsregels wordt onder meer beschreven hoe het proces om tot een passende oplossing te komen zo zorgvuldig mogelijk wordt doorlopen. Een dergelijke procedure, wanneer goed uitgevoerd, zal tot een juist besluit moeten leiden, namelijk hulp of ondersteuning waar dit nodig is.
Deze uitvoeringsregels beschrijven verschillende soorten voorzieningen die kunnen bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie van inwoners en het gezond en veilig opgroeien van kinderen. Het betreft geen limitatieve lijst. Voorop staat dat de maatwerkvoorziening (Wmo) is afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren en de mogelijkheden van een persoon en zijn sociale omgeving en bijdraagt aan de zelfredzaamheid en participatie. Voorop staat ook dat de individuele voorziening (Jeugdwet) voor jeugdigen (of ouders) hen in staat stelt gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.
1.2 Afbakening met andere wetten
Een onderdeel van het onderzoek is dat de gemeente bekijkt wat de mogelijkheden zijn om samen met andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, welzijn, wonen en werk te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening.
Afstemming kan ook inhouden dat de gemeente indien nodig verwijst naar de Wet langdurige zorg (Wlz), Jeugdwet, Zorgverzekeringswet (Zvw) of Participatiewet.
1.2.1 Afbakening Wmo met de Wet langdurige zorg (Wlz)
De Wmo bepaalt dat een maatwerkvoorziening geweigerd kan worden als de cliënt aanspraak heeft op verblijf en de daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wlz. Uitgangspunt is dus dat een persoon met een indicatie voor de Wlz niet meer onder de Wmo valt. Ook wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt in aanmerking komt voor een Wlz-indicatie en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een indicatie, kan een maatwerkvoorziening worden geweigerd. Er moet dan wel goed onderzocht worden of de cliënt echt een Wlz-indicatie kan krijgen. Dit kan bijvoorbeeld door overleg met het CIZ of door een medisch advies. Alleen een vermoeden is dus niet genoeg om een maatwerkvoorziening af te wijzen. Uiteraard kan een cliënt met een Wlz-indicatie dan wel gebruik maken van algemene voorzieningen.
Er zijn door het kabinet een aantal uitzonderingen in het leven geroepen:
Hulpmiddelen (inclusief vervoersvoorzieningen) en woningaanpassingen voor cliënten met een Wlz-indicatie die nog thuis wonen, blijven vooralsnog onder de Wmo vallen. Onder “thuis wonen” wordt verstaan: het thuis Wlz-zorg ontvangen en de zorg geleverd krijgen in de vorm van een Persoonsgebonden Budget (PGB), modulair pakket thuis (MPT) of volledig pakket thuis (VPT).
1.2.2 Afbakening Wmo met de Jeugdwet
De middelen voor begeleiding, kortdurend verblijf en persoonlijke verzorging voor jeugdigen tot 18 jaar zijn in de Jeugdwet ondergebracht.
Hulpmiddelen en woningaanpassingen vallen onder de Wmo. Met hulpmiddelen worden rolstoelen, vervoerhulpmiddelen en roerende woonvoorzieningen bedoeld.
In een gezin waarin volwassen en jeugdigen hulp krijgen wordt gewerkt met 1 gezin, 1 plan. Als een cliënt overgaat van de jeugdwet naar de Wmo 2015 wordt dit door beide teams samen opgepakt.
1.2.3 Afbakening Wmo met de Zorgverzekeringswet (Zvw)
Wanneer de cliënt aanspraak kan maken op zorg vanuit de Zvw waarmee de cliënt in zijn behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning wordt voorzien, dan hoeft de gemeente in het kader van de eigen kracht geen maatwerkvoorziening op grond van de Wmo te verstrekken. Het uitgangspunt is dan dat de cliënt op eigen kracht het probleem op kan lossen, namelijk door zijn aanspraak op grond van de andere wet tot gelding te brengen.
De gemeente kan dan verwijzen naar de Zvw.
Voor de afbakening tussen de Wmo en Zvw met betrekking tot de persoonlijke verzorging is bepalend of er sprake is van een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. De wijkverpleegkundige beoordeelt of er sprake is van een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Wanneer de behoefte aan persoonlijke verzorging samenhangt met de behoefte aan begeleiding bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) valt de persoonlijke verzorging onder de Wmo. Dit geldt ook voor de Jeugdwet, zie punt 1.2.5.
1.2.4 Afbakening Wmo met de Participatiewet
Er is een overlap tussen de Wmo doelgroep die is aangewezen op (arbeidsgerichte) dagbesteding en de doelgroep met een arbeidshandicap die begeleid regulier of beschut kan werken. De uitvoerende taak van de Participatiewet ligt net als de Wmo bij de gemeente.
De Participatiewet is vanuit het perspectief van de Wmo niet te beschouwen als een daaraan voorliggende voorziening. De gemeente zal, als dit voor het bieden van maatwerk nodig is, de Participatiewet en de Wmo in onderlinge samenhang toepassen. Dit speelt met name een rol bij de afbakening tussen dagbesteding en re-integratie. Zolang een cliënt vrijgesteld is van de sollicitatieplicht kan, voor zover nodig, dagbesteding vanuit de Wmo 2015 ingezet worden. In alle andere gevallen moet de inzet van dagbesteding afgestemd worden op de reïntegratieverplichtingen. Er moet dan contact opgenomen worden met consulent van de participatiewet. Dit geldt ook voor de Jeugdwet, komt echter sporadisch voor, veelal bij 16-, 17- jarigen en vraagt om maatwerk met de Participatiewet.
1.2.5 Afbakening Jeugdwet met andere wetten
De Jeugdwet, de Wet passend onderwijs, de Participatiewet, de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Zorgverzekeringswet vinden elkaar in een gemeenschappelijke ambitie: jeugdigen groeien gezond en veilig op, ontwikkelen hun talenten op school, thuis en in hun vrije tijd en participeren naar vermogen. Deze ambitie is een voorwaarde voor samenhangend jeugdbeleid waarin gemeenten, samenwerkingsverbanden passend onderwijs, jeugdhulp- en welzijnsinstellingen en werkgevers samenwerken.
Iedere wet heeft een eigen opdracht, de kracht ligt in het verbinden van de mogelijkheden. Doelen per wet:
Elke professional of burger die een vermoeden heeft van geweld in huiselijke kring, zowel bij volwassenen als bij kinderen, moet hierover een melding doen bij Veilig Thuis. Voor Westerwolde is Veilig Thuis ondergebracht bij Veilig Thuis Groningen.
Professionals zijn verplicht te werken met de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze meldcode beschrijft in 5 stappen wat moet gebeuren bij vermoedens van geweld.
De Nederlandse privacywetgeving is een uitwerking van de Europese privacyrichtlijn. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) vormt het algemeen kader voor de verwerking van persoonsgegevens. Privacy voorschriften zijn verder te vinden in onder meer de Wet algemene bepalingen Burgerservicenummer (Wet BSN), Wet Brp, Wet politiegegevens en in sectorale wetgeving. Overigens zal vanaf 25 mei 2018 de Wbp vervangen worden door de Europese privacyverordening Algemene Verordening Gegevensbescherming, kortweg AVG genoemd.
De decentralisaties maken het mogelijk de dienstverlening in het Sociaal Domein integraal te organiseren met als uitgangspunt ‘1 gezin - 1 plan - 1 regisseur’. Dit heeft tot gevolg dat de gemeente, meer dan voorheen, persoonsgegevens van burgers zal verwerken. Daarnaast zullen ook zorgaanbieders meer informatie over burgers met de gemeente en onder elkaar moeten uitwisselen. Daaronder vallen ook gevoelige documenten zoals medische en strafrechtelijke gegevens. Voor de verwerking van deze gegevens geldt de Wbp. In de Jeugdwet en de Wmo staat opgenomen dat de verwerking van persoonsgegevens en wat er mee samenhangt wordt beschouwd als hetgeen hierover is opgenomen in de Wbp. Dit betekent dat de Wbp ook van toepassing is op de zorgaanbieders.
De gemeente Westerwolde verwerkt de persoonsgegevens die noodzakelijk zijn om een product of dienst te kunnen leveren. De gemeente Westerwolde wil een slagvaardige en betrouwbare partner zijn. De Wbp, in combinatie met de sectorale regelgeving zijn bepalend voor welke gegevens verwerkt mogen worden.
Gegevens worden slechts verwerkt en vastgelegd als hier een wettelijke grondslag voor aanwezig is conform artikel 8 van de Wbp (vanaf 25 mei 2018: artikel 6 AVG).
Voor zowel de Wmo, als de Jeugdwet geldt dat persoonsgegevens verwerkt mogen worden voor het uitvoeren van de toegangstaak (tijdens melding en het onderzoek (gesprek) naar de noodzaak van hulp en ondersteuning). Op grond van artikel 8 onderdeel e Wbp is dat namelijk noodzakelijk voor de “goede vervulling van een publiekrechtelijke taak” (vanaf 25 mei 2018: artikel 6 lid 1 sub e AVG); die het college in dit geval op grond van de Wmo en Jeugdwet toebedeeld heeft gekregen. Het gaat dan enkel om de verwerking van persoonsgegevens die van de cliënt of jeugdige/ouders zelf verkregen worden. Voor déze verwerking is dus geen toestemming nodig van de betrokken cliënt of jeugdige/ouders.
De privacy bij uitvoering van de Wmo en Jeugdwet is verder zo geregeld dat voor ándere verwerkingen van persoonsgegevens eigenlijk altijd toestemming nodig is van de betrokken cliënt of jeugdige/ouders (artikel 8 onderdeel a Wbp; vanaf 25 mei 2018: artikel 6 lid 1 sub a AVG). Bijvoorbeeld als gegevens over de betrokken persoon nodig zijn van anderen, zoals een arts of een school. In dat geval is toestemming nodig van de betrokken persoon om die gegevens op te vragen of in te zien. Die toestemming kan gegeven worden door het tekenen van een toestemmingsverklaring. Zie hiervoor bijlage 1.
Het is alleen zinvol om toestemming te vragen voor die situaties waarin professionals van te voren weten dat zij het antwoord van de betrokkene (zowel positief als negatief) zullen accepteren en respecteren. Zo niet, dan wordt niet om ‘toestemming’ gevraagd. Bovendien, als wel om toestemming gevraagd is, maar die niet wordt verleend, vindt verwerking (o.a. opvragen, opslaan, verstrekken) niet plaats. Tenzij er een andere grondslag uit artikel 8 Wbp van toepassing is (vanaf 25 mei 2018: artikel 6 AVG). Deze situatie zal zich bijvoorbeeld voordoen indien jeugdhulp nodig is en van levensbelang is voor de betrokkene (artikel 8 onderdeel d Wbp; vanaf 25 mei 2018: artikel 6 lid 1 sub d AVG). Dit laatste zal niet snel aan de orde zijn. Denk aan zeer uitzonderlijke gevallen van ernstig huiselijk geweld of bemoeizorg waarbij het gaat om leven en dood.
In alle situaties van gegevensverwerking geldt het transparantiebeginsel: de burger wordt op de hoogte gesteld van het voornemen om gegevens over hem te delen, met wie en waarom.
1.5 Toetsingskader Rechtmatigheid en Kwaliteit in Oost-Groningen
Het toezicht zoals bedoeld in de Wmo 2015 en Jeugdwet is veelomvattend. Zo kan onderscheid gemaakt worden tussen het toezicht op kwalitatief goede zorg en rechtmatige zorg, maar ook tussen het toezicht op bijvoorbeeld algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen.
Vanwege deze veelomvattendheid, maar ook vanwege de regionale samenwerking voor wat betreft de inkoop en de regionale reikwijdte van (PGB-)aanbieders hebben de gemeenten in Oost-Groningen – Stadskanaal, Oldambt, Pekela en Veendam en de voormalige gemeenten Bellingwedde en Vlagtwedde, verder “de gemeenten”- daarom afgesproken bij het vormgeven van toezicht gezamenlijk op te trekken. Als eerste is een gezamenlijk koersdocument geschreven. Vervolgens is afgesproken de kaders – als eerste stap in de uitvoering van het koersdocument – gezamenlijk te ontwikkelen.
Om kwaliteit en rechtmatigheid te kunnen toetsen is verschillende expertise nodig. Om die reden zijn de kaders Kwaliteit en Rechtmatigheid gescheiden ontwikkeld. Vanwege de omvang, alsmede de relatieve onbekendheid met toezicht op de Algemene Voorziening en zaken als Vervoer is gestart met een kader voor het toezicht op maatwerkvoorzieningen.
De kaders gelden voor alle ZIN en PGB aanbieders Wmo Begeleiding en PGB aanbieders Jeugd (ZIN Jeugd is geregeld in de RIGG) die werkzaam zijn in de deelnemende gemeenten. Voor bepaalde operationele eisen die gesteld worden in het kader kan een zorgaanbieder, bijvoorbeeld als het een kleine aanbieder betreft, onder voorwaarden vrijstelling krijgen. De zorgaanbieder kan bij de gemeente aangeven aan welke operationele eisen niet kan worden voldaan. Hierbij dient onderbouwd te worden waarom er niet voldaan kan worden aan de gestelde eisen en op welke manier de aanbieder kan aantonen wel te voldoen aan het gestelde kwaliteitscriterium. De gemeente kan vervolgens besluiten, onder nadere voorwaarden, geheel of gedeeltelijk vrijstelling te verlenen op bepaalde operationele eisen.
Onrechtmatigheden in de zorg kunnen leiden tot geen of onvoldoende zorg voor een kwetsbare groep cliënten. Het is daardoor mogelijk dat zij vaak langer dan nodig onvoldoende vooruitgang boeken en worden belemmerd in hun ontwikkeling. Een goede toetsing van de rechtmatigheid kan voor deze kwetsbare groep lastig zijn, omdat zij niet zelden op meerdere fronten afhankelijk zijn van hun zorgaanbieder. De kaders bieden handreikingen om deze afhankelijkheid te verminderen, alsmede om de rechtmatigheid en kwaliteit van geleverde zorg controleerbaar te maken en te toetsen.
Zie bijlagen 2 (toetsingskader kwaliteit) en 3 (toetsingskader rechtmatigheid)
Er zijn vele actoren bij het voorkomen en bestrijden van onrechtmatige zorg en onvoldoende kwalitatieve zorg. In de kaders zijn de rollen van een groot deel van deze actoren verwerkt.
Tevens staan de criteria en operationele eisen benoemd waaraan een zorgaanbieder dient te voldoen. Om gecontracteerd te kunnen worden moet een aanbieder in beginsel voldoen aan deze kwaliteitscriteria, rechtmatigheidscriteria en operationele eisen. Hier kan echter gemotiveerd van afgeweken worden. Het Toetsingskader Rechtmatigheid heeft mede betrekking op het verstrekken van een PGB. De Aanmeldingsprocedure ziet echter op Zorg in Natura (ZIN). Het Toetsingskaders zal voor ZIN vanzelfsprekend alleen worden toegepast voor zover dit relevant is
1.5.3 Preventie/ onderzoek/ sancties
Het houden van toezicht is opgedeeld in drie pijlers, te weten preventie, het uitvoeren van onderzoek en het sanctioneren bij geconstateerde overtredingen. In de kaders staan mogelijkheden beschreven voor het uitvoeren van onderzoek (“toetsing”) en preventief werken. Omdat sanctionering bijna altijd maatwerk vraagt dienen de gemeenten hierover afstemming te zoeken op het moment dat onrechtmatigheden of onvoldoende kwaliteit zijn geconstateerd. Die afstemming kan gezocht worden door de medewerkers binnen de aangesloten gemeenten die zich met sanctionering bezig (gaan) houden.
Hoewel het logisch lijkt om alles op alles te zetten om onrechtmatigheden en onvoldoende kwaliteit te voorkomen zit hier een keerzijde aan. Des te meer eisen aan de voorkant, des te minder ruimte er is voor innovatieve zorg. Hierin zal een afgewogen keuze gemaakt moeten worden en misschien wel differentiatie plaats moeten vinden per zorgvorm of wijze van vergoeding van zorg. Toch zijn er genoeg mogelijkheden om onrechtmatigheden en onvoldoende kwaliteit te voorkomen, of de voorwaarden te creëren om op te kunnen treden bij eventuele onrechtmatigheden en constatering van onvoldoende kwaliteit. Deze mogelijkheden en voorwaarden zijn in het kader verwerkt.
Onderzoek wordt signaal gestuurd, steekproefsgewijs en risico gestuurd uitgevoerd. Signalen worden gegenereerd en gekanaliseerd, waarna besloten wordt wel of niet onderzoek te doen. De steekproeven kunnen “at random” plaatsvinden, of in combinatie met risico gestuurd onderzoek. Voor dat laatste zijn data nodig en dienen risicofactoren te worden benoemd. Enkele variabelen die kunnen duiden op een hoger risico op onrechtmatigheden of onvoldoende kwaliteit zijn benoemd in het toetsingskader Rechtmatigheid.
In de onderzoeken staan interviews met de cliënten centraal. In geval van rechtmatigheidsonderzoeken wordt vooraf administratief vooronderzoek verricht. Van het interview en- indien van toepassing - het administratief vooronderzoek wordt rapport opgemaakt, de bevindingen dienen als basis voor een eventueel vervolgonderzoek, ter verbetering van de preventie of in sommige gevallen als input voor sanctionering. Deze wijze van onderzoeken wordt gehanteerd door toezichthouders van gemeenten en zorgkantoren, omdat vanwege de onderzoeksopzet effectief onrechtmatigheden of slechte kwaliteit van zorg kunnen worden aangetoond en de preventie kan worden verbeterd.
Per casus wordt beoordeeld of er een sanctie opgelegd dient te worden, aan wie (cliënt of zorgaanbieder) en wat deze sanctie zou moeten zijn. Over de wijze en inhoud van sanctionering wordt afstemming gezocht in de regio, omdat aanbieders niet zelden voor cliënten uit meerdere gemeenten werken. Bij het Kwaliteitskader geldt dat sanctioneren middels ingebrekestelling plaatsvindt. De zorgaanbieder krijgt dan de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn alsnog te voldoen aan de gestelde Kwaliteitscriteria en operationele eisen.
Deze Toetsingskaders Rechtmatigheid en Kwaliteit zijn niet allesomvattend, maar bieden een basis voor het rechtmatigheids- en kwaliteitstoezicht op maatwerkvoorzieningen, waarmee de gemeenten in Oost-Groningen de praktische uitvoering gezamenlijk verder vorm kunnen geven. Bij het opstellen van deze kaders is veelvuldig gebruik gemaakt van verschillende expertise en richtlijnen, waaronder de door het Kenniscentrum Handhaving van de VNG beschikbaar gestelde handreikingen. Ook is hun netwerk aangesproken en zijn ervaringsdeskundigen uitgenodigd voor het geven van hun visie. Uiteraard is ook de reeds opgedane ervaring met het uitvoeren van toezicht in de provincie en in de regio Oost-Groningen in deze kaders verwerkt.
Hoewel alle zes gemeenten met verschillende expertise in zowel beleid als uitvoering betrokken zijn geweest bij de ontwikkeling van de kaders, zijn deze nog onvoldoende in de praktijk getoetst. Om die reden is met de verschillende partijen – waaronder zorgaanbieders - afgesproken een en ander medio 2018 te evalueren en waar nodig te verbeteren. Na deze evaluatie zullen de kaders ter vaststelling worden aangeboden aan alle betrokken colleges in Oost-Groningen.
2.1 Zelfredzaamheid en participatie
De gemeente heeft een brede verantwoordelijkheid voor de deelname van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen aan het maatschappelijk verkeer (participatie), het bieden van passende ondersteuning waarmee mensen in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en tot het voeren van een gestructureerd huishouden (zelfredzaamheid).
De omschrijving van ‘zelfredzaamheid’ bevat twee elementen:
Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang:
Soms bestaat ook behoefte aan aanvullende ondersteuning bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen, zoals een aansporing om onder de douche te gaan. De ondersteuning die niet ingegeven is door een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Het gaat meestal om de ondersteuning en begeleiding bij het laten uitvoeren van deze ‘algemene dagelijkse levensverrichtingen’ door de cliënt zelf.
Ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden omvat bijvoorbeeld:
Bij ‘participatie’ gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer, dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en van maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.
2.2.1 Melding, persoonlijk plan en gesprek
Een melding kan door of namens een cliënt, dan wel door een jeugdige en ouder(s) bij het college worden gedaan. Het college bevestigt de ontvangst van de melding gecombineerd met de afspraakbevestiging.
In dit hoofdstuk wordt met een persoonlijk plan bedoeld een plan waarin de cliënt de omstandigheden, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Denk hierbij aan de volgende punten die de cliënt mee kan nemen in zijn plan:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan op te stellen en stelt hem gedurende 7 dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.
Cliënten hebben recht op onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, wonen, werk en inkomen.
Bij de afspraakbevestiging, zowel telefonisch dan wel schriftelijk, wijst de gemeente de cliënt erop dat hij gebruik kan maken van cliëntondersteuning. Zo kan de cliëntondersteuner de cliënt in het gesprek helpen zijn hulpvraag te verwoorden en keuzes te maken. Cliënten kunnen zelf een keuze maken wie zij ter ondersteuning willen meenemen bij het gesprek. Dit kan zowel om informele (familie, vrienden, vrijwilligers en ouderenadviseurs) als formele cliëntondersteuning gaan.
Wanneer een inwoner zich bij de gemeente (Wmo-team) meldt voor ondersteuning, vindt er een gesprek plaats. In het gesprek wordt allereerst de ondersteuningsbehoefte verhelderd.
Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
Als de cliënt een persoonlijk plan aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.
Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken en te verstrekken aan andere instanties, voor zover noodzakelijk voor de afhandeling van de melding.
Als de hulpvraag voldoende bekend is, kan het college in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.
Het college verzamelt alle relevante en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie, voor zover de gegevens nodig zijn voor het onderzoek. Het college maakt ook zo snel mogelijk een afspraak voor een gesprek met de cliënt.
Voor het gesprek moet de cliënt alle overige gegevens en stukken, die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn, aan het college geven. Daarbij geldt dat het wel in redelijkheid mogelijk moet zijn voor de cliënt om aan de stukken en gegevens te komen.
De cliënt moet in ieder geval een identificatiedocument kunnen laten zijn. Met een identificatiedocument wordt bedoeld:
Het college mag om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:
Verslag/uitkomsten van het onderzoek
Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek, bestaande uit hetgeen in het vooronderzoek bedoeld in artikel 3, en uit het gesprek naar voren is gekomen.
Binnen 6 weken na de melding verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.
Als het onderzoeksverslag naar de cliënt is gestuurd is het aan de cliënt om te beslissen of hij een aanvraag in wil dienen of niet. De cliënt bepaalt in welke vorm (Zorg in Natura of Pgb) hij/zij de zorg wil ontvangen. Komt er geen aanvraag binnen, dan stopt de procedure hier. Alleen als een aanvraag wordt ingediend volgt er een besluit en beschikking.
De cliënt ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) binnen 2 weken na de aanvraag schriftelijk in een beschikking. Tegen de beschikking is bezwaar en beroep volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mogelijk. Indien een beschikking niet binnen deze termijn kan worden gegeven, deelt de gemeente dit binnen deze termijn aan de cliënt schriftelijk mee en noemt een redelijke termijn waarbinnen hij de beschikking tegemoet kan zien.
De motivering van de beschikking is belangrijk. Als de cliënt het eens is met het onderzoeksverslag kan in de beschikking hiernaar verwezen worden voor de motivering. Het onderzoeksverslag moet dan als bijlage met de beschikking nog een keer verstuurd worden. Als het besluit echter afwijkt van het onderzoeksverslag of er is aanvullende informatie, dan moet dit in de motivering van de beschikking worden uitgelegd.
In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of persoonsgebonden budget wordt verstrekt en tevens wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:
Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.
2.2.5 Alternatieven voor bezwaar
Het maken van bezwaar op een besluit is voor de cliënt veelal een moeizaam proces. Daarom wordt bij een voorgenomen afwijzing altijd eerst met de cliënt contact opgenomen om nog eens naar het probleem te kijken en tot een oplossing te komen. Bij het in bezwaar gaan bestaat de mogelijkheid om nog eens samen naar het probleem te kijken in de vorm van een bemiddelingsgesprek voorafgaande aan de formele procedure.
2.3.1 Vormen van ondersteuning
2.3.1.1. Voorziening Huishoudelijke Hulp
Schoon en leefbaar huis; hieronder wordt verstaan dat de woning schoon moet zijn volgens algemeen gebruikelijke hygiënische normen, zoals onder andere neergelegd in het VSR-Kwaliteitsmeetsysteem (VSR-KMS) en NEN 20175 met betrekking tot beoordeling van schoonmaakonderhoud. Iedereen in de leefeenheid moet gebruik kunnen maken van een schone huiskamer, een schoon slaapvertrek (inclusief schoon beddengoed), een schone keuken, een schone douche/toilet en gang. Concrete taken bij deze vorm van maatwerk ondersteuning zijn het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken en toilet en het dweilen van vloeren van de genoemde ruimtes. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Het gaat hier om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden. De ruimtes die worden schoongemaakt zijn die vertrekken die noodzakelijk zijn voor het functioneel gebruik van het huishouden. De door de cliënt gestelde normen zijn niet leidend.
Persoonlijke ondersteuning is ondersteuning die alleen aan de orde is in situaties waar sprake is van aantoonbare uitzonderlijke omstandigheden. Het gaat hierbij om in de persoon gelegen kenmerken die leiden tot extra bevuiling van bijvoorbeeld de woning.
Ten einde de cliënt in staat te stellen een huishouding te voeren, kan een individuele voorziening worden verstrekt indien hij aantoonbare belemmeringen ondervindt bij het uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken.
Productbeschrijving Perceel 1: Huishoudelijke ondersteuning 1 (HH1): huishoudelijke werkzaamheden
Het product dient te voldoen aan de onderstaande omschrijving:
De cliënt heeft ondersteuning nodig bij huishoudelijke werkzaamheden omdat hij/zij dit vanwege zijn (lichamelijke) beperkingen (tijdelijk) niet meer zelf kan doen. De cliënt is in staat tot zelfregie over de planning van de activiteiten. HH1 omvat het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een aandoening of beperking die het zelfstandig kunnen uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden beperkt. De cliënt kan voor deze werkzaamheden geen ondersteuning vinden vanuit zijn netwerk en voor deze werkzaamheden is inzet van vrijwilligers of een algemene of voorliggende voorziening niet voldoende mogelijk.
HH1 is gericht op het melden van onveilige situaties en knelpunten in het huishouden en eventuele veranderingen in de wijze waarop de klant in staat is tot het voeren van zijn eigen huishouden (zoals bedorven eten in de koelkast; niet opengemaakte post; verwaarlozing). Opdrachtnemer bespreekt signalen met de cliënt en geeft deze door aan de eigen organisatie. De opdrachtnemer geeft de signalen door aan het Wmo taakveld bij de gemeente. Het product kan door de opdrachtgever worden ingezet per uur, of per gedeelte van een uur, met een minimum omvang van 0,25 uur. Inzet van 0,25 uur vindt plaats in aansluiting op een ander prestatie, tenzij de Opdrachtnemer aangeeft hier van af te willen zien.
HH1 omvat in ieder geval de volgende huishoudelijke werkzaamheden:
Functie-eisen in te zetten medewerkers:
Geen specifieke vooropleiding. Huishoudelijke kennis en kunde inclusief materiaalkennis zijn essentieel. Beheersing van de Nederlandse taal.
Productbeschrijving Perceel 2: Huishoudelijke ondersteuning 2 (HH2): huishoudelijke werkzaamheden, aangevuld met de organisatie van het huishouden
Het product dient te voldoen aan de onderstaande omschrijving:
De cliënt heeft ondersteuning nodig bij het organiseren van de huishoudelijke werkzaamheden vanwege gebrek aan eigen regie. HH2 is gericht op overname van de huishoudelijke taken, hulp bij het organiseren van het huishouden en instructie en voorlichting en ondersteuning die direct verbonden zijn met verzorgende activiteiten. Het product kan door de opdrachtgever worden ingezet per uur, of per gedeelte van een uur, met een minimum omvang van 0,25 uur. Inzet van 0,25 uur vindt plaats in aansluiting op een ander prestatie, tenzij de Opdrachtnemer aangeeft hier van af te willen zien.
HH2 omvat de activiteiten van HH1, aangevuld met activiteiten in het kader van organisatie van het huishouden:
Functie-eisen in te zetten medewerkers:
Diploma helpende, kwalificatieniveau 2 (welzijn en zorg), OVDB-certificaat verzorgingshulp B of het diploma helpende OVDB (2 jaar) of gelijkwaardig niveau. Kennis en ervaring met huishoudelijke taken, basale kennis van ziektebeelden. Beheersing van de Nederlandse taal.
De omvang van de voorziening wordt uitgedrukt in uren per week en geschiedt op basis van de (deel)activiteiten zoals opgenomen in de tabel ‘Tijdnormering Huishoudelijke Hulp’ (zie bijlage 4) Mits beargumenteerd kan hiervan worden afgeweken.
Productbeschrijving Perceel 3: Begeleiding Individueel Basis
Het product dient te voldoen aan de onderstaande omschrijving:
De cliënt is beperkt in zelfredzaamheid door een lichamelijke, zintuiglijke, cognitieve of verstandelijke beperking of een psychiatrische of psychosociaal probleem of een combinatie daarvan. Het gedrag van de cliënt is voorspelbaar en risico`s als gevolg van de problematiek zijn goed in te schatten. De cliënt groeit op in een veilige omgeving.
De cliënt wordt zodanig motiverend, adviserend en instruerend ondersteund dat hij in staat is zo zelfredzaam mogelijk de algemene dagelijkse levensverrichtingen (leert) uit te voeren, een gestructureerd huishouden (leert) te voeren, sociale relaties aan te gaan en te onderhouden en maatschappelijk te participeren. De begeleiding draagt bij aan het vergroten van de draagkracht van het gezin en aan het oplossen van opvoedproblemen. Het product kan door de opdrachtgever worden ingezet per uur, of per gedeelte van een uur, met een minimum omvang van 0,25 uur. Inzet van 0,25 uur vindt plaats in aansluiting op een ander prestatie, tenzij de Opdrachtnemer aangeeft hier van af te willen zien.
Om dit te realiseren wordt ambulante ondersteuning geboden bij:
Er wordt door de Opdrachtnemer nauw samengewerkt met andere betrokkenen in het netwerk, zoals het gezin, de school en andere zorgverleners, om een sluitend aanbod te bieden
Vooraf wordt in het onderzoeksverslag vastgelegd welk resultaat, op welke wijze en binnen welke termijn behaald dient te worden.
Functie-eisen in te zetten medewerkers:
De begeleiding wordt geleverd door professionals met een opleidingsniveau minimaal Mbo 3 tot en met Hbo.
Productbeschrijving Perceel 4: Begeleiding Individueel Speciaal
Het product dient te voldoen aan de onderstaande omschrijving:
De cliënt is beperkt of zeer beperkt in zelfredzaamheid door een lichamelijke, zintuiglijke, cognitieve of verstandelijke beperking of een psychiatrische of psychosociaal probleem of een combinatie daarvan. De cliënt heeft te maken met complexe problematiek waarvan de achterliggende oorzaak veelal bekend is. Zonder deze begeleiding kan de cliënt niet goed functioneren.
De cliënt wordt zodanig motiverend, adviserend en instruerend ondersteund dat hij in staat is zo zelfredzaam mogelijk de algemene dagelijkse levensverrichtingen (leert) uit te voeren, een gestructureerd huishouden (leert) te voeren, sociale relaties aan te gaan en te onderhouden en maatschappelijk te participeren. De begeleiding draagt bij aan het vergroten van de draagkracht van het gezin en aan het oplossen van opvoedproblemen, zodat de cliënt opgroeit in een veilige omgeving. Het product kan door de opdrachtgever worden ingezet per uur, of per gedeelte van een uur, met een minimum omvang van 0,25 uur. Inzet van 0,25 uur vindt plaats in aansluiting op een ander prestatie, tenzij de Opdrachtnemer aangeeft hier van af te willen zien.
Om dit te realiseren wordt ambulante ondersteuning geboden bij:
Er wordt door de Opdrachtnemer nauw samengewerkt met andere betrokkenen in het netwerk, zoals het gezin, de school en andere zorgverleners, om een sluitend aanbod te bieden
Vooraf wordt in het onderzoeksverslag vastgelegd welk resultaat, op welke wijze en binnen welke termijn behaald dient te worden.
Functie-eisen in te zetten medewerkers:
De begeleiding wordt geleverd door professionals met een opleidingsniveau met een opleidingsniveau minimaal Hbo.
Productbeschrijving perceel 5: Begeleiding Individueel Complex
Het product dient te voldoen aan de onderstaande omschrijving:
De cliënt wordt motiverend, adviserend en instruerend ondersteund met het doel dat hij in staat is zo zelfredzaam mogelijk de algemene dagelijkse levensverrichtingen (leert) uit te voeren, een gestructureerd huishouden (leert) te voeren, sociale relaties aan te gaan en te onderhouden en maatschappelijk te participeren. De begeleiding draagt bij aan het vergroten van de draagkracht van het gezin en aan het oplossen van opvoedproblemen, zodat de cliënt opgroeit in een veilige omgeving. Het product wordt alleen ingezet indien de Opdrachtgever vaststelt dat het product Begeleiding Individueel Speciaal onvoldoende mogelijkheden biedt om de cliënt te begeleiden. De inzet is in principe tijdelijk, gericht op een afschaling naar perceel 4 indien mogelijk, dan wel een opschaling naar zwaardere vormen van (psychiatrische) zorg indien onvermijdelijk. Het product kan door de opdrachtgever worden ingezet per uur, of per gedeelte van een uur, met een minimum omvang van 0,25 uur. Inzet van 0,25 uur vindt plaats in aansluiting op een ander prestatie, tenzij de Opdrachtnemer aangeeft hier van af te willen zien.
Om dit te realiseren wordt ambulante ondersteuning geboden bij:
De cliënt is zeer beperkt in zelfredzaamheid door een lichamelijke, zintuiglijke, cognitieve of verstandelijke beperking of een psychiatrische of psychosociaal probleem, verslaving of een combinatie daarvan. De cliënt heeft te maken met zeer complexe multiproblematiek, waarvan de achterliggende oorzaak veelal onbekend is. Er is sprake van een (dreigende) crisis. Zonder deze begeleiding kan de cliënt niet goed functioneren. Er kan sprake zijn van zorgmijding.
Functie-eisen in te zetten medewerkers:
De begeleiding wordt geleverd door professionals met een opleidingsniveau variërend van Hbo tot en met Wo (functiemix). Het zwaartepunt ligt bij een inzet op Hbo opleidingsniveau. De inzet van een professional met Mbo opleidingsniveau vindt plaats onder supervisie van een professional met een Hbo opleidingsniveau. Aanvullend hierop dient door Opdrachtnemer specialistische kennis ingezet te kunnen worden. De supervisie voor de begeleiding vindt plaats door een gedragskundige (Wo).
Er wordt door de Opdrachtnemer nauw samengewerkt met andere betrokkenen in het netwerk zoals andere zorgverleners om een sluitend aanbod te bieden, en een afbouw naar BGI Speciaal of BGI basis mogelijk te maken.
Productbeschrijving Perceel 6: Begeleiding Groep Basis
Het product dient te voldoen aan de onderstaande omschrijving:
De cliënt is in enige mate beperkt in zijn ontwikkeling en mate van zelfredzaamheid door een lichamelijke, zintuiglijke, cognitieve of verstandelijke beperking of een psychiatrische of psychosociaal probleem of een combinatie daarvan. Het gedrag van de cliënt is voorspelbaar en risico`s als gevolg van de problematiek zijn goed in te schatten.
De ontwikkeling van de cliënt wordt zodanig gestimuleerd dat hij/zij zo zelfstandig mogelijk kan functioneren. De cliënt wordt hierin ondersteund door het aanbieden van een zinvolle dagbesteding, bestaande uit een gestructureerd en gevarieerd dagprogramma waarbij de cliënt gestimuleerd en begeleid wordt in zijn/haar ontwikkeling.
De dagbesteding draagt waar nodig/mogelijk bij aan:
Er wordt door de Opdrachtnemer nauw samengewerkt met andere betrokkenen in het netwerk zoals andere zorgverleners om een sluitend aanbod te bieden. Het verstrekken van een maaltijd behoort niet tot de door Opdrachtgever gestelde producteisen.
De dagbesteding wordt aangeboden in een groep waarbij de verhouding tussen begeleiding en cliënten is: 1 professional staat tot 6 cliënten. Het is Opdrachtnemer toegestaan rekening te houden met afwezigheid van cliënten. Het product kan door de opdrachtgever worden ingezet per dagdeel (4 uur).
De locatie waar de Begeleiding Groep Basis wordt verzorgd is gelegen binnen het grondgebied van de gemeente Westerwolde, dan wel binnen 20 kilometer, gemeten in een rechte lijn vanaf de grens van de gemeente.
Uitgangspunt is dat cliënten zelf verantwoordelijk zijn voor het vervoer van en naar de locatie van de begeleiding groep, of gebruik maken van een algemene voorziening indien deze beschikbaar is. Wanneer deze oplossingen niet mogelijk zijn en er sprake is van een door de gemeente vastgestelde (medische) noodzaak kan door de gemeente het product vervoer worden ingezet.
Functie-eisen in te zetten medewerkers:
De begeleiding wordt geleverd door professionals met een opleidingsniveau van minimaal Mbo 2 tot en met Hbo. Het zwaartepunt ligt bij een inzet van een professional met Mbo opleidingsniveau, die werkt onder de supervisie van een professional met Hbo opleidingsniveau.
Productbeschrijving Perceel 7: Begeleiding Groep Speciaal
Het product dient te voldoen aan de onderstaande omschrijving:
De cliënt is in hoge mate beperkt in zijn mate van zelfredzaamheid door een lichamelijke, zintuiglijke, cognitieve of verstandelijke beperking of een psychiatrische of psychosociaal probleem of een combinatie daarvan.
De ontwikkeling van de cliënt wordt zodanig gestimuleerd dat hij/zij zo zelfstandig mogelijk kan functioneren. De cliënt wordt hierin ondersteund door het aanbieden van een zinvolle dagbesteding, bestaande uit een gestructureerd en gevarieerd dagprogramma waarbij de cliënt gestimuleerd en begeleid wordt in zijn/haar ontwikkeling. In aanvulling hierop draagt de begeleiding nadrukkelijk mede bij aan het kunnen hanteren door de cliënt van de gedragsproblematiek.
De dagbesteding draagt waar nodig/mogelijk bij aan:
Er wordt door de Opdrachtnemer nauw samengewerkt met andere betrokkenen in het netwerk zoals andere zorgverleners om een sluitend aanbod te bieden. Het verstrekken van een maaltijd behoort niet tot de door Opdrachtgever gestelde producteisen.
De dagbesteding wordt aangeboden in een groep waarbij de verhouding tussen begeleiding en cliënten is: 1 professional staat tot 4 cliënten. Het is Opdrachtnemer toegestaan rekening te houden met afwezigheid van cliënten. Het product kan door de opdrachtgever worden ingezet per dagdeel (4 uur).
De locatie waar de Begeleiding Groep Speciaal wordt verzorgd is gelegen binnen het grondgebied van de gemeente Westerwolde, dan wel binnen 20 kilometer, gemeten in een rechte lijn vanaf de grens van de gemeente.
Uitgangspunt is dat cliënten zelf verantwoordelijk zijn voor het vervoer van en naar de locatie van de begeleiding groep, of gebruik maken van een algemene voorziening indien deze beschikbaar is. Wanneer deze oplossingen niet mogelijk zijn en er sprake is van een door de gemeente vastgestelde (medische) noodzaak kan door de gemeente het product vervoer worden ingezet.
Functie-eisen in te zetten medewerkers:
De begeleiding wordt geleverd door professionals met een opleidingsniveau variërend van Mbo 2 tot en met Hbo (functiemix). Het zwaartepunt ligt bij een inzet van een professional met Hbo opleidingsniveau.
Productbeschrijving Perceel 8: Vervoer bij begeleiding groep
Vergoeding van ervoer van en naar de begeleiding groep kan door de gemeente worden ingezet wanner de cliënt niet zelf verantwoordelijk kan zijn van en naar de locatie van de begeleiding groep, geen gebruik maken van een algemene voorziening, en een door de gemeente vastgestelde (medische) noodzaak heeft voor het vervoer.
De opdrachtnemer mag zelf het vervoer verzorgen, dan wel het vervoer inkopen mits daarbij wordt gegarandeerd dat het vervoer op een verantwoorde en veilige wijze plaatsvind en voldoet aan de landelijke normen op dit gebied.
De opdrachtnemer bevordert, waar dit mogelijk is, de zelfredzaamheid van de cliënt op het gebied van vervoer en het gebruik van regulier vervoersmiddelen (OV / fiets), dan wel algemene voorzieningen indien deze aanwezig zijn.
Productbeschrijving Perceel 9: Kortdurend Verblijf
De cliënt is (ernstig) beperkt in zelfredzaamheid door een lichamelijke, zintuiglijke, cognitieve of verstandelijke beperking of een combinatie daarvan. Het gedrag van de cliënt is al dan niet voorspelbaar en risico’s als gevolg van de problematiek zijn niet altijd goed in te schatten.
Om tijdelijk de verzorger te ontlasten, wordt de cliënt in een huiselijke omgeving logeeropvang geboden, waarbij begeleiding wordt geboden en toezicht en/of zorg (24 uur per dag) noodzakelijk is. Het verblijf wordt in de regel geboden gedurende 1 tot maximaal 3 aansluitende etmalen per week. Bij uitzondering kan hiervan worden afgeweken.
Cliënten zijn zelf verantwoordelijk voor het vervoer van en naar de locatie van het kortdurend verblijf.
Functie-eisen in te zetten medewerkers:
De begeleiding wordt geleverd door professionals met een opleidingsniveau variërend van minimaal Mbo 3 tot en met Mbo 4 (functiemix), waar nodig onder de supervisie van een professional met Hbo opleidingsniveau. Waar mogelijk maakt Opdrachtnemer ook gebruik van Informele zorg.
Woonvoorzieningen worden verstrekt om beperkingen bij het normale gebruik van de woning te compenseren. Het normale gebruik van de woonruimte omvat de elementaire woonfuncties. Dit zijn de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om eten bereiden, slapen en lichaamsreiniging, en essentiële huishoudelijke werkzaamheden zoals kleding wassen en het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van geheel van zijn verzorger(s) afhankelijk kind. Bij woonvoorzieningen wordt verwacht dat de cliënt zelf verantwoordelijk is voor kleine aanpassingen die voorzien kunnen worden, zoals beugels of een toiletverhoging. Een verhuiskostenvergoeding is ook een vorm van een woonvoorziening.
Een persoon met een beperking kan voor een woonvoorziening in aanmerking komen als deze voorziening noodzakelijk is voor het compenseren van de belemmeringen die worden ondervonden bij het normale gebruik van de woonruimte. Alleen de goedkoopst adequate voorziening wordt verstrekt.
Een woonvoorziening wordt verstrekt ten behoeve van de woonruimte waar de persoon met beperking woonachtig is of zal zijn en die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden.
Woonvoorzieningen worden onder andere onderscheiden in:
De te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit een pgb of in natura.
Indien de woonvoorziening wordt verstrekt als woningaanpassing kan hieronder mede worden verstaan de uitvoeringskosten voor het treffen van voorzieningen van niet-woontechnische aard voor onderhoud, keuring en reparatie, tijdelijke huisvesting en huurderving.
De gemeente Westerwolde hanteert het primaat van verhuizen. Het primaat van verhuizen betekent dat het verstrekken van een voorziening voor verhuizing en inrichting voorrang heeft op andere woonvoorzieningen. In elk individueel geval waarin het college het primaat wil toepassen moet onderzocht worden of het primaat van verhuizen ook echt kan worden gebruikt. Daarbij spelen alle feiten en omstandigheden van het geval een rol, er moet namelijk een belangenafweging gemaakt worden. Denk hierbij onder andere aan de volgende punten (geen limitatieve lijst!):
Het forfaitair bedrag voor verhuis- en inrichtingskosten bij een niet algemeen gebruikelijke verhuizing bedraagt:
Indien nodig kan van deze bedragen, gemotiveerd, afgeweken worden.
Het bezoekbaar maken van één woonruimte waarbij de persoon met een beperking in ieder geval de woonkamer en een toiletvoorziening kan bereiken en gebruiken wordt beschouwd als een bouwkundige of woontechnische aanpassing wanneer de persoon met een beperking woonachtig is in een instelling voor langdurige zorg.
De vergoeding (PGB) voor het bezoekbaar maken van een woonruimte bedraagt maximaal € 5.000, -. Hierbij geldt tevens dat de relatie tussen de aanvrager en de bezoeker is beperkt tot aanvrager en kind, dan wel aanvrager en partner, zoals bedoeld in artikel 1.1.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Het bedrag voor onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening wordt bepaald door de werkelijk gemaakte kosten.
Het bedrag voor tijdelijke huisvesting in geval van dubbele woonlasten wordt bepaald door de werkelijk gemaakte kosten per maand met een maximum van € 500, - voor het betrekken van zelfstandige en € 300, - voor het betrekken van niet-zelfstandige woonruimte gedurende een periode van maximaal 6 maanden.
Het bedrag voor derving van huurinkomsten bij huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte is gebaseerd op de kale huur van de woonruimte over een periode van maximaal 6 maanden.
Indien een voorziening het noodzakelijk maakt dat extra grond moet worden verworven kan een bijdrage worden verleend ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek op basis van een maximaal aantal vierkante meters volgens het volgende schema:
Het bovenstaande, anders dan de verhuiskostenvergoeding, is niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, verzorgingstehuizen, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden. Uitzondering hierop vormt de aanvrager die permanent in een recreatiewoning of vakantiewoning verblijft en hiervoor een ontheffing heeft. In deze situatie wordt geen bijdrage verleend ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek en zij de overige woonvoorzieningen beperkt tot maximaal € 5.000, - per aanvraag.
2.3.1.6 Vervoersvoorzieningen en rolstoelen
Een vervoersvoorziening kan bestaan uit een aanpassing van een eigen auto. Hierbij is het redelijk om van de aanvrager te verlangen dat de aan te passen auto de investering nog waard is (de auto moet niet ouder zijn dan 5 jaar, zodat de aanpassing nog minimaal 7 jaar mee kan). Ook een scootmobiel (inclusief gewenningslessen) en een deeltaxipas zijn voorbeelden van een vervoersvoorziening.
Het pgb voor een vervoersvoorziening en een rolstoel wordt vastgesteld op basis van de (tegen)waarde van de goedkoopst adequate voorziening, inclusief onderhoud, reparatie en verplichte verzekeringen.
Het pgb voor een vervoersvoorziening en een rolstoel die door de budgethouder wordt aangeschaft, wordt vastgesteld op basis van de waarde van de geldende prijsafspraak met de door de gemeente gecontracteerde leverancier.
Het pgb voor een vervoersvoorziening en een rolstoel in huur wordt vastgesteld op basis van de waarde van de huurprijs zoals die door het college aan de door de gemeente gecontracteerde leverancier zou worden betaald.
Het forfaitair bedrag dat per jaar wordt verstrekt voor de kosten van het gebruik van een vervoersvoorziening bedraagt voor het gebruik van een (eigen) auto € 720, -, zijnde 2.000 km à € 0,36. Indien iemand als vervoersvoorziening ook een scootmobiel van het college ontvangt, wordt dit bedrag voor 50% verstrekt. Dit geldt alleen als de kosten van het gebruik niet algemeen gebruikelijk zijn. Met andere woorden, iemand met een eigen auto moet wel meerkosten in het gebruik hebben vanwege zijn beperkingen. Denk hierbij aan de situatie dat iemand alle verplaatsingen met zijn auto moet doen, ook de verplaatsingen die mensen zonder beperkingen te voet met of met de fiets doen.
Voor gebruik van een (rolstoel)taxi wordt geen vergoeding verstrekt indien de cliënt gebruik kan maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer.
Bij gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer (RegioTaxiplus) voor pashouders kan per rit maximaal 25 kilometer of naar een specifieke puntbestemming worden gereisd tegen het RegioTaxiPlus pashouderstarief.
Voor een specifieke puntbestemming geldt een limitatieve opsomming van bestemmingen, namelijk:
Een bestemming kan in Nederland of Duitsland liggen.
Per kalenderjaar kan maximaal 2.000 kilometer worden gereisd tegen het gereduceerd tarief.
Het eigen aandeel bij gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer (RegioTaxiPlus) bedraagt:
Wanneer de pashouder is aangewezen op noodzakelijke begeleiding tijdens de reis dan mag de begeleider gratis meereizen. Het gaat hier dus om begeleiding die nodig is om te kunnen reizen. Als de begeleiding bijvoorbeeld ter plaatse nodig is om de gesprekken bij een dokter te kunnen volgen, dan geldt dat niet als begeleiding bij het reizen. Kinderen en kleinkinderen tot twaalf jaar van de pashouder mogen gratis meereizen, en huisgenoten van pashouders kunnen meereizen tegen hetzelfde tarief als de pashouder. Meereizenden moeten op dezelfde plaats in- en uitstappen als de pashouder.
De gemeente hanteert voor individuele vervoersvoorzieningen en rolstoelen een gebruiksduur van zeven jaar.
De vergoeding voor aanschaf, onderhoud, reparatie en verzekering van een sportvoorziening bedraagt maximaal € 2.500, -. Dit bedrag is forfaitair en wordt eenmaal per drie jaar verstrekt. In een individueel geval kan hier gemotiveerd van worden afgeweken als dat nodig is.
Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 Wmo 2015.) Uit de toelichting op dit artikel blijkt dat wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. Volgens de regering is het in onze samenleving normaal dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker wanneer er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid.
Van wie wordt gebruikelijke hulp verwacht?
Gebruikelijke hulp wordt verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Dit wil zeggen de personen waarmee de betrokkene een gezamenlijke huishouding voert.
Van een gezamenlijke huishouding is sprake wanneer twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins." Met anderszins wordt bijvoorbeeld gedoeld op de situatie waarin geen kosten worden gedeeld maar men wel voor elkaar zorgt.
De algemene wettelijke definitie bevat drie eisen waaraan moet zijn voldaan (artikel 1.1.2 lid 3 Wmo):
Het is uitdrukkelijk niet mogelijk dat meer dan twee personen met elkaar een gezamenlijke huishouding voeren. Echter, wanneer er meer dan twee personen in een woning wonen dan is het mogelijk dat van deze groep twee personen met elkaar een gezamenlijke huishouding voeren. Voorwaarde is dan wel dat die twee personen ten opzichte van elkaar blijk geven van een mate van zorg, die niet aanwezig is ten opzichte van de andere persoon of personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.
Daarnaast mogen de personen niet al voor de Wmo 2015 gehuwd met iemand anders zijn. Iemand die gehuwd is, kan namelijk geen gezamenlijke huishouding voeren met een ander dan zijn echtgenoot.
Hoofdverblijf in dezelfde woning
Het gaat erom dat men feitelijk zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. Als uitgangspunt geldt dat het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning voor de gemeente aanleiding is om te onderzoeken of ook aan de overige criteria van het begrip gezamenlijke huishouding wordt voldaan.
De enkele inschrijving in de Brp is onvoldoende om de vraag te beantwoorden waar iemand zijn woonadres heeft. Die vraag moet beantwoord worden aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het enkele feit dat de dochter of zoon van een cliënt in de Basisregistratie personen (Brp) is ingeschreven op het adres van cliënt is onvoldoende om te spreken van een gezamenlijke huishouding.
Onder woning wordt verstaan een zelfstandige woning, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Eigen toegang houdt in dat men de woonruimte kan bereiken zonder daarbij vertrekken of gangen en dergelijke te hoeven passeren waarover anderen zeggenschap hebben, omdat zij huurder of eigenaar zijn. Er is geen sprake van een zelfstandige woning, als een wezenlijke woonfunctie als de douche of de keuken wordt gedeeld
Een ander belangrijk criterium voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding wordt ook wel het verzorgingscriterium genoemd en is in de praktijk het lastigste om aan te tonen. De betrokkenen moeten voor elkaar zorgdragen door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De loutere aanwezigheid van een contract of van bewijsstukken dat huur of kostgeld wordt betaald, betekent niet dat de betrokkenen geen gezamenlijke huishouding kunnen voeren.
Het is niet vereist dat de geboden verzorging van weerszijden dezelfde omvang en intensiteit heeft. Wanneer er echter enkel door één van beide personen zorg wordt geboden is aan het verzorgingscriterium niet voldaan. Denk hierbij aan een situatie waarbij iemand in huis verblijft die bij voorbeeld verzorgd en verpleegd moet worden zonder dat deze persoon daar enige tegenprestatie voor levert.
Bij (onder)huurders en kostgangers is sprake van een zuiver zakelijke relatie. Daarvan is geen sprake als er een mate van financiële verstrengeling aanwezig is, die verder reikt dan de betaling van de huur of het kostgeld en een wederzijdse verzorging die niet beperkt blijft tot het onderhoud van de gehuurde kamer of de levering van de overeengekomen diensten, zoals de maaltijden of de bewassing. Zoals dat ook het geval is in andere situaties waarin de betrokkenen beweren niet elkaars partners te zijn, kan de gemeente een onderzoek instellen naar de feitelijke omstandigheden van de betrokkenen.
Wanneer er gebruikelijke hulp van een kind wordt verwacht, dan moet er onderzoek gedaan worden naar het vermogen van dit kind voor wat betreft het verrichten van huishoudelijk werk. Er moet rekening gehouden worden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van dit kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties.
Voor hulp bij het huishouden en kinderen gelden de volgende uitgangspunten:
Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Bovendien hoeven mantelzorgers niet per se een gezamenlijke huishouding te voeren met de zorgvrager.
Wanneer kan geen gebruikelijke hulp worden verwacht?
Ook niet-inwonende kinderen hoeven geen gebruikelijke hulp te bieden, want er is dan geen sprake van een gezamenlijke huishouding. De gemeente kan wel met de cliënt bespreken of niet-inwonende kinderen (op vrijwillige basis) een helpende hand kunnen bieden.
Bij gebruikelijke hulp moet onderzocht worden of diegene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht ook in staat is om deze gebruikelijke hulp te bieden of dat er sprake is van (dreigende) overbelasting.
Bij dat onderzoek moet de gemeente beoordelen of sprake is van (dreigende) overbelasting van de partner, inwonend kind of huisgenoot van cliënt, waarbij aandacht moet worden besteed aan zijn draaglast en draagkracht. Bekeken moet worden of de echtgenoot of huisgenoot, naast zijn/ haar werk en de door hem te verlenen zorg aan zijn echtgenoot of huisgenoot, fysiek en psychisch nog in staat is gebruikelijke hulp aan cliënt te verlenen.
Als dat niet het geval is en er is dus sprake van (dreigende ) overbelasting, zal het college (tijdelijk) een indicatie moeten verstrekken.
In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Respijtzorg doet zich voor in situaties waarin de huisgenoot, partner of ouder die feitelijk gebruikelijke hulp op zich moet nemen daartoe niet in staat is wegens (dreigende) overbelasting, die anderszins niet door hem is op te lossen. De gemeente moet de cliënt met beperkingen dan ondersteunen. Het gaat dan om indiceerbare zorg alsof de cliënt zonder gebruikelijke zorger woont.
Er is een variëteit aan respijtvoorzieningen waarmee vervangende zorg vorm zou kunnen krijgen. Hierbij kan gedacht worden aan begeleiding thuis, informele zorg, dagopvang, een logeerhuis en kortdurend verblijf. Ook kan het maatwerk bestaan uit het bieden van diensten, hulpmiddelen of andere maatregelen die van belang zijn bij het ondersteunen van een cliënt door een mantelzorger.
Een cliënt kan in aanmerking komen voor de Mantelzorgkamer als hij/zij, zijn/haar mantelzorger tenminste 3 maanden 8 uur per week in het lopende of voorafgaande jaar heeft ingezet. Het doel is het ontlasten van de mantelzorger. Er kan naar de Mantelzorgkamer worden verwezen door zorgaanbieders, huisarts, wijkverpleegkundigen en steunpunten mantelzorg (SWB en R Zijn).
Afweging gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp
Bij gebruikelijke hulp wordt gekeken naar wat aan tijdsbesteding bij die activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke hulp de zorg die iedereen nodig heeft (wassen, eten en dergelijke) maar ook de zorg die deze activiteiten in verband met gezondheidsproblemen vervangt. Denk hierbij aan stomaverzorging in plaats van toiletgang en sondevoeding in plaats van eten.
Van bovengebruikelijke hulp is sprake wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is.
Voorbeeld: het is niet gebruikelijk dat een volwassene langdurig hulp nodig heeft bij de toiletgang. Hier is dus sprake van bovengebruikelijke hulp.
Van partners, volwassen kinderen en huisgenoten mag in kortdurende situaties (maximaal 3 maanden) verwacht worden dat zij elkaar hulp, begeleiding en persoonlijke verzorging geven. Redenen als “niet gewend zijn om ” of geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen verrichten” leiden niet tot aanspraak op hulp. Indien de verzorgende huisgenoot overbelast dreigt te worden dan wordt hier incidenteel rekening mee gehouden. Maatwerk wordt hier geboden. Rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen.
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen, zowel bij gezondheid als ziekte. Zij dienen te zorgen voor opvoeding van hun kinderen, het geestelijke en lichamelijke welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid. Bij uitval van één van de ouders, dient de andere ouder de zorg voor de kinderen over te nemen. Hierbij dienen zij zelf naar oplossingen voor problemen in de zorg te zoeken. Zorgverlof, mantelzorg of andere voorliggende voorzieningen als kinderopvang, kunnen een oplossing bieden. Indien deze zorg niet realiseerbaar is dan kan een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toegekend worden. In kortdurende situaties wordt van ouders verwacht dat zij hun kind alle persoonlijke verzorging, begeleiding en eenvoudige verpleegkundige handelingen geven, voor zover zij hiertoe in staat zijn.
Bij langdurige situaties valt alleen de gebruikelijke persoonlijke verzorging en begeleiding onder gebruikelijke hulp.
Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte en duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid. Mantelzorg is niet afdwingbaar waardoor voor de zorg die door de mantelzorger geboden wordt ook aanspraak op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) kan bestaan. Dit is het geval wanneer de mantelzorger de zorg (tijdelijk) niet meer kan of wil verlenen.
Zorg vanuit het sociaal netwerk is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving zonder directe familierelatie, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie (vriend of kennis). Zorg vanuit het sociaal netwerk vindt plaats op basis van vrijwilligheid.
Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie overhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de cliënt regelmatig contacten onderhoudt, zoals mantelzorgers, buren, (mede)leden van een vereniging etc.
Personen uit het sociale netwerk kunnen dus ook mantelzorgers zijn, maar dat hoeft niet altijd zo te zijn. Het verschil kan zitten in de intensiteit en frequentie van de zorg. Vaak wordt mantelzorg gezien als structurele hulp (wekelijks of zelfs dagelijks). Hulp uit het sociale netwerk kan ook incidenteel zijn. Denk aan het snoeien van de heg 2 keer per jaar. Of een klein klusje zoals het, weliswaar wekelijks, aan de straat zetten van de afvalcontainer.
2.3.2.4 Algemeen gebruikelijke voorziening
Met het hanteren van algemeen gebruikelijke voorzieningen wordt bedoeld te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de betrokken gehandicapte, aannemelijk is dat deze, ook als hij/zij niet gehandicapt was, hierover zou (hebben kunnen) beschikken. Bij de beoordeling van de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is, moet het college altijd onderzoeken of de voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor deze specifieke aanvrager. De volgende criteria moeten in elk individueel geval getoetst worden:
Een voorbeeld van een voorziening die vaak algemeen gebruikelijk kan zijn is een fiets met trapondersteuning voor een cliënt op leeftijd. Een veertienjarige jongen zou er normaal gesproken nooit gebruik van maken. Als die veertienjarige als gevolg van een ongeval geen gebruik meer kan maken van een normale fiets, is een fiets met trapondersteuning voor hem niet algemeen gebruikelijk. Bij de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk is moet dus altijd rekening gehouden worden met de persoonskenmerken van de cliënt.
Maar ook de financiële mogelijkheden van de cliënt moeten in de beoordeling meegenomen worden. Er moet dan gekeken worden of een gezond persoon in ongeveer de zelfde leefomstandigheden de betreffende voorziening ook zou (kunnen) aanschaffen. Als het antwoord hierop ja is, dan is het aan cliënt om aan te tonen dat hij de voorziening echt niet kan betalen. Er wordt dus niet letterlijk naar inkomen, vermogen en kosten gekeken.
Voorbeelden van voorzieningen die vaak algemeen gebruikelijk zijn:
Algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat, eventueel zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. Deze diensten en/of producten zijn voor iedereen toegankelijk en/of verkrijgbaar, zonder toets of beschikking. Algemene voorziening kunnen commerciële diensten zijn zoals een maaltijdvoorziening of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt, maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten. In de gemeente Westerwolde bestaan de volgende algemene voorzieningen:
De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep hoeven te doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen. Deze voorzieningen zijn bedoeld voor inwoners vanaf 65 jaar en/of chronisch zieken.
Andere voorzieningen zijn voorzieningen anders dan in het kader van de Wmo 2015 (let op! Geen limitatieve opsomming):
2.4 Aanvullende regels Persoonsgebonden Budget (PGB Wmo)
Onderscheid professionele ondersteuning en informele ondersteuning
In het kader van het toekennen van een PGB, wordt er onderscheid gemaakt tussen professionele ondersteuning en informele ondersteuning. Zorg vanuit het sociaal netwerk valt in principe onder informele ondersteuning. Ook als een mantelzorger de zorg niet meer gratis wil leveren, is een pgb mogelijk mits aan de voorwaarden wordt voldaan.
Een PGB voor professionele ondersteuning kan alleen worden toegekend als de zorg wordt verleend door een hulpverlener die is opgeleid om deze vorm van zorg en ondersteuning te verlenen. Dit kan bepaald worden op basis van de door de hulpverlener te overleggen diploma’s of certificaten. Wanneer de hulpverlener een eerste- of tweedegraads bloedverwant is of geen diploma’s of certificaten heeft, is het per definitie informele ondersteuning.
Professionele ondersteuning wordt geboden door zorginstellingen, zorgaanbieders een zzp’ers. Om als zzp’er als professioneel ondersteuner in aanmerking te komen moet deze persoon:
Inzet van particuliere hulp wordt gezien als een gerealiseerde eigen oplossing. Wanneer een cliënt al geruime tijd gebruik maakt van particuliere hulp en de cliënt meldt zich bij de gemeente met de vraag voor een PGB, dan zal uit de beoordeling in de indicatiestelling blijken dat er geen belemmering aanwezig is omdat de cliënt een eigen oplossing heeft gerealiseerd. Anders is het wanneer de cliënt op het moment van melden geen particuliere hulp of andere oplossing meer heeft (om welke reden dan ook) of wanneer er extra hulp nodig is bovenop de eigen oplossing.
In principe wordt voor vervoer geen PGB voor informele ondersteuning toegekend. Net als bij iedere ondersteuningsvraag, moet ook in dit geval eerst gekeken worden naar de mogelijkheden van de cliënt zelf, zijn of haar netwerk of andere voorliggende of algemene voorzieningen. Op het gebied van vervoer zijn er tal van mogelijkheden, variërend zoals eigen auto of vervoer door een familielid, het reguliere openbaar vervoer, of het gebruik van de vervoersservice van (De Groot), deeltaxi of Valys.
Een pgb is enkel toegankelijk wanneer wordt voldaan dan de criteria voor een maatwerkvoorziening zoals beschreven in artikel 7 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerwolde 2018.
Hoewel de cliënt de vorm van de zorg bepaalt, heeft de gemeente als voorkeur dat een maatwerkvoorziening als zorg in natura wordt verstrekt. Een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb kan worden verstrekt als de aanvrager dit gemotiveerd, aan de hand van een opgesteld PGB plan van aanpak, vraagt. Het college moet bij het verzoek van de aanvrager om een persoonsgebonden budget namelijk beoordelen of degene die de ondersteuning gaat bieden, dat veilig, doeltreffend en cliëntgericht doet. Bij het opstellen van het PGB plan kan gebruik worden gemaakt van een door de gemeente aangeleverd format zodra dit beschikbaar is.
De cliënt moet zelf, of met behulp van zijn netwerk, in staat zijn om de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Dat betekent dat de cliënt (of iemand die hij daarvoor inschakelt) moet kunnen beoordelen wat er aan ondersteuning in het kader van het zorgplan moet worden ingekocht, hij offertes moet kunnen opvragen, hulpverleners kunnen aansturen en de administratieve verplichtingen richting gemeente en de Sociale Verzekeringsbank kunnen uitvoeren.
Als de cliënt niet zelf in staat is tot beheer van het pgb, kan hij daarvoor iemand anders inschakelen, namelijk een persoon die verbonden is aan een organisatie die beschikt over het keurmerk van Per Saldo of een persoon die niet tevens uitvoerder is van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht tenzij de gemeente van oordeel is dat dit, gezien de situatie van de cliënt, de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding van het pgb is omgeven, passend is. Toetsen of de cliënt pgb-vaardig is wordt gedaan door gebruik te maken van de pgb-toets zodra deze beschikbaar is.
Het college kan een pgb weigeren wanneer:
Een pgb kan alleen worden verstrekt als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. Het college onderzoekt of de kwaliteit van de voorziening(en) die de aanvrager van het budget wil betrekken voldoende is gegarandeerd.
In geval van begeleiding dient de aanbieder te beschikken over een verklaring omtrent gedrag (VOG) die maximaal 3 maanden oud is bij de start van de hulp of beschikt over een in de branche erkend kwaliteitskeurmerk. De gemeente behoudt zich het recht voor om gedurende de looptijd van de indicatie een VOG te vragen.
Een pgb voor huishoudelijke hulp kan worden verstrekt conform de vermelding hierover in de verordening Wmo en die voldoet aan de door de gemeente gestelde kwaliteitseisen die ook aan de contractpartners voor huishoudelijke hulp worden gesteld:
Bij toekenning van een pgb voor woningaanpassingen zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
de hoogte van een persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of technische woonvoorziening voor het geschikt maken van de woning van de aanvrager bedraagt 100 % van het bedrag zoals vermeld in de door de gemeente geaccepteerde offerte of van het bedrag dat vastgesteld is met behulp van een bouwkundig calculatiebureau en overstijgt de werkelijk gemaakte kosten niet;
terstond na de voltooiing van de in dit artikel bedoelde werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van het persoonsgebonden budget, verklaart de gerechtigde aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen zoals opgesteld door de gemeente (PvE);
Bij toekenning van een pgb voor het bezoekbaar maken van een woning of woonruimte zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
Hulpmiddelen en (rolstoel- en sport-)voorzieningen
Bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen en (rolstoel) voorzieningen zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
Bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen en (rolstoel)voorzieningen kunnen, voor zover van toepassing in de individuele situatie, de volgende voorwaarden worden opgelegd:
in geval van overlijden van degene aan wie het persoonsgebonden budget is toegekend en uitbetaald, dienen de erven het bedrag van dit persoonsgebonden budget naar rato terug te betalen of het met het persoonsgebonden budget aangeschafte hulpmiddel in eigendom over te dragen aan de gemeente Westerwolde.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van Zorg in Natura wordt in ieder geval vastgelegd voor welk resultaat de maatwerkvoorziening wordt aangewend. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet de gemeente toe op de naleving van het vastgelegde resultaat door overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB wordt in ieder geval vastgelegd voor welk resultaat de maatwerkvoorziening wordt aangewend. Daarnaast wordt vastgelegd dat de cliënt de facturen en de betalingsbewijzen van de maatwerkvoorziening dient te bewaren. Deze moeten bij de SVB of, in geval van eenmalige PGB bij de gemeente worden aangeleverd. Door de benodigde zorgovereenkomst tussen cliënt en aanbieder te accorderen en op basis van controle van de ingediende facturen en uitbetaalde PGB’s, controleert de gemeente of het PGB rechtmatig is uitgegeven.
Voor Wmo worden op basis van het kwaliteitsdocument Oost Groningen lokale voorwaarden met aanbieders gesteld. Zie bijlage 5 en 6.
2.6 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Wanneer er sprake is van calamiteiten of geweld bij de levering van een voorziening door een aanbieder, dient melding te worden gedaan conform het ‘protocol meldingen calamiteiten en geweld gemeente Groningen (zie bijlagen 5 en 6). De provinciale toezichthoudende ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Dit wordt verder afgestemd met de toezichthouder van de gemeente Westerwolde.
2.7 Eigen bijdrage maatwerkvoorziening
2.7.1 Bepaling hoogte eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen
De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening is gelijk aan de maximale eigen bijdrage die mogelijk is op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De bedragen per vier weken en de inkomensbedragen worden hierin jaarlijks bij ministeriële regeling vastgesteld. In het tweede lid van deze beleidsregel wordt verwezen naar dit uitvoeringsbesluit.
De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.
2.7.2 Toelichting op procedure vaststelling hoogte en inning eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen
Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int bij de gebruiker. Vervolgens vindt afdracht van de eigen bijdragen aan de gemeente plaats.
De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van:
Hoofdstuk 3 Uitvoering Jeugdwet
3.1 Zelfredzaamheid en participatie
De gemeente heeft een brede verantwoordelijkheid voor de deelname van jeugdigen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen aan het maatschappelijk verkeer (participatie), het bieden van passende ondersteuning waarmee jeugdigen in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen (zelfredzaamheid).
Bij de jeugdigen is de zelfredzaamheid afhankelijk van de ontwikkelingsfase en ziektebeeld van het kind. Voor de zelfredzaamheid van jeugdigen zijn de volgende (noodzakelijke) algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang:
Soms bestaat ook behoefte aan aanvullende ondersteuning bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen, zoals een aansporing om onder de douche te gaan. De ondersteuning die niet ingegeven is door een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Het gaat meestal om de ondersteuning en begeleiding bij het laten uitvoeren van deze ‘algemene dagelijkse levensverrichtingen’ door de jeugdige zelf.
Bij ‘participatie’ gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer, dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen.
De toegangsprocedure via de gemeente is vastgelegd in de Verordening jeugdhulp gemeente Westerwolde 2018. Het bepaalde in dit hoofdstuk is een nadere uitwerking hiervan. Om een volledig beeld te geven van de toegang tot jeugdhulp, zijn ook de toegangswegen anders dan via de gemeente opgenomen.
Wanneer een jeugdige en/of zijn ouders zich bij de gemeente (CJGV) meldt voor hulp, vindt er een gesprek plaats. In het gesprek wordt allereerst de hulpbehoefte verhelderd. Daarna wordt samen met de jeugdige en/of ouders bekeken wat hij of zij zelf kan en waar familie, vrienden of anderen binnen het sociaal netwerk hulp kunnen verlenen. Daarbij wordt ook bepaald of er sprake is van gebruikelijke hulp. Als dit niet mogelijk is, of als hiermee niet de volledige hulpbehoefte wordt gecompenseerd, dan wordt er samen met de jeugdige en/of ouders gekeken of er voorliggende (‘andere voorzieningen’ als bedoeld in artikel 1 verordening jeugdhulp gemeente Westerwolde 2018) of algemene voorzieningen zijn die een oplossing bieden. Als al het voorgaande niet leidt tot een oplossing, dan kan er een individuele voorziening worden. Een individuele voorziening kan worden toegekend in Zorg in Natura (ZiN) of in de vorm van een Persoonsgebonden Budget (PGB).
Dit hele proces wordt vastgelegd in het verslag van het onderzoek. Dit verslag wordt zowel door het college als door de jeugdige en/of ouders getekend en zij krijgen een duplicaat van het verslag. Het verslag bevat dus de totale situatieschets rondom de jeugdige en zijn of haar hulpbehoefte. Als de hulpbehoefte wijzigt dan kan er een nieuw onderzoek gedaan worden met bijpassend verslag.
Jeugdigen en/of ouders hebben recht op onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, wonen, werk en inkomen. Cliëntondersteuning heeft dus niet alleen betrekking op de Wmo.
Bij de melding van de hulpvraag wijst de gemeente de jeugdige/ouders erop dat hij gebruik kan maken van cliëntondersteuning. Zo kan de cliëntondersteuner hen in het gesprek helpen de hulpvraag te verwoorden en keuzes te maken. Jeugdigen/ouders kunnen zelf een keuze maken wie zij ter ondersteuning willen meenemen bij het gesprek. Dit kan zowel om informele (familie, vrienden, vrijwilligers en ouderenadviseurs) als formele cliëntondersteuning gaan.
De jeugdige en/of ouders ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Jeugdwet binnen 2 weken na de aanvraag schriftelijk in een beschikking. Tenzij de aanvraag is ingediend zonder voorafgaand onderzoek (gesprek), dan geldt de Awb-termijn (redelijke termijn van 8 weken). Tegen de beschikking is bezwaar en beroep volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mogelijk. Indien een beschikking niet binnen deze termijn kan worden gegeven, deelt de gemeente dit binnen deze termijn aan de jeugdige/ouders schriftelijk mee en noemt een redelijke termijn waarbinnen hij de beschikking tegemoet kan zien.
3.2.4 Alternatieven voor bezwaar
Het maken van bezwaar op een besluit is voor de jeugdige/ouders veelal een moeizaam proces. Daarom wordt bij een voorgenomen afwijzing altijd eerst met de jeugdige/ouders contact opgenomen om nog eens naar het probleem te kijken en tot een oplossing te komen. Bij het in bezwaar gaan bestaat de mogelijkheid om nog eens samen naar het probleem te kijken in de vorm van een bemiddelingsgesprek voorafgaande aan de formele procedure.
3.2.5 Toegang anders dan via gemeente
3.2.5.1 Toegang via huisarts, jeugdarts en medisch specialist
De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op zijn professionele autonomie.
De jeugdhulpaanbieders neemt over de in te zetten hulp contact op met de gemeente. Na overleg met de jeugdhulpaanbieder wordt dit goed- of afgekeurd. Een aanvullend gesprek vindt soms plaats, maar zeker niet standaard
3.2.5.2 Toegang via gecertificeerde instelling, kinderrechter, openbaar ministerie en directeur of selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld.
De raad heeft in artikelen 2 en 3 van de verordening in hoofdlijnen de vormen van jeugdhulp aangeduid. Deze opsomming wordt hier gepreciseerd en kan in de toekomst aan wijzigingen onderhevig zijn.
De volgende algemene voorzieningen zijn onder andere beschikbaar:
Versterken van de sociale context:
Activiteiten ter versterking van de pedagogische civil society, zoals stimuleren en faciliteren van initiatieven vanuit de informele netwerken, steuncontacten tussen ouders en jongeren en intergenerationele contacten die een bijdrage leveren aan een gezonde en veilige opgroei- en opvoedomgeving, mogelijkheden voor ouders/opvoeders om elkaar te ontmoeten;
De volgende individuele voorzieningen zijn onder andere beschikbaar:
3.3.2 Soorten individuele voorzieningen
In het kader van jeugdwet zijn in de gemeente Westerwolde verschillende individuele voorzieningen (vormen van maatwerk ondersteuning) beschikbaar. Enkele voorbeelden worden hieronder genoemd (let op, de genoemde voorbeelden zijn niet uitputtend):
Jeugd (licht) verstandelijk gehandicaptenzorg; de zorg voor jeugd met een (licht) verstandelijke beperking zoals activiteiten waarmee een jeugdige wordt ondersteund bij het uitvoeren van dagelijkse levensverrichtingen en het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven zoals begeleiding individueel en dagactiviteiten;
Als jeugdigen/ouders gebruik kunnen maken van gebruikelijke hulp, hulp vanuit het sociale netwerk, een algemene voorziening of andere voorziening hoeft geen individuele voorziening verstrekt te worden.
3.3.3.1 (Boven)gebruikelijke hulp
Uit de Jeugdwet volgt dat het college geen voorziening voor jeugdhulp hoeft te verstrekken voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige of zijn ouder(s) toereikend zijn (artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet). In de Verordening jeugdhulp gemeente Westerwolde 2018 is vastgelegd dat onder ‘eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen’ onder andere wordt verstaan de gebruikelijke hulp die ouders geacht worden hun kinderen te bieden. Jeugdhulp kan alleen worden toegekend voor hulp die als meer dan gebruikelijk, ofwel bovengebruikelijk, kan worden beschouwd.
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen, zowel bij gezondheid als ziekte. Zij dienen te zorgen voor opvoeding van hun kinderen, het geestelijke en lichamelijke welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid. Bij uitval van één van de ouders, dient de andere ouder de zorg voor de kinderen over te nemen. Hierbij dienen zij zelf naar oplossingen voor problemen in de zorg te zoeken. Zorgverlof, mantelzorg of andere voorliggende voorzieningen als kinderopvang, kunnen een oplossing bieden. Indien deze zorg niet realiseerbaar is dan kan een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet toegekend worden.
• Onderscheid kortdurende en langdurige zorgsituatie
Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.
In kortdurende zorgsituaties kan van ouders of andere verzorgers/opvoeders worden verwacht dat ze alle persoonlijke verzorging en begeleiding zelf bieden. Dit betreft gebruikelijke hulp.
Alleen in langdurige zorgsituaties kan derhalve sprake zijn van bovengebruikelijke hulp waarvoor het college jeugdhulp moet inzetten. Dat sprake is van een langdurige zorgsituatie kan al vanaf het begin duidelijk zijn. Er hoeft dan dus niet eerst 3 maanden te worden ‘gewacht’ alvorens het college jeugdhulp in kan zetten.
Als een kind van 12 jaar of ouder aangeeft dat het geen persoonlijke verzorgende handelingen van de ouder wil hebben, dan wordt deze zorg als substantieel meer zorg gezien en kan volledig geïndiceerd worden.
Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan jeugdigen is tot een leeftijd van 17 jaar gebruikelijke hulp. Van ouders of verzorgers/opvoeders kan (tot een leeftijd van 17 jaar) worden verwacht dat ze een woonomgeving bieden waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en waarin een passend pedagogisch klimaat wordt geboden. Ook als sprake is van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking.
Jeugdigen vanaf 17 jaar die vanwege hun aandoening, stoornissen en beperkingen nog niet in staat zijn zelfstandig te wonen, maar dat wel kunnen leren, kunnen onder omstandigheden wel in aanmerking komen voor verblijf in een beschermende woonomgeving op grond van de Jeugdwet. Met als doel om zich verder te ontwikkelen naar zelfstandig wonen.
Kan een jeugdige niet bij (een van) de ouder(s) wonen vanwege de onmogelijkheden van de ouder(s)s om een veilig thuis te bieden, dan kan verblijf bij pleegouders, een gezinshuis of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder aan de orde zijn.
• Afweging gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp
Om vast te stellen welke hulp bovengebruikelijk is, beoordeelt het college welke hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. Hieronder zijn richtlijnen opgenomen van gebruikelijke hulp van ouders voor jeugdigen zonder beperkingen. Bij de beoordeling welke hulp hier bovenuit gaat, betrekt het college een aantal factoren (a t/m d hieronder). Het is van belang dat deze factoren telkens in samenhang worden beoordeeld, rekening houdend met de omstandigheden van de jeugdige en het gezin. Zo kan een zorghandeling die naar zijn aard en omvang voor een kind van een bepaalde leeftijd gebruikelijk is, in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie). Of veel meer tijd kosten (tijdsomvang). Waardoor deze zorg niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt.
Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met verschillen die tussen jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Ook bij gezonde jeugdigen van dezelfde leeftijd kan de ene jeugdige meer zorg nodig hebben dan de andere. Het ene kind is nu eenmaal ‘gemakkelijker’ of sneller zelfstandig dan het andere kind.
b) Aard van de zorghandelingen
Voor zorghandelingen die de jeugdige zelfstandig kan uitvoeren, hoeft geen hulp te worden toegekend. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulp-handeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten. Of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen.
c) Frequentie en patroon van de zorghandelingen
Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind, zoals 3 keer eten per dag, kunnen als gebruikelijke hulp worden aangemerkt.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare zorg en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind.
d) Tijdsomvang van de zorghandelingen
De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van gebruikelijke hulp sprake is.
Bij het onderzoek naar de gebruikelijke hulp moet het college vaststellen of degene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht ook in staat is om deze gebruikelijke hulp te bieden, of dat sprake is van (dreigende) overbelasting. Er moet aandacht zijn voor de draaglast en draagkracht van de ouder of verzorger/opvoeder. Het college moet bekijken of hij/zij naast zijn of haar werk en de te verlenen zorg fysiek en psychisch nog in staat is de gebruikelijke hulp te verlenen. Als dat niet het geval is en er sprake is van (dreigende) overbelasting, zal het college (tijdelijk) een voorziening moeten verstrekken. In eerste instantie zal die voorziening van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de (onderlinge) taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.
• Richtlijnen gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel
Het ministerie heeft richtlijnen opgesteld ten aanzien van gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel bij verschillende leeftijden. Deze richtlijnen moeten altijd toegepast worden op de specifieke situatie.
Hulp vanuit het sociaal netwerk is hulp die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving zonder directe familierelatie, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie (vriend of kennis) zonder gezamenlijk huishouding. Hulp vanuit het sociaal netwerk vindt plaats op basis van vrijwilligheid. Hulp vanuit het sociaal netwerk kan gebruikelijke hulp zijn, maar het kan ook de normale (gebruikelijke) hulp in zwaarte en duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschrijden. Hulp vanuit het sociaal netwerk is niet afdwingbaar waardoor voor de hulp die door de persoon uit het sociaal netwerk geboden wordt ook aanspraak op grond van de Jeugdwet kan bestaan. Dit is het geval wanneer de persoon uit het sociaal netwerk de hulp (tijdelijk) niet meer kan of wil verlenen.
Een algemene voorziening is een aanbod van hulp, ondersteuning of zorg dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op jeugdhulp.
Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn
3.4 Aanvullende regels Persoonsgebonden budget (PGB Jeugdwet)
De Verordening jeugdhulp gemeente Westerwolde 2018 stelt een budgetplan verplicht om in aanmerking te komen voor een PGB. Dit budgetplan dient te zijn opgesteld door de betrokken hulpverlener in samenspraak met ouders en met de jeugdige. Dit is van toepassing op zowel formele hulp als informele hulp.
Indien er sprake is van voortgezette zorg (herindicatie) dient er tevens een evaluatieverslag te worden aangeleverd waarin duidelijk beschreven staat hoe er aan de doelen uit het budgetplan gewerkt is en wat het resultaat is. Tevens moet hierin beschreven staan welke doelen nog niet behaald zijn of welke nieuwe doelen er zijn ontstaan en hoe verwacht wordt om deze in de komende tijd te behalen. Dit is van toepassing op zowel formele hulp als informele hulp.
Tot maximaal vijf jaar na uitbetaling van het PGB moet de ontvanger van het PGB rekening houden met controle door het college naar de besteding van het PGB en moet de belanghebbende de hiervoor van belang zijnde stukken beschikbaar houden.
Naast de wettelijke kwaliteitseisen (hoofdstuk 4 Jeugdwet) worden aanvullende kwaliteitseisen gesteld. Deze eisen zijn van toepassing op de hulp en ondersteuning die in natura (inclusief een PGB) wordt ingekocht, maar is ook van toepassing op de hulp en ondersteuning die met een PGB wordt ingekocht. Deze kwaliteitseisen zijn deels opgenomen in de inkoopvoorwaarden voor de regionale inkoop van jeugdhulp.