Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Groningen (Gr)

Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2002 (OCSW, hoofdstuk 2)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGroningen (Gr)
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene subsidieverordening gemeente Groningen 2002 (OCSW, hoofdstuk 2)
CiteertitelAlgemene subsidieverordening gemeente Groningen 2002 (OCSW, hoofdstuk 2)
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerpAlgemene subsidieverordening gemeente Groningen 2002 (OCSW)
Externe bijlagenToelichting bij afd.5 Migranten Artikel 1 Begripsbepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen Toelichting bij afdeling 13 Artikel 1 Begripsbepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen Toelichting bij afdeling 15 Artikel 1 Begripsbepalingen Artikel 1 Begripsbepaling Toelichting artikelsgewijs Toelichting op de voorziening Artikel 1 Begripsdefinitie exb-2017-55308 Toelichting bij afdeling 19 Artikel 1 Begripsdefinities Toelichting bij afdeling 21 Artikel 1 Begripsbepalingen Artikelsgewijze toelichting bij afdeling 23

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

In afd. 18 is toegevoegd bijlage 3

Hoofdstuk 1 Algemeen deel

Hoofdstuk 3 Subsidies Sociale Zaken en Werk

Hoofdstuk 4 Subsidies Milieudienst

Hoofdstuk 5 Subsidies Ruimtelijke Ordening en Economische Zaken

Hoofdstuk 6 Subsidies Hulpverleningsdienst

Hoofdstuk 7 Subsidies diversen

Voor het eerst vastgesteld bij raadsbesluit van 21 december 2005

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-201101-11-2011afd. 23

30-03-2011

Gemeenteblad, 2011, 31

GR 11.2513647

Tekst van de regeling

Intitulé

ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING GEMEENTE GRONINGEN 2002

DE RAAD VAN DE GEMEENTE GRONINGEN;

(bijlage raadsverslag nr. 160);

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 1 november 2005;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

HEEFT BESLOTEN:

 

de Algemene Subsidieverordening gemeente Groningen 2002 (hoofdstuk 2, dienst Onderwijs Cultuur Sport Welzijn) vast te stellen.

 

INHOUDSOPGAVE

 

Afd.

Par.

Omschrijving

Blz.

0

 

Algemeen

1

1

 

Godsdienst- en vormingsonderwijs

2

2

 

Sport

4

 

1

Algemeen

4

 

2

Investeringen in clubgebouwen en sportmaterialen

5

 

3

Subsidies gebruik sportaccommodaties

6

 

4

Verbetering verenigingsstructuur

7

 

5

Stimulering sportdeelname

7

 

6

7

Sportevenementen

Gebruik Martiniplaza voor sportwedstrijden

8

3

 

Emancipatie en vrouwenzaken

11

 

1

Algemeen

11

 

2

Vrouwencentra en emancipatieactiviteiten

11

4

 

Internationale betrekkingen

13

 

1

Algemeen

13

 

2

Stedenbanden

13

 

3

Mondiale bewustwording

14

5

 

Migranten

15

 

1

Algemeen

15

 

2

Basisbudget zelforganisaties

15

 

3

Activiteitenbudget voor migrantenorganisaties

16

 

4

Budget specifieke zelforganisaties

17

 

5

Stimuleringsfonds integratieactiviteiten

18

6

 

Algemeen Sociaal-cultureel werk

19

 

1

Algemeen

19

 

2

Algemeen sociaal-cultureel werk

21

 

3

Sociaal-culturele accommodaties

22

 

4

Beheer sociaal-culturele accommodaties

26

 

5

Vakantiekampen

27

 

6

Wijkorganisaties

28

 

7

Maatschappelijke activering

30

 

8

Oppasvergoeding kinderopvang voor vrijwilligers

30

 

9

Vrijwilligerswerk

31

7

 

Kinderopvang en peuterspeelzaalwerk

33

 

1

Algemeen

33

 

2

Peuterspeelzaalwerk

34

 

3

Kinderopvangvoorzieningen

35

 

 

 

 

8

 

Maatschappelijke dienstverlening

37

 

1

Algemeen

37

 

2

Maatschappelijke en juridische dienstverlening

37

 

3

Rechtswinkels

38

 

4

Slachtofferhulp

39

9

 

Jongerenwerk en jeugdhulpverlening

40

 

1

Algemeen

40

 

2

Jongerenwerk

41

 

3

Jeugdhulpverlening

42

 

4

Stedelijke jongerencentra

43

10

 

Ouderenbeleid

44

 

1

Algemeen

44

 

2

Ouderenbonden

44

 

 

 

 

11

 

Maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, verslavingszorg en overlastbestrijding

45

 

1

Algemeen

45

 

2

Maatschappelijke en vrouwenopvang, verslavingszorg,

overlastbestrijding

46

 

3

Zelfhulpgroepen, vertegenwoordigers van belangengroepen in de

verslavingszorg, maatschappelijke opvang en vrouwenopvang

47

12

 

Opstap, opstapje, instapje

49

13

 

Incidentele activiteiten cultuur

52

14

 

Subsidies amateurkunst

56

15

 

Stimuleringssubsidies amateurkunst

60

16

 

Presentatiesubsidies amateurkunst (Ingetrokken)

62

17

 

Cultuureducatie

63

18

 

Materiële en financiële gelijkstelling onderwijs

Paragraaf 1Definities, voorschriften en grondslagen 63

Paragraaf 2Procedures 64

Bijlage 2 Bijlage voorzieningen als bedoeld in artikel 3 van afdeling 18 van hoofdstuk 2 ((eenmalige) Regeling voorzieningen praktijkgericht onderwijs (V)SO)

65

65

66

68

19

 

Projecten Groningse Nieuwe

70

20

 

Duurzaamheideducatie

72

21

 

Stimuleringsregeling cultuurparticipatie in de wijk

75

22

 

Overgangsbepaling

79

 

 

Algemeen

80

 

 

Toelichting bij hoofdstuk 2

80

 

 

Toelichting bij afdeling 6, par. 3 - Sociaal-culturele accommodaties en par. 4 Beheer van accommodaties

82

 

 

Bekendmakingtekst

89

Afdeling 0 Algemeen

Artikel 1 Gebruik formulier

  • 1.

    De subsidieontvanger dient bij zijn subsidieaanvraag, de tussentijdse rapportage en de aanvraag tot subsidievaststelling gebruik te maken van een door het college specifiek daartoe vastgesteld formulier.

  • 2.

    Een digitaal format wordt voor de toepassing van dit artikel gelijk gesteld aan het in lid 1 bedoelde formulier.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen om extra informatie verzoeken in aanvulling op de informatie die de subsidieontvanger bij de in de vorige leden bedoelde formulieren of formats al heeft ingediend.

Artikel 2 Samenwerking

De subsidieontvanger werkt met andere organisaties samen als het college aangeeft dat dit voor de uitvoering van de activiteiten noodzakelijk is.

Artikel 3 Kleine subsidiebedragen

Subsidies kleiner dan € 2.500:

  • 1.

    Een subsidieaanvraag van minder dan € 2.500, moet vóór het begin van de activiteiten bij het college zijn ingediend.

  • 2.

    Een subsidieaanvraag van minder dan € 2.500 wordt beschouwd als een aanvraag om subsidievaststelling.

  • 3.

    Bij subsidies van minder dan € 2.500 blijft de verlening achterwege. Bij honorering van het subsidieverzoek wordt de subsidie direct geacht te zijn vastgesteld.

  • 4.

    Het college kan een subsidieverzoek van minder dan € 2.500 weigeren, indien gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

    • 1.

      de activiteiten niet of niet geheel plaats zullen vinden;

    • 2.

      de aanvrager in het kader van de aanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op een aanvraag zou hebben geleid;

    • 3.

      de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

    • 4.

      naar het oordeel van het college de aanvrager onvoldoende rekening heeft gehouden met het bepaalde in de artikelen 3, 4, 5 en 6 van hoofdstuk 1 van deze verordening.

  • 5.

    Het college kan een subsidieverzoek van minder dan € 2.500 weigeren indien

    de activiteiten niet gericht zijn op door de gemeente erkende belangen

    naar het oordeel van het college al op andere toereikende wijze in de activiteiten is voorzien.

  • 6.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van het bepaalde in de leden 2 en 3 van dit artikel.

     

Subsidies tussen € 2.500- en € 10.000:

  • 1.

    Voor de toepassing van hoofdstuk 2 van deze verordening wordt elke subsidie van € 2.500 of hoger maar minder dan € 10.000 beschouwd als een waarderingssubsidie zoals bedoeld in artikel 36 van hoofdstuk 1 van deze verordening.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van het bepaalde in het vorige lid van dit artikel.

Afdeling 1 Godsdienst- en vormingsonderwijs

Artikel 1 Begripsbepaling

Voor de toepassing van deze afdeling moet worden verstaan onder:

1. Instelling

:

1. Kerkelijke gemeente, plaatselijke kerk of rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich volgens zijn of haar statuten het geven van godsdienstonderwijs ten doel stelt.

2. Een volledige rechtsbevoegdheid bezittende organisatie op geestelijke grondslag;

2. Godsdienstonderwijs

:

Het onderricht in godsdienstgeschiedenis en cultuurgeschiedenis van het christendom en/of andere wereldgodsdiensten;

3. Vormingsonderwijs

:

Het onderricht in waarden en normen van levensbeschouwing die het humanisme als uitgangspunt neemt;

4. Schooljaar

:

Het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaropvolgend;

5. School

:

a. een openbare school als bedoeld in de Wet op het Basisonderwijs;

b. een openbare school voor speciaal onderwijs als bedoeld in de Interim-wet op het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs;

c. voor zover het college toepassing heeft gegeven aan artikel 2 lid 2, een openbare school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoelt in de Interimwet op het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.

Artikel 2 Te subsidiëren activiteit

  • 1.

    Het college kan aan een instelling voor elk schooljaar subsidie verlenen in de kosten van het verzorgen van godsdienst- dan wel vormingsonderwijs aan:

    • a.

      leerlingen van de groepen 7 en 8 van een school voor basisonderwijs en/of

    • b.

      leerlingen van de hoogste twee groepen van een school voor speciaal onderwijs.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen aan instellingen ook subsidie verlenen in de kosten van het verzorgen van godsdienst-, dan wel vormingsonderwijs aan leerlingen van een school voor voortgezet speciaal onderwijs.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

  • 1.

    Een subsidie voor het verzorgen van godsdienst-, dan wel vormingsonderwijs bestaat uit een bedrag per leerling vermenigvuldigd met het aantal leerlingen op 1 oktober van een schooljaar, waaraan door een instelling godsdienst- dan wel vormingsonderwijs wordt verzorgd.

  • 2.

    Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel wordt aan een leerling van een school voor basisonderwijs een factor één toegekend en aan leerlingen van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs een factor anderhalf. Voor zover een instelling godsdienst- dan wel vormingsonderwijs verzorgt aan leerlingen van meerdere scholen geldt het bepaalde in dit lid voor elke school afzonderlijk.

  • 3.

    Subsidie wordt slechts verleend indien een instelling godsdienst- dan wel vormingsonderwijs verzorgt aan ten minste vijf leerlingen uit de totale populatie van de groepen 7 en 8 van een school voor basisonderwijs of van de twee hoogste leerjaren van een school voor speciaal onderwijs.

  • 4.

    Het bedrag per leerling wordt verkregen door het bedrag als bedoeld in artikel 4 van deze afdeling te delen door het, na toepassing van het bepaalde in het tweede lid van artikel, berekende aantal leerlingen waarvoor op grond van dit hoofdstuk aan één of meerdere instellingen een bedrag wordt toegekend, maar bedraagt nooit meer dan één promille van het in artikel 4 bedoelde subsidieplafond.

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    Voor elk schooljaar is voor godsdienst- en vormingsonderwijs een bedrag beschikbaar van maximaal € 38.572,00.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt met ingang van 1 augustus van een kalenderjaar door het college aangepast aan de door de raad voor dat jaar vastgestelde begrotingsrichtlijnen.

Artikel 5 Subsidieaanvraag

  • 1.

    Aanvragen moeten worden ingediend voor 1 november van het schooljaar waarin de activiteit wordt verricht.

  • 2.

    Bij de aanvraag wordt door de instelling overgelegd een overzicht per school waarin is opgenomen het aantal leerlingen waaraan godsdienst- dan wel vormingsonderwijs wordt verzorgd en waarbij per leerling is aangegeven (voor zover het betreft een school voor basisonderwijs) uit welke groep de leerling afkomstig is en (voor zover het betreft een school voor speciaal onderwijs) uit welk leerjaar de leerling afkomstig is.

  • 3.

    Het in het tweede lid genoemde overzicht dient te zijn voorzien van de akkoordverklaring van de directeur van de betreffende school.

  • 4.

    Op de aanvraag is het bepaalde in artikel 11 eerste lid van hoofdstuk 1 niet van toepassing.

  • 5.

    Het college kan modellen vaststellen voor de in het tweede lid van dit artikel genoemde overzicht.

Artikel 6 Nadere voorwaarden

  • 1.

    Het godsdienst- dan wel vormingsonderwijs wordt gegeven in schoolgebouwen.

  • 2.

    Godsdienst- dan wel vormingsonderwijs wordt slechts gegeven aan kinderen, wier ouders, voogden of verzorgers bij de aanvraag van het schooljaar schriftelijk hebben verklaard, dat hun kinderen aan het godsdienstonderwijs dan wel aan het vormingsonderwijs zullen deelnemen.

Artikel 7 Beslissing

Het college beslist op een subsidieaanvraag die op tijd is ingediend uiterlijk op 1 december van een schooljaar.

Artikel 8 Ambtshalve vaststelling van de subsidie

  • 1.

    Het college stelt de subsidie voor 1 maart van een schooljaar ambtshalve vast op het bedrag van de subsidieverlening, tenzij toepassing wordt gegeven aan de artikelen 26, 27, 29, en 30 van hoofdstuk 1.

  • 2.

    Het bepaalde in artikel 25 van hoofdstuk 1 is niet van toepassing.

Artikel 9 Bevoorschotting

Het college verleent voor 1 december van een schooljaar een voorschot van vijftig procent van de verleende subsidie.

Afdeling 2 Sport

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepaling

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

1. Sportvereniging

:

Een vereniging die is aangesloten bij een landelijke, door het NOC*NSF erkende of bij een andere landelijke of internationale sportbond en die statutair gevestigd is in de gemeente Groningen.

2. Talentopleiding

:

Een vereniging of stichting die activiteiten uitvoert op het gebied van ontwikkeling en begeleiding van jeugdsporters met als doel training voor of deelname aan competities.

3. Burgervereniging

:

Een sportvereniging waarvan het lidmaatschap openstaat voor alle burgers.

4. Studentenvereniging

:

Een sportvereniging waarvan het lidmaatschap uitsluitend openstaat voor studenten of oud-studenten voor het kalenderjaar volgend op het jaar waarin zij hun studie hebben beëindigd.

5. Landelijke sportbond

:

Een statutair in Nederland gevestigde en op nationale schaal werkzame sportbond.

6. Clubgebouw

:

Een gebouw of deel daarvan dat grotendeels gebruikt wordt door de leden van de subsidieontvanger, anders dan voor de beoefening van sport.

7. Duurzame sportmaterialen

:

Materialen bestemd voor het beoefenen van een binnensport, die niet behoren tot de basisuitrusting van een gemeentelijke binnensportaccommodatie en die onder normale omstandigheden een levensduur hebben van tenminste drie jaren.

8. Groot onderhoud

:

Onderhoud dat niet behoort tot het dagelijks onderhoud en dat niet het gevolg is van kennelijke verwaarlozing;

9. Jeugdlid

:

Een lid van een sportvereniging dat door de sportbond waarbij die vereniging is aangesloten wordt beschouwd als een jeugdlid.

10. Topsportevenement

:

Een sportevenement met ten minste een landelijke uitstraling waaraan wordt deelgenomen door sporters van nationaal en/of internationaal aanzien.

11. Basissubsidie

:

Subsidie voor het gebruik van gemeentelijke sportaccommodaties voor de beoefening van sport.

12. Jeugdsubsidie

:

Subsidie voor het gebruik van sportaccommodaties door jeugdleden voor de beoefening van sport.

13. Sportseizoen

:

Het tijdvak lopend van 1 augustus tot en met 31 juli daaropvolgend. Als de landelijke sportkoepel waarbij de subsidieaanvrager is aangesloten een ander tijdvak hanteert, geldt dat laatstgenoemde tijdvak.

14. Seizoensaanvraag

:

Een aanvraag om huur van een sportaccommodatie voor de duur van een sportseizoen mits ingediend uiterlijk acht weken voor aanvang van het sportseizoen.

15. Gemeentelijke sportaccommodatie

:

Een sportaccommodatie die het eigendom is van de gemeente Groningen met uitzondering van de 400-meter baan van Sportcentrum Kardinge en atletiekcentrum Stadspark.

Paragraaf 2 Investeringen in clubgebouwen en sportmaterialen

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

  • 1.

    Het college kan aan sportverenigingen subsidie verlenen in de kosten van:

    • a.

      investeringen in nieuwbouw en verbouw van clubgebouwen en kleedaccommodaties;

    • b.

      aanschaf van duurzame sportmaterialen;

    • c.

      groot onderhoud van clubgebouwen en kleedaccommodaties;

  • 2.

    Het college kan aan sportverenigingen subsidie verlenen in de rentekosten van een door de gemeente verstrekte geldlening met een hoofdsom:

    • a.

      van maximaal € 27.227 voor investeringen in nieuwbouw en verbouw van clubgebouwen en kleedaccommodaties;

    • b.

      tussen € 4.538 en € 11.346 voor groot onderhoud van clubgebouwen en kleedaccommodaties.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

  • 1.

    De subsidie voor investeringen in nieuwbouw en verbouw van clubgebouwen en kleedaccommodaties bedraagt maximaal 20% van de noodzakelijke kosten met een maximum van € 18.152 per subsidieaanvraag per jaar.

  • 2.

    De subsidie voor de aanschaf van duurzame sportmaterialen bedraagt maximaal 50% van de noodzakelijke kosten met een maximum van € 4.538 per subsidieaanvraag per jaar.

  • 3.

    De subsidie voor groot onderhoud van clubgebouwen en kleedaccommodaties bedraagt maximaal 50% van de noodzakelijke kosten met een maximum van € 4.538 per subsidieaanvraag per jaar.

  • 4.

    De subsidie voor de in artikel 3 bedoelde rentekosten bedraagt maximaal 50% van die kosten.

  • 5.

    In bijzondere gevallen kan het college ten gunste van de subsidieontvanger afwijken van het in lid 1 van dit artikel genoemde maximum.

Artikel 4 Subsidieplafonds

  • A.

    Investeringen en groot onderhoud en rentekosten van geldleningen daarvoor

  • 1.

    Het college wijst per kalenderjaar een deel van het in de begroting opgenomen bedrag voor de “Investeringsregeling sport” aan als subsidieplafond. Reeds lopende, meerjarige verplichtingen komen daarop in mindering.

  • 2.

    Als het totaal van de aanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan wordt dat plafond als volgt verdeeld:

    • a.

      Op tijd ingediende subsidieaanvragen afkomstig van subsidieontvangers die in de afgelopen drie jaar nog niet eerder voor investeringen, groot onderhoud en/of rentekosten subsidie hebben ontvangen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      Op tijd ingediende subsidieaanvragen afkomstig van burgerverenigingen hebben voorrang boven die van studentenverenigingen;

    • c.

      Op tijd ingediende aanvragen die om bouwtechnische redenen noodzakelijk zijn hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • d.

      Op tijd ingediende aanvragen die voortvloeien uit een noodgedwongen verhuizing buiten de schuld van de subsidieontvanger hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • e.

      Op tijd ingediende aanvragen die het gevolg zijn van fusie of die daarop gericht zijn, hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • f.

      Eerder in dit lid genoemde criteria wegen in de afweging van het college zwaarder dan later genoemde.

  • 3.

    Resteert er na bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidieplafond dan wordt dat over de nadien ontvangen aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen

  • B.

    Aanschaf duurzame sportmaterialen

  • 1.

    Het college wijst per kalenderjaar een deel van het in de begroting opgenomen bedrag voor de “Investeringsregeling sport” aan als subsidieplafond. Reeds lopende, meerjarige verplichtingen komen daarop in mindering.

  • 2.

    Als het totaal van de aanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan wordt dat plafond als volgt verdeeld:

    • a.

      Op tijd ingediende aanvragen afkomstig van subsidieontvangers die nog niet eerder voor investeringen en/of groot onderhoud subsidie hebben ontvangen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      Voorzover het bovenstaande zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond wordt het beschikbare bedrag naar evenredigheid over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld.

  • 3.

    Resteert na bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidieplafond dan wordt dat over de nadien ontvangen aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen

Artikel 5 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:

  • 1.

    1 december van het voorafgaande jaar en

  • 2.

    8 weken voor het begin van de activiteiten voor subsidieaanvragen die na 1 december worden ingediend.

Artikel 6 Aanvullende weigeringsgronden

Het college wijst een subsidieaanvraag voor de in de leden 1a en 2 van artikel 3 genoemde activiteiten, af als het bouwplan niet voldoet aan de eisen die het bouwbesluit stelt.

Paragraaf 3 Subsidies gebruik sportaccommodaties

Artikel 7 Te subsidiëren activiteiten

  • 1.

    Het college kan aan sportverenigingen, landelijke sportbonden of aan talentopleidingen een basissubsidie verlenen voor het gebruik van gemeentelijke sportaccommodaties.

  • 2.

    Het college kan aan sportverenigingen, landelijke sportbonden of aan talentopleidingen een jeugdsubsidie verlenen voor het gebruik van gemeentelijke sportaccommodaties door jeugdleden.

  • 3.

    Het college kan aan sportverenigingen, landelijke sportbonden of aan talentopleidingen een jeugdsubsidie verlenen voor het gebruik van niet-gemeentelijke sportaccommodaties door jeugdleden.

Artikel 8 Grondslag voor de subsidie

  • 1.

    De basissubsidie is gelijk aan éénderde deel van het geldende huurtarief van de betreffende gemeentelijke accommodatie maal het aantal uren waarop de aanvrager de accommodatie gedurende een sportseizoen heeft gehuurd.

  • 2.

    De jeugdsubsidie voor een gemeentelijke accommodatie is gelijk aan éénderde deel van het geldende huurtarief van de betreffende accommodatie maal het aantal uren waarop de aanvrager de accommodatie gedurende een sportseizoen heeft gehuurd.

  • 3.

    Als een aanvrager niet in gemeentelijke accommodatie terecht kan, maar wel in een andere accommodatie, dan bedraagt de jeugdsubsidie éénderde deel van het geldende tarief van de niet-gemeentelijke accommodatie maal het aantal uren waarop de aanvrager de accommodatie gedurende een sportseizoen heeft gehuurd. Deze jeugdsubsidie kan nooit hoger zijn dan éénderde deel van de huur van een vergelijkbare gemeentelijke accommodatie.

  • 4.

    Als er geen vergelijkbare gemeentelijke accommodatie bestaat, bedraagt de jeugdsubsidie € 7,00 per jeugdlid per sportseizoen maal het aantal jeugdleden van de aanvrager. De bij de sportorganisatie gangbare teldatum geldt als peildatum voor het bepalen van het aantal jeugdleden.

  • 5.

    In afwijking van lid 4 bedraagt de jeugdsubsidie voor de 400-meter baan van sportcentrum Kardinge € 14,00 per jeugdlid in plaats van € 7,00.

Artikel 9 De subsidieaanvraag

  • 1.

    In afwijking van artikel 11 van hoofdstuk 1 van deze verordening beschouwt het college een seizoensaanvraag om huur van een gemeentelijke sportaccommodatie ook als een aanvraag om subsidieverlening.

  • 2.

    Het college beschouwt een seizoensaanvraag en alle tijdens dat sportseizoen optredende wijzigingen in de huur van een gemeentelijke sportaccommodatie gezamenlijk ook als een aanvraag om subsidievaststelling.

  • 3.

    Een verzoek om annulering van een deel van de seizoensaanvraag voor gemeentelijke accommodaties moet in bezit zijn van het college uiterlijk vier weken vóór de dag waarop de annulering ingaat.

  • 4.

    Een verzoek om extra huur van een gemeentelijke accommodaties boven de seizoensaanvraag moet voordat de extra huur ingaat in bezit zijn van het college.

  • 5.

    Een subsidieaanvraag om huur van een niet-gemeentelijke sportaccommodatie moet uiterlijk acht weken vóór het begin van de huur in bezit zijn van het college.

Artikel 10 Het subsidiebesluit

  • 1.

    Van artikel 3 van afdeling 0 zijn de leden 1, 2, 3, 4.1 en 6 van het onderdeel “subsidies kleiner dan € 2.500” op deze paragraaf niet van toepassing.

  • 2.

    Van artikel 3 van afdeling 0 zijn de leden 1 en 2 van het onderdeel “subsidies tussen € 2.500 en € 10.000” op deze paragraaf niet van toepassing.

  • 3.

    Het college besluit over een aanvraag om subsidieverlening voor een gemeentelijke accommodatie binnen 13 weken na ontvangst daarvan.

  • 4.

    Het college besluit over een aanvraag die geen seizoensaanvraag is uiterlijk binnen 13 weken na afloop van het sportseizoen.

  • 5.

    Het college besluit op een subsidieaanvraag om huur van een niet-gemeentelijke sportaccommodatie uiterlijk binnen acht weken na ontvangst daarvan.

Artikel 11 Aanvullende weigeringgronden

  • 1.

    Het college weigert subsidieaanvragen van minder dan € 100.

  • 2.

    Het college kan een aanvraag om jeugdsubsidie voor een niet-gemeentelijke accommodatie weigeren als de subsidieaanvrager van een gemeentelijke accommodatie gebruik kan maken.

  • 3.

    Het college weigert een aanvraag om jeugdsubsidie als de huur van de niet-gemeentelijke sportaccommodatie lager is dan de huur van een vergelijkbare gemeentelijke accommodatie na aftrek van basis- en jeugdsubsidie.

Paragraaf 4 Verbetering verenigingsstructuur

Artikel 12 Te subsidiëren activiteit

  • 1.

    Het college kan aan sportverenigingen subsidie verlenen voor de kosten van:

    • a.

      fusie, reorganisatie of samenwerking met als doel schaalvergroting en/of structuurverbetering;

    • b.

      deskundigheidsbevordering van bestuurlijk en begeleidingskader en - in bijzondere gevallen - van sporttechnisch kader;

    • c.

      knelpunten die ontstaan door de overdracht van het beheer van gemeentelijke sportaccommodaties aan sportverenigingen;

  • 2.

    Het college verleent de in het vorige lid bedoeld subsidie voor een tijdvak van ten hoogste twee jaren.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid kan het college de subsidie met ten hoogste één jaar verlengen als het college dit wenselijk acht.

Artikel 13 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in artikel 12 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 14 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond voor de in artikel 12 genoemde activiteiten bedraagt het daarmee in de begroting corresponderende bedrag.

  • 2.

    Ten laste van het subsidieplafond worden subsidieaanvragen toegekend op basis van de volgorde waarop deze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 15 De subsidieaanvraag

Een subsidieaanvraag voor de in artikel 12 genoemde activiteiten dient uiterlijk 8 weken voor het begin daarvan in bezit te zijn van het college.

Paragraaf 5 Stimulering sportdeelname

Artikel 16 Te subsidiëren activiteit

  • 1.

    Het college kan aan sportverenigingen subsidie verlenen voor activiteiten met als doel om groepen burgers en buurten met een lage sportparticipatie te stimuleren tot sportdeelname. Activiteiten waarvoor subsidie kan worden verleend dienen te zijn gericht op:

    • a.

      minderheden, met name nieuwkomers;

    • b.

      gehandicapten;

    • c.

      ouderen (personen van 55 jaar of ouder);

    • d.

      mid-lifers (personen van 35 tot 55 jaar);

    • e.

      jeugd van 5 tot 20 jaar, met name meisjes van 12 tot 18 jaar en jongens van 15 tot 20 jaar;

    • f.

      scholen, welzijns- en zorginstellingen.

    • g.

      overige burgers in buurten of wijken met een lage sportparticipatie.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere omstandigheden aan andere instellingen subsidie verlenen voor projectmatig opgezette activiteiten met als doel om groepen burgers en buurten met een lage sportparticipatie te stimuleren tot sportdeelname mits de activiteiten na afloop van de projectperiode door een sportvereniging kunnen worden uitgevoerd.

  • 3.

    Het college verleent de in beide vorige leden bedoelde subsidies voor een tijdvak van ten hoogste twee jaren.

  • 4.

    In afwijking van lid 3 kan het college de subsidie met ten hoogste één jaar verlengen als het college dit wenselijk acht.

Artikel 17 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor stimulering sportdeelname bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 18 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond voor de in artikel 16 genoemde activiteiten bedraagt het daarmee in de begroting corresponderende bedrag.

  • 2.

    Ten laste van het subsidieplafond worden subsidieaanvragen toegekend op basis van de volgorde waarop deze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 19 De subsidieaanvraag

Een subsidieaanvraag voor stimulering sportdeelname dient uiterlijk 8 weken voor het begin van de activiteiten in bezit te zijn van het college

Artikel 20 Nadere verplichtingen

De sportvereniging dient bereid te zijn de activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie is verleend na beëindiging van de subsidie binnen de eigen organisatie voort te zetten.

Paragraaf 6 Sportevenementen

Artikel 21 Te subsidiëren activiteit

Het college kan subsidie verlenen voor de organisatie van

  • a.

    topsportevenementen;

  • b.

    overige sportevenementen.

Artikel 22 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in artikel 21 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 23 Subsidieplafond

  • 1.

    De subsidieplafonds voor de in artikel 21 genoemde activiteiten zijn gelijk aan de daarvoor in de begroting opgenomen bedragen.

  • 2.

    Het college kan een deel van het subsidieplafond voor topsportevenementen reserveren voor specifieke door het college aan te wijzen topsportevenementen.

  • 3.

    Ten laste van het in lid 1 bedoelde subsidieplafonds worden subsidieaanvragen toegekend op basis van de volgorde waarin ze bij het college zijn binnengekomen. Deze verdeelwijze laat het bepaalde in lid 2 onverlet.

Artikel 24 De subsidieaanvraag

Een subsidieaanvraag voor een in artikel 21 genoemde activiteit moet uiterlijk 8 weken voor het begin van de activiteiten in bezit zijn van het college.

Artikel 25 Nadere verplichtingen

Het college kan in het geval dat sprake is van een naar het oordeel van het college groot evenement nadere regels stellen aan de aard en de inhoud van de promotie-uitingen van de subsidieontvanger voor het evenement waarvoor subsidie wordt gevraagd.

Artikel 26 Aanvullende weigeringsgronden

Het college weigert een subsidieaanvraag voor reguliere competitiewedstrijden.

Paragraaf 7 Gebruik Martiniplaza voor sportwedstrijden

Paragraaf 7 Gebruik Martiniplaza voor sportwedstrijden

 

Artikel 27 Te subsidiëren activiteit

Het college kan aan sportorganisaties subsidie verlenen voor het gebruik van Martiniplaza ten behoeve van sportwedstrijden.

Artikel 28 Grondslag van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt een nader door het college te bepalen deel van de accommodatiehuur die Martiniplaza aan de subsidieaanvrager in rekening brengt voor de activiteiten, genoemd in artikel 27.

  • 2.

    De subsidie bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan de subsidie niet hoger kan zijn dan nodig is om de nadelige financiële gevolgen voor de aanvrager als gevolg van de systeemwijziging weg te nemen.

Artikel 29 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond voor de activiteiten, genoemd in artikel 27, bedraagt het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag onder aftrek van de reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Het college kan een (groot) deel van het subsidieplafond reserveren voor specifiek door hem aangewezen sportorganisaties.

  • 3.

    Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt, is de verdeling van het subsidieplafond over de aanvragen als volgt:

    • a.

      Als eerste komen in aanmerking de subsidieaanvragen van aanvragers die in drie aaneengesloten en direct voorafgaande jaren een korting op de huur ontvangen hebben uit de bijdrage sportaccommodatie Martiniplaza en/of een subsidie op grond van de in deze paragraaf bedoelde regeling;

    • b.

      Als op grond van bovenstaande verdeelwijze het totaalbedrag van de subsidieaanvragen het beschikbare subsidieplafond overtreft, wordt dat naar evenredigheid over de onder a bedoelde aanvragers verdeeld;

    • c.

      Als na toepassing van de onder a genoemde verdeelwijze nog een deel van het subsidieplafond resteert, wordt dat over de nadien ontvangen subsidieaanvragen toegewezen op basis van de volgorde van binnenkomst.

Artikel 30 De subsidieaanvraag

  • 1.

    Aanvragen voor een per boekjaar te verstrekken subsidie dienen uiterlijk 13 weken voor het begin van de activiteiten in bezit te zijn van het college.

  • 2.

    Aanvragen voor eenmalige activiteiten dienen uiterlijk 8 weken voor het begin van de activiteiten in bezit te zijn van het college.

Artikel 31 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college weigert een subsidieaanvraag als de aanvrager voor zijn activiteiten terecht kan in een andere geschikte sportaccommodatie in de gemeente Groningen.

  • 2.

    Het college kan een subsidieaanvraag weigeren:

    • a.

      voor zover de gevraagde subsidie betrekking heeft op verhoging van de huur voor het gebruik van Martiniplaza en de daarvan deel uitmakende voorzieningen en diensten ten behoeve van sportwedstrijden;

    • b.

      als de aanvrager geen stichtings- of verenigingsvorm heeft of geen samenwerkingsverband daarvan met rechtspersoonlijkheid is.

Artikel 32 Overige bepalingen

Overige bepalingen

Deze paragraaf kan worden aangehaald als de “subsidieregeling huur Martiniplaza voor sportgebruik”.

Afdeling 3 Emancipatie en vrouwenzaken

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

1. Vervolgaanvraag

:

Een subsidieaanvraag voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten als waarvoor het college in de beide direct voorafgaande kalenderjaren subsidie heeft verleend.

2. Vrouwencentrum

:

Een door de gemeente gesubsidieerde accommodatie bedoeld voor de uitvoering van vrouwenemancipatieactiviteiten.

3. Vrouwenemancipatie

:

Activiteiten die tot doel hebben de gelijkwaardige positie en de maatschappelijke participatie van vrouwen te bevorderen.

Paragraaf 2 Vrouwencentra en emancipatieactiviteiten

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor:

  • 1.

    a. de instandhouding van een vrouwencentrum;

    b. activiteiten gericht op vrouwenemancipatie;

    c. vernieuwde initiatieven op het gebied van vrouwenemancipatie en de integratie van homoseksualiteit in de samenleving.

  • 2.

    De uitvoering van activiteiten gericht op de integratie van homoseksualiteit in de samenleving.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten is gelijk aan de hiervoor in de begroting opgenomen respectievelijke bedragen onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Als het totaal van de aanvragen de respectievelijke subsidieplafonds overschrijdt dan is de verdeling daarvan als volgt:

    • a.

      Voor de instandhouding van een vrouwencentrum:

      • 1.

        Op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen.

      • 2.

        Resteert er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidieplafond dan wordt dat over de overige subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

    • b.

      Voor activiteiten gericht op vrouwenemancipatie:

      • 1.

        Op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

      • 2.

        Vervolgaanvragen voor activiteiten gericht op vrouwen

        - met een lage opleiding,

        - van allochtone afkomst,

        - van oudere leeftijd,

        - met een laag inkomen,

        hebben voorrang boven andere aanvragen. Binnen deze groepen hebben vervolgaanvragen voor activiteiten gericht op alleenstaande vrouwen met kinderen voorrang boven andere.

      • 3.

        Eerder genoemde criteria wegen in de afweging van het college zwaarder dan later genoemde.

      • 4.

        Resteert er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidieplafond dan wordt dat over de daarna binnenkomende subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

    • c.

      Voor vernieuwende initiatieven:

      Subsidieaanvragen voor vernieuwende initiatieven op het gebied van vrouwenemancipatie en de integratie van homoseksualiteit in de samenleving worden toegekend op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

    • d.

      Voor activiteiten gericht op de integratie van homoseksualiteit in de samenleving:

      • 1.

        Op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

      • 2.

        Resteert er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidieplafond dan wordt dat over de overige subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:

  • 1.

    1 oktober van het voorafgaande jaar voor een vervolgaanvraag en

  • 2.

    8 weken voor het begin van de activiteiten voor overige subsidieaanvragen.

Artikel 6 Nadere verplichtingen

Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

  • 1.

    Een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

  • 2.

    Gegevens over de verwachte deelname aan de activiteiten;

  • 3.

    Gegevens over de verwachte eigen bijdragen van deelnemers aan de activiteiten.

Afdeling 4 Internationale betrekkingen

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

1. Mondiale bewustwording

:

Het verschaffen van inzicht aan de burgers en het stimuleren van activiteiten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, democratisering, mensenrechten en duurzame ontwikkeling. De werkzaamheden vinden plaats op basis van wederkerigheid in internationale - en ontwikkelingssamenwerking.

2. Stedenband

:

Meerjarige overeenkomst tussen de gemeente Groningen en een door de Raad aangewezen buitenlandse gemeente met het doel onderling duurzame betrekkingen aan te gaan op sociaal-cultureel, economisch en wetenschappelijk gebied.

3. Stedenband gemeente

:

Een door het college aangewezen buitenlandse gemeente waarmee een stedenband wordt aangegaan.

4. Vervolg aanvraag

:

Een subsidieaanvraag voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten als waarvoor het college in de beide direct voorafgaande kalenderjaren subsidie heeft verleend.

Paragraaf 2 Stedenbanden

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten ter invulling van een stedenband, te weten:

  • a.

    het bevorderen van persoonlijke contacten, ontmoetingen en samenwerking tussen inwoners van Groningen en een stedenbandgemeente;

  • b.

    het informeren van de Groningse bevolking over een stedenbandgemeente;

  • c.

    stage-uitwisseling van ambtenaren van de gemeente Groningen en van een steden­bandgemeente;

  • d.

    het onderhouden van contacten met zusterorganisaties;

  • e.

    het ondersteunen, zowel financieel als anderszins, van initiatieven van organisaties of personen die strekken tot verwezenlijking van de doelstelling van een stedenband;

  • f.

    kennis- en informatie-uitwisseling tussen Groningen en een stedenbandgemeente.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond voor activiteiten ter invulling van een stedenband is gelijk aan de hiervoor in de begroting opgenomen bedragen onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt dan is de verdeling daarvan als volgt:

    • a.

      Op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen.

    • b.

      Leidt bovenstaande verdeelwijze tot overschrijding van het subsidieplafond dan wordt dat naar evenredigheid over de op tijd ingediende vervolgaanvragen verdeeld.

  • 3.

    Resteert er na bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidieplafond dan wordt dat over de overige aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:

  • 1.

    1 oktober van het voorafgaande jaar voor een vervolgaanvraag en

  • 2.

    8 weken voor het begin van de activiteiten voor overige subsidieaanvragen.

Paragraaf 3 Mondiale bewustwording

Artikel 6 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor:

  • a.

    het geven van informatie aan de bevolking van de gemeente Groningen over de problematiek in een land door middel van voorlichting en bewustwordingsactiviteiten;

  • b.

    steun aan de opbouw van de democratie van een land;

  • c.

    het stimuleren van burgers en overheden om actief mee te werken aan het oplossen van sociaal-economische en maatschappelijke vraagstukken in een land;

  • d.

    de uitwisseling van ambtenaren en stages van ambtenaren van de gemeente Groningen en van een land;

  • e.

    het werven van fondsen voorzover die zullen worden ingezet in concrete ontwikkelingsprojecten in een land.

Artikel 7 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor activiteiten op het gebied van mondiale bewustwording bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 8 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond voor activiteiten op het gebied van mondiale bewustwording is gelijk aan het hiervoor in de begroting opgenomen bedrag onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt dan is de verdeling daarvan als volgt:

    • a.

      Op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven alle andere aanvragen.

    • b.

      Leidt bovenstaande verdeelwijze tot overschrijding van het subsidieplafond dan wordt dat naar evenredigheid over de op tijd ingediende vervolgaanvragen verdeeld.

  • 3.

    Resteert er na bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidieplafond dan wordt dat over de nadien binnengekomen aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 9 Nadere verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht om de Groningse bevolking te informeren over de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en in zijn werkplan informatie op te nemen over de wijze waarop hij deze verplichting invult.

Afdeling 5 Migranten

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

1. Integratie

:

het proces dat leidt tot zelfredzaamheid van etnisch culturele groepen in de samenleving in economisch, educatief, sociaal en cultureel opzicht

2. Emancipatie

:

het streven naar gelijke kansen en eerlijke maatschappelijke verhoudingen voor vrouwen en mannen

3. Dialoog

:

een gesprek tussen meerdere personen of groepen gericht op het vergroten van het wederzijds begrip over thema’s op het gebied van integratie of emancipatie.

4. Zelforganisatie

:

een rechtspersoon die opgericht en bestuurd wordt door de in Groningen aanwezige niet-westerse etnisch culturele gemeenschappen en die functioneert op basis van de inzet van vrijwilligers.

5. Niet-westerse etnisch culturele gemeenschap

:

een niet-westerse etnisch culturele gemeenschap bestaat uit personen met als land van herkomst van de persoon zelf of van minimaal één van zijn ouders Turkije of een land buiten Europa met uitzondering van Indonesië (exclusief de Molukken), Japan, Australië, Nieuw Zeeland, Canada en de Verenigde Staten.

6. Koepelorganisatie

:

overkoepelend orgaan van en voor Groninger zelforganisaties, dat zich richt op belangenbehartiging, bevordering van samenwerking en afstemming en een bijdrage levert aan de bewustwording, participatie en integratie

7.Platform voor religie en levensbeschouwing

:

een samenwerkingsverband van in Groningen aanwezige religies en levensbeschouwingen dat tot doel heeft de onderlinge samenwerking, respect en solidariteit tussen verschillende religieuze en levensbeschouwelijke groeperingen, maar ook tussen burgers algemeen te bevorderen.

8. Vrouwen-emancipatie

:

activiteiten die tot doel hebben de gelijkwaardige positie en de maatschappelijke participatie van vrouwen te bevorderen.

9.Vervolgaanvraag

:

Een subsidieaanvraag afkomstig van een aanvrager aan wie in het direct voorafgaande jaar voor in hoofdzaak dezelfde activiteiten subsidie was verleend.

 

Paragraaf 2 Basissubsidies

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan aan zelforganisaties een basissubsidie verlenen in de kosten van het optreden als netwerkpartner voor de gemeente Groningen.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

  • 1.

    De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt per zelforganisatie:

    a. bij een omvang van de etnische groep van 50 tot 500 inwoners € 1.250 per jaar;

    b. bij een omvang van de etnische groep van 501 tot 1.000 inwoners € 2.500 per jaar;

    c. bij een omvang van de etnische groep van meer dan 1.000 inwoners € 5.000 per jaar.

  • 2.

    Bepalend voor de omvang van de in lid 1 bedoelde etnische groep is de tabel Bevolking per herkomst per 1 januari van de Gemeentelijke Basisadministratie in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 3.

    Per etnische groepering komen niet meer dan twee zelforganisaties voor basissubsidie in aanmerking. De subsidie per zelforganisatie bedraagt dan de helft van de in lid 1 genoemde bedragen met een minimum van € 1.250.

  • 4.

    Als de omvang van de in lid 1 bedoelde etnische groep niet kan worden vastgesteld, bedraagt de basissubsidie maximaal € 1.250 per zelforganisatie.

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond voor basissubsidies is gelijk aan het in de begroting daarvoor opgenomen bedrag.

  • 2.

    Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het beschikbare subsidiebudget, wordt dat budget als volgt verdeeld:

    a. Als eerste komen in aanmerking op tijd ingediende vervolgaanvragen;

    b. Als tweede komen in aanmerking op tijd ingediende andere aanvragen;

    c. Als het beschikbare budget ontoereikend is voor de in a. en b. bedoelde verdeelwijze, wordt het beschikbare budget naar evenredigheid over de in aanmerking komende aanvragen verdeeld.

Artikel 5 Subsidieaanvraag

  • 1.

    De aanvraag voor een basissubsidie moet zijn voorzien van een activiteitenplan waarin een beschrijving moet zijn opgenomen van: a. de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd,

    b. de verwachte deelname aan de activiteiten en

    c. de eigen bijdrage die van de deelnemers aan de activiteiten wordt geheven.

  • 2.

    Aanvragen voor basissubsidie moeten in bezit zijn van het college uiterlijk op 1 oktober voor het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd.

Artikel 6 Overige bepalingen

Een zelforganisatie aan wie een basissubsidie is verleend, is verplicht als gesprekspartner voor het college te fungeren over:

a. algemene zaken die betrekking hebben op onderwerpen op het gebied van integratie;

b. specifieke zaken die betrekking hebben op de achterban van de subsidieontvangende zelforganisatie.

Paragraaf 3 Activiteitensubsidies

Artikel 7 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan een activiteitensubsidie verlenen aan een zelforganisatie of een maatschappelijke organisatie als de activiteit gericht is op één of meer van de volgende doelen: integratie, emancipatie en dialoog.

Artikel 8 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt per zelforganisatie 100% van de noodzakelijke kosten onder aftrek van de hierop betrekking hebbende baten.

Artikel 9 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond voor activiteitensubsidies is gelijk aan het in de begroting daarvoor opgenomen bedrag.

  • 2.

    Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het beschikbare subsidiebudget, wordt dat budget over de in aanmerking komende, op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 10 De subsidieaanvraag

De aanvraag voor activiteitensubsidie moet uiterlijk acht weken voor het begin van de activiteiten in bezit zijn van het college.

Artikel 11 Nadere verplichtingen

  • 1.

    De activiteit komt aantoonbaar tot stand in samenwerking met één of meer Groninger zelforganisaties en/of één of meer etnisch-culturele gemeenschappen uit de stad Groningen.

  • 2.

    De activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd is aanvullend op het activiteitenaanbod op het bestaande activiteitenaanbod van lokale maatschappelijke voorzieningen.

Artikel 12 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Een aanvrager komt voor dezelfde activiteit ten hoogste drie jaren achtereen voor activiteitensubsidie in aanmerking.

  • 2.

    Het college weigert subsidieaanvragen voor activiteiten op het gebied van ontspanning, ontmoeting in eigen kring, politiek, religie of levensbeschouwing.

Paragraaf 4 Specifieke subsidies

Artikel 13 Te subsidiëren activiteiten

  • 1.

    Het college kan aan de koepelorganisatie voor Groninger zelforganisaties subsidie verlenen voor activiteiten die zijn gericht op minstens drie van de volgende doelstellingen:

    • a.

      het signaleren, aankaarten en bewaken van zaken en gebeurtenissen die migranten en migrantenorganisaties aangaan;

    • b.

      het bevorderen van het inburgeringproces, met inachtneming van de eigen identiteit en daarbij behorende culturele behoeften, middels de aangesloten zelforganisaties;

    • c.

      het bevorderen van de onderlinge samenwerking van haar leden;

    • d.

      het stimuleren van samenwerken met andere sociaal-maatschappelijke organisaties en instellingen;

    • e.

      een bijdrage leveren aan de bewustwording, participatie en integratie van de migrantengroepen in de samenleving en functioneren als spreekbuis c.q. belangenbehartiger voor deze zelforganisaties.

  • 2.

    Het college kan aan een platform voor religie en levensbeschouwing subsidie verlenen voor:

    • a.

      activiteiten die zijn gericht op de rol van gespreks- en netwerkpartner van de gemeente en van maatschappelijke organisaties in de gemeente Groningen;

    • b.

      het gezamenlijk naar buiten treden met activiteiten ter bevordering van de dialoog tussen de deelnemende religies en levensbeschouwingen en de inwoners van de gemeente Groningen.

Artikel 14 Grondslag van de subsidie

  • 1.

    De subsidie voor de in artikel 13 genoemde activiteiten bedraagt € 2.500 per jaar.

  • 2.

    Per jaar komt ten hoogste één koepelorganisatie en één platform voor subsidie in aanmerking.

Artikel 15 Subsidieplafond

  • 1.

    De subsidieplafonds voor de in artikel 13 lid 1 respectievelijk lid 2 genoemde activiteiten is gelijk aan het in de begroting daarvoor opgenomen bedrag.

  • 2.

    Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het beschikbare subsidiebudget, wordt het beschikbare budget als volgt verdeeld:

    • a.

      Als eerste komen voor subsidie in aanmerking vervolgaanvragen die bij het college zijn ingediend op 1 oktober voor het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd;

    • b.

      Als na bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidiebudget resteert hebben subsidieaanvragen afkomstig van de koepel respectievelijk het platform met de meeste aangesloten zelforganisaties respectievelijk religies en levensbeschouwingen voorrang boven andere aanvragen.

Artikel 16 De subsidieaanvraag

De vervolgaanvraag voor een specifieke subsidie moet in bezit zijn van het college op 1 oktober voor het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd.

Artikel 17 Nadere verplichtingen

  • 1.

    De koepelorganisatie is verplicht elke Groninger zelforganisatie als lid toe te laten.

  • 2.

    Het platform is verplicht om deelname toe te staan van vertegenwoordigingen van elke religie of levensbeschouwing die actief in de gemeente Groningen beleden wordt.

Afdeling 6 Sociaal-cultureel werk

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

 

1. De nota

:

De accommodatienota Welzijn Gemeente Groningen, getiteld Änders en beter", zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 21 december 2005. De bijlagen maken integraal onderdeel uit van deze nota.

2. Accommodatie

:

Een buurtcentrum, speeltuingebouw of een jongerencentrum zoals omschreven in paragraaf 1.6 van de nota die voor subsidie in aanmerking komt met ingang van 1 januari 2007 overeenkomstig hoofdstuk 4 van de nota dan wel een daartoe strekkend collegebesluit.

3. Accommodatiebestuur

:

Het bestuur van een stichting of vereniging die verantwoordelijk is voor beheer en exploitatie van een accommodatie.

4. Calamiteit

:

Een niet te voorziene gebeurtenis waaruit groot onderhoudswerkzaamheden voortvloeien an een accommodatie, waarvan de onmiddellijke uitvoering noodzakelijk is om vervolgschade te voorkomen of te beperken.

5. B.v.a. (bruto vloer oppervlak)

:

1. De oppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimten behorend tot een accommodatie, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen en waarbij geldt dat:

- indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, wordt gemeten tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie;

- indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig wordt toegerekend aan de bruto-vloeroppervlakte van de binnenruimte;

- indien een binnenruimte grenst aan een schuin dak de bruto-oppervlakte wordt bepaald op 1,5 m hoogte, gemeten tot en met de dakconstructie (dakpan).

2. In afwijking van het gestelde onder 1. geldt voor de in de nota genoemde accommodaties de daarbij vermelde bruto vloeroppervlakten tenzij het college anders beslist.

6. Indien noodzakkelijke kosten

:

Kosten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de activiteit onder aftrek van de op die activiteiten rechtsreeks betrekking hebbende baten.

7. Groot onderhoud

:

Voor rekening van de verhuurder komend onderhoud zoals omschreven in artikel 6 onder 1 van de Algemene Voorwaarden behorende bij huurovereenkomsten van de dienst OCSW van de gemeente Groningen.

8. Exploitatielasten

:

Kosten van energie, klein onderhoud, lasten en heffingen (gebruikersdeel), beveiliging, inventaris en overige lasten voor zover niet vallend onder de leden 8 en 10 van dit artikel of onder artikel 1 lid 1, nummers a tot en met e c.q. artikel 1 lid 2, nummer a tot en met e.

9. Personeelskosten beheer

:

Totale bruto werkgeverslasten vermeerderd met de kosten van begeleiding, scholing, loopbaanontwikkeling en bevordering van doorgroeimogelijkheden terzake van beheerpersoneel dat in dienst is bij een door het college aangewezen centrale heheerpool. Eventuele specifieke (loonkosten-)subsidies komen op deze kosten in mindering.

10. Subsidietijdvak

:

Een tijdvak lopend van 1 januari tot en met 31 december waarop de subsidieverlening door het college betrekking heeft.

11. Zakelijke huisvestingslasten

:

Onroerende zaakbelasting, gemeentelijke en provinciale heffingen en rechten en verzekeringspremies voor zover het eigenaarslasten betreft en voor zover samenhangend met de accommodatie.

12. Marktconform tarief

:

Het tarief dat accommodatiebesturen voor de commerciële verhuur van accommodatieruimten in rekening brengen.

13. Gereduceerd tarief

:

Maximaal 50% van het marktconforme tarief , waarbij het college aan de berekening van dit tarief nadere regels kan stellen.

14. Speeltuinvereniging

:

Een subsidieontvanger die als voornaamste doelstelling heeft werkzaamheden te zijn in het belang van het speeltuinwerk en op het gebied van sociaal-cultureel werk in de gemeente Groningen en die is aangesloten bij het plaatselijke samenwerkingsorgaan voor speeltuinverenigingen.

15. Speeltuin

:

Een tot een speeltuinvereniging behorende buitenspeelvoorziening voor kinderen in de leeftijd van 4-16 jaar bestemd voor het uitvoeren van activiteiten voor deze jeugd en die voldoet aan de bepalingen van het "Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen"van de Voedsel en Waren Autoriteit van 26 maart 1997.

16. Geprioriteerde activiteiten

:

Activiteiten die worden georganiseerd ten behoeve van door het college aangewezen of aan te wijzen doelgroepen.

17. Seizoen

:

Tijdvak voor de uitvoering van activiteiten dat loopt van 1 september tot en met uiterlijk 31 augustus daaropvolgend.

18. Signalering

:

Het bevorderen van inzicht in persoonlijke en maatschappelijke tekorten en de mogelijkheden om in deze tekorten te voorzien.

19. Sociaal-cultureel werk

:

Activiteiten die gericht zijn op:

a. de versterking van de sociale structuur in een wijk of buurt

b. het voorkomen van vereenzaming, sociaal isolement en onmaatschappelijk gedrag en

c. de bevordering van samenwerking tussen (zelf)organisaties en/of groepen.

20. Speeltuin

:

Vervallen

21. Speeltuinvereniging

:

Vervallen

22. Vakantiekamp

:

Een meerdaagse groepsactiviteit met overnachting(en) die bedoeld is voor kinderen en/of jongeren afkomstig uit economisch zwakkere gezinnen woonachtig in de gemeente Groningen en die georganiseerd wordt tijdens een schoolvakantie.

23.Vervolgaanvraag

:

Een subsidieaanvraag voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten als waarvoor het college in de beide direct voorafgaande kalenderjaren subsidie heeft verleend.

24. Vorming/educatie

:

Het bevorderen van kennis, inzicht en vaardigheden van individuen en/of groepen ter wille van een verbetering van het persoonlijk en algemeen maatschappelijk functioneren.

25. Vrijwillige thuishulp

:

Door vrijwilligers gegeven basisondersteuning in de thuissituatie.

26. Vrijwilligerswerk

:

Werk dat in enig georganiseerd verband onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van andere mensen of de samenleving zonder dat degene die het verricht daat voor zijn of haar levensonderhoud van afhankelijk is.

27. WiJk of buurt

:

Een door het college aangewezen gedeelte van de gemeente dat geografisch valt te onderscheiden van de overige delen van de gemeente, zoals vastgelegd in de gemeentelijke basisadministratie.

28. Wijk- of buurtbewoners

:

Zij die volgens de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie binnen de grenzen van een wijk of buurt woonachtig zijn met inbegrip van neringdoenden die in die wijk of buurt een vestiging hebben.

29. Wijk- of buurtcentrum

:

Een laagdrempelige algemeen toegankelijke accommodatie bedoeld voor organisatie en uitvoering van sociaal-cultureel werk ten behoeve van buurt- of wijkbewoners.

30. Wijkjongerencentrum

:

Een laagdrempelige algemeen toegankelijke accommodatie bedoeld voor organisatie en uitvoering van sociaal-cultureel werk ten behoeve van jongeren in een wijk of buurt.

31. Woonconsument

:

Zij die als de gebruiker van een woning woonachtig zijn in de gemeente Groningen evenals zij die als woningzoekenden staan ingeschreven bij een woningcorporatie in de gemeente Goningen.

32. Woonconsumenten-organisatie

:

Een stichting of vereninging die tot doel heeft belangen te behartigen en informatie te verschaffen ten behoeve van woonconsumenten op het terrein van de volkshuisvesting dan wel die tot doel heeft de ondersteuning van bewonersorganisaties bij de uitvoering van hun taken.

33. Wooneenheid

:

Een eenheid zoal bedoeld in de jaarlijkse publicatie "Van de gemeente Groningen, bevolking, woonruimtes en vestigingen per buurt en buurtcombinatie in de gemeente Groningen.

Paragraaf 2 Algemeen sociaal-cultureel werk

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

  • Het college kan aan instellingen voor sociaal-cultureel werk subsidie verlenen voor:

  • 1.

    Wijk- en/of stedelijke activiteiten ter uitvoering van onderstaande functie

    a. Ontmoeting/recreatie;

    b. Vorming/educatie;

    c. Cultuur/creativiteit;

    d. Dienstverlening/voorlichting;

    e. Belangenbehartiging/activering;

    f. Opvang;

    g. Afstemming/coördinatie;

    h. Signalering;

    i. Sport.

  • 2.

    Wijkactiviteiten passend binnen de in het vorige lid genoemde functies ter uitvoering van

    • a.

      De beheerderfunctie voor de wijk-, buurt- en wijkjongerencentra;

    • b.

      Het accommodatiemanagement voor de wijk-, buurt- en wijkjongerencentra;

    • c.

      Exploitatie en instandhouding van wijk- en andere centra.

  • 3.

    Knelpunten in de uitvoering van sociaal-cultureel werk.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    De subsidieplafonds voor de in artikel 2 genoemde activiteiten zijn gelijk aan de daarmee corresponderende bedragen in de begroting onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen;

  • 2.

    Als het totaal van de aanvragen voor activiteiten als bedoeld in de eerste twee leden van artikel 2 hoger is dan de respectievelijke subsidieplafonds dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      a. op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      b. voorzover bovenstaande verdeelwijze zou leiden tot overschrijding van de subsidieplafonds worden deze naar evenredigheid over de op tijd ingediende vervolgaanvragen verdeeld;

    • c.

      c. voorzover na de in de leden 2a en 2b bedoelde verdeelwijze nog middelen resteren worden deze over de op tijd ingediende overige aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen;

    • d.

      als het totaal van de aanvragen voor knelpunten in het sociaal-cultureel werk hoger is dan het subsidieplafond dan wordt dat over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:

  • 1.

    1 oktober van het voorafgaande jaar voor een vervolgaanvraag en

  • 2.

    8 weken voor het begin van de activiteiten voor overige subsidieaanvragen.

Artikel 6 Nadere verplichtingen

  • 1.

    Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      gegevens over de deelname aan de activiteiten;

    • c.

      gegevens over de eigen bijdrage van de deelnemers aan de activiteiten;

    • d.

      gegevens over de frequentie waarmee de activiteiten worden uitgevoerd.

  • 2.

    Het college verleent slechts subsidie voor het oplossen van knelpunten in de uitvoering van sociaal-cultureel werk voorzover de subsidieontvanger aannemelijk kan maken dat:

    • a.

      bekostiging uit andere aan subsidieontvanger verstrekte subsidies niet mogelijk is;

    • b.

      het knelpunt na aanwending van de gevraagde subsidie zal zijn opgelost.

  • 3.

    De subsidieontvanger voert een preventief beleid dat erop is gericht om door de doelgroep veroorzaakte overlast zoveel mogelijk te beperken. In het activiteitenplan moet de subsidieontvanger aangeven hoe dat beleid zal worden vormgegeven en uitgevoerd.

Artikel 7 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college kan een subsidieaanvraag voor de oplossing van knelpunten in de uitvoering van sociaal-cultureel werk weigeren als hiervoor al eerder aan de subsidieontvanger subsidie was verleend.

  • 2.

    Het college kan een subsidieaanvraag voor de in artikel 2 genoemde activiteiten weigeren als die activiteiten zijn gericht op jongeren in de leeftijd van 0 tot en met 23 jaar.

Paragraaf 3 Sociaal-culturele accommodaties

Artikel 8 Te subsidiëren activiteiten

  • 1.

    Het college kan aan een accommodatiebestuur subsidie verlenen voor:

    • a.

      hypotheeklasten als de subsidieontvanger de accommodatie in eigendom heeft;

    • b.

      kale huur;

    • c.

      verbouwkosten en/of kleine uitbreidingen als de subsidieontvanger de accommodatie in eigendom heeft;

    • d.

      groot onderhoud, daaronder mede begrepen calamiteiten, als de subsidieontvanger de accommodatie in eigendom heeft;

    • e.

      zakelijke huisvestingslasten;

    • f.

      exploitatielasten;

    • g.

      organisatiekosten.

  • 2.

    Het college kan aan het door hem aan te wijzen samenwerkingsorgaan voor speeltuinverenigingen ten behoeve van de aangesloten leden subsidie verlenen voor:

    • a.

      hypotheeklasten als de betreffende accommodatie in eigendom is bij een aangesloten lid;

    • b.

      kale huur;

    • c.

      verbouwkosten en/of kleine uitbreidingen als de betreffende accommodatie in eigendom is bij een aangesloten lid;

    • d.

      groot onderhoud, daaronder mede begrepen calamiteiten, als de betreffende accommodatie in eigendom is bij een aangesloten lid;

    • e.

      zakelijke huisvestingslasten;

    • f.

      exploitatielasten;

    • g.

      organisatiekosten

    • h.

      inrichting en onderhoud van speeltuinen en speeltoestellen;

    • i.

      exploitatiekosten van het samenwerkingsorgaan zelf.

Artikel 9 Grondslag van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt voor de in artikel 8 lid 1 onder a tot en met e alsmede de in lid 2 onder a tot en met e genoemde kosten 100% daarvan, voor zover deze kosten noodzakelijk zijn en door het college zijn erkend;

  • 2.

    De subsidie bedraagt voor de in artikel 8 lid 1 onder f evenals de in lid 2 onder f genoemde kosten voor exploitatielasten € 39 per m2 b.v.o.

  • 3.

    De subsidie bedraagt voor de in artikel 8 lid 1 onder g en de in lid 2 onder g genoemde kosten voor organisatiekosten een vast bedrag van € 2.500 per accommodatie c.q. per aangesloten accommodatie;

  • 4.

    De subsidie bedraagt voor de in artikel 8 lid 2 onder h genoemde kosten voor inrichting en onderhoud van speeltuinen en speeltoestellen € 14 per m2 b.v.o. ;

  • 5.

    De subsidie bedraagt voor de in artikel 8 lid 2 onder i genoemde activiteiten maximaal 100% van de noodzakelijke kosten;

  • 6.

    In afwijking van het bepaalde in lid 2 van dit artikel kan het college in specifieke door hem aan te wijzen gevallen de subsidie op andere wijze berekenen.

  • 7.

    De in lid 2 tot en met 4 van dit artikel genoemde bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil 2005. Het college kan deze bedragen aanpassen aan de voor het subsidietijdvak geldende begrotingsrichtlijnen.

Artikel 10 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond voor de in artikel 8 lid 1 onder c en de in lid 2 onder c genoemde kosten is gelijk aan het hiervoor in de begroting opgenomen bedrag onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen

  • 2.

    Het subsidieplafond voor de in artikel 8 lid 1 onder d en de in lid 2 onder d genoemde kosten is gelijk aan het hiervoor in de begroting opgenomen bedrag onder aftrek van:

    • a.

      reeds lopende meerjarige verplichtingen, en

    • b.

      een nader door het college te bepalen bedrag voor calamiteiten.

  • 3.

    Als het totaal van de kosten van de door het college erkende werkzaamheden voor verbouw en/of kleine uitbreidingen hoger is dan het daarvoor geldende subsidieplafond dan komen op tijd ingediende aanvragen eerder voor subsidie in aanmerking naarmate ze beter voldoen aan onderstaande criteria:

    • a.

      de werkzaamheden hebben als doel de accommodatie laten voldoen aan wettelijk eisen;

    • b.

      de werkzaamheden hebben als doel de accommodatie aan te passen aan veranderende activiteiten;

    • c.

      de werkzaamheden hebben als doel de accommodatie aan te passen aan eigentijdse eisen.

    • d.

      In de afweging van het college wegen eerder genoemde criteria zwaarder dan later genoemde.

    • e.

      Bij de bepaling van de hier bedoelde urgentie worden werkzaamheden aan accommodaties die eigendom zijn van de gemeente mede in beschouwing genomen.

  • 4.

    Als het totaal van de subsidieaanvragen voor groot onderhoud hoger is dan het daarvoor geldende subsidieplafond dan komen op tijd ingediende aanvragen eerder voor subsidie in aanmerking naarmate de urgentie op basis van een bouwkundig of technisch onderzoek groter is. Een dergelijk onderzoek wordt verricht door deskundigen werkzaam bij de gemeente dan wel een externe door het college aan te wijzen deskundige. Bij de bepaling van de hier bedoelde urgentie worden werkzaamheden voor groot onderhoud aan accommodaties die eigendom zijn van de gemeente mede in beschouwing genomen.

  • 5.

    Het subsidieplafond voor calamiteiten zoals bedoeld in het tweede lid onder b wordt over de subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen, een en ander voor zover het college de kosten heeft erkend.

Artikel 11 De subsidieaanvraag

  • 1.

    Subsidieaanvragen moeten uiterlijk op 1 oktober van het voorafgaande jaar in bezit zijn van het college.

  • 2.

    In afwijking van het vorige lid moeten subsidieaanvragen voor kosten van verbouw, kleine uitbreidingen en groot onderhoud uiterlijk op 1 februari van het voorafgaande kalenderjaar in bezit zijn van het college.

  • 3.

    In afwijking van artikel 12 van hoofdstuk 1 van deze verordening beslist het college op aanvragen voor verbouwingen en/of kleine uitbreidingen en op subsidieaanvragen voor groot onderhoud vóór 1 januari volgend op het jaar van indiening.

  • 4.

    Calamiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd moeten binnen een week bij het college zijn gemeld. Het college bepaalt in overleg met de subsidieontvanger een nadere termijn waarbinnen een beschrijving moet zijn ingediend van de werkzaamheden evenals een begroting van de kosten en de baten die daarop betrekking hebben.

Artikel 12 Nadere verplichtingen

  • 1.

    Als aan de subsidieontvanger subsidie wordt verleend op grond van artikel 8 vermeldt hij:

    • a.

      in zijn activiteitenplan op welke wijze invulling wordt gegeven aan alle verplichtingen die krachtens deze verordening aan de subsidieverlening worden verbonden;

    • b.

      in zijn activiteitenverslag hoe de invulling van de verplichtingen uiteindelijk vorm heeft gekregen en verklaart de afwijkingen tussen de voorgenomen invulling (activiteitenplan) en de realisatie daarvan;

    • c.

      in zijn financiële en inhoudelijke verslag gegevens met betrekking tot groeperingen aan wie accommodatieruimte wordt verhuurd en de tarieven die daarbij in rekening worden gebracht.

  • 2.

    De subsidieontvanger is verplicht om bij zijn subsidieaanvraag voor de in artikel 8 lid 1 onder c en de in lid 2 onder c genoemde activiteiten een (ver-)bouwplan te overleggen voorzien van een kostenraming evenals een beschrijving van de noodzaak van de in die leden bedoelde werkzaamheden.

  • 3.

    Subsidieaanvragen voor groot onderhoud moeten zijn voorzien van een beschrijving van de werkzaamheden, de noodzaak daarvan en tevens van een kostenraming.

  • 4.

    De subsidieontvanger aan wie subsidie wordt verleend op grond van artikel 8 lid 1 of lid 2 is gehouden om de in de beide vorige leden bedoelde gegevens aan te vullen binnen zes weken nadat het college daarom heeft verzocht.

  • 5.

    De subsidieontvanger geeft in zijn activiteitenplan aan in hoeverre het activiteitenaanbod aansluit op de behoeften van de wijk of buurt en geeft een verklaring voor eventuele afwijkingen daartussen.

  • 6.

    Het college kan bepalen dat de subsidieontvanger, aan wie op grond van artikel 8 lid 1 of lid 2 subsidie wordt verleend, initiatieven neemt om in overleg met andere aanbieders van activiteiten tot een gezamenlijke activiteitenprogrammering te komen in de wijk waarin de subsidieontvanger gebruik maakt van de accommodatie.

  • 7.

    De subsidieontvanger is verantwoordelijk voor een goede balans tussen de geprioriteerde sociaal-culturele activiteiten enerzijds en overige (eigen) activiteiten anderzijds. De subsidieontvanger is gehouden om in zijn activiteitenplan en activiteitenverslag aan te geven op welke wijze aan deze verantwoordelijkheid invulling wordt c.q. is gegeven.

  • 8.

    Het college kan terzake van het accommodatiegebruik aan openingstijden, ingebruikgeving, prioritering en de programmering van activiteiten nadere regels stellen.

  • 9.

    De subsidieontvanger dient accommodatieruimte inclusief beheer:

    • a.

      Gratis ter beschikking te stellen aan doelgroepen en activiteiten die vallen onder de functies van het algemeen sociaal-cultureel werk zoals bedoeld in artikel 2 van paragraaf 2 van deze afdeling.

    • b.

      Tegen gereduceerd tarief ter beschikking te stellen aan doelgroepen en activiteiten die niet vallen onder de functies van het algemeen sociaal-cultureel werk mits deze passen binnen het gemeentelijk beleid.

    • c.

      De beide voorgaande onderdelen van dit lid zijn niet van toepassing als en voor zover voor de huisvestingskosten terzake van de in dit lid bedoelde activiteiten subsidie wordt verleend.

  • 10.

    Het college kan bepalen dat bij de toewijzing van gratis accommodatieruimte door accommodatie-besturen activiteiten die gericht zijn op de eigen wijk voorrang hebben boven andere activiteiten.

  • 11

    Het college kan bepalen dat exclusief beslag op een accommodatieruimte of een deel daarvan slechts geschiedt tegen een marktconform tarief.

  • 12

    De subsidieontvanger aan wie subsidie wordt verleend op grond van artikel 8 lid 2 is verplicht om de in de voorgaande leden van dit artikel bedoelde nadere verplichtingen op te leggen aan de bij het samenwerkingsverband aangesloten speeltuinverenigingen.

  • 13

    Het college legt de verplichtingen als bedoeld in de leden 8 tot en met 10 van dit artikel slechts op voor zover daardoor de exploitatie c.q. de bedrijfsvoering van de accommodatie niet in gevaar komt.

  • 14

    Het college kan bepalen dat de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidieverlening en/of de aanvraag tot subsidievaststelling gebruik maakt van een daartoe vastgesteld formulier.

Artikel 13 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college kan een subsidieaanvraag geheel of gedeeltelijk weigeren als de accommodatie niet voldoet aan het toetsingskader zoals beschreven in de hoofdstukken 3 en 4 en in bijlage 3 bij de nota.

  • 2.

    Het college weigert een subsidieaanvraag:

    • a.

      voor de in artikel 8 lid 1, onderdelen a, c en d of de in lid 2, onderdelen a, c en d genoemde kosten als de subsidieontvanger de accommodatie waarvoor de subsidie wordt gevraagd niet in eigendom heeft;

    • b.

      voor de in artikel 8 lid 1 onder b of in lid 2 onder b genoemde kosten als de subsidieontvanger de accommodatie waarvoor de subsidie wordt gevraagd in eigendom heeft.

  • 3.

    Het college kan een subsidie voor de in artikel 8 lid 1 onder a tot en met c of in lid 2 onder a tot en met c genoemde kosten weigeren:

    • a.

      als die kosten niet in een redelijke verhouding staan tot de waarde van de accommodatie zoals wordt bedoeld in hoofdstuk 3 van de nota;

    • b.

      voor zover de kosten samenhangen met accommodatieruimte waarvoor het college geen subsidie verleent of heeft verleend op grond van artikel 8 lid 1 onder f respectievelijk op grond van artikel 1 lid 2 onder f;

    • c.

      voor zover de subsidieaanvraag betrekking heeft op kosten die voortvloeien uit nieuwbouw, verbouw of kleine uitbreidingen waarvan het (ver-)bouwplan inclusief de daarbij horende kostenraming niet door het college is goedgekeurd;

    • d.

      voor zover die voortvloeien uit verplichtingen die de subsidieontvanger zonder voorafgaande schriftelijke goedkeuring van het college is aangegaan na 31 december 2005;

    • e.

      voor zover die voortvloeien uit bouwkundige aanpassingen aan accommodaties die niet in eigendom zijn van de gemeente of van het accommodatiebestuur zonder dat het college daaraan schriftelijke goedkeuring heeft gehecht.

  • 4.

    Het college kan van de subsidieontvanger vergen dat deze een nader door het college te bepalen gedeelte van zijn voorziening voor groot onderhoud besteedt aan de uitvoering van de groot-onderhoudswerkzaamheden als en voor zover die voorziening ten laste van de subsidie tot stand is gekomen. Bij de berekening van de subsidie zoals bedoeld in artikel 8 eerste lid onder c van deze afdeling houdt het college rekening met het hier bepaalde.

Artikel 14 Citeerartikel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze paragraaf kan worden aangehaald als de subsidieregeling Sociaal-culturele accommodaties.

  • 2.

    Deze paragraaf treedt in werking op 1 oktober 2006.

Paragraaf 4 Beheer sociaal-culturele accommodaties

Artikel 15 Te subsidiëren activiteiten

  • 1.

    Het college kan aan een door het college aan te wijzen centrale beheerpool subsidie verlenen voor de salariëring, scholing en loopbaanontwikkeling van beheerpersoneel evenals voor de inzet van dat personeel ten behoeve van het beheer van accommodaties.

  • 2.

    Het college kan in afwijking van het vorige lid van dit artikel de subsidie ook verlenen aan andere subsidieontvangers als naar het oordeel van het college sprake is van bijzondere omstandigheden.

  • 3.

    Het college kan in specifieke door hem aan te wijzen gevallen subsidie verlenen voor andere kosten van accommodatiebeheer dan zoals beschreven in het vorige lid van dit artikel, een en ander in overeenstemming met wat hierover is bepaald in bijlage 1 bij de nota.

Artikel 16 Grondslag van de subsidie

  • 1.

    De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten maar niet meer dan zoals beschreven in paragraaf 5.3 van de nota.

  • 2.

    In afwijking van de vorige leden van dit artikel kan het college in specifieke door hem aan te wijzen gevallen de subsidie voor kosten van beheer op andere wijze berekenen.

Artikel 17 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond voor de in artikel 8 genoemde activiteiten is gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond wordt dat als volgt verdeeld:

    • a.

      Vervolgaanvragen hebben voorrang boven nieuwe aanvragen;

    • b.

      Als na bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidieplafond resteert, dan wordt dat over nadien binnengekomen subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop deze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 18 De subsidieaanvraag

  • 1.

    Vervolgaanvragen voor de in artikel 15 genoemde activiteiten moeten bij het college zijn ingediend uiterlijk op 1 oktober van het voorafgaande jaar;

  • 2.

    Nieuwe subsidieaanvragen voor de in artikel 15 genoemde activiteiten moeten bij het college zijn ingediend uiterlijk 8 weken voor het begin van de activiteiten.

Artikel 19 Nadere verplichtingen

  • 1.

    De subsidieontvanger aan wie op grond van lid 1 van artikel 15 subsidie wordt verleend, is verplicht:

    • a.

      het beheerpersoneel waarvoor het college subsidie verleent voor beheerstaken om niet aan accommodatiebesturen ter beschikking te stellen:

      • 1.

        in relatie tot de openingstijden van de accommodatie en de vraag van de accommodatiebesturen zoals opgenomen in een door laatstgenoemden op te stellen beheersvoorstel;

      • 2.

        in overeenstemming met paragraaf 5.3 van de nota als het hiervoor onder nr. 1 bedoelde beheersplan niet beschikbaar is

    • b.

      om voor het inroosteren van beheerspersoneel bij de accommodaties op overeenstemming gericht overleg te voeren met de accommodatiebesturen over het aantal in te zetten uren, de openingstijden van de accommodatie en de te leveren functieniveaus. Dit overleg moet hebben plaatsgehad vóórdat de subsidieontvanger een besluit heeft genomen over de bij accommodaties in te zetten beheersuren;

    • c.

      bij de taakomschrijving van het bij de accommodaties in te zetten beheerpersoneel aan te sluiten bij bijlage 2 van de nota (Functieprofiel en takenpakket van de diverse beheersfuncties);

    • d.

      in het activiteitenplan en het activiteitenverslag aan te geven hoe invulling is gegeven aan de hierboven beschreven verplichtingen.

  • 2.

    Het in lid 1 onder nummer a.1 en a.2 bepaalde is niet van toepassing als de subsidie aan een accommodatiebestuur wordt verleend in plaats van aan een door het college aangewezen centrale beheerpool.

Artikel 20 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan een subsidieaanvraag voor personeelskosten beheer weigeren voor zover voor de kosten daarvan al door derden subsidie wordt verleend.

Artikel 21 Overgangsbepalingen

  • 1.

    In afwijking van artikel 11 lid 3 van deze afdeling beslist het college voor het kalenderjaar 2007 op subsidieaanvragen voor de in artikel 8 lid 1 onder c en d evenals de in lid 2 onder c en d genoemde activiteiten uiterlijk op 1 juni van dat jaar.

  • 2.

    In afwijking van artikel 38 van hoofdstuk 1 van deze verordening, blijven de bepalingen in afdeling 6 paragrafen 3 en 4, zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd bij raadsbesluit van 21 december 2005, nr. 6p van toepassing voor subsidies, die zijn verleend en/of vastgesteld voor de inwerkingtreding van deze paragrafen.

Artikel 22 Citeerartikel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze paragraaf kan worden aangehaald als de subsidieregeling Beheer sociaal-culturele accommodaties.

  • 2.

    Deze paragraaf treedt in werking op 1 oktober 2006.

Paragraaf 5 Vakantiekampen

Artikel 23 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor de organisatie en uitvoering van vakantiekampen.

Artikel 24 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de organisatie en uitvoering van vakantiekampen bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten tot een maximum van € 2.269 per subsidieontvanger per jaar.

Artikel 25 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond bedraagt voor de organisatie en uitvoering van vakantiekampen het hiervoor in de begroting opgenomen bedrag onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt dan wordt dit over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop de subsidieaanvragen bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 26 De subsidieaanvraag

De subsidieaanvraag moet uiterlijk 8 weken voor het begin van de activiteiten in bezit zijn van het college.

Artikel 27 Nadere verplichtingen

Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

  • 1.

    een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

  • 2.

    gegevens over deelname aan de activiteiten;

  • 3.

    gegevens over de eigen bijdragen van deelnemers aan de activiteiten.

Paragraaf 6 Wijkorganisaties

Artikel 28 Begripsbepaling

Voor de toepas­sing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

1. Wijkorganisatie : Een stichting of vereniging met als doel de bevordering van bewonersparticipatie op het niveau van haar werkgebied.

2. Werkgebied : Een door de wijkorganisatie gekozen en door het college erkend geografisch gedeelte van de stad Groningen waarop de activiteiten van de wijkorganisatie primair zijn gericht en die een omvang heeft van ten minste één subbuurt.

3. Wijk, buurt of subbuurt : Een door het college bepaald geografisch gedeelte van de stad Groningen.

4. Subsidietijdvak : Een periode waarvoor subsidie wordt verleend, die overeenkomt met een kalenderjaar.

5. Communicatie : Tweezijdige informatie-uitwisseling tussen een wijkorganisatie en de inwoners van het werkgebied.

6. Informatieverstrekking : Eenzijdige informatieverstrekking over aangelegenheden die voor de inwoners van het werkgebied van belang zijn door een wijkorganisatie aan de inwoners van het werkgebied.

7. Activering : Het organiseren van eigen initiatief en betrokkenheid van inwoners in het werkgebied.

8. Inwoners : Inwoners van het werkgebied van een wijkorganisatie zoals geregistreerd het Gebiedsinformatiesysteem van de gemeente Groningen.

 

Artikel 29 Te subsidiëren activiteit

  • 1.

    Het college kan aan een wijkorganisatie een basissubsidie verlenen als bijdrage in de kosten voor zover die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van een wijkorganisatie.

  • 2.

    Het college kan aan een wijkorganisatie subsidie verlenen als bijdrage in de kosten van:

    • a.

      Communicatie en informatieverstrekking;

    • b.

      Activering.

  • 3.

    Het college kan aan een wijkorganisatie in aanvulling op de subsidies als bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel een subsidie verlenen voor eenmalige activiteiten.

Artikel 30 Grondslag van de subsidie

  • 1.

    Voor de in artikel 29 lid 1 genoemde activiteiten bedraagt de basissubsidie voor wijkorganisaties met een werkgebied van:

    • a.

      0-1000 inwoners: € 750,--

    • b.

      1001-4.500 inwoners: € 1.250,--

    • c.

      4.501 en meer inwoners: € 1.500,--.

    Het college kan de basissubsidie indexeren aan de hand van de voor het subsidietijdvak geldende begrotingsrichtlijnen.

  • 2.

    Voor de in artikel 29 lid 2 genoemde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal de noodzakelijke kosten tot een door het college te bepalen maximum per inwoner vermenigvuldigd met het aantal inwoners van het werkgebied. Het college maakt voor de bepaling van het aantal inwoners gebruik van de meest recente gegevens die beschikbaar zijn op het moment dat het college op de subsidieaanvraag beslist.

  • 3.

    Het college kan in afwijking van het vorige lid boven het maximum aanvullend subsidie verlenen als de subsidieaanvraag van de wijkorganisatie daarvoor voldoende aanleiding geeft en het college daartoe voldoende middelen ter beschikking staan.

  • 4.

    Voor de in artikel 29 lid 3 genoemde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal de noodzakelijke kosten.

Artikel 31 Subsidieplafond

  • 1.

    Voor elk kalenderjaar zijn voor het subsidiëren van de activiteiten als bedoeld in artikel 29 lid 1 en 2 van deze paragraaf de bedragen beschikbaar zoals de Raad die in de begroting voor het betreffende kalenderjaar heeft vastgesteld.

  • 2.

    Het college kan een deel van het in lid 1 bedoelde subsidieplafond reserveren voor nader door hem aan te wijzen belangenorganisaties voor bewoners.

  • 3.

    Het college kan een deel van het in lid 1 bedoelde subsidiebudget reserveren voor de in artikel 29 lid 3 bedoelde activiteiten.

  • 4.

    Wanneer de totalen van de aanvragen voor de artikel 29 genoemde activiteiten de hiervoor ingestelde, respectievelijke subsidieplafonds over­schrijden, worden deze naar evenredig­heid over de in aanmerking komende aanvragen verdeeld.

Artikel 32 De subsidieaanvraag

  • 1.

    Een subsidieaanvraag voor de in artikel 29 leden 1 en 2 genoemde activiteiten die een geheel kalender­jaar beslaan dient uiterlijk op 1 oktober voor het begin van dat kalenderjaar in bezit te zijn van het college.

  • 2.

    Een subsidieaanvraag voor activiteiten als bedoeld in artikel 29 lid 3 dient uiterlijk 8 weken vóór het begin van de activiteiten in bezit te zijn van het college.

Artikel 33 Nadere verplichtingen

  • 1.

    De wijkorganisatie dient de activiteiten uit het activiteitenplan in beginsel te richten op alle inwoners van haar werkgebied.

  • 2.

    Als de wijkorganisatie de activiteiten of een deel daarvan niet richt op alle inwoners van het werkgebied dient de wijkorganisatie aan te geven op welke subbuurten van het werkgebied de activiteiten gericht zijn en op welke doelgroepen.

  • 3.

    Als het vorige lid van toepassing is, kan het college bepalen dat de wijkorganisatie in zijn activiteitenplan moet aangeven hoe over de voornoemde beperking in de activiteitenuitvoering naar de inwoners is gecommuniceerd en welke bezwaren hiertegen zijn ingebracht.

  • 4.

    De wijkorganisatie rubriceert de activiteiten uit het activiteitenplan naar de in artikel 29 lid 2 genoemde categorieën.

  • 5.

    De wijkorganisatie begroot de kosten en de baten van elke activiteit afzonderlijk.

  • 6.

    Het college kan bepalen dat de wijkorganisatie voor haar subsidieaanvraag gebruikt maakt van een daartoe door het college beschikbaar gesteld formulier of digitaal format.

  • 7.

    De wijkorganisatie is beschikbaar voor het college als aanspreekpunt voor ambtelijk of bestuurlijk overleg over aangelegenheden die van belang zijn voor de inwoners van het werkgebied.

  • 8.

    De wijkorganisatie draagt zorg voor een goede balans in de uitvoering van de activiteiten en de inzet van de verleende subsidiegelden, zulks ter beoordeling van het college. Het activiteitenplan bevat alle informatie die voor deze beoordeling noodzakelijk is.

  • 9.

    De wijkorganisatie communiceert ten minste 1x per jaar over het activiteitenplan en het activiteitenverslag met de inwoners van het werkgebied.

  • 10.

    De wijkorganisatie stemt de activiteiten uit het activiteitenplan af met professionele instellingen, die zelf werkzaam zijn op één of meer van die activiteiten, vóórdat met de uitvoering ervan wordt begonnen.

Artikel 34 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college kan een aanvraag voor een basissubsidie weigeren als in de twee direct voorafgaande subsidietijdvakken geen subsidie is verleend voor de in artikel 29 lid 2 genoemde activiteiten.

  • 2.

    Het college kan een aanvraag om subsidie weigeren als en voor zover deze bedoeld is voor de permanente huur van accommodatieruimte.

  • 3.

    Het college kan een subsidieaanvraag voor de in artikel 29 genoemde activiteiten binnen een werkgebied weigeren als door toewijzing van de aanvraag aan meer dan één wijkorganisatie binnen dat werkgebied subsidie zou worden verleend.

Paragraaf 7 Maatschappelijke activering

Artikel 35 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten die gericht zijn op de maatschappelijke activering van burgers.

Artikel 36 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor activiteiten die gericht zijn op de maatschappelijke activering van burgers bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 37 Subsidieplafond

  • 1.

    Voor activiteiten gericht op de maatschappelijke activering van burgers is het subsidieplafond gelijk aan het in de begroting corresponderende bedrag onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt dan is de verdeling hiervan als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als bovenstaande verdeelwijze leidt tot overschrijding van het subsidieplafond dan wordt dat naar evenredigheid over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld;

    • c.

      resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 38 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:

  • 1.

    1 oktober van het voorafgaande jaar voor een vervolgaanvraag en

  • 2.

    8 weken voor het begin van de activiteiten voor overige subsidieaanvragen.

Artikel 39 Nadere verplichtingen

  • 1.

    Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      gegevens over de deelname aan de activiteiten;

    • c.

      gegevens over de eigen bijdragen van deelnemers aan de activiteiten

  • 2.

    De subsidieontvanger moet samenwerking zoeken met instellingen die soortgelijk of complementair werk verrichten als het college dat noodzakelijk acht. In het activiteitenverslag moet de subsidieontvanger aangeven hoe deze verplichting is ingevuld.

Paragraaf 8 Oppasvergoeding kinderopvang voor vrijwilligers

Artikel 40 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan aan instellingen waarbij vrijwilligers werkzaam zijn subsidie verlenen voor onkostenvergoedingen voor kinderopvang voorzover vrijwilligers die kosten voor de uitvoering van hun activiteiten noodzake­lijkerwijs moeten maken.

Artikel 41 Grondslag van de subsidie

  • 1.

    De subsidie voor de in het vorige lid genoemde activiteiten bedraagt gedurende het subsidie­tijdvak lopend van 1 september tot en met 31 mei daaropvol­gend € 2,30 per uur tot een maximum van 200 uur per vrijwilliger;

  • 2.

    Het college stelt jaarlijks het aantal vrijwilligers vast waarvoor subsidie in het kader van deze regeling mogelijk is.

Artikel 42 Studieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond bedraagt voor de in artikel 40 genoemde activiteiten het hiervoor in de begroting opgenomen bedrag onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Als het totaal van de aanvragen de respectievelijke subsidieplafonds overschrijdt, dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      de op tijd ingediende subsidieaanvraag afkomstig van een organisatie die geheel of vrijwel geheel draait op vrijwilligers heeft voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      de op tijd ingediende subsidieaanvraag afkomstig van een organisatie die aannemelijk maakt zelf niet of slechts met grote moeite in staat te zijn de oppaskosten te vergoeden heeft voorrang boven andere aanvragen;

    • c.

      de op tijd ingediende subsidieaanvraag afkomstig van een organisatie die aannemelijk maakt dat de vrijwilliger zonder de subsidie voor oppaskosten niet in staat of bereid is om voor de subsidieontvanger vrijwilligerswerk uit te voeren;

    • d.

      in de afweging van het college wegen eerder genoemde criteria zwaarder dan later genoemde.

  • 3.

    Voorzover na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren worden deze verdeeld over nadien binnengekomen subsidieaanvragen op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 43 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is 15 september voorafgaand aan het in artikel 41, eerste lid genoemde subsidietijdvak.

Artikel 44 Nadere verplichtingen

  • 1.

    Het activiteitenplan moet gegevens bevatten over:

    • a.

      het aantal beroepskrachten dat bij de subsidieontvanger werkzaam is;

    • b.

      het aantal vrijwilligers dat bij de subsidieontvanger werkzaam is;

    • c.

      het aantal vrijwilligers waarvoor subsidie in de oppaskosten wordt ge­vraagd;

    • d.

      het aantal uren waarvoor subsidie wordt gevraagd;

    • e.

      de activiteiten c.q. de taken waarmee de vrijwilliger is belast dan wel de functie die de vrijwilliger bij de instelling uitoefent;

    • f.

      een specificatie van het gevraagde onder de letters d en e per vrijwilliger;

    • g.

      gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de volgorde als bedoeld in artikel 42 lid 2.

  • 2.

    Op verzoek kan het college aan de subsidieontvanger een voorschot op de verleende subsidie uitkeren mits de aanvraag tot subsidievaststelling voor oppasvergoedingen van het vorige subsidietijd­vak in bezit is van het college.

  • 3.

    Het vorige lid is niet van toepassing indien aan de subsidieontvanger voor het voorafgaande tijdvak geen subsidie was verleend voor oppasvergoedingen kinderopvang voor vrijwilligers.

Artikel 45 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan een subsidieaanvraag weigeren als:

  • 1.

    als de oppaskosten geen betrekking hebben op kinderen van personen die als vrijwilliger werkzaam zijn bij de subsidieontvanger;

  • 2.

    als de kinderen op wie de subsidie betrekking heeft 14 jaar of ouder zijn;

  • 3.

    als aan de subsidieontvanger geen subsidie is verleend op grond van ten minste een van de afdelingen 1 tot en met 17.

Paragraaf 9 Vrijwilligerswerk

Artikel 46 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten ter uitvoering van onderstaande functies:

  • 1.

    Bemiddeling, informatievoorziening, ondersteuning, advisering en scholing van (groepen) vrijwilligers zowel op het terrein van de vrijwillige thuishulp als daarbuiten.

  • 2.

    De ondersteuning van mantelzorgers.

  • 3.

    Deskundigheidsbevordering, ondersteuning en informatievoorziening van vrijwilligers-organisaties op het terrein van:

    • a.

      vrijwilligersmanagement (vinden en binden van vrijwilligers);

    • b.

      het bieden van maatschappelijke stages aan jongeren;

    • c.

      het afstemmen van de vraag van vrijwilligersorganisaties op het aanbod van het bedrijfsleven op het gebied van maatschappelijk ondernemen.

  • 4.

    Bevorderen van maatschappelijk ondernemen en het bemiddelen tussen vrijwilligersorganisaties en bedrijfsleven.

Artikel 47 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 48 Subsidieplafond

  • 1.

    Voor de in artikel 46 genoemde activiteiten zijn de subsidieplafonds gelijk aan de in de begroting corresponderende bedragen onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Als het totaal van de aanvragen de respectievelijke subsidieplafonds overschrijdt dan is de verdeling van deze subsidieplafonds als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als bovenstaande verdeelwijze leidt tot overschrijding van de respectievelijke subsidieplafonds dan worden deze naar evenredigheid over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld.

  • 3.

    Resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 49 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:

  • 1.

    1 oktober van het voorafgaande jaar voor een vervolgaanvraag en

  • 2.

    8 weken voor het begin van de activiteiten voor overige subsidieaanvragen.

Artikel 50 Nadere verplichtingen

  • 1.

    De in artikel 46 bedoelde activiteiten moeten zijn gericht op de bevordering van de maatschappelijke participatie en betrokkenheid van burgers bij wat er in de samenleving in het algemeen en de eigen woon- en leefomgeving in het bijzonder gebeurt, een en ander binnen de door de gemeente gecreëerde randvoorwaar­den.

  • 2.

    Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de wijze waarop aan het vorige lid invulling wordt gegeven;

    • b.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • c.

      gegevens over het aantal vrijwilligers per activiteit;

    • d.

      gegevens over de frequentie waarmee vrijwilligers worden ingeschakeld evenals een omschrij­ving van de aard en de zwaarte van de hen opgedragen taken.

Afdeling 7 Kinderopvang en peuterspeelzaalwerk

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

1. Ambitieniveau

:

Het kwaliteitsniveau van de uitvoering zoals bedoeld in de Verordening Kwaliteitsregels Peuterspeelzaalwerk, zijnde:- Ambitieniveau 0: Spelen en ontmoeten;- Ambitieniveau 1: Als ambitieniveau 0, plus ontwikkelen en signaleren;- Ambitieniveau 2: Als ambitieniveau 1, plus ondersteunen.

2. Bezettingsgraad

:

Het over een kalenderjaar bereken­de gemid­deld aantal bezet­te kindplaatsen dan wel peuter­plaatsen uitgedrukt in een percen­ta­ge van de capaciteit.

3. Capaciteit

:

Het maximum aantal kindplaatsen dan wel peuterplaatsen waar­voor de subsidieontvanger opvang kan bieden en waarvoor het college subsi­die verleent.

4. Dagdeel peuterspeel-zaalwerk

:

Een periode peuterspeelzaalwerk in een peuterspeelzaal van maximaal 3,5 uur.

5. Hele dagopvang

:

Opvang in een kindercentrum van kinderen van 0 tot 4 jaar gedu­rende ten minste 9 en ten hoogste 12 aaneenge­sloten uren per etmaal.

6. Kindercentrum

:

Een ruimtelijke voorziening voor kinderopvang zoals bedoeld in de Wet Kinderopvang.

7. Kinderopvang

:

Het bedrijfsmatig of op andere wijze dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.

8. Kindplaats

:

Een rekeneenheid waarbij een kind geduren­de alle werk- of studie­dagen van de week wordt opgevan­gen.

9. Landelijke ouderbijdragentabel

:

De jaarlijks door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangepaste landelijk geldende ouderbijdragentabel zoals bedoeld in de Wet Kinderopvang.

10. Peuterspeelzaal

:

Een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt.

11. Peuterspeelzaalwerk

:

Het bieden van speelgelegenheid aan kinde­ren van twee tot vier jaar gedurende een of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur met als doel de ontwikkeling van kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen.

12. Plusfunctie

:

Doelgerichte, bewuste, systematische en proces­matige activi­tei­ten gericht op vroegtij­dige onder­kenning, signalering en bestrij­ding van ontwikke­lingsach­terstanden.

13. Risicofactoren

:

Omgevingsfactoren waardoor kinderen ten opzichte van hun leeftijdsgenoten een groter risico lopen op ontwikkelingsachterstand, zijnde:

14. Risicogroepen

:

Kinderen die te maken hebben met risicofactoren.

 

 

15. Verordening Kwaliteitsregels Peuterspeelzaalwerk

:

De gemeentelijke verordening waarin de kwaliteit van de uitvoering van het peuterspeelzaalwerk wordt geregeld.

16. Vervolgaanvraag

:

Een subsidieaanvraag voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten als waarvoor het college in de beide direct voorafgaande kalenderjaren subsidie heeft verleend.

17. Wet Kinderopvang

:

De landelijke wetgeving die de kwaliteit en de financiering regelt van de kinderopvang met ingang van 1 januari 2005.

Paragraaf 2 Peuterspeelzaalwerk en VVE-programma,s

Artikel 1 Begripsbepalingen

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

  • 1.

    Het college kan aan instellingen voor peuterspeelzaalwerk of kinderopvang subsidie verlenen voor de uitvoering van basisontwikkelingsprogramma’s.

  • 2.

    Het college kan aan instellingen voor peuterspeelzaalwerk of kinderopvang subsidie verlenen voor de uitvoering van VVE-programma’s.

  • 3.

    Het college kan aan de koepelorganisatie voor peuterspeelzaalwerk een subsidie verlenen voor de ombouw van het in de jaren tot en met 2010 uitgevoerde peuterspeelzaalwerk tot activiteiten zoals genoemd in de leden 1 en 2 van dit artikel (frictiekosten).

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

  • 1.

    De subsidie voor basisontwikkelingsprogramma’s bedraagt op jaarbasis ten hoogste € 6,36 per uur per kind tot een maximum van 758 kinderen.

  • 2.

    De subsidie voor VVE-programma’s bedraagt op jaarbasis ten hoogste € 7,44 per uur per kind tot een maximum van 532 kinderen als de ouders niet in aanmerking komen voor kinderopvang-toeslag.

  • 3.

    De subsidie voor VVE-programma’s bedraagt op jaarbasis ten hoogste € 1,08 per doelgroepkind als de ouders wel in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag.

  • 4.

    De subsidie voor de in artikel 2 lid 3 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de naar het oordeel van het college noodzakelijke frictiekosten minus de daarop betrekking hebbende baten.

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    Voor basisontwikkelingsprogramma’s:

    • a.

      Voor de in artikel 2 lid 1 genoemde activiteiten bedraagt voor het kalenderjaar 2011 het subsidieplafond € 880.000 voor vervolgaanvragen en € 140.000 voor overige aanvragen.

    • b.

      Als het totaal van de overige aanvragen hoger is dan € 140.000 wordt dit bedrag naar evenredigheid over de in aanmerking komende aanvragen verdeeld.

  • 2.

    Voor VVE-programma’s:

    • a.

      Het subsidieplafond voor de in artikel 2 lid 2 genoemde activiteiten bedraagt voor het kalenderjaar 2011 € 1.116.000 voor vervolgaanvragen en € 728.000 voor vervolgaanvragen.

    • b.

      Als het totaal van de overige aanvragen hoger is dan € 728.000 wordt dit bedrag naar evenredigheid over de in aanmerking komende aanvragen verdeeld.

  • 3.

    Het subsidieplafond voor de in artikel 2 lid 3 bedoelde frictiekosten bedraagt voor het kalenderjaar 2011 € 200.000. Dit budget is uitsluitend bedoeld voor de instelling aan wie in de jaren tot en met 2010 subsidie was verleend voor peuterspeelzaalwerk.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

  • 1.

    De uiterste datum waarop een aanvraag om subsidieverlening bij het college moet zijn ingediend is 31 december vóór het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2.

    De aanvraag om subsidieverlening moet zijn voorzien van:

    • 1.

      een opgave van het aantal kinderen c.q. doelgroepkinderen voor wie de activiteiten worden uitgevoerd, gerubriceerd naar wijk.

    • 2.

      een beschrijving van het uit te voeren VVE-programma zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 tot en met 7.

Artikel 6 Nadere verplichtingen

  • 1.

    Het activiteitenplan moet zijn voorzien van informatie over:

    • a.

      de spreiding van de activiteiten over de wijken van de stad Groningen;

    • b.

      het bereik van de activiteiten uitgedrukt in aantallen kinderen c.q. doelgroepkinderen en uitgedrukt in een percentage van het totale aantal kinderen c.q. doelgroepkinderen;

    • c.

      het te volgen VVE-programma als de aanvraag de uitvoering van VVE-programma’s betreft.

  • 2.

    De subsidieontvanger moet voldoen aan de kwaliteitseisen zoals vastgelegd in de geldende Verordening Kwaliteitseisen Peuterspeelzaalwerk.

  • 3.

    De subsidieontvanger heft een ouderbijdrage:

    • a.

      voor basisontwikkelingsprogramma’s conform de in het Uitvoeringsplan opgenomen ouderbijdragentabel;

    • b.

      voor VVE-programma’s conform de bepalingen van de wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie.

  • 4.

    De subsidieontvanger is verplicht de in lid 3 bedoelde ouderbijdragen af te dragen aan het college.

  • 5.

    Er zitten niet meer dan 16 kinderen in één groep.

  • 6.

    Per groep zijn ten minste twee volledig gecertificeerde (PW3) leidsters inclusief kennis van VVE werkzaam.

  • 7.

    De subsidieontvanger stemt zijn activiteiten af met andere voorschoolse voorzieningen voor zover het college dat bij beschikking heeft bepaald.

  • 8.

    Een basisontwikkelingsprogramma wordt uitgevoerd gedurende:

    • a.

      drie uur per dagdeel;

    • b.

      twee dagdelen per week;

    • c.

      40 weken per jaar.

  • 9.

    Een VVE-programma wordt uitgevoerd gedurende:

    • a.

      12 uur per week;

    • b.

      maximaal drie uur per dagdeel;

    • c.

      40 weken per jaar.

Artikel 7 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college weigert een subsidieaanvraag voor basisontwikkelingsprogramma’s:

    • a.

      als die niet afkomstig is van een instelling voor peuterspeelzaalwerk of kinderopvang;

    • b.

      voor zover die aanvraag betrekking heeft op:

      • i.

        meer dan het in artikel 3 lid 1 genoemde aantal kinderen;

      • ii.

        kinderen van ouders die in aanmerking komen voor een kinderopvangtoeslag volgens de Wet Kinderopvang.

  • 2.

    Het college weigert een subsidieaanvraag voor VVE-programma’s:

    • a.

      als die niet afkomstig is van een instelling voor peuterspeelzaalwerk of kinderopvang;

    • b.

      voor zover die betrekking heeft op:

      • i.

        andere dan doelgroepkinderen;

      • ii.

        meer dan het in artikel 3 lid 2 genoemde aantal kinderen.

Artikel 8 Overige bepalingen

Deze paragraaf kan worden aangehaald als de regeling Peuterspeelzaalwerk en VVE-programma’s.

Afdeling 8 Maatschappelijke dienstverlening

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepaling

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

1. Hulpverlening

:

Hulp bij problemen van immateriële en ma­terië­le aard.

2. Migranten

:

Niet-westerse allochtonen met als herkomstland, van de persoon zelf of één van zijn ouders, Turkije of een land buiten Europa met uitzondering van Indonesië, Japan, Australië, Nieuw-Zeeland, Canada en de Verenigde Staten van Noord-Amerika.

3. Vrijwilliger

:

Iemand die werk verricht in georganiseerd ver­band, onver­plicht en onbetaald, ten be­hoeve van anderen in de samen­le­ving.

4. Cliëntgerichte hulpverlening

:

Het begeleiden en ondersteunen van een cliënt gericht op behoud dan wel herstel van sociale vaardigheden.

5. Dienstverlening

:

Het verrichten van concrete diensten ten behoeve van een cliënt.

6. Informatie en advies

:

Het geven van (juridische) informatie en advies aan een cliënt of groepen cliënten.

7. Voorlichting

:

Het geven van (juridische) voorlichting aan burgers en specifieke groepen.

8. Consultatie

:

Het beschikbaar zijn voor vrijwilligers en beroepskrachten van andere organisaties voor advies ten behoeve van de hulpverlening.

9. Signalering

:

Het op basis van cliëntgerichte hulpverlening signaleren van ontwik­kelingen in hulpvragen en bij (groepen) cliënten ten behoeve van interne en externe beleidsont­wikkeling.

10. Preventie

:

Het uitvoeren van activiteiten gericht op het voorkomen van het ontstaan van hulpvragen.

11. Vervolgaanvraag

:

Een subsidieaanvraag voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten als waarvoor het college in de beide direct voorafgaande kalenderjaren subsidie heeft verleend.

Paragraaf 2 Maatschappelijke en juridische dienstverlening

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

  • 1.

    Het college kan subsidie verlenen ter uitvoering van onderstaande functies:

    • a.

      Cliëntgerichte hulpverlening

    • b.

      Dienstverlening

    • c.

      Informatie en advies

    • d.

      Voorlichting

    • e.

      Consultatie

    • f.

      Signalering

    • g.

      Preventie.

  • 2.

    Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten en projecten op door de raad benoemde aandachtsgebieden.

  • 3.

    Het staat de subsidieontvanger vrij om binnen een nader door het college aan te geven bandbreedte gedurende het subsidietijdvak andere activiteiten uit te voeren dan in de beschikking tot subsidieverlening is bepaald mits deze activiteiten passen binnen de in lid 1 genoemde functies en mits de subsidieontvanger in staat is deze activiteiten voor de verleende subsidie uit te voeren.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    Voor de in artikel 2 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan het in de begroting corresponderend bedrag onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt dan is de verdeling hiervan als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als bovenstaande verdeelwijze leidt tot overschrijding van het subsidieplafond dan wordt dit naar evenredigheid over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld;

    • c.

      resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:

  • 1.

    1 oktober van het voorafgaande jaar voor een vervolgaanvraag en

  • 2.

    8 weken voor het begin van de activiteiten voor overige subsidieaanvragen.

Artikel 6 Nadere verplichtingen

  • 1.

    Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      gegevens over de frequentie waarmee de activiteiten worden uitgevoerd;

    • c.

      gegevens over de spreiding van de activiteiten.

  • 2.

    De activiteiten moeten voor een nader door het college te bepalen gedeelte worden uitgevoerd ten behoeve van migranten.

  • 3.

    Ingetrokken.

Paragraaf 3 Rechtswinkels

Artikel 7 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan subsidie verlenen ter uitvoering van onderstaande functies:

  • 1.

    Voorlichting

  • 2.

    Informatie en advies.

Artikel 8 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in artikel 7 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 9 Subsidieplafond

  • 1.

    Voor de in artikel 7 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan het in de begroting corresponderende bedrag onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt dan is de verdeling hiervan als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als bovenstaande verdeelwijze leidt tot overschrijding van het subsidieplafond dan wordt dit naar evenredigheid over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld;

    • c.

      resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

     

Artikel 10 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:

  • 1.

    1 oktober van het voorafgaande jaar voor een vervolgaanvraag en

  • 2.

    8 weken voor het begin van de activiteiten voor overige subsidieaanvragen.

Artikel 11 Nadere verplichtingen

  • 1.

    Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      gegevens over de frequentie waarmee de activiteiten worden uitgevoerd;

    • c.

      gegevens over de eigen bijdragen van cliënten waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd.

Paragraaf 4 Slachtofferhulp

Artikel 12 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan subsidie verlenen ter uitvoering van onderstaande functies.

  • 1.

    Dienstverlening

  • 2.

    Voorlichting

  • 3.

    Preventie

  • 4.

    Informatie en advies

  • 5.

    Signalering.

Artikel 13 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in artikel 12 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 14 Subsidieplafond

  • 1.

    Voor de in artikel 12 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan het in de begroting corresponderende bedrag onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt dan is de verdeling hiervan als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als bovenstaande verdeelwijze leidt tot overschrijding van het subsidieplafond dan wordt dat naar evenredigheid over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld;

    • c.

      resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 15 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:

  • 1.

    1 oktober van het voorafgaande jaar voor een vervolgaanvraag en

  • 2.

    8 weken voor het begin van de activiteiten voor overige subsidieaanvragen.

Artikel 16 Nadere verplichtingen

  • 1.

    Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      gegevens over de frequentie waarmee de activiteiten worden uitgevoerd;

    • c.

      gegevens over de eigen bijdragen van cliënten waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd.

  • 2.

    De activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend moeten door vrijwilligers worden uitgevoerd.

Afdeling 9 Jongerenwerk en jeugdhulpverlening

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Afstemming/coördinatie

:

Het bevorderen van intersecto­raal beleid door het reali­seren van samen­werking tussen over­heden, (zelf)orga­ni­saties en spe­cifieke categorieën en/of groe­pen.

b. Begeleiding

:

Het begeleiden en ondersteunen van cliënten gericht op behoud dan wel herstel van sociale vaardigheden.

c. Belangenbehartiging/ activering

:

Het bevorderen van actieve li­chamelij­ke en geestelijke partici­pa­tie al dan niet in collec­tief verband bij ontwik­ke­lingen in en vorm­ge­ving van de sa­menleving in het alge­meen en de ei­gen leef-, woon- en werksi­tua­tie in het bijzon­der.

d. Cultuur/creativiteit

:

Het bevorderen van deelne­ming van indivi­duen en/of groe­pen aan cultuuruitin­gen, gericht op creatieve ont­plooiing, niet-pro­fes­sio­ne­le kunst­beoe­fening en/of kunst­beleving.

e. Dienstverlening/voorlichting

:

Het bevorderen van zelfred­zaamheid door het geven van infor­matie of ad­vies, het verlenen van concrete dien­sten en/of het doorverwij­zen bij vragen of problemen van per­soonlijke of maat­schap­pelijke aard.

f. Huiskamerproject

:

Geïndiceerde naschoolse activiteiten en sociaal-culturele activiteiten gericht op kinderen uit groep 7 en 8 van het basisonderwijs en het eerste jaar van het voortgezet onderwijs.

g. Jongerencentrum

:

Een laagdrempelige algemeen toegankelij­ke accommodatie bedoeld voor de uitvoe­ring van sociaal-cultureel werk ten be­hoeve van jeugdi­gen in de leeftijd tot en met 23 jaar woonachtig in de gemeente Groningen.

h. Kinderactiviteiten

:

Activiteiten ter uitvoering van de in artikel 2 lid 1 genoemde functies, die gericht zijn op kinderen in de leeftijd van 0 tot en met 12 jaar;

i. Ontmoeting/recreatie

:

Het bevorderen van contacten tussen individuen en/of groepen gericht op ontspanning, gezellig­heid en/of ken­nis­making met door anderen gehanteerde normen en waar­den.

j. Opvang

:

Het besteden van aandacht aan indivi­duen en/of groepen beho­rend tot bij­zondere categorieën gericht op aanvul­lingen van gesignaleer­de (maat­schap­pelijke) tekorten niet zijnde voorschoolse opvang, tussen de middag opvang, peuterspeelzaalwerk of opvang zoals bedoelt in de Wet Kinderopvang.

k. Preventie

:

Activiteiten gericht op het voorkomen van hulpvragen.

l. Signalering

:

Het op basis van cliëntgerichte hulpverlening signaleren van ontwik­kelingen in hulpvragen en bij (groepen) cliënten ten behoeve van interne en externe beleidsont­wikkeling.

m. Sociaal-culturele activiteiten

:

Activiteiten die gericht zijn op:

n. Tieneropvangprojecten

:

Naschoolse activiteiten en sociaal-culturele activiteiten gericht op kinderen van het eerste en het tweede jaar van het voortgezet onderwijs

o. Vervolgaanvraag

:

Een aanvraag voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten waarvoor het college ook in de twee direct voorafgaande kalenderjaren subsidie heeft verleend.

p. Vorming/educatie

:

Het bevorderen van kennis, inzicht en vaar­digheden van individuen en/of groepen ter wille van een verbetering van het per­soonlijk en algemeen maat­schappelijk

functio­neren.

Paragraaf 2 Jongerenwerk

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

  • 1.

    Het college kan subsidie verlenen voor sociaal-culturele activiteiten ter uitvoering van onderstaande functies:

    • a.

      ontmoeting/recreatie;

    • b.

      vorming/educatie;

    • c.

      cultuur/creativiteit;

    • d.

      dienstverlening/voorlichting;

    • e.

      belangenbehartiging/activering;

    • f.

      opvang;

    • g.

      afstemming/coördinatie;

    • h.

      signalering;

    • i.

      sport;

    • j.

      begeleiding;

    • k.

      preventie,

    mits deze activiteiten zijn gericht op jeugdigen in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar.

  • 2.

    Het college kan subsidie verlenen voor huiskamerprojecten en tieneropvangprojecten.

  • 3.

    Het college kan subsidie verlenen voor kinderactiviteiten.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    Voor de in artikel 2 genoemde activiteiten zijn de subsidieplafonds gelijk aan de in de begroting hiervoor opgenomen bedragen onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan de subsidieplafonds dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze over nadien ontvangen subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:

  • a.

    1 oktober van het voorafgaande kalenderjaar voor vervolgaanvragen en

  • b.

    8 weken voor het begin van de activiteiten voor overige subsidieaanvragen.

Artikel 6 Nadere verplichtingen

  • 1.

    Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      gegevens over de deelname aan de activiteiten;

    • c.

      gegevens over de frequentie waarmee de activiteiten worden uitgevoerd.

  • 2.

    De subsidieontvanger voert een preventief beleid dat erop is gericht om door de doelgroep veroorzaakte overlast zoveel mogelijk te beperken.

  • 3.

    In het activiteitenverslag moet de subsidieontvanger aangeven hoe de in beide vorige leden beschreven verplichtingen worden ingevuld.

Paragraaf 3 Jeugdhulpverlening

Artikel 7 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten ter uitvoering van onderstaande functies:

  • a.

    afstemming/coördinatie;

  • b.

    informatie en advisering;

  • c.

    dienstverlening;

  • d.

    consultatie;

  • e.

    crisisinterventie;

  • f.

    begeleiding;

  • g.

    hulpverlening;

  • h.

    preventie;

  • i.

    signalering.

Artikel 8 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in artikel 7 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 9 Subsidieplafond

  • 1.

    Voor de in artikel 7 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan het in de begroting corresponderende bedrag onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze over nadien ontvangen subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 10 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:

  • a.

    1 oktober van het voorafgaande kalenderjaar voor vervolgaanvragen en

  • b.

    8 weken voor het begin van de activiteiten voor overige subsidieaanvragen.

Artikel 11 Nadere verplichtingen

  • 1.

    Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      gegevens over spreiding, frequentie en duur van de activiteiten;

    • b.

      een beschrijving van de activiteiten per doelgroep afzonderlijk.

  • 2.

    De subsidieontvanger voert een preventief beleid dat erop is gericht om door de doelgroep veroorzaakte overlast zoveel mogelijk te beperken.

  • 3.

    In het activiteitenverslag moet de subsidieontvanger aangeven hoe de in beide vorige leden beschreven verplichtingen worden ingevuld

Paragraaf 4 Stedelijke jongerencentra

Artikel 12 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan aan besturen van jongerencentra subsidie verlenen voor activiteiten ter uitvoering van onderstaande functies:

  • a.

    ontmoeting/recreatie;

  • b.

    vorming/educatie;

  • c.

    cultuur/creativiteit - in afwijking op artikel 1 van deze afdeling wordt hieronder verstaan het bieden van ondersteuning aan jongeren in de leeftijd tot 20 jaar die interesse hebben in doelgerichte activiteiten op technisch en creatief gebied met het doel hun ontwikkeling naar zelfstandigheid te bevorderen;

  • d.

    dienstverlening/voorlichting;

  • e.

    belangenbehartiging/activering;

mits deze activiteiten zijn gericht op jeugdigen in de leeftijd tot en met 23 jaar.

 

Artikel 13 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in artikel 12 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 14 Het subsidieplafond

  • 1.

    Voor de in artikel 12 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan het in de begroting corresponderende bedrag onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze over nadien ontvangen subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 15 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:

  • a.

    1 oktober van het voorafgaande kalenderjaar voor vervolgaanvragen en

  • b.

    8 weken voor het begin van de activiteiten voor overige subsidieaanvragen.

Artikel 16 Nadere verplichtingen

  • 1.

    Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      gegevens over frequentie en duur van de activiteiten;

    • b.

      gegevens over de verwachte in- en uitstroom van deelnemers aan de activiteiten.

  • 2.

    De subsidieontvanger voert een preventief beleid dat erop is gericht om door de doelgroep veroorzaakte overlast zoveel mogelijk te beperken. In het activiteitenverslag moet de subsidieontvanger aangeven hoe deze verplichting wordt ingevuld.

Afdeling 10 Ouderenbeleid

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

1. Lid

:

Iemand die op 31 december voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd gedurende twee jaren als lid staat ingeschreven in het ledenbestand van een ouderenbond.

2. Ouderenbond

:

Vereniging voor de behartiging van de algemene belangen van ouderen.

3. SOOG

:

Het Stedelijk Overleg Ouderenbonden Groningen.

4. Vervolgaanvraag

:

Een subsidieaanvraag voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten als waarvoor het college in de twee direct voorafgaande kalenderjaren subsidie heeft verleend.

Paragraaf 2 Ouderenbonden

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

  • 1.

    Het college kan aan ouderenbonden subsidie verlenen voor activiteiten gericht op de behartiging van gezamenlijke belangen van hun leden.

  • 2.

    Het college kan aan het S.O.O.G. subsidie verlenen voor activiteiten ter bevordering van de samenwerking tussen de bij het samenwerkingsverband aangesloten ouderenbonden.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

  • 1.

    Per kalenderjaar is de subsidie voor de in artikel 2 lid 1 genoemde activiteiten gelijk aan het subsidieplafond voor deze activiteiten gedeeld door het totale aantal leden van de ouderenbonden in de gemeente Groningen

  • 2.

    De subsidie voor de in artikel 2 lid 2 genoemde activiteiten bedraagt:

    • a.

      maximaal 100% van de noodzakelijke huisvestingskosten;

    • b.

      maximaal 100% van de noodzakelijke salariskosten van een steunfunctionaris voor ten hoogste een nader door het college te bepalen aantal uren.

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    Voor de in artikel 2 genoemde activiteiten zijn de subsidieplafonds gelijk aan de hiervoor in de begroting opgenomen bedragen onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Als het totaal van de aanvragen de subsidieplafonds overschrijdt dan is de verdeling hiervan als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:

  • 1.

    1 oktober van het voorafgaande jaar voor een vervolgaanvraag en

  • 2.

    8 weken voor het begin van de activiteiten voor overige subsidieaanvragen.

Afdeling 11 Maatschappelijke en vrouwenopvang, verslavingszorg en overlastbestrijding

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

 

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

1. 24 Uurs opvang

:

Opvang gedurende één of meerdere etma­len van de hiervoor in lid 1 genoemde per­sonen.

2. Begeleiding

:

Ondersteunen van de cliënt gericht op behoud dan wel herstel van maat­schappelijk functione­ren.

3. Behandeling

:

Het aanbieden van intensieve en gespecialiseerde hulp gericht op herstel van de zelfred­zaamheid van de cliënt.

4. Beleidsadvisering

:

Het geven van adviezen over ontwikkelingen en/of trends met betrek­king tot verslavings­pro­ble­matiek op basis van signalering, onderzoek en dergelijke.

5. Bestuurlijk overleg

:

Periodiek overleg tussen burgemeesters, wet­houders c.q. andere bestuurders van de gemeenten van de provincie Groningen over de beleidskaders van de regio maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingszorg.

6. Consultatie

:

Het geven van adviezen of consulten op aanvraag aan hulpverleners/me­dewer­kers van andere instan­ties.

7. Coördinatie en afstemming

:

Het uitvoeren van coördinatie en afstemming van hulpverlening, waarbij meerde­re instanties zijn be­trokken.

8. Crisishulpverlening

:

Het verlenen van onmiddellijke hulp bij een psychi­sche of lichamelijke crisis van een verslaafde.

9. Dagopvang

:

Opvang overdag van de in lid 13 onder c ge­noemde personen, niet zijnde 24-uurs opvang.

10. Deskundigheidsbevordering

:

Het vergroten van kennis en vaardigheden over verslaving en versla­vingsproble­matiek bij intermedi­airs.

11. Doelgroep

:

a. Personen die dakloos zijn, thuisloos of marginaal gehuisvest;

b. Personen in een acute en ernstige crisis;

c. Zwerfjongeren;

d. Vrouwen die het slachtoffer zijn van bedreiging, mishandeling dan wel vrouwenhandel;

e. Personen die verslaafd zijn en bij wie tevens sprake is van achterstandsstituaties;

f. Risicogroepen;

12. Maatschappelijk herstel

:

Het aanbieden van activiteiten gericht op het (her­nieuwd) deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.

13. Nachtopvang

:

Opvang ’s nachts van de in lid 1 onder a en c ge­noemde personen niet zijnde 24-uurs opvang.

14. Nazorg

:

Het bieden van ondersteuning na afloop van een klinische of deeltijdbe­handeling.

15. Opvang en zorg

:

Het bieden van een tijdelijke verblijfplaats en/of elementaire hulpverle­ning.

16. Outreachende hulpverlening

:

Actieve benadering van potentiële klanten die erop gericht is om de doelgroep toe te leiden naar een gestructureerd hulpaanbod.

17. Overlast

:

Gevoelens van onveiligheid bij burgers in de samenle­ving als gevolg van confrontatie met verloedering, met irritant, hinderlijk en onaan­gepast gedrag, met geweld en be­dreiging, met crimi­nali­teit evenals

met ongewenste annexa­tie van openbare ruim­ten, mogelijkerwijs

lei­dend tot economi­sche schade, daling van het voorzieningen­ni­veau en/of aantasting van de leefbaar­heid.

18. Preventie

:

Het uitvoeren van activiteiten die erop gericht zijn bij risicogroepen verslaving te voorkomen.

19. Psychosociale begeleiding

:

Het begeleiden en ondersteunen van personen gericht op behoud dan wel herstel van sociale vaar­dighe­den.

20. Psychosociale behandeling

:

Het aanbieden van intensieve en gespecialiseerde hulp gericht op behoud dan wel herstel van de zelfred­zaamheid.

21. Risicogroep

:

Groep individuen die extra ontvankelijk is voor verslaving.

22. Verblijf

:

Het beschikbaar stellen van huisvesting in de vorm van dagopvang, nachtopvang en/of 24 uurs opvang en crisisopvang.

23. Verslaving

:

Psychische en fysieke afhankelijkheid van alcohol, drugs, medicijnen en/of gokken.

24. Vervolgaanvraag

:

Een subsidieaanvraag voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten als waarvoor het college in de twee direct voorafgaande kalenderjaren subsidie heeft verleend.

25. Voorlichting, informatie en advies

:

Het geven van informatie aan het algemene publiek over verslaving en de behandeling daarvan.

26. Zelfhulpgroep

:

Een groep lotgenoten die gezamenlijk ver­bete­ring tracht aan te brengen in hun eigen proble­matiek met be­trekking tot vrouwenopvang, maatschappelijke opvang, verslavingszorg en overlastbestrijding.

27. Zorgverlening

:

Het beschikbaar stellen van faciliteiten waarmee voor­zien kan worden in zelfzorg, dan wel het daadwerke­lijk verlenen van (fysieke) zorg.

 

Paragraaf 2 Maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, verslavingszorg en overlastbestrijding

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

  • 1.

    Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten ter uitvoering van onderstaande functies:

    • a.

      Verblijf

    • b.

      Zorgverlening

    • c.

      Psychosociale begeleiding

    • d.

      Outreachende hulpverlening

    • e.

      Opvang en zorg

    • f.

      Crisishulpverlening

    • g.

      Begeleiding

    • h.

      Behandeling

    • i.

      Nazorg

    • j.

      Maatschappelijk herstel

    • k.

      Consultatie

    • l.

      Coördinatie en afstemming

    • m.

      Deskundigheidsbevordering

    • n.

      Preventie

    • o.

      Voorlichting, informatie en advies

    • p.

      Beleidsadvisering

    • q.

      Zelfhulpgroep

    • r.

      Psychosociale behandeling.

  • 2.

    Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten of projecten op door de raad aangewezen aandachtsgebieden.

  • 3.

    Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten met als doel het voorkomen en/of verminderen van door burgers ervaren overlast.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    Voor de in artikel 2 genoemde activiteiten zijn de subsidieplafonds gelijk aan de in de begroting corresponderende bedragen onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Het college kan een deel van de subsidieplafonds reserveren voor specifiek door het college aan te wijzen activiteiten maatschappelijke opvang en vrouwenopvang.

  • 3.

    Als het totaal van de aanvragen de respectievelijke subsidieplafonds overschrijdt dan is de verdeling van deze subsidieplafonds als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als bovenstaande verdeelwijze leidt tot overschrijding van de respectievelijke subsidieplafonds dan worden deze naar evenredigheid over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld;

    • c.

      resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:

  • 1.

    1 oktober van het voorafgaande jaar voor een vervolgaanvraag en

  • 2.

    8 weken voor het begin van de activiteiten voor overige subsidieaanvragen.

Artikel 6 Nadere verplichtingen

  • 1.

    Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      een groepering van de activiteitenbeschrijvingen per doelgroep;

    • c.

      een beschrijving van de wijze waarop inhoud wordt gegeven aan het in het volgende lid bedoelde preventieve beleid;

  • 2.

    De subsidieontvanger voert een preventief beleid dat erop is gericht:

    • a.

      het aantal daklozen en de duur van de dakloosheid zoveel mogelijk te verminderen;

    • b.

      het aantal verslaafden en de duur van de verslaving zoveel mogelijk te verminderen;

    • c.

      de door de doelgroepen veroorzaakte overlast zoveel mogelijk te beperken. De subsidieontvanger onderhoudt hiertoe contacten met instellingen die zich op dezelfde doelgroepen richten, met omwonenden en hun belangenbehartigers, met omwonende organisaties en met de politie;

    • d.

      het aantal slachtoffers van huiselijk geweld zoveel mogelijk te verminderen en het herstel zo veel mogelijk te bevorderen.

Paragraaf 3 Zelfhulpgroepen of vertegenwoordigers van belangengroepen in de verslavingszorg, maatschappelijke opvang en vrouwenopvang

Artikel 8 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan aan zelfhulpgroepen subsidie verlenen voor activiteiten met als doel om over hun problematiek voortvloeiend uit verslaving, dakloosheid of huiselijk geweld onderlinge contacten te hebben en ervaringen uit te wisselen.

Artikel 9 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in artikel 8 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 10 Studieplafond

  • 1.

    Voor de in artikel 8 genoemde activiteiten zijn de subsidieplafonds gelijk aan de in de begroting corresponderende bedragen onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Als het totaal van de aanvragen de respectievelijke subsidieplafonds overschrijdt dan is de verdeling van deze subsidieplafonds als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als bovenstaande verdeelwijze leidt tot overschrijding van de respectievelijke subsidieplafonds dan worden deze naar evenredigheid over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld;

    • c.

      resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 11 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:

  • 1.

    1 oktober van het voorafgaande jaar voor een vervolgaanvraag en

  • 2.

    8 weken voor het begin van de activiteiten voor overige subsidieaanvragen.

Artikel 12 Nadere verplichtingen

Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

  • 1.

    een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

  • 2.

    gegevens over de frequentie waarmee de activiteiten worden uitgevoerd;

  • 3.

    gegevens over de wijze waarop de activiteiten worden uitgevoerd.

Afdeling 12 Opstap, opstapje, instapje

Paragraaf  

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

1. Opstap

:

Opvoedingsondersteunend programma voor ouders en kinde­ren van groep 1 en 2 van het basisonderwijs.

2. Opstapje

:

Opvoedingsondersteunend programma voor ouders en kinde­ren van 2 en 3 jaar.

3. Instapje

:

Opvoedingsondersteunend programma voor ouders en kinde­ren van 0 en 1 jaar.

4. Opvoedingsonder-steunend programma

:

Programma van activiteiten ter vergroting van onder­wijskan­sen conform de metho­diek die door de voormalige stich­ting Averoës is ont­wikkeld en die is aangepast aan de Gro­ningse situatie.

5. Vensterschool

:

Een school als bedoeld in de gemeentelijke nota 'De Gronin­ger Vensterschool', vast­gesteld in maart 1995.

6. Vervolgaanvraag

:

Een subsidieaanvraag voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten als waarvoor het college in de twee direct voorafgaande kalenderjaren subsidie heeft verleend.

7. Groep

:

Groep van maximaal circa 15 ouders die deelnemen in een Opstap- of Opstapje-programma.

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten ter uitvoering van:

  • 1.

    het programma Opstap en Opstapje;

  • 2.

    het programma Instapje.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

  • 1.

    Voor salariskosten van activiteiten als bedoeld in lid 1 en 2 van het vorige artikel bedraagt de subsidie een nader door het college vast te stellen bedrag per groep.

  • 2.

    Als de activiteiten als bedoeld in het vorige artikel niet gedurende het gehele kalenderjaar worden uitgevoerd, wordt de subsidie naar evenredigheid verminderd.

  • 3.

    De op grond van beide vorige leden berekende subsidie kan worden verhoogd met maximaal 100% van de kosten van materialen.

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    Voor de in artikel 2 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt dan is de verdeling hiervan als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als bovenstaande verdeelwijze leidt tot overschrijding van het subsidieplafond dan wordt dat naar evenredigheid over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld;

    • c.

      resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is 13 weken voor het begin van de activiteiten.

Artikel 6 Nadere verplichtingen

Het werkplan en het activiteitenverslag moeten gegevens bevatten over:

  • a.

    het opleidingsniveau van ouders en/of verzorgers;

  • b.

    het aantal ouders en/of verzorgers dat met de activiteiten wordt bereikt;

  • c.

    het land van herkomst;

  • d.

    het aantal eenoudergezinnen;

  • e.

    de wijk of buurt waarin de ouders en/of verzorgers en de kinderen woonachtig zijn.

Afdeling 13 Incidentele activiteiten cultuur

Artikel 1 Begripsbepalingen

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan subsidie verlenen als bijdrage in de kosten van activiteiten die een positieve bijdrage leveren aan het culturele klimaat in de provincie Groningen, aanvullend zijn op het aanbod en van voldoende artistieke kwaliteit zijn.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

  • 1.

    De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal eenderde deel van de noodzakelijke kosten.

  • 2.

    Een aanvrager kan per kalenderjaar niet voor meer dan € 15.000 aan subsidie op grond van deze afdeling in aanmerking komen.

  • 3.

    Het college kan in uitzonderlijke gevallen afwijken van het bepaalde in het vorige lid.

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    Per kalenderjaar is het subsidieplafond voor de in artikel 2 genoemde activiteiten gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag..

  • 2.

    Het college reserveert een deel van het subsidieplafond voor de subsidiëring van instellingen zoals aangewezen in hoofdstuk 4 van de Cultuurnota.

  • 3.

    Overschotten op dit gereserveerde deel vloeien weer terug naar het subsidieplafond zodra de in artikel 5 bedoelde uiterste aanvraagdatum is verstreken.

  • 4.

    Het college kan per kalenderjaar een of meer indienperioden vaststellen.

  • 5.

    Het college kan per indienperiode een deelbudget vaststellen.

  • 6.

    Het college kan een eventueel overschot op een deelbudget toevoegen aan een deelbudget van een daaropvolgende indienperiode.

  • 7.

    Het vorige lid is niet van toepassing:

    • a.

      op een eventueel overschot op het deelbudget van de laatste indienperiode van een kalenderjaar;

    • b.

      als het college in een kalenderjaar slechts een indienperiode heeft vastgesteld.

  • 8.

    Het college brengt in de op tijd ingediende subsidieaanvragen voor de in artikel 2 genoemde activiteiten een rangschikking aan waarbij de aanvragen hoger worden gerangschikt naarmate ze beter voldoen aan de in de subsidiewijzer genoemde criteria.

  • 9.

    Het college kan besluiten om de behandeling van een subsidieaanvraag uit te stellen tot een volgende indienperiode mits het college met in achtneming van de daarvoor geldende termijn de gelegenheid heeft een besluit te nemen voordat de activiteit wordt uitgevoerd.

  • 10.

    De verdeling van een in lid 2 van dit artikel bedoeld deelbudget geschiedt op basis van de in de lid 8 van dit artikel bedoelde rangschikking.

  • 11.

    In uitzonderlijke gevallen kan het college besluiten om subsidie te verlenen voor de in artikel 2 genoemde activiteiten in afwijking van de in lid 8 bedoelde rangschikking. Het college motiveert in deze gevallen zijn besluit.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

  • 1.

    De aanvraag moet 13 weken voor het begin van een activiteit zijn ingediend.

  • 2.

    Het college maakt de indienperioden bij subsidiewijzer bekend.

  • 3.

    Het college beslist binnen 13 weken na sluitingsdatum van een indienperiode.

     

Artikel 6 Nadere verplichtingen

  • 1.

    De subsidieontvanger is verplicht een naar het oordeel van het college redelijke financiële eigen bijdrage te leveren aan de uitvoering van de activiteiten.

  • 2.

    Voorzover van toepassing is de subsidieontvanger verplicht een naar het oordeel van het college redelijk bedrag als entree te heffen van de bezoekers van de activiteit.

  • 3.

    De in artikel 2 genoemde activiteiten dienen openbaar toegankelijk te zijn.

  • 4.

    De subsidieontvanger is verplicht om de relatie aan te geven tussen de activiteiten waarvoor op grond van deze afdeling subsidie wordt gevraagd en zijn reguliere activiteiten als hij daarvoor subsidie ontvangt krachtens een andere afdeling of paragraaf van deze verordening of van een derde.

  • 5.

    De subsidieontvanger die naast de activiteiten waarvoor subsidie krachtens deze afdeling wordt gevraagd tevens andere activiteiten uitvoert, dient:

    • a.

      bij de aanvraag tot subsidieverlening een begroting te voegen van al zijn baten en lasten tenzij hij deze begroting reeds eerder bij het college heeft ingediend, en

    • b.

      bij de aanvraag tot subsidievaststelling een rekening van al zijn baten en lasten tenzij hij deze rekening reeds eerder bij het college heeft ingediend.

  • 6.

    De subsidieontvanger is verplicht in publiciteitsuitingen het logo op te nemen van de Kunstraad Groningen.

  • 7.

    Subsidie wordt alleen verstrekt voor een activiteit, niet voor investeringen in goederen, materialen of huisvesting.

Artikel 7 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college weigert een aanvraag voor een in artikel 2 genoemde activiteit als:

    • a.

      die plaatsvindt buiten de provincie Groningen;

    • b.

      de subsidieontvanger niet is ingeschreven bij het Centrum Beeldende Kunst te Groningen of een vergelijkbaar instituut in een andere gemeente;

    • c.

      die activiteit plaatsvindt in het kader van een opleiding van de subsidieontvanger of een publicatie van wetenschappelijke werken en/of leermethoden;

    • d.

      het tijdsverloop tussen de dag waarop de subsidieaanvraag in bezit is van het college en de dag waarop de activiteit begint korter is dan 13 weken.

    • e.

      de subsidieontvanger een kernvoorziening of een specifieke voorziening is tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd aantoonbaar een inhoudelijke aanvulling is op de reeds structureel gesubsidieerde activiteiten van de subsidieontvanger of tenzij de kernvoorziening of specifieke voorziening van de gemeente alleen een bijdrage in de huisvestings- en/of organisatiekosten ontvangt.

  • 2.

    Het college kan voorts een subsidieaanvraag weigeren als:

    • a.

      die primair betrekking heeft op publicaties en beeld- en geluidsdragers die geen uniek kunstwerk betreffen;

    • b.

      de aanvraag primair een activiteit op het gebied van cultureel erfgoed betreft;

    • c.

      die in onvoldoende mate voldoet aan de criteria zoals genoemd in de subsidiewijzer.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel. Het college motiveert in deze gevallen zijn besluit.

Artikel 8 Overige bepalingen

  • 1.

    Het college kan besluiten een voorschot van ten hoogste 75% van de verleende subsidie uit te keren.

  • 2.

    Het college kan aan de voorschotverlening nadere voorwaarden verbinden.

  • 3.

    Deze subsidieregeling kan worden aangehaald als de regeling “Incidentele activiteiten cultuur”.

  • 4.

    Artikel 3 van afdeling 0 (Algemeen) is niet van toepassing.

     

Toelichting bij afdeling 13 - Incidentele subsidies cultuur

 

Toelichting bij afdeling 13

Afdeling 14 Subsidies amateurkunst

Artikel 1 Begripsbepalingen

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan aan statutair in de gemeente Groningen gevestigde verenigingen en stichtingen die actief zijn op het gebied van amateurkunst subsidie verlenen:

  • 1.

    in de kosten van deskundige artistieke leiding en de huur van repetitieruimten (basissubsidie);

  • 2.

    in de kosten van het gebruik van de stadsschouwburg of Oosterpoort of van andere, in de gemeente Groningen gevestigde grote podia voor zover dat gebruik bedoeld is voor eigen uitvoeringen;

  • 3.

    voor de aanschaf van instrumenten en uniformen van een vereniging of stichting die actief is op het gebied van de amateurkunst;

  • 4.

    voor investeringen in infrastructuur zoals repetitieruimtes of podia die naar het oordeel van het college ten goede komen aan de sector van de brede amateurkunst.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

  • 1.

    De subsidie voor de in lid 1 van artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt:

    • a.

      30% van honoraria voor deskundige artistieke leiding met een maximum van € 1.135 per subsidieontvanger per jaar;

    • b.

      30% van de huur van repetitieruimten met een maximum van € 454 per subsidieontvanger per jaar.

  • 2.

    De subsidie voor de in de leden 2 en 3 van artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 40% van de totale kosten.

  • 3.

    De subsidie voor de in lid 4 van artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de naar het oordeel van het college noodzakelijke kosten.

Artikel 4 Subsidieplafonds

  • 1.

    Voor de in artikel 2 genoemde activiteiten zijn de respectievelijke subsidieplafonds gelijk aan de daarvoor in de begroting opgenomen bedragen onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Deskundige artistieke leiding, huur van repetitieruimten, huur van de stadsschouwburg/Oosterpoort of andere in de gemeente Groningen gevestigde grote podia (art. 2.1 en 2.2):

    • a.

      Als het totaal van de subsidieaanvragen de respectievelijke subsidieplafonds overschrijdt dan worden deze naar evenredigheid over de op tijd ontvangen subsidieaanvragen verdeeld.

    • b.

      Als er na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze over de nadien ontvangen subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

  • 3.

    De aanschaf van instrumenten of uniformen en investeringen in infrastructuur voor de sector brede amateurkunst (art. 2.3 en 2.4):

    • a.

      Het college kan een subsidieaanvraag voorleggen aan een ad hoc commissie.

    • b.

      Als het totaal van de subsidieaanvragen het beschikbare subsidieplafond overschrijdt dan wordt dat over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de door de

      ad hoc commissie aangegeven rangorde.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag voor de in artikel 2 genoemde activiteiten in bezit moet zijn van het college is:

  • 1.

    1 december van het voorafgaande jaar voor wat betreft de leden 1 en 2;

  • 2.

    1 mei van het lopende jaar voor wat betreft de leden 3 en 4 van dat artikel.

Artikel 6 Nadere verplichtingen

  • 1.

    De subsidieontvanger dient ten minste twee maal per jaar een openbare presentatie in de gemeente Groningen te geven. Hiertoe wordt niet gerekend een presentatie, die plaatsvindt in het kader van onderwijs, als onderdeel van een levensbeschouwelijke of politieke bijeenkomst of als onderdeel van een bedrijfsactiviteit.

  • 2.

    Subsidieontvanger dient naar het oordeel van het college een redelijke contributie van de actieve leden te vragen of via andere bronnen inkomsten te genereren.

  • 3.

    De subsidieontvanger dient door middel van publiciteit ruchtbaarheid te geven aan de presentatie.

  • 4.

    De subsidieontvanger aan wie subsidie wordt verleend voor de in artikel 2 leden 1 en 2 genoemde activiteiten dient ingeschreven te zijn in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

  • 5.

    De subsidieontvanger vermeldt in zijn publiciteitsuitingen dat het project mede door subsidie van de gemeente Groningen tot stand is gekomen. De subsidieontvanger is verplicht daarbij gebruik te maken van het logo van de gemeente Groningen.

Artikel 7 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college kan een subsidieaanvraag weigeren:

    • a.

      voor de in artikel 2 lid 2 genoemde activiteiten als aan de subsidieontvanger voor datzelfde jaar niet tevens een subsidie is verleend krachtens lid 1 van dat artikel;

    • b.

      voor de in artikel 2 leden 3 en 4 genoemde activiteiten voor kosten die samenhangen met repetitieweekenden.

  • 2.

    Het college weigert een subsidie:

    • a.

      voor de in artikel 1 genoemde activiteiten als de subsidieontvanger statutair buiten de gemeente Groningen is gevestigd;

    • b.

      voor de in artikel 2 genoemde activiteiten als de subsidieontvanger onderdeel is van of gelieerd is aan rechtspersonen zonder primaire doelstellingen op het gebied van de amateurkunst.

  • 3.

    Het college kan een subsidieaanvraag voor de in artikel 2 lid 3 en 4 genoemde activiteiten weigeren als de subsidieontvanger een muziekcorps is en niet is aangesloten bij de Federatie Groninger Muziek Corpsen.

  • 4.

    Het college kan een subsidieaanvraag voor de in artikel 2 lid 4 genoemde activiteiten weigeren als de subsidieontvanger de bevordering van de amateurkunst in brede zin niet als doelstelling in zijn statuten heeft opgenomen.

Artikel 8 Overige bepalingen

  • 1.

    Het college kan een voorschot van maximaal 75% van de verleende subsidie aan de subsidieontvanger uitbetalen.

  • 2.

    Het college kan in de subsidiewijzer bijzondere bepalingen op de verlening van subsidies krachtens deze afdeling van toepassing verklaren.

  • 3.

    Het college behoudt zich het recht voor om in bijzondere gevallen af te wijken van de bepalingen in deze afdeling.

  • 4.

    Deze afdeling kan worden aangehaald als de regeling “Subsidies amateurkunst”.

Afdeling 15 Stimuleringssubsidies amateurkunst

Artikel 1 Begripsbepalingen

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan subsidie verlenen als bijdrage in de kosten voor vernieuwende of kwaliteitsverhogende producties of projecten op het gebied van amateurkunst.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 40% van de naar het oordeel van het college noodzakelijke kosten.

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2.

    Het college kan per kalenderjaar meerdere indienperioden vaststellen.

  • 3.

    Het college kan per indienperiode een deelbudget vaststellen. Het deelbudget van een indienperiode is gelijk aan het subsidieplafond gedeeld door het aantal indienperioden.

  • 4.

    Het college kan een eventueel overschot op een deelbudget toevoegen aan het deelbudget van de daaropvolgende indienperiode. Dit geldt niet voor de laatste indienperiode van het kalenderjaar.

  • 5.

    Het college brengt in de ontvangen subsidieaanvragen een rangorde aan op basis van de in de subsidiewijzer genoemde criteria.

  • 6.

    In de afweging van het college wegen eerder genoemde criteria zwaarder dan later genoemde.

  • 7.

    Als het totaal van de subsidieaanvragen voor een indienperiode hoger is dan het beschikbare subsidiebudget of hoger dan een deelbudget zoals bedoeld in lid 3 van dit artikel, dan wordt het budget over de aanvragen verdeeld op basis van de rangorde zoals beschreven in lid 5 van dit artikel.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

  • 1.

    De aanvraag moet 13 weken voor het begin van een activiteit zijn ingediend.

  • 2.

    Het college maakt de indienperioden bij subsidiewijzer bekend.

  • 3.

    Het college beslist binnen 13 weken na sluitingsdatum van een indienperiode.

Artikel 6 Nadere verplichtingen

  • 1.

    Als de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd een presentatie is, heft de subsidieontvanger een naar het oordeel van het college redelijk bedrag bij wijze van entreegeld.

  • 2.

    Als een subsidieontvanger ook subsidie ontvangt op grond van andere afdelingen dan deze geeft hij in zijn subsidieaanvraag de relatie weer tussen de activiteiten waarvoor op grond van deze afdeling subsidie wordt gevraagd en zijn overige, door de gemeente Groningen gesubsidieerde activiteiten.

  • 3.

    De activiteiten waarvoor op grond van deze afdeling subsidie wordt verstrekt, vinden plaats binnen de provincie Groningen.

  • 4.

    Als de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd een presentatie is, dan geeft de subsidieontvanger daaraan ruchtbaarheid door middel van publiciteit.

  • 5.

    Bij de voorbereiding van de activiteiten maakt de subsidieontvanger gebruik van de expertise van ter zake deskundigen. In het activiteitenplan geeft de subsidieontvanger aan hoe deze voorwaarde zal worden vervuld.

  • 6.

    De subsidieontvanger is verplicht in zijn publiciteiteitsuitingen te vermelden dat de activiteit mede tot stand is gekomen dankzij subsidie van de gemeente Groningen. De subsidieontvanger maakt daarbij gebruik van het door het college voorgeschreven logo.

Artikel 7 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college kan een subsidieaanvraag weigeren als:

    • a.

      het een project betreft van onvoldoende artistieke of culturele kwaliteit;

    • b.

      aan de uitvoerenden voor hun medewerking een financiële vergoeding wordt verstrekt. Deze bepaling geldt niet als de vergoeding voor artistieke leiding wordt verstrekt.

  • 2.

    Het college weigert een subsidieaanvraag:

    • a.

      als de subsidieaanvrager statutair buiten de gemeente Groningen is gevestigd;

    • b.

      als de subsidieaanvrager onderdeel is van of gelieerd is aan een of meer rechtspersonen zonder statutaire doelstellingen op het gebied van de amateurkunst.

    • c.

      als het tijdsverloop tussen de dag waarop de aanvraag in bezit is van het college en de dag waarop de activiteit begint korter is dan 13 weken.

Artikel 8 Overige bepalingen

  • 1.

    Het college kan op schriftelijk verzoek van de subsidieontvanger een voorschot uitbetalen van maximaal 75% van de verleende subsidie.

  • 2.

    Deze subsidieregeling kan worden aangehaald als de regeling ‘Stimuleringssubsidies amateurkunst’.

  • 3.

    Artikel 3 van afdeling 0 (Algemeen) is niet van toepassing.

Toelichting bij afdeling 15

 

Toelichting bij afdeling 15

Afdeling 16 Presentatiesubsidies amateurkunst

Ingetrokken

Afdeling 17 Cultuureducatie

Artikel 1 Begripsbepaling

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Te subsidiërem activiteiten

Het college kan aan scholen voor primair of speciaal onderwijs subsidie verlenen voor de loonkosten van een of meer cultuurcoördinatoren.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

Loonkosten van cultuurcoördinatoren/gangmakers:

Voor loonkosten van cultuurcoördinatoren/gangmakers bedraagt de subsidie een door het college te bepalen bedrag per klokuur tot een maximum van twee klokuren per subsidieontvanger per jaar.

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    Voor elk subsidietijdvak is het subsidieplafond voor de in artikel 2 genoemde activiteiten gelijk aan het bedrag dat daarvoor is opgenomen in de begroting van het eerste van de twee kalenderjaren waarin het subsidietijdvak valt. Hierop worden reeds aangegane meerjarige verplichtingen in mindering gebracht.

  • 2.

    Wanneer het totaal van de subsidieaanvragen groter is dan het subsidieplafond wordt dit als volgt verdeeld:

    • a.

      Op tijd ingediende subsidieaanvragen van subsidieontvangers afkomstig van scholen voor primair en speciaal onderwijs die in samenwerking met andere scholen binnen- en buitenschoolse activiteiten op elkaar laten aansluiten hebben voorrang boven andere subsidieaanvragen.

    • b.

      Als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren worden deze over de overige aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor de in artikel 2 genoemde activiteiten die een geheel schooljaar beslaan moet uiterlijk op 1 juni voor het begin van het subsidietijdvak in bezit zijn van het college.

  • 2.

    Het college kan een subsidieaanvraag voor advies voorleggen aan een door het college aan te wijzen adviescommissie.

  • 3.

    Jaarlijks kan per icc’er maximaal 2.200 euro subsidie worden aangevraagd.

  • 4.

    Jaarlijks kan per BRIN-nummer één subsidie worden aangevraagd. Uitzonderingen vragen een besluit van OCSW, hiertoe gemandateerd door het college.

Artikel 6 Nadere verplichtingen

  • 1.

    De subsidieontvanger zet naast de uren cultuurcoördinatie waarvoor krachtens lid 2 onder a subsidie wordt verleend hetzelfde aantal uren ten laste van de eigen exploitatie in.

  • 2.

    De subsidieontvanger dient in het schoolwerkplan aan te geven hoe ontwikkeling dan wel uitvoering van beleid op het gebied van cultuureducatie zal plaatsvinden.

Artikel 7 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college kan een subsidieaanvraag weigeren als de cultuurcoördinator niet tevens docent is aan de onderwijsinstelling van de subsidieontvanger.

  • 2.

    Het college weigert een subsidieaanvraag voorzover die bedoeld is voor de aanschaf van materialen of de aanschaf dan wel ontwikkeling van methodieken.

  • 3.

    Het college kan een aanvraag weigeren als de in artikel 5 lid 3 bedoelde adviescommissie negatief adviseert.

Artikel 8 Overige bepalingen

Deze afdeling kan worden aangehaald als de ‘Subsidieregeling cultuureducatie’.

Afdeling 18 Materiële financiële gelijkstelling onderwijs

Paragraaf 1 Definities, voorschriften en grondslagen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In aanvulling op dan wel in afwijking van artikel 1 van Hoofdstuk 1 wordt voor de toepassing van deze afdeling verstaan onder:

  • a.

    Schoolbestuur : bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde in de gemeente gelegen openbare of bijzondere school of van een nevenvestiging waarvan de hoofdvestiging is gelegen in een andere Gemeente;

  • b.

    School : school voor basisonderwijs, school voor speciaal onderwijs, school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en instellingen voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie;

  • c.

    Voorziening : een activiteit zoals opgenomen in de bijlage Voorzieningen van deze afdeling;

  • d.

    Aanvullende voorziening : Een door het college vastgestelde nieuwe activiteit waarmee de bijlage van de afdeling tijdelijk wordt aangevuld;

  • e.

    Toekenningscriteria : de omstandigheden zoals opgenomen in de bijlage voorzieningen van deze afdeling, waaronder een schoolbestuur in aanmerking komt voor een voorziening of een aanvullende voorziening;

  • f.

    Schooljaar : periode van 1 augustus tot en met 31 juli daaropvolgend.

Artikel 2 Te subsidiëren voorzieningen

Het college kan aan schoolbesturen subsidie verlenen ten behoeve van personele en materiële voorzieningen in het onderwijs.

Artikel 3 Aanvullende voorzieningen

  • 1.

    Het college kan bepalen dat de verordening tijdelijk wordt aangevuld met een voorziening.

  • 2.

    Het college stelt de toekenningscriteria vast waaronder een schoolbestuur in aanmerking komt voor een aanvullende voorziening.

  • 3.

    Het college stelt de indieningsdatum vast waarop de aanvraag voor een aanvullende voorziening in het bezit dient te zijn van het college.

Artikel 4 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor een voorziening als bedoeld in artikel 2 bedraagt maximaal 100% van de naar het oordeel van het college noodzakelijke kosten (tenzij de bijlage waarin de voorziening is opgenomen anders vermeldt).

Artikel 5 Subsidieplafond

In afwijking van artikel 7 van Hoofdstuk 1 stelt het college jaarlijks de subsidieplafonds vast voor de voorzieningen, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage Voorzieningen van deze afdeling.

Wanneer voor enig kalenderjaar het totaal van de aanvragen voor een bepaalde voorziening het bedrag van het subsidieplafond overschrijdt, wordt dit bedrag (tenzij de bijlage waarin de voorziening is opgenomen anders vermeldt) naar evenredigheid verdeeld over de aanvragers, waarbij slechts rekening wordt gehouden met het bedrag dat per aanvraag voor subsidie in aanmerking zou komen.

Artikel 6 Jaarlijks overzicht

Jaarlijks voor 1 juli zendt het college aan de schoolbesturen een overzicht van de op basis van deze verordening toegekende voorzieningen. Het overzicht omvat de periode van 1 april van het voorafgaande jaar tot en met 31 maart van het jaar van toezending.

Artikel 7 Verbod tot vervreemding

In afwijking van artikel 24 van Hoofdstuk 1 is vervreemding door het schoolbestuur van op basis van deze verordening toegekende voorzieningen niet toegestaan zonder toestemming van het college, tenzij er sprake is van een overdracht van voorzieningen aan een ander schoolbestuur als gevolg van samenvoeging van het betreffende schoolbestuur met een ander schoolbestuur.

Artikel 8 Informatieverstrekking

In afwijking van artikel 23 van Hoofdstuk 1 is de subsidie-ontvanger bij subsidiebedragen van meer dan € 45.000,00 verplicht om:

  • a.

    uiterlijk op 1 april verslag uit te brengen over de voortgang van de activiteiten in de eerste zes maanden van het schooljaar;

  • b.

    een financieel verslag uit te brengen van de eerste zes maanden van het schooljaar;

  • c.

    een prognose te geven voor de tweede zes maanden.

Paragraaf 2 Procedures

Artikel 9 Toevoegen, wijzigen of intrekken

Een wijziging van de verordening die leidt tot het toevoegen, wijzigen of intrekking van een voorziening, wordt uiterlijk zes weken voor de indieningsdatum bekend gemaakt door het college.

Artikel 11 Nadere verplichtingen

De aanvraag vermeldt naast de in artikel 11 van Hoofdstuk 1 genoemde onderdelen:

  • a.

    naam en adres van het schoolbestuur;

  • b.

    de dagtekening;

  • c.

    de gewenste voorziening;

  • d.

    de naam van de school en de onderwijssoort indien de voorziening is bestemd voor één of meer specifieke scholen;

  • e.

    de motivering waarom wordt voldaan aan de toekenningscriteria.

 

Artikel 12 Onvolledige aanvragen

Bij onvolledige aanvragen wordt het schoolbestuur na schriftelijke melding door het college vanaf het moment van verzending drie weken in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen. Zijn na het verstrijken van de termijn de gegevens niet of niet voldoende aangevuld dan kan het college de aanvraag buiten behandeling laten.

Artikel 13 Afwijkende beslistermijnen

  • 1.

    Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van een subsidieaanvraag om een aanvullende voorziening of binnen vier weken na de verstrekking van de aanvullende gegevens.

  • 2.

    Het college kan de termijn in het eerste lid met ten hoogste 3 weken verlengen.

Artikel 14 Niet van toepassing zijnde artikelen

  • 1.

    De artikelen 3 tot en met 6 van Hoofdstuk 1 is voor deze afdeling niet van toepassing.

  • 2.

    Artikel 11, tweede en derde lid van hoofdstuk 1 is voor deze afdeling niet van toepassing.

Artikel 15 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

 

Toelichting
Artikel 4

Het college kan in plaats van een subsidie voor een voorziening te verlenen, een voorziening feitelijk geheel of gedeeltelijk beschikbaar stellen.

Artikel 9

Met “indieningsdatum” wordt bedoeld de indieningsdatum in de Bijlage Voorzieningen (afd 18) onder II, te weten 1-3-’07.

Artikel 10

Het schoolbestuur krijgt de gelegenheid om een onvolledige aanvraag aan te vullen (verg. art. 12).

 

Artikel 13

De beslistermijn wijken af van de termijnen, genoemd in artikel 12 van Hoofdstuk 1.

Bijlage 2 Bijlage voorzieningen als bedoeld in artikel 3 van afdeling 18 van hoofdstuk 2 ((eenmalige) Regeling voorzieningen praktijkgericht onderwijs (V)SO)

Aanvragen schoolbesturen voor aanpassen en/of inrichten praktijklokalen ten behoeve van het voortgezet speciaal onderwijs, hierna te noemen VSO voor het jaar 2007

-

Artikel I. Aanduiding van de voorziening

Vergoeding voor de aanpassing van een bestaand schoolgebouw binnen de gemeente Groningen, waardoor dat gebouw beter geschikt wordt gemaakt voor praktijkgericht onderwijs.

Onder een bestaand gebouw wordt mede verstaan een gebouw waarvan de (voorbereiding van) realisatie al zover is gevorderd dat oplevering en ingebruikneming in 2007, 2008 of 2009 zal plaatsvinden. Bij de aanpassing van het gebouw kan het tevens gaan om een nieuwe inrichting ten behoeve van praktijkgericht onderwijs.

Artikel II. Indieningsdatum

Aanvragen dienen uiterlijk vóór 1 maart 2007 te worden ingediend.

Artikel III. Tijdvak waarvoor voorziening wordt toegekend

Kalenderjaar 2007

Artikel IV. Toekenningsvoorwaarden

Voor subsidie op basis van deze voorziening komen in aanmerking openbare en bijzondere scholen voor VSO die praktijkgericht onderwijs aanbieden.

De verleende subsidie mag uitsluitend ingezet worden voor de aanpassingen, zoals die in de voorziening zijn omschreven.

Artikel V. Wijze van toekenning

Per schoolbestuur voor de scholen waar praktijkgericht onderwijs in het VSO in de gemeente Groningen wordt aangeboden.

Specifiek voor de scholen waar onderwijs wordt gegeven aan zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK) worden extra middelen ingezet. Daarvoor een afzonderlijk subsidieplafond is vastgesteld.

Artikel VI. Hoogte van de subsidiebedragen

De subsidie bedraagt:

  • a.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op de middelen die zijn gereserveerd voor het VSO in zijn geheel ten hoogste een bedrag van € 1.000,--per ongewogen leerling ouder dan 12 jaar op 1 oktober 2005.

  • b.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op de middelen die zijn gereserveerd uitsluitend ten behoeve voor het VSO aan zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK) aanvullend ten hoogste een bedrag van € 140,-- per ongewogen leerling ouder dan 12 jaar op 1 oktober 2005.

Artikel VII. Subsidieplafond

De subsidieplafonds voor deze subsidie bedragen voor

a.

alle scholen voor VSO (inclusief ZMLK)

€ 790.000,--.

b.

VSO ZMLK maximaal

€ 30.000,--.

Bijlage 3

Artikel 1 Begripsbepaling

 

Artikel 1 Begripsbepaling

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan aan het schoolbestuur subsidie verstrekken voor duurzaamheidmaatregelen bij nieuwbouw of uitbreiding van een schoolgebouw.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt voor duurzaamheidmaatregelen in gebouwen als beschreven in artikel 2 voor:

    • a.

      basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs: € 157,40 per m2 bruto vloeroppervlakte;

    • b.

      voortgezet onderwijs: € 131,00 per m2 bruto vloeroppervlakte.

  • 2.

    Het college indexeert de in lid 1 genoemde bedragen aan de hand van het indexcijfer voor normbedragen met betrekking tot voorzieningen voor nieuwbouw, vervangende bouw en uitbreiding zoals beschreven in de Verordening voorziening huisvesting Onderwijs gemeente Groningen.

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond voor de gehele looptijd van deze subsidieregeling bedraagt € 2.500.000 (zegge tweeëneenhalf miljoen euro).

  • 2.

    Het beschikbare budget wordt over de in aanmerking komende subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

  • 3.

    Voor de toepassing van het vorige lid worden plannen voor duurzaamheidmaatregelen in gebouwen waarvoor de gemeente Groningen als eigenaar en beheerder optreedt als een subsidieaanvraag krachtens deze regeling beschouwd.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

De subsidieaanvraag bevat ten minste de volgende gegevens:

  • 1.

    de naam en het adres van de subsidieaanvrager;

  • 2.

    het schoolgebouw waar de voorzieningen worden aangebracht;

  • 3.

    een beschrijving van de nieuwbouw-, vervangende nieuwbouw- c.q. uitbreidingsplannen van het schoolbestuur;

  • 4.

    een door de architect geaccordeerde opgave van de bruto vloeroppervlakte van het schoolgebouw;

  • 5.

    een op het definitief ontwerp gebaseerd GPR-rapport.

Artikel 6 Het subsidiebesluit

  • 1.

    Het college beslist op een subsidieaanvraag binnen vier weken na ontvangst van de subsidieaanvraag.

  • 2.

    Het college behoudt zich het recht voor om:

    • a.

      het GPR-rapport door deskundigen te laten toetsen;

    • b.

      een contra-expertise te laten uitvoeren als de onder a bedoelde toetsing daartoe aanleiding geeft.

  • 3.

    De subsidie wordt geacht direct te zijn vastgesteld. De artikelen 23, 25, 26 en 27 opgenomen in Hoofdstuk 1 van deze verordening (algemene deel) zijn niet van toepassing.

  • 4.

    Het college kan de subsidievaststelling herzien als bij de realisatie van de duurzaamheidmaatregelen een geringer bruto vloeroppervlak is betrokken dan waarvan bij de subsidieverstrekking is uitgegaan.

Artikel 7 De subsidiebetaling

Het college betaalt de subsidie in twee gedeelten uit:

  • 1.

    50% van de toegekende subsidie bij de subsidieverlening

  • 2.

    50% na ontvangst van de in artikel 8 lid 1 en 2 bedoelde verklaringen.

Artikel 8 Nadere verplichtingen

Het schoolbestuur overlegt binnen drie maanden na oplevering van het bouwwerk:

  • 1.

    een verklaring van een ter zake deskundige dat het gerealiseerde bouwwerk voldoet aan de in artikel 9 lid 1 onder 1. en 2. genoemde criteria.

  • 2.

    een opgave door de architect van de gerealiseerde bruto vloeroppervlakte en de afwijking ten opzichte van de in artikel 5 lid 4 bedoelde bruto vloeroppervlakte.

Artikel 9 Aanvullende weigeringsgronden

Het college weigert een subsidieaanvraag indien:

  • 1.

    de GPR-score voor de gezondheid lager is dan 7,0 en/of voor energie lager is dan 7,2;

  • 2.

    de vereiste ventilatienorm van 18,9 m3 per uur per m2 niet zal worden gehaald;

  • 3.

    het schoolgebouw zich niet op het grondgebied van de gemeente Groningen bevindt;

  • 4.

    het schoolgebouw door het schoolbestuur wordt gehuurd;

  • 5.

    de bouwvergunning voor het betreffende schoolbestuur is verleend voor 1 april 2009;

  • 6.

    op andere wijze door de lokale overheid subsidie beschikbaar is gesteld voor de verbetering van het binnenklimaat of voor het treffen van energiebeperkende maatregelen.

Artikel 10 Overige bepalingen

  • 1.

    Deze bijlage kan worden aangehaald als de “Investeringsregeling duurzaamheidmaatregelen schoolgebouwen”.

  • 2.

    Deze bijlage treedt in werking op de dag nadat deze is bekendgemaakt.

  • 3.

    Deze subsidieregeling eindigt op 31 december 2012 met dien verstande dat hij zolang van kracht blijft als nodig is om vast te stellen of aan de geldende subsidieverplichtingen is voldaan.

  • Deze regeling gaat in op de dag na die van de bekendmaking en geldt tot en met 31 december 2012.

Toelichting Artikelsgewijs

 

Toelichting artikelsgewijs

Toelichting op de voorziening

 

Toelichting op de voorziening

Afdeling 19 Projecten Groningse Nieuwe

Artikel 2 Te subsidiëren activiteit

Het college kan subsidie verlenen voor coachingstrajecten en hieruit voortkomende eindpresentaties die de ontwikkelingsmogelijkheden van talenten in de stad Groningen versterken, zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van de cultuurnota, en die van voldoende artistieke kwaliteit zijn.

 

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal tweederde van de noodzakelijke kosten.

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond voor de in artikel 2 genoemde activiteiten is gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2.

    Als het totaal van de aanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan wordt dat plafond als volgt verdeeld:

    • a.

      het college brengt in de op tijd ingediende subsidieaanvragen een rangschikking aan waarbij aanvragen hoger worden gerangschikt naarmate ze naar het oordeel van het college een grotere bijdrage leveren aan de in artikel 2 beschreven doelstelling;

    • b.

      het college verdeelt het subsidieplafond op basis van de in het vorige lid beschreven rangschikking.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

  • 1.

    Subsidieaanvragen voor de in artikel 2 genoemde activiteiten moeten uiterlijk op 1 november voorafgaand aan het jaar waarin het project plaatsvindt in bezit zijn van het college.

  • 2.

    In afwijking van het voorgaande lid moeten aanvragen voor het kalenderjaar 2011 uiterlijk op 1 mei 2011 in bezit zijn van het college.

  • 3.

    Subsidieaanvragen die worden ingediend na de in het vorige lid genoemde datum worden behandeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

  • 4.

    De subsidieaanvraag dient naast gegevens over de te subsidiëren activiteit ook informatie te bevatten over:

    • a.

      het coachingstraject;

    • b.

      de einddatum van het project.

Artikel 6 Nadere verplichtingen

  • 1.

    De subsidieontvanger is verplicht om een naar het oordeel van het college redelijke eigen bijdrage te leveren aan de uitvoering van de activiteiten.

  • 2.

    De subsidieontvanger is verplicht in publiciteitsuitingen de logo’s op te nemen van ‘Groningse nieuwe’ en de Kunstraad Groningen.

Artikel 7 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college weigert een subsidieaanvraag als:

    • a.

      er geen zichtbare productie in de gemeente Groningen plaatsvindt;

    • b.

      de subsidieontvanger in zijn subsidieaanvraag verzuimt de einddatum van het project te vermelden;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt in het kader van een kunstvakopleiding van de subsidieontvanger;

    • d.

      de activiteit plaatsvindt in het kader van de publicatie van wetenschappelijke werken en/of leermethoden;

    • e.

      aan het activiteitenplan van de subsidieaanvrager een concreet coachingstraject inclusief stappenplan ontbreekt;

    • f.

      vijf jaren of meer zijn verstreken sinds de afronding van de kunstvakopleiding van de subsidieaanvrager of sinds het laatste moment dat de subsidieaanvraag op een met de kunstvakopleiding vergelijkbaar niveau actief was, dan wel als autodidact niet langer dan vijf jaar geleden is gestart.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van het bepaalde in het vorige lid.

Toelichting bij afdeling 19

 

Toelichting bij afdeling 19

Afdeling 20 Duurzaamheideducatie

Artikel 1 Begripsbepaling

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

1. De Nota

:

De beleidsnota “Groeien en bloeien, programma duurzaamheideducatie 2008-2011”, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 28 mei 2008, nr.7.

2. School

:

Scholen voor speciaal, basis- en voortgezet onderwijs, niet zijnde een publiekrechtelijke instantie.

 

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan aan scholen subsidie verlenen voor:

  • 1.

    excursies;

  • 2.

    de uitvoering van projecten;

  • 3.

    de aanschaf van materialen;

zoals bedoeld in de Nota.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt ten hoogste 50% van de noodzakelijke kosten met een maximum van € 2.500.

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal:

    • a.

      € 10.000 voor het jaar 2008;

    • b.

      € 20.000 voor het jaar 2009;

    • c.

      € 30.000 voor het jaar 2010, en

    • d.

      € 30.000 voor het jaar 2011.

    • e.

      Als het totaal van de subsidieaanvragen het subsidieplafond overschrijdt dan wordt het budget verdeeld op basis van de volgorde waarop de subsidieaanvragen bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen voor het kalenderjaar 2009 dienen uiterlijk acht weken voor het begin van de activiteiten in bezit zijn van het college.

Artikel 6 Nadere verplichtingen

Op deze subsidieregeling is artikel 3, leden 1 tot en met 6, van afdeling 0 (Algemeen) van dit hoofdstuk van toepassing.

Artikel 7 Looptijd

Deze afdeling treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking en eindigt op 31 december 2011.

Toelichting

Op 28 mei 2008 heeft de gemeenteraad de nota “Programma duurzaamheideducatie

2008-2011”vastgesteld. Dit programma heeft o.a. tot doel om:

  • 1.

    60% van kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 14 jaar minimaal vijf natuurervaringen te laten opdoen;

  • 2.

    60% van kinderen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs, praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs (14 tot en met 17 jaar) mee te laten doen met een project met betrekking tot duurzaamheid.

 

Om dat doel te realiseren is deze nieuwe, tijdelijke subsidieregeling in het leven geroepen. Deze subsidieregeling gaat in op de dag na de officiële bekendmaking.

 

De subsidieregeling werkt als volgt: scholen voor speciaal, basis- en voortgezet onderwijs kunnen in aanmerking komen voor subsidie voor het uitvoeren van projecten, voor de aanschaf van materialen en voor het houden van excursies op het gebied van duurzaamheideducatie. Er is een aanvraagformulier. De subsidieaanvrager moet daarvan gebruik maken. Het aanvraagformulier moet uiterlijk acht weken voordat de activiteit begint binnen zijn bij het college.

 

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de noodzakelijke kosten maar nooit meer dan € 2.500 per school per aanvraag. Het ontbrekende deel dienen scholen dus uit eigen middelen bij te passen.

 

Onder noodzakelijke kosten worden die kosten verstaan die noodzakelijkerwijs gemaakt moeten worden om de activiteit te kunnen uitvoeren of de materialen te kunnen aanschaffen.

Elke school kan in aanmerking komen voor subsidie.

 

Het kan zijn dat er bij het college meer aanvragen binnenkomen dan er middelen zijn. In dat geval verdeelt het college het beschikbare budget (‘subsidieplafond’) over de in aanmerking komende subsidieaanvragen op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen (“wie het eerst komt, die het eerst maalt”).

 

Het subsidieplafond wordt voor het begin van het subsidietijdvak bekend gemaakt in het gemeenteblad en gepubliceerd in het gemeenteblad (Groninger gezinsbode).

 

Bij honorering van het subsidieverzoek wordt de subsidie geacht direct te zijn vastgesteld.

Indiening van een inhoudelijke en financiële verantwoording kan daarom achterwege blijven.

Maar het college behoudt zich het recht voor om steekproefsgewijs na te gaan of de gesubsidieerde activiteit heeft plaatsgevonden. Het is daarom verstandig die documenten te bewaren waarmee later

de doorgang van de activiteit is aan te tonen.

 

De regeling eindigt op 31 december 2011. Hij zal per die datum worden ingetrokken.

Afdeling 21 Stimuleringsregeling cultuurparticipatie in de wijk

Artikel 1 Begripsdefinities

 

Artikel 1 Begripsdefinities

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan rechtspersonen subsidie verlenen voor community artprojecten om de actieve beoefening van kunst en cultuur door wijkbewoners te bevorderen.

 

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

  • 1.

    De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 50% van de noodzakelijke kosten voor het tot stand brengen van een tijdelijk kunstwerk tot een maximum van € 15.000 per project per jaar.

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond voor de in artikel 2 genoemde projecten is gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2.

    Het college kan per kalenderjaar een of meer indienperioden vaststellen.

  • 3.

    Het college kan per indienperiode een deelbudget vaststellen.

  • 4.

    Het college kan een eventueel overschot op een deelbudget toevoegen aan een deelbudget van de daaropvolgende indienperiode.

  • 5.

    Het vorige lid is niet van toepassing

    • a.

      op een eventueel overschot op het deelbudget van de laatste indienperiode van een kalenderjaar;

    • b.

      als het college in een kalenderjaar slechts één indienperiode heeft vastgesteld.

  • 6.

    Het college brengt in de op tijd ingediende subsidieaanvragen een rangschikking aan waarbij de aanvragen hoger worden gerangschikt naarmate ze beter voldoen aan de in de subsidiewijzer genoemde criteria.

  • 7.

    De verdeling van een in lid 3 bedoeld deelbudget geschiedt op basis van de in lid 6 bedoelde rangschikking.

  • 8.

    Het college kan in uitzonderlijke gevallen besluiten om subsidie te verlenen in afwijking van de in lid 6 bedoelde rangschikking. Het college motiveert in deze gevallen zijn besluit.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

  • 1.

    De subsidieaanvraag moet 13 weken voor het begin van een activiteit zijn ingediend.

  • 2.

    Het college maakt de indienperioden bij subsidiewijzer bekend.

  • 3.

    Het college beslist binnen 13 weken na sluitingsdatum van een indienperiode.

  • 4.

    De subsidieaanvraag bevat gegevens over:

    • a.

      het tijdsverloop tussen het subsidiebesluit van het college en de dag dat het project plaatsvindt;

    • b.

      de duur van het project en – indien van toepassing – de periode dat de subsidieontvanger het met de subsidie tot stand gebrachte kunstobject voor het publiek toegankelijk houdt;

    • c.

      de uiterlijke verschijningsvorm waarbij de subsidieontvanger ingaat op

      • i.

        het risico van overlast en hinder voor de omgeving;

      • ii.

        de mate waarin het kunstobject gevoelig is voor vandalisme;

      • iii.

        risico’s voor de verkeersveiligheid of de veiligheid in het algemeen;

    • d.

      de locatie waar het project plaatsvindt dan wel de plaats waar het kunstobject wordt geplaatst;

    • e.

      de wijze waarop wordt voldaan aan de in artikel 7 lid 1 onder b tot en met e bedoelde criteria.

  • 5.

    Het college kan een subsidieaanvraag voor advies voorleggen aan een adviescommissie.

Artikel 6 Nadere verplichtingen

  • 1.

    Voldoende wijkbewoners zijn actief betrokken bij opzet, invulling en uitvoering van het project.

  • 2.

    De schaal van een project is op wijkniveau. Stedelijke projecten komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 3.

    De subsidieaanvrager geeft voldoende bekendheid in de wijk aan het project waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 4.

    De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat het project toegankelijk is voor het publiek door uitvoering of plaatsing in de openbare ruimte of in een openbaar of voor publiek opengesteld gebouw binnen de gemeente Groningen.

  • 5.

    Het college behoudt zich het recht voor om een kunstobject, dat mede door subsidie krachtens deze afdeling tot stand is gebracht en tijdelijk in de openbare ruimte of in gemeentelijke eigendommen is geplaatst, vanwege het algemeen belang na overleg met de maker te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 6.

    De aanvrager verleent het college toestemming voor verveelvoudiging of openbaarmaking van het project of het kunstobject door middel van beeld- of promotiemateriaal of op welke andere wijze ook.

  • 7.

    De subsidieontvanger is verplicht in publiciteitsuitingen het logo op te nemen van de Kunstraad Groningen en melding te maken van De wijk als werkplaats.

Artikel 7 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college kan een subsidieaanvraag weigeren als die niet aan alle onderstaande criteria tegelijk voldoet:

    • a.

      het betreft een project van voldoende artistieke of culturele kwaliteit;

    • b.

      er is duidelijk sprake van community art;

    • c.

      het project draagt bij aan de leefbaarheid in de wijk;

    • d.

      bij de uitvoering van het project is een professional betrokken;

    • e.

      voor het project bestaat voldoende draagvlak in de wijk.

  • 2.

    Het college kan een subsidieaanvraag weigeren als

    • a.

      de in artikel 5 lid 3 genoemde adviescommissie afwijzend adviseert;

    • b.

      de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd zal plaatsvinden in een wijk waarin binnen hetzelfde kalenderjaar al een activiteit plaatsvindt of zal vinden waarvoor krachtens deze afdeling subsidie is verleend;

    • c.

      de aanvrager niet bereid is om een andere locatie te kiezen voor de uitvoering van het project of de plaatsing van een kunstobject in gevallen dat het algemene belang zich tegen de voorgenomen locatie verzet;

    • d.

      die in onvoldoende mate voldoet aan de criteria zoals genoemd in de subsidiewijzer.

  • 3.

    Het college weigert een subsidieaanvraag voor zover die betrekking heeft op onderhouds- of instandhoudingskosten van een bestaand kunstobject.

TOELICHTING BIJ AFDELING 21

 

Toelichting bij afdeling 21

Afdeling 22 Projecten e-culture

Artikel 1 Begripsbepalingen

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan aan in de gemeente Groningen gevestigde rechtspersonen subsidie verlenen voor publieksgerichte e-culture projecten.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten. De subsidie kan niet meer bedragen dan € 30.000 per aanvrager per jaar.

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond voor de in artikel 2 genoemde projecten is gelijk aan het daarvoor in de begroting van het desbetreffende jaar opgenomen bedrag.

  • 2.

    Het college brengt in de op tijd ingediende subsidieaanvragen een rangschikking aan waarbij de aanvragen hoger worden gerangschikt naarmate ze beter voldoen aan de in artikel 7 bedoelde criteria. In de afweging van het college wegen eerder genoemde criteria zwaarder dan later genoemde.

  • 3.

    De verdeling van het in lid 1 bedoelde budget geschiedt op basis van de in lid 6 bedoelde rangschikking.

  • 4.

    Het college kan in uitzonderlijke gevallen besluiten om subsidie te verlenen in afwijking van de in lid 6 bedoelde rangschikking. Het college motiveert in deze gevallen zijn besluit.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

  • 1.

    De subsidieaanvraag moet uiterlijk op 1 november voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd in bezit zijn van het college.

  • 2.

    Subsidieaanvragen die worden ingediend na de in het vorige lid genoemde datum worden behandeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

  • 3.

    De subsidieaanvraag bevat gegevens over:

    • a.

      de duur van het project en – indien van toepassing – de periode dat de subsidieontvanger het met de subsidie tot stand gebrachte project voor het publiek toegankelijk houdt;

    • b.

      de locatie waar het project plaatsvindt;

    • c.

      de wijze waarop wordt voldaan aan de in artikel 7 lid 2 tot en met 4 bedoelde criteria.

Artikel 6 Nadere verplichtingen

  • 1.

    De subsidieaanvrager geeft voldoende bekendheid aan het project waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2.

    De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat het project toegankelijk is voor het publiek door uitvoering in de openbare ruimte of in een openbaar of voor publiek opengesteld gebouw binnen de gemeente Groningen.

  • 3.

    Het college kan na overleg met de uitvoerder een e-culture project beëindigen dat mede door subsidie krachtens deze afdeling in de openbare ruimte of in gemeentelijke eigendommen wordt uitgevoerd, als het algemeen belang dat vergt.

  • 4.

    De aanvrager verleent het college toestemming voor verveelvoudiging of openbaarmaking van het project door middel van beeld- of promotiemateriaal of op welke andere wijze ook.

  • 5.

    De subsidieontvanger is verplicht in publiciteitsuitingen het logo op te nemen van de Kunstraad Groningen.

Artikel 7 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan een subsidieaanvraag weigeren als die niet aan alle onderstaande criteria voldoet:

  • 1.

    Het betreft een project van voldoende artistieke of culturele kwaliteit;

  • 2.

    De activiteiten van de subsidieontvanger leiden binnen een door het college in overleg met de subsidieaanvrager te bepalen termijn tot een zichtbaar, tastbaar of hoorbaar digitaal project;

  • 3.

    Als subsidieaanvragen in gelijke mate aan de twee bovenstaande criteria voldoen, genieten aanvragen voor activiteiten die plaatsvinden in het Ebbingekwartier de voorkeur.

     

Toelichting bij afdeling 22 - Projecten E-Culture

De Kunstraad Groningen is belast met de toepassing van de subsidieregeling zoals die in deze afdeling is opgenomen en neemt de subsidiebesluiten namens burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen.

Afdeling 23 Subsidiëring initiatieven van burgers met een psychische handicap en/of een verstandelijke beperking

Artikel 1 Begripsbepaling

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

1. Doelgroep

:

Burgers met een verstandelijke beperking en/of met een psychische handicap.

2. Maatschappelijke activiteit

:

Een activiteit buiten GGz-verband en buiten de verstandelijke gehandicaptenzorg.

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor:

  • 1.

    het nemen van initiatieven die de participatie van mensen met een verstandelijke beperking en/of een psychische handicap bevorderen;

  • 2.

    uitwisseling van ervaringen met participatie in de samenleving tussen mensen van de doelgroep onderling of tussen mensen van de doelgroep en derden;

  • 3.

    voorlichting en deskundigheidsbevordering door mensen van de doelgroep aan derden met het doel ruimte te maken voor participatie.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie
  • 1.

    De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten. Daarbij geldt dat een aanvrager voor elk van de in artikel 2 genoemde activiteiten slechts éénmaal per kalenderjaar in aanmerking kan komen voor een subsidie van maximaal € 10.000 per activiteit.

  • 2.

    Op de noodzakelijke kosten worden baten die rechtstreeks op subsidiabele activiteiten betrekking hebben in mindering gebracht.

  • 3.

    Het college neemt alleen kosten van overhead en ondersteuning in aanmerking die in redelijkheid aan de subsidiabele activiteiten kunnen worden toegerekend.

Artikel 4 Subsidieplafond
  • 1.

    Het subsidieplafond voor de in artikel 2 genoemde activiteiten:

    • a.

      bedraagt voor het kalenderjaar 2011 € 60.000,00.

    • b.

      is voor elk van de volgende kalenderjaren gelijk aan het in de gemeentebegroting voor dat jaar opgenomen bedrag verminderd met de op deze begrotingspost opgenomen uitvoeringskosten.

  • 2.

    Het college verdeelt het kalenderjaar in twee aanvraagperioden van elk zes maanden.

  • 3.

    Het college stelt per aanvraagperiode een deelbudget vast van 50% van het subsidieplafond;

  • 4.

    Het college kan een overschot op het eerste deelbudget van een kalenderjaar toevoegen aan het tweede deelbudget van dat kalenderjaar.

  • 5.

    Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het beschikbare deelbudget, dan wordt dat budget over de op tijd ingediende aanvragen als volgt verdeeld:

    • a.

      een subsidieaanvraag komt eerder voor subsidie in aanmerking naarmate de activiteiten beter voldoen aan de volgende criteria:

      • i.

        activiteiten leiden tot meer sociale contacten en/of maatschappelijke activiteiten;

      • ii.

        activiteiten worden uitgevoerd door en voor mensen van de doelgroep;

      • iii.

        maatschappelijke verworvenheden op het gebied van ontmoeting en participatie aan de samenleving die met de activiteiten zijn bereikt blijven in stand.

    • b.

      In de afweging van het college wegen eerder genoemde criteria zwaarder dan later genoemde.

Artikel 5 Aanvraagprocedure en subsidiebesluit
  • 1.

    Een subsidieaanvraag voor het jaar 2011 moet uiterlijk op 1 mei 2011 in bezit zijn van het college. Een subsidieaanvraag voor de daaropvolgende jaren moet uiterlijk acht weken voor het begin van een aanvraagperiode in bezit zijn van het college.

  • 2.

    Uit de subsidieaanvraag moet blijken, op welke wijze de activiteiten van de aanvrager voldoen aan de in artikel 4 lid 5 onder a bedoelde criteria.

  • 3.

    Het college beslist binnen 8 weken na de in de lid 1 genoemde indieningsdata, tenzij de subsidieaanvraag na die datum is ingediend. Het college beslist dan binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 6 Nadere verplichtingen
  • 1.

    De subsidieontvanger maakt bij de uitvoering van zijn activiteiten zoveel mogelijk gebruik van bestaande faciliteiten en accommodaties.

  • 2.

    De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat zijn activiteiten aansluiten bij reguliere voorzieningen waaronder vrijwilligerswerk en mantelzorgondersteuning.

Artikel 7 Aanvullende weigeringgronden

Het college weigert een subsidieaanvraag voor activiteiten die niet bijdragen aan participatie van de doelgroepleden in het reguliere maatschappelijke verkeer volgens de doelstelling van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning.

Artikel 8 Overige bepalingen
  • 1.

    Deze afdeling kan worden aangehaald als de “Subsidieregeling initiatieven van burgers met een psychische of verstandelijke handicap”.

  • 2.

    Deze afdeling treedt in werking op 1 maart 2011.

Artikelsgewijze toelichting bij afdeling 23

 

Artikelsgewijze toelichting bij afdeling 23

Afdeling 24 Overgangsbepaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 38 van hoofdstuk 1 van deze verordening, blijven de bepalingen in dit hoofdstuk, zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd bij raadsbesluit van 26 mei 2004, nr. 14 van toepassing voor subsidies, die zijn verleend en/of vastgesteld voor de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

  • 2.

    Op een aanvraag, die is ingediend voor de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, wordt op grond van de voor dat tijdstip geldende bepalingen in dit hoofdstuk beslist.

Gedaan te Groningen in de openbare raadsvergadering van 21 december 2005.

De griffier, De voorzitter,

D.H. Vrieling. J. Wallage.

Algemeen

In hoofdstuk 2 staan de bepalingen die betrekking hebben op een specifiek deel van de gemeentebegroting en die specifiek zijn voor de daarin opgenomen beleidsterreinen. De algemene bepalingen die – ongeacht het onderwerp – betrekking hebben op elke subsidie staan in hoofdstuk 1.

Toelichting bij hoofdstuk 2

De afdelingen en paragrafen van hoofdstuk 2 zijn alle op overeenkomstige manier opgesteld:

  • 1.

    Begripsbepaling

  • 2.

    Te subsidiëren activiteit

  • 3.

    Grondslag van de subsidie

  • 4.

    Subsidieplafond

  • 5.

    De subsidieaanvraag, en

  • 6.

    Nadere verplichtingen

 

Ad. 1 Begripsbepaling

In de begripsbepaling staat de uitleg van begrippen die in de betreffende afdeling of paragraaf worden gehanteerd. De uitleg zal ook in veel gevallen specifiek zijn voor die paragraaf of afdeling.

 

Ad. 2 Te subsidiëren activiteit

Hier staat vermeld voor welke activiteiten subsidie mogelijk is. Soms worden in plaats van een specifieke activiteit groepen van activiteiten of functies vermeld. Voorbeeld hiervan is de functie ontmoeting/recreatie in de afdeling sociaal-cultureel werk. In de begripsbepaling staat in dergelijke gevallen wat onder de functie moet worden verstaan. Of de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd tot een subsidiabele activiteit of functie kan worden gerekend is ter beoordeling van het college.

De opsommingen zijn in principe limitatief. Voor activiteiten, groepen van activiteiten of functies die niet als “Te subsidiëren activiteit” zijn aangeduid is dus geen subsidie mogelijk. Met een activiteit wordt het aanbrengen van een voorziening of het doen van investeringen gelijk gesteld.

 

Ad. 3 Grondslag van de subsidie

In dit artikel staat vermeld hoe de hoogte van de subsidie wordt berekend, gesteld dat de activiteit subsidiabel is.

Veelal staat aangegeven dat de subsidie “maximaal 100% van de noodzakelijke kosten” bedraagt. Onder noodzakelijke kosten wordt hier verstaan het bedrag dat het college noodzakelijk acht om de subsidieaanvrager in staat te stellen de activiteit uit te voeren. Dat bedrag kan bestaan uit louter kosten maar het kan ook het saldo zijn van op de activiteit betrekking hebbende kosten en baten.

 

Ad. 4 Subsidieplafond

Bepaling van de hoogte van het subsidieplafond

Het subsidieplafond is het bedrag dat de raad voor de subsidiëring van de activiteiten beschikbaar heeft gesteld. Het subsidieplafond is gekoppeld aan het subsidietijdvak, d.w.z. de periode waarvoor de subsidie wordt verleend. Meestal is dat een kalenderjaar of een schooljaar. In het algemeen wordt verwezen naar de gemeentebegroting omdat de raad zo de mogelijkheid heeft de subsidieplafonds aan te passen aan de budgettaire situatie. Soms is echter ook een korter tijdvak denkbaar, bijvoorbeeld bij twee of meer subsidierondes.

Subsidieplafonds worden vóór het begin van het subsidietijdvak bekendgemaakt in een gratis huis-aan-huis blad.

Als het subsidieplafond na de bekendmaking wordt verlaagd heeft de verlaging geen gevolgen voor die aanvragen die al waren ingediend op het moment dat de verlaging bekend wordt gemaakt.

Het college wijst subsidieaanvragen af als door toewijzing het beschikbare subsidieplafond zou worden overschreden. De gekozen formulering komt neer op een verplichte weigeringsgrond en is ontleend aan de Algemene Wet Bestuursrecht (artikel 4:25 lid 2).

 

Mits er een subsidieplafond is ingesteld en bekendgemaakt, heeft het college niet de plicht om telkens te motiveren waarom het belang van de begrotingsdiscipline zwaarder moet wegen dan het belang van de aanvrager.Verdeling over de subsidieaanvragers

Dit artikel vermeldt ook de wijze waarop het subsidieplafond over de subsidieaanvragen wordt verdeeld. Er kan sprake zijn van een sluitingsdatum waarop de aanvraag uiterlijk in bezit moet zijn van het college. Na het verstrijken van de sluitingsdatum wordt op grond van de toetsing aan kwalitatieve criteria beoordeeld aan welke aanvragers het eerst subsidie moet worden verleend. In deze gevallen staan de verdeelcriteria in dit artikel vermeld. De beoordeling is een zaak van het college. Het kan ook zijn dat na het verstrijken van de sluitingsdatum het beschikbare subsidieplafond ‘ponds-ponds’-gewijs over de aanvragers wordt verdeeld. Als er geen sluitingsdatum is worden de subsidies in de regel verleend op basis van binnenkomst.

 

Ad. 5 De subsidieaanvraag

In dit artikel staat aan welke specifieke eisen de subsidieaanvraag moet voldoen en wanneer hij uiterlijk in bezit van het college moet zijn. Als een aanvraag te laat wordt ingediend kan dit een reden zijn om de aanvraag te weigeren. Dit impliceert dat voor subsidieverlening steeds een aanvraag noodzakelijk is.

 

Ad. 6 Nadere verplichtingen

Het college kan aan de subsidieverlening nadere, specifieke verplichtingen verbinden in aanvulling op de meer algemene verplichtingen die in hoofdstuk 1 van de Algemene subsidieverordening staan. Deze nadere verplichtingen hebben meestal betrekking op de wijze waarop de activiteiten dienen te worden uitgevoerd of op de wijze waarop daarover moet worden gerapporteerd.

Toelichting bij afdeling 6, par. 3 - Sociaal-culturele accommodaties en par. 4 Beheer van accommodaties

Considerans

De in deze afdeling opgenomen subsidiesystematiek is gebaseerd op de accommodatienota “Anders en beter”, zoals vastgesteld door de Raad op 21 december 2005.

Deze afdeling vervangt de paragrafen over de subsidiëring van buurt- en wijkcentra, wijkjongerencentra en speeltuinwerk zoals die zijn opgenomen in afdeling 6 van de algemene subsidieverordening. Deze paragrafen worden daarom ingetrokken voor nieuw te verlenen subsidies voor 2007 en daarna. Ze blijven van kracht voor de vaststelling van eerder verleende subsidies.

 

Algemeen

Het welzijnswerk van de gemeente Groningen is vervat in drie welzijnsnota’s, te weten de kadernota welzijn “Iedereen doet mee” (december 2004), de nota “Welzijn, Onderweg naar maatschappelijke ondersteuning” (april 2005) en de nota “Zorgen voor morgen” (november 2004).

Sociaal-culturele accommodaties maken de uitvoering van deze activiteiten mogelijk en spelen een belangrijke faciliterende rol voor de uitvoering van het welzijnsbeleid.

In deze subsidieregeling gaat het over buurtcentra, speeltuinverenigingen en jongerencentra.

 

Subsidiabele kosten

Op grond van deze afdeling komen voor subsidie in aanmerking:

  • 1.

    Werkelijke huisvestingslasten voor zover het college die erkent

    • a.

      Kapitaallasten / hypotheekleningen / kale huur;

    • b.

      Verbouwkosten / (kleine) uitbreidingen;

    • c.

      Groot onderhoud;

    • d.

      Overige huisvestingslasten eigenaar

  • 2.

    Exploitatielasten

Energie, klein onderhoud, lasten/heffingen voor de gebruiker/exploitant, beveiliging, inventaris enz.

  • 3.

    Organisatiekosten Administratie, beheer, bestuur

  • 4.

    Speeltuinen en -toestellen Onderhoud en inrichting

  • 5.

    Personeelskosten beheer Beheerpool.

 

Voor hypotheeklasten, verbouw en/of kleine uitbreidingen en groot onderhoud is geen subsidie mogelijk als het accommodatiebestuur de accommodatie niet in eigendom heeft. Deze werkzaamheden worden uitgevoerd door de gebouweigenaar/verhuurder. Groot onderhoud dient de verhuurder te verrichten op grond van het huurcontract. De kosten ervan zijn onderdeel van het te betalen huurbedrag. Indien het accommodatiebestuur als huurder een verbouwing en/of kleine uitbreiding wenst aan de accommodatie en die leidt tot aanpassing van het huurbedrag, dient het accommodatiebestuur vooraf met het college te overleggen in hoeverre die aanpassing van het huurbedrag wordt erkend.

Als de accommodatie eigendom is van het accommodatiebestuur is kale huur niet aan de orde.

 

Voor spoedeisende en onvoorziene groot onderhoudswerkzaamheden, in deze afdeling ‘calamiteit’ genoemd, reserveert het college een deel van het subsidieplafond groot onderhoud.

 

Grondslag van de subsidieberekening

Per onderdeel is de wijze van subsidiëring opgenomen. Soms is dat op basis van de werkelijke kosten (kapitaallasten, kale huur, verbouwkosten, groot onderhoud en overige huisvestingskosten), soms is de subsidie gebaseerd op een normering (exploitatiekosten, organisatiekosten, inrichting en onderhoud van speeltuinen/speeltoestellen, personeelskosten beheer). De normering is verwerkt in deze paragrafen; ze is in detail bovendien terug te vinden in de accommodatienota.

 

In een paar gevallen worden niet de volledige norm voor exploitatielasten vergoed, maar slechts een deel daarvan. Dat geldt vooral voor die accommodaties waarvan het college aanneemt dat daar een relatief grote inverdiencapaciteit bestaat.

 

Aan de subsidiëring zitten beperkingen. Niet alle kosten komen voor subsidie in aanmerking. De noodzaak van sommige kosten moet door het college zijn erkend voordat ze voor subsidiëring in aanmerking komen.

Dat geldt bijvoorbeeld voor extra huurkosten die voortvloeien uit bouwkundige aanpassingen. Als het college de aanpassing niet vooraf heeft goedgekeurd kan de extra subsidie voor hogere huur of kapitaallasten worden geweigerd. Het geldt ook voor kapitaallasten die voortvloeien uit geldleningen die instellingen zonder goedkeuring van het college na 31 december 2005 heeft aangetrokken.

 

Subsidieplafonds

De subsidieplafonds - de bedragen die de raad per subsidietijdvak voor de subsidiëring beschikbaar stelt - zijn gebaseerd op een normeringsysteem.

Voor bouwkundige aanpassingen en voor groot onderhoud heeft de gemeenteraad budgetten beschikbaar gesteld voor alle accommodaties ook voor die, welke geen eigendom zijn van de gemeente. Het college stelt jaarlijks in overleg met de accommodatiebesturen en - voor wat betreft speeltuingebouwen - met het samenwerkingsverband van de speeltuinverenigingen een prioritering

op van de uit te voeren werkzaamheden en de daarmee samenhangende kosten. Een deel van die werkzaamheden wordt uitgevoerd aan accommodaties die gemeentelijk eigendom zijn. Deze vallen buiten het bestek van deze subsidieverordening, zij het dat ze wel meetellen voor de verdeling van het beschikbare subsidieplafond.

Op basis van de prioritering bepaalt het college binnen de door de gemeenteraad vastgestelde budgettaire kaders jaarlijks de budgetten die voor de subsidiëring van kosten voor verbouwingen en voor groot onderhoud beschikbaar zijn. Om die prioritering zorgvuldig te kunnen maken moet de gemeente tijdig op de hoogte zijn van de werkzaamheden die de accommodatiebesturen in het komende jaar willen laten uitvoeren. Daartoe zullen bouwkundigen voor zover nodig ter plekke een schouw uitvoeren. De raad beslist jaarlijks over de beschikbaarstelling van het benodigde totale krediet. Om deze redenen geldt voor subsidieaanvragen voor verbouwkosten en/of groot c.q. planmatig onderhoud een vroegere indieningsdatum dan voor de meeste andere subsidieaanvragen.

 

Vóór het begin van het subsidietijdvak maakt het college alle subsidieplafonds bekend door publicatie in een huis-aan-huisblad.

 

Behalve het instellen van subsidieplafonds is in de verordening ook de wijze opgenomen waarop deze plafonds over de subsidieaanvragen worden verdeeld:

 

Soms kan onderhoud niet worden uitgesteld om vervolgschades (of erger) te voorkomen en dan maakt het niet zoveel uit welk soort groot onderhoudswerk het precies is. Bij de beoordeling van de onderhoudsaanvragen geeft de bouwkundige de volgorde aan.

  • - Er wordt een calamiteitenbudget gevormd en in de subsidieverordening worden bepalingen voor spoedeisende en onvoorziene groot onderhoudswerkzaamheden opgenomen.

  • - Als het totaalbedrag van de toe te kennen aanvragen hoger dan de beschikbare middelen dan vallen de aanvragen met de laagste prioriteit af, waarbij de prioritaire volgorde door B&W worden bepaald op basis van bouwkundige of technische noodzaak.

 

Binnen het subsidieplafond voor calamiteiten verleent het college subsidie op basis van de volgorde waarop de aanvragen bij het college binnenkomen, alles voor zover het college de calamiteit als zodanig erkent.

 

Uitbetaling

In de paragrafen 3 en 4 staan bepalingen over wie voor de subsidie in aanmerking kan komen en aan wie de feitelijke uitbetaling plaatsvindt. Dat is veelal dezelfde instantie of instelling maar dat hoeft niet per sé.

 

De wijze waarop de uitbetaling plaatsvindt, staat steeds in de beschikking vermeld en vormt een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit.

 

Nadere verplichtingen:

Aan de subsidieverlening kunnen voorwaarden zijn verbonden die in deze afdeling zijn opgenomen of die bij beschikking expliciet worden opgelegd. Dat laatste geldt in het bijzonder voor de huurtarieven die accommodatiebesturen aan huurders van accommodatieruimte in rekening brengen. Er komen drie zgn. tariefgroepen:

  • 1.

    Een zgn. ‘nul’-tarief: de accommodatieruimte wordt om niet in gebruik gegeven ten behoeve van (de voorbereiding van) sociaal-culturele activiteiten mits daaraan geen commercieel belang vastzit. Wijkactiviteiten hebben daarbij voorrang boven andere activiteiten.

  • 2.

    Een gereduceerd tarief: de accommodatieruimte wordt tegen een beperkt tarief (50% van het marktconforme tarief) ter beschikking gesteld aan instellingen die andere dan sociaal-culturele activiteiten uitvoeren mits die passen binnen het gemeentelijke beleid. Het college kan verlangen dat een zeker evenwicht bestaat tussen wijkgerichte sociaal-culturele activiteiten enerzijds en overige, binnen het gemeentelijke beleid passende activiteiten anderzijds. Alle activiteiten dienen openbaar toegankelijk te zijn.

  • 3.

    Het marktconforme tarief: bedoeld voor de facilitering van alle overige activiteiten. Ook het exclusieve beslag op accommodatieruimte gaat tegen het marktconforme tarief.

 

Voor het overige rekenen wij de tarifering van de beschikbaarstelling van accommodatieruimte tot de verantwoordelijkheid van de accommodatiebesturen.

 

Het college wil dat de accommodaties zo goed mogelijk toegankelijk moeten zijn voor sociaal-culturele activiteiten. Wat daaronder moet worden verstaan en welke functies daaronder vallen staat in de paragrafen 1 en 2 van afdeling 6. Ook vergaderingen ter voorbereiding van sociaal-culturele activiteiten dienen gratis in de accommodaties plaats te kunnen vinden.

 

De accommodatiebesturen zijn verantwoordelijk voor een redelijke spreiding in typen gebruikersgroepen en activiteiten, een en ander zoveel mogelijk in overeenstemming met de behoeften in de wijk. Accommodatiebesturen, waaronder speeltuinverenigingen, kunnen eigen activiteiten organiseren, maar dienen daarnaast voldoende ruimte te bieden voor geprioriteerde sociaal-culturele activiteiten, ook als de deelnemers aan die activiteiten geen lid zijn van - bijvoorbeeld - een speeltuinvereniging. Het college zal de subsidieaanvragen hierop beoordelen en zonodig overleg voeren met de subsidieaanvrager. Uiteindelijk kan het college in de beschikking aangeven of - en zo ja op welke wijze en in welke mate - accommodatieruimte beschikbaar moet worden gesteld. Het spreekt voor zich dat het college met het opleggen van dergelijke voorwaarden zorgvuldig zal omgaan en de belangen van gemeentelijk beleid zorgvuldig zal afwegen tegen de meer specifieke visie en belangen van de individuele subsidieaanvrager.

 

De subsidieverlening voor speeltuinaccommodaties (met uitzondering van de speeltuinen en speeltoestellen) verloopt in grote lijnen analoog aan de subsidieverlening voor de overige accommodaties met dit verschil dat de subsidie als regel wordt verleend aan het samenwerkingsverband van speeltuinverenigingen in plaats van aan de speeltuinverenigingen zelf. Het samenwerkingsverband zorgt daarbij voor de overdracht van de verleende subsidies aan de aangesloten speeltuinverenigingen. De in artikel 12 beschreven verplichtingen moeten daarbij aan die speeltuinverenigingen worden ‘doorgegeven’.

 

Als toepassing van de bepalingen in deze afdeling tot onredelijke of ongewenste situaties leidt, kan het college afwijken van de algemene principes en uitgangspunten die in deze regeling staan.

Afdeling 6 Sociaal-cultureel werk

 

Paragraaf 6 Wijkorganisaties

 

Toelichting

 

Doel en werking van de subsidieregeling wijkorganisaties

Wijkorganisaties zijn als zelfstandig functionerende organisaties met een eigen rol en taakopvatting belangrijke gesprekspartners voor de gemeente in de wijk. De subsidie die in deze paragraaf wordt omschreven is erop gericht om de wijkorganisaties op de volgende punten te ondersteunen:

  • 1.

    het organiseren van eigen initiatief en activisme van wijkbewoners;

  • 2.

    de communicatie in en met de wijk, over alle voor de bewoners van de wijk belangrijke aangelegenheden.

 

Het doel van deze paragraaf is om wijkorganisaties te stimuleren om activiteiten uit te voeren. Een wijkorganisatie wordt gesubsidieerd omdat ze er is, maar vooral omdat ze activiteiten uitvoert die bijdragen aan een doel. Daarvoor wordt de subsidie gesplitst in:

  • -

    een klein deel basisbedrag en

  • -

    een groter deel (de toeslag) dat bestemd is voor activiteiten.

 

Het basisbedrag is alleen bedoeld als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden om de wijkorganisatie in stand te houden. Het gaat dus alleen om de kosten voor het loutere feit dat de wijkorganisatie bestaat.

 

Daarbovenop komt een toeslag voor het uitvoeren van activiteiten. Hieronder wordt een aantal dingen verstaan:

  • -

    het ondersteunen van de activiteiten van werkgroepen van de wijkorganisatie

  • -

    het onderhouden van contact met de gemeente

  • -

    het actief en passief informeren van bewoners (actief wil zeggen: mensen om hun mening vragen; passief wil zeggen: via bijvoorbeeld de wijkwebsite informatie verspreiden)

  • -

    bewoners betrekken bij activiteiten in de buurt en het uitnodigen zelf activiteiten te organiseren (dit noemen we het activeren van bewoners in de wijk)

  • -

    het zelf organiseren van activiteiten voor de buurt

 

De subsidie is gelijk aan de kosten die nodig zijn om de activiteiten te kunnen uitvoeren. Er geldt een maximum per wijkorganisatie. Dit maximum wordt gebaseerd op het aantal inwoners van het werkgebied van de wijkorganisatie. De grenzen van het werkgebied worden daarbij in eerste instantie door de organisaties zelf bepaald; het college behoudt wel instemmingsrecht.

 

Als de kosten van de activiteiten hoger zijn dan het geldende maximum is in bijzondere gevallen een aanvulling mogelijk. Dat iets ‘een bijzonder geval’ is, moet uit het activiteitenplan blijken en er moet voldoende geld beschikbaar zijn.

 

Algemeen

Deze paragraaf van de Algemene Subsidieverordening (Paragraaf 6 - Wijkorganisaties) kent dezelfde indeling als de overige paragrafen en afdelingen van de verordening. De paragraaf begint met een artikel ‘Begripsbepaling’. Hierin wordt aangegeven wat voor de toepassing van deze paragraaf onder een aantal begrippen moet worden verstaan. Dat is belangrijk, omdat sommige begrippen niet bij iedereen bekend zijn. Het kan ook zijn dat in deze paragraaf met een begrip iets anders wordt bedoeld dan in het normale spraakgebruik.

 

Daarna wordt in deze paragraaf achtereenvolgens aangegeven:

  • -

    welke aanvragers en welke activiteiten voor subsidie in aanmerking komen;

  • -

    hoe de subsidie wordt berekend;

  • -

    dat de gemeenteraad een subsidieplafond heeft ingesteld en hoe dat wordt verdeeld;

  • -

    wanneer de subsidieaanvraag moet zijn ingediend;

  • -

    welke nadere verplichtingen gelden en tenslotte:

  • -

    op welke gronden het college een subsidieaanvraag kan weigeren. Dit laatste artikel is een aanvulling op hoofdstuk 1 (artikel 14) van de subsidieverordening, waarin een aantal algemene gronden staat beschreven.

 

Als het college een subsidieaanvraag geheel of gedeeltelijk wil afwijzen, geldt een ‘hoorplicht’: het college moet de subsidieaanvrager ‘horen’ voordat het besluit om de subsidie af te wijzen. Het ‘horen’ kan zowel mondeling als schriftelijk plaatsvinden. Het college stuurt, voordat het een subsidiebesluit neemt, een brief aan de aanvrager waarin staat dat het college de subsidieaanvraag niet (of niet helemaal) wil toekennen. Ook wordt de reden daarvoor beschreven. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld om binnen een aangegeven termijn te reageren. Daarna volgt het formele subsidiebesluit. Als dit besluit genomen is, kan de wijkorganisatie overigens altijd nog bezwaar aantekenen.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 29 - Te subsidiëren activiteiten

In dit artikel staat voor welke activiteiten subsidie mogelijk is en wie voor de subsidie in aanmerking kan komen. In lid 2 wordt gesproken over de uitvoering van activiteiten. Daarbij valt te denken aan:

  • 1.

    Het houden van de formele ledenvergaderingen (als de rechtsvorm een vereniging is);

  • 2.

    Organiseren van deelname door bewoners aan deelcommissies van de wijkorganisatie;

  • 3.

    Organiseren van deelname door bewoners aan bijvoorbeeld:

    • °

      buurt- en wijkschouwen;

    • °

      voorkomende overleggen, zowel binnen de wijk als bovenwijks;

    • °

      de voorbereiding van plannen en initiatieven van gemeente en/of corporaties die van belang zijn voor de wijk;

    • °

      reacties op zulke plannen en initiatieven;

    • °

      sociaal-culturele activiteiten;

  • -

    Het informeren van en communiceren met bewoners door middel van gesprekken, een wijkkrant en/of internet.

 

Ook activiteiten die voor een incidentele subsidie in aanmerking kunnen komen, moeten passen binnen de doelen van de subsidieregeling: communicatie, informatieverstrekking en activering.

 

Gebruik van accommodatieruimte

Als wijkorganisaties accommodatieruimte nodig hebben om activiteiten uit te voeren, dan kunnen ze gratis terecht in door de gemeente gesubsidieerde, sociaal-culturele accommodaties. Die activiteiten moeten dan wél binnen het gemeentelijke beleid passen. Voor andere activiteiten van de wijkorganisatie zal door een accommodatiebeheerder een huurtarief in rekening worden gebracht. Die kosten kunnen door de wijkorganisatie in de activiteitenbegroting worden opgenomen.

Een voorbeeld is het huren van vergaderruimte: wijkorganisaties kunnen kosteloos in door de gemeente gesubsidieerde, sociaal-culturele accommodaties vergaderen. Als een wijkorganisatie een permanente kantoorruimte wil huren, dan komen die kosten niet per definitie alleen in aanmerking voor subsidie. In het activiteitenplan wordt dan beschreven hoe de huur bijdraagt aan het succes van de activiteiten die de wijkorganisatie organiseert.

 

Communicatie

Voor het geven van informatie aan de inwoners van de wijk is subsidie mogelijk (artikel 29 lid 2 sub a). Dat kan door middel van een wijkkrant, maar dat is niet verplicht. Dat is anders dan voorheen. Als de wijkkrant bijvoorbeeld een te groot deel van het budget opslokt, kan de wijkorganisatie de inwoners ook op andere wijze informeren. Bijvoorbeeld door middel van een internetpagina, flyers of bijeenkomsten. Ook kan een wijkorganisatie besluiten om een wijkkrant te maken in samenwerking met andere partijen, bijvoorbeeld andere wijkorganisaties, om zo op de kosten te besparen.

 

Artikel 30 - Grondslag van de subsidie

Dit artikel regelt de manier waarop het subsidiebedrag wordt berekend als een activiteit voor subsidie in aanmerking komt.

 

Voor deze paragraaf van de algemene subsidieverordening geldt dat de toeslag voor activiteiten maximaal gelijk is aan het bedrag dat nodig is voor de uitvoering van de activiteiten (2e lid). Per wijkorganisatie geldt een maximum dat gebaseerd is op het aantal inwoners van het werkgebied. Dat werkgebied wordt door de wijkorganisatie zelf bepaald.

Het kan voorkomen dat een of meer wijkorganisaties minder subsidie aanvragen dan het genoemde maximum. Is dat het geval, dan kan het college besluiten om deze ruimte te gebruiken voor het honoreren van subsidieaanvragen waarvan de kosten boven het maximum uitkomen. Dat moet dan wel in het budget passen. Bovendien moeten de ingediende activiteitenplannen voldoende duidelijk zijn.

 

Artikel 31 - Subsidieplafond

Het subsidieplafond is het maximumbedrag dat de gemeenteraad jaarlijks beschikbaar stelt voor de subsidie die in deze paragraaf wordt beschreven. Dit subsidieplafond wordt ieder jaar vóór het begin van het nieuwe jaar bekend gemaakt door publicatie in een huis-aan-huis blad. Als er te weinig geld is om een subsidieaanvraag toe te wijzen, dan moet het college de aanvraag weigeren.

Voordat het subsidiebesluit wordt genomen, verzamelt het college alle aanvragen die in aanmerking komen voor subsidie. Het berekent dan aan de hand van artikel 31 de subsidies. Als het totaal van deze subsidies hoger is dan het subsidieplafond, dan ontvangt iedere aanvrager een (gelijk) percentage van de ‘goedgekeurde’ aanvraag. De manier waarop in art. 31 de subsidie wordt berekend, verkleint de kans dat dit artikel moet worden toegepast.

 

Artikel 33 - Nadere verplichtingen

Nadere verplichtingen zijn voorwaarden die het college stelt wanneer zij subsidie verleent. Het zijn ‘nadere’ voorwaarden omdat in hoofdstuk 1 van de algemene subsidieverordening al een aantal standaardvoorwaarden staan beschreven.

 

Uitvoering van de activiteiten

Het college wil dat de activiteiten aan alle inwoners van het werkgebied ten goede komen. In elk geval dat ze voor alle inwoners toegankelijk zijn. Toch kan het college in enig jaar toestaan dat de activiteiten zich op een specifiek deel van het werkgebied richten. Zolang dat tijdelijk is, hoeft dat geen probleem op te leveren. Voorwaarde is wel dat alle inwoners hiervan tijdig op de hoogte zijn gebracht en in de gelegenheid zijn gesteld om hiertegen bezwaren in te brengen. In de subsidie-aanvraag moeten deze bezwaren zijn terug te vinden.

 

Kostenbegroting van de activiteiten

Van elke activiteit moet de wijkorganisatie afzonderlijk aangeven wat de kosten en de directe baten zijn. ‘Directe baten’ zijn baten die rechtstreeks op de activiteit slaan, bijvoorbeeld eigen bijdragen.

Het begrip kosten wordt hier dus ruim uitgelegd.

 

Wijkorganisaties die geen activiteiten ontplooien, ontvangen alleen een basissubsidie (art. 29 lid 1). Die basissubsidie zal vaak te laag zijn om daarvan (onkosten-)vergoedingen aan vrijwilligers te betalen. Als bij de wijkorganisatie vrijwilligers werken aan activiteiten die vallen onder ‘communicatie en activering’, dan komt de wijkorganisatie voor een activiteitensubsidie in aanmerking (art. 29 lid 2). De vrijwilligersvergoedingen kunnen dan in de kostenramingen van die activiteiten worden opgenomen.

 

De kosten kunnen per activiteit getotaliseerd worden. Dat betekent dat bijvoorbeeld bij een buurtbarbecue de huur van partytenten en het drukken van flyers niet afzonderlijk vermeld hoeven worden. Baten en lasten moeten wel gescheiden blijven. Bij regelmatig terugkerende activiteiten (bijvoorbeeld soosavonden) gaat het om de gezamenlijke kosten van alle keren dat die worden uitgevoerd.

 

 

Balans tussen uitvoering van activiteiten en middeleninzet

Het college vindt het belangrijk dat de wijkorganisatie ongeveer evenveel aandacht besteden aan communicatie/informatieverstrekking en het activeren van inwoners. Een situatie waarin de wijkorganisatie vrijwel haar gehele budget besteedt aan een wijkkrant zodat er geen geld meer voor andere activiteiten overblijft, wil het college voorkomen. Dat hoeft niet te betekenen dat een wijkorganisatie aan beide categorieën activiteiten ook precies evenveel geld moet besteden. De ene categorie kan immers duurder zijn dan de andere. Het gaat in de eerste plaats om balans in de mate van aandacht en niet om de besteding van de subsidie.

 

Afstemming

Het college vindt samenwerking en overleg belangrijk. Daarom is het verstandig dat wijkorganisaties hun activiteitenplannen afstemmen met instellingen die binnen het werkgebied op dat terrein actief zijn. Daarbij valt te denken aan instellingen voor sociaal-cultureel werk, opbouwwerkers en dergelijke. Lid 10 van artikel 33 ziet hierop toe.

 

Artikel 34 - Aanvullende weigeringsgronden

Een weigeringsgrond is een reden voor het college om een subsidieaanvraag te weigeren. Er zijn twee soorten weigeringsgronden: de ‘kan’-bepalingen en de ‘moet’-bepalingen. Bij een ‘kan’-bepaling is het college bevoegd om de bepaling te gebruiken, maar het hoeft dat niet te doen. De belangen (van de gemeente) die met de weigering worden gediend worden afgewogen tegen de belangen (van de subsidieaanvrager) die met diezelfde weigering worden geschaad.

‘Aanvullend’ betekent ‘in aanvulling op hoofdstuk 1 van de algemene subsidieverordening’.

 

Weigering basissubsidie (eerste lid)

Het college wil communicatie tussen gemeente en burger en tussen burgers onderling bevorderen. Ook wil het eraan bijdragen dat bewoners betrokken zijn en worden bij dat wat zich in hun wijk afspeelt. Daarom is de subsidie gesplitst in een klein basisdeel en een groter deel voor activiteiten op het gebied van communicatie en activering. Als een wijkorganisatie langere tijd (twee jaar) geen activiteiten zou uitvoeren, dan rijst de vraag waarvoor zo’n wijkorganisatie eigenlijk bestaat. Het college heeft dan de mogelijkheid om de hele subsidie te weigeren.

 

Meer wijkorganisaties in één werkgebied (tweede lid)

Het college vindt het belangrijk dat middelen efficiënt worden besteed. Daarom is het college er geen voorstander van dat werkgebieden van wijkorganisaties in de stad versnipperd raken. Het college respecteert de huidige verdeling van de werkgebieden over de wijkorganisaties. Toch kan het gebeuren dat een groep bewoners zich van een gesubsidieerde wijkorganisatie wil afsplitsen en als zelfstandige wijkorganisatie verder wil gaan. Om voor subsidie in aanmerking te komen, zal deze nieuwe organisatie in ieder geval aan de subsidievoorwaarden moeten voldoen. Het college behoudt zich per geval het recht voor om af te wegen of de bevordering van bewonersparticipatie en -activering met een afsplitsing en een zelfstandige subsidie gediend is of niet.