Organisatie | Groningen (Gr) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2002 (OCSW, hoofdstuk 2) |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2002 (OCSW, hoofdstuk 2) |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp | Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2002 (OCSW) |
Externe bijlagen | Toelichting bij afd.5 Migranten Artikel 1 Begripsbepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen Toelichting bij afdeling 13 Artikel 1 Begripsbepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen Toelichting bij afdeling 15 Artikel 1 Begripsbepalingen Artikel 1 Begripsbepaling Toelichting artikelsgewijs Toelichting op de voorziening Artikel 1 Begripsdefinitie exb-2017-55308 Toelichting bij afdeling 19 Artikel 1 Begripsdefinities Toelichting bij afdeling 21 Artikel 1 Begripsbepalingen Artikelsgewijze toelichting bij afdeling 23 |
In afd. 18 is toegevoegd bijlage 3
Hoofdstuk 1 Algemeen deel
Hoofdstuk 3 Subsidies Sociale Zaken en Werk
Hoofdstuk 4 Subsidies Milieudienst
Hoofdstuk 5 Subsidies Ruimtelijke Ordening en Economische Zaken
Hoofdstuk 6 Subsidies Hulpverleningsdienst
Hoofdstuk 7 Subsidies diversen
Voor het eerst vastgesteld bij raadsbesluit van 21 december 2005
Gemeentewet, art. 149
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-03-2011 | 01-11-2011 | afd. 23 | 30-03-2011 Gemeenteblad, 2011, 31 | GR 11.2513647 |
DE RAAD VAN DE GEMEENTE GRONINGEN;
(bijlage raadsverslag nr. 160);
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 1 november 2005;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
de Algemene Subsidieverordening gemeente Groningen 2002 (hoofdstuk 2, dienst Onderwijs Cultuur Sport Welzijn) vast te stellen.
De subsidieontvanger werkt met andere organisaties samen als het college aangeeft dat dit voor de uitvoering van de activiteiten noodzakelijk is.
Afdeling 1 Godsdienst- en vormingsonderwijs
Voor de toepassing van deze afdeling moet worden verstaan onder:
Artikel 3 Grondslag van de subsidie
Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel wordt aan een leerling van een school voor basisonderwijs een factor één toegekend en aan leerlingen van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs een factor anderhalf. Voor zover een instelling godsdienst- dan wel vormingsonderwijs verzorgt aan leerlingen van meerdere scholen geldt het bepaalde in dit lid voor elke school afzonderlijk.
Het bedrag per leerling wordt verkregen door het bedrag als bedoeld in artikel 4 van deze afdeling te delen door het, na toepassing van het bepaalde in het tweede lid van artikel, berekende aantal leerlingen waarvoor op grond van dit hoofdstuk aan één of meerdere instellingen een bedrag wordt toegekend, maar bedraagt nooit meer dan één promille van het in artikel 4 bedoelde subsidieplafond.
Bij de aanvraag wordt door de instelling overgelegd een overzicht per school waarin is opgenomen het aantal leerlingen waaraan godsdienst- dan wel vormingsonderwijs wordt verzorgd en waarbij per leerling is aangegeven (voor zover het betreft een school voor basisonderwijs) uit welke groep de leerling afkomstig is en (voor zover het betreft een school voor speciaal onderwijs) uit welk leerjaar de leerling afkomstig is.
Het college beslist op een subsidieaanvraag die op tijd is ingediend uiterlijk op 1 december van een schooljaar.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
Paragraaf 2 Investeringen in clubgebouwen en sportmaterialen
Paragraaf 3 Subsidies gebruik sportaccommodaties
Artikel 8 Grondslag voor de subsidie
Als een aanvrager niet in gemeentelijke accommodatie terecht kan, maar wel in een andere accommodatie, dan bedraagt de jeugdsubsidie éénderde deel van het geldende tarief van de niet-gemeentelijke accommodatie maal het aantal uren waarop de aanvrager de accommodatie gedurende een sportseizoen heeft gehuurd. Deze jeugdsubsidie kan nooit hoger zijn dan éénderde deel van de huur van een vergelijkbare gemeentelijke accommodatie.
Paragraaf 4 Verbetering verenigingsstructuur
Artikel 13 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de in artikel 12 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.
Paragraaf 5 Stimulering sportdeelname
Artikel 16 Te subsidiëren activiteit
Het college kan in bijzondere omstandigheden aan andere instellingen subsidie verlenen voor projectmatig opgezette activiteiten met als doel om groepen burgers en buurten met een lage sportparticipatie te stimuleren tot sportdeelname mits de activiteiten na afloop van de projectperiode door een sportvereniging kunnen worden uitgevoerd.
Artikel 17 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor stimulering sportdeelname bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.
Artikel 22 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de in artikel 21 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.
Artikel 24 De subsidieaanvraag
Een subsidieaanvraag voor een in artikel 21 genoemde activiteit moet uiterlijk 8 weken voor het begin van de activiteiten in bezit zijn van het college.
Afdeling 3 Emancipatie en vrouwenzaken
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
Paragraaf 2 Vrouwencentra en emancipatieactiviteiten
Artikel 3 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.
Afdeling 4 Internationale betrekkingen
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten
Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten ter invulling van een stedenband, te weten:
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten
Het college kan aan zelforganisaties een basissubsidie verlenen in de kosten van het optreden als netwerkpartner voor de gemeente Groningen.
Artikel 3 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt per zelforganisatie:
a. bij een omvang van de etnische groep van 50 tot 500 inwoners € 1.250 per jaar;
b. bij een omvang van de etnische groep van 501 tot 1.000 inwoners € 2.500 per jaar;
c. bij een omvang van de etnische groep van meer dan 1.000 inwoners € 5.000 per jaar.
Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het beschikbare subsidiebudget, wordt dat budget als volgt verdeeld:
a. Als eerste komen in aanmerking op tijd ingediende vervolgaanvragen;
b. Als tweede komen in aanmerking op tijd ingediende andere aanvragen;
c. Als het beschikbare budget ontoereikend is voor de in a. en b. bedoelde verdeelwijze, wordt het beschikbare budget naar evenredigheid over de in aanmerking komende aanvragen verdeeld.
De aanvraag voor een basissubsidie moet zijn voorzien van een activiteitenplan waarin een beschrijving moet zijn opgenomen van: a. de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd,
b. de verwachte deelname aan de activiteiten en
c. de eigen bijdrage die van de deelnemers aan de activiteiten wordt geheven.
Een zelforganisatie aan wie een basissubsidie is verleend, is verplicht als gesprekspartner voor het college te fungeren over:
a. algemene zaken die betrekking hebben op onderwerpen op het gebied van integratie;
b. specifieke zaken die betrekking hebben op de achterban van de subsidieontvangende zelforganisatie.
Paragraaf 3 Activiteitensubsidies
Artikel 7 Te subsidiëren activiteiten
Het college kan een activiteitensubsidie verlenen aan een zelforganisatie of een maatschappelijke organisatie als de activiteit gericht is op één of meer van de volgende doelen: integratie, emancipatie en dialoog.
Artikel 8 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt per zelforganisatie 100% van de noodzakelijke kosten onder aftrek van de hierop betrekking hebbende baten.
Artikel 10 De subsidieaanvraag
De aanvraag voor activiteitensubsidie moet uiterlijk acht weken voor het begin van de activiteiten in bezit zijn van het college.
Afdeling 6 Sociaal-cultureel werk
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
Paragraaf 2 Algemeen sociaal-cultureel werk
Artikel 3 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.
Paragraaf 3 Sociaal-culturele accommodaties
Als het totaal van de kosten van de door het college erkende werkzaamheden voor verbouw en/of kleine uitbreidingen hoger is dan het daarvoor geldende subsidieplafond dan komen op tijd ingediende aanvragen eerder voor subsidie in aanmerking naarmate ze beter voldoen aan onderstaande criteria:
Als het totaal van de subsidieaanvragen voor groot onderhoud hoger is dan het daarvoor geldende subsidieplafond dan komen op tijd ingediende aanvragen eerder voor subsidie in aanmerking naarmate de urgentie op basis van een bouwkundig of technisch onderzoek groter is. Een dergelijk onderzoek wordt verricht door deskundigen werkzaam bij de gemeente dan wel een externe door het college aan te wijzen deskundige. Bij de bepaling van de hier bedoelde urgentie worden werkzaamheden voor groot onderhoud aan accommodaties die eigendom zijn van de gemeente mede in beschouwing genomen.
Artikel 11 De subsidieaanvraag
Calamiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd moeten binnen een week bij het college zijn gemeld. Het college bepaalt in overleg met de subsidieontvanger een nadere termijn waarbinnen een beschrijving moet zijn ingediend van de werkzaamheden evenals een begroting van de kosten en de baten die daarop betrekking hebben.
Artikel 12 Nadere verplichtingen
Het college kan bepalen dat de subsidieontvanger, aan wie op grond van artikel 8 lid 1 of lid 2 subsidie wordt verleend, initiatieven neemt om in overleg met andere aanbieders van activiteiten tot een gezamenlijke activiteitenprogrammering te komen in de wijk waarin de subsidieontvanger gebruik maakt van de accommodatie.
De subsidieontvanger is verantwoordelijk voor een goede balans tussen de geprioriteerde sociaal-culturele activiteiten enerzijds en overige (eigen) activiteiten anderzijds. De subsidieontvanger is gehouden om in zijn activiteitenplan en activiteitenverslag aan te geven op welke wijze aan deze verantwoordelijkheid invulling wordt c.q. is gegeven.
Artikel 13 Aanvullende weigeringsgronden
Het college kan van de subsidieontvanger vergen dat deze een nader door het college te bepalen gedeelte van zijn voorziening voor groot onderhoud besteedt aan de uitvoering van de groot-onderhoudswerkzaamheden als en voor zover die voorziening ten laste van de subsidie tot stand is gekomen. Bij de berekening van de subsidie zoals bedoeld in artikel 8 eerste lid onder c van deze afdeling houdt het college rekening met het hier bepaalde.
Paragraaf 4 Beheer sociaal-culturele accommodaties
Artikel 19 Nadere verplichtingen
De subsidieontvanger aan wie op grond van lid 1 van artikel 15 subsidie wordt verleend, is verplicht:
om voor het inroosteren van beheerspersoneel bij de accommodaties op overeenstemming gericht overleg te voeren met de accommodatiebesturen over het aantal in te zetten uren, de openingstijden van de accommodatie en de te leveren functieniveaus. Dit overleg moet hebben plaatsgehad vóórdat de subsidieontvanger een besluit heeft genomen over de bij accommodaties in te zetten beheersuren;
Artikel 20 Aanvullende weigeringsgronden
Het college kan een subsidieaanvraag voor personeelskosten beheer weigeren voor zover voor de kosten daarvan al door derden subsidie wordt verleend.
Artikel 21 Overgangsbepalingen
In afwijking van artikel 38 van hoofdstuk 1 van deze verordening, blijven de bepalingen in afdeling 6 paragrafen 3 en 4, zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd bij raadsbesluit van 21 december 2005, nr. 6p van toepassing voor subsidies, die zijn verleend en/of vastgesteld voor de inwerkingtreding van deze paragrafen.
Artikel 23 Te subsidiëren activiteiten
Het college kan subsidie verlenen voor de organisatie en uitvoering van vakantiekampen.
Artikel 24 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de organisatie en uitvoering van vakantiekampen bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten tot een maximum van € 2.269 per subsidieontvanger per jaar.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
1. Wijkorganisatie : Een stichting of vereniging met als doel de bevordering van bewonersparticipatie op het niveau van haar werkgebied.
2. Werkgebied : Een door de wijkorganisatie gekozen en door het college erkend geografisch gedeelte van de stad Groningen waarop de activiteiten van de wijkorganisatie primair zijn gericht en die een omvang heeft van ten minste één subbuurt.
3. Wijk, buurt of subbuurt : Een door het college bepaald geografisch gedeelte van de stad Groningen.
4. Subsidietijdvak : Een periode waarvoor subsidie wordt verleend, die overeenkomt met een kalenderjaar.
5. Communicatie : Tweezijdige informatie-uitwisseling tussen een wijkorganisatie en de inwoners van het werkgebied.
6. Informatieverstrekking : Eenzijdige informatieverstrekking over aangelegenheden die voor de inwoners van het werkgebied van belang zijn door een wijkorganisatie aan de inwoners van het werkgebied.
7. Activering : Het organiseren van eigen initiatief en betrokkenheid van inwoners in het werkgebied.
8. Inwoners : Inwoners van het werkgebied van een wijkorganisatie zoals geregistreerd het Gebiedsinformatiesysteem van de gemeente Groningen.
Artikel 30 Grondslag van de subsidie
Voor de in artikel 29 lid 2 genoemde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal de noodzakelijke kosten tot een door het college te bepalen maximum per inwoner vermenigvuldigd met het aantal inwoners van het werkgebied. Het college maakt voor de bepaling van het aantal inwoners gebruik van de meest recente gegevens die beschikbaar zijn op het moment dat het college op de subsidieaanvraag beslist.
Paragraaf 7 Maatschappelijke activering
Artikel 35 Te subsidiëren activiteiten
Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten die gericht zijn op de maatschappelijke activering van burgers.
Artikel 36 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor activiteiten die gericht zijn op de maatschappelijke activering van burgers bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.
Artikel 38 De subsidieaanvraag
De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:
Paragraaf 8 Oppasvergoeding kinderopvang voor vrijwilligers
Artikel 40 Te subsidiëren activiteiten
Het college kan aan instellingen waarbij vrijwilligers werkzaam zijn subsidie verlenen voor onkostenvergoedingen voor kinderopvang voorzover vrijwilligers die kosten voor de uitvoering van hun activiteiten noodzakelijkerwijs moeten maken.
Artikel 43 De subsidieaanvraag
De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is 15 september voorafgaand aan het in artikel 41, eerste lid genoemde subsidietijdvak.
Artikel 46 Te subsidiëren activiteiten
Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten ter uitvoering van onderstaande functies:
Artikel 47 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.
Artikel 49 De subsidieaanvraag
De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:
Artikel 50 Nadere verplichtingen
De in artikel 46 bedoelde activiteiten moeten zijn gericht op de bevordering van de maatschappelijke participatie en betrokkenheid van burgers bij wat er in de samenleving in het algemeen en de eigen woon- en leefomgeving in het bijzonder gebeurt, een en ander binnen de door de gemeente gecreëerde randvoorwaarden.
Afdeling 7 Kinderopvang en peuterspeelzaalwerk
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
Afdeling 8 Maatschappelijke dienstverlening
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
Paragraaf 2 Maatschappelijke en juridische dienstverlening
Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten
Het staat de subsidieontvanger vrij om binnen een nader door het college aan te geven bandbreedte gedurende het subsidietijdvak andere activiteiten uit te voeren dan in de beschikking tot subsidieverlening is bepaald mits deze activiteiten passen binnen de in lid 1 genoemde functies en mits de subsidieontvanger in staat is deze activiteiten voor de verleende subsidie uit te voeren.
Artikel 3 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt 100% van de noodzakelijke kosten.
Artikel 7 Te subsidiëren activiteiten
Het college kan subsidie verlenen ter uitvoering van onderstaande functies:
Artikel 8 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de in artikel 7 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.
Artikel 10 De subsidieaanvraag
De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:
Artikel 12 Te subsidiëren activiteiten
Het college kan subsidie verlenen ter uitvoering van onderstaande functies.
Artikel 13 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de in artikel 12 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.
Artikel 15 De subsidieaanvraag
De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:
Afdeling 9 Jongerenwerk en jeugdhulpverlening
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Artikel 3 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.
Paragraaf 3 Jeugdhulpverlening
Artikel 7 Te subsidiëren activiteiten
Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten ter uitvoering van onderstaande functies:
Artikel 8 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de in artikel 7 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.
Artikel 10 De subsidieaanvraag
De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:
Paragraaf 4 Stedelijke jongerencentra
Artikel 12 Te subsidiëren activiteiten
Het college kan aan besturen van jongerencentra subsidie verlenen voor activiteiten ter uitvoering van onderstaande functies:
cultuur/creativiteit - in afwijking op artikel 1 van deze afdeling wordt hieronder verstaan het bieden van ondersteuning aan jongeren in de leeftijd tot 20 jaar die interesse hebben in doelgerichte activiteiten op technisch en creatief gebied met het doel hun ontwikkeling naar zelfstandigheid te bevorderen;
mits deze activiteiten zijn gericht op jeugdigen in de leeftijd tot en met 23 jaar.
Artikel 13 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de in artikel 12 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.
Artikel 15 De subsidieaanvraag
De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
Afdeling 11 Maatschappelijke en vrouwenopvang, verslavingszorg en overlastbestrijding
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
Paragraaf 2 Maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, verslavingszorg en overlastbestrijding
Artikel 3 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.
Paragraaf 3 Zelfhulpgroepen of vertegenwoordigers van belangengroepen in de verslavingszorg, maatschappelijke opvang en vrouwenopvang
Artikel 8 Te subsidiëren activiteiten
Het college kan aan zelfhulpgroepen subsidie verlenen voor activiteiten met als doel om over hun problematiek voortvloeiend uit verslaving, dakloosheid of huiselijk geweld onderlinge contacten te hebben en ervaringen uit te wisselen.
Artikel 9 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de in artikel 8 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.
Afdeling 12 Opstap, opstapje, instapje
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten
Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten ter uitvoering van:
De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is 13 weken voor het begin van de activiteiten.
Afdeling 13 Incidentele activiteiten cultuur
Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten
Het college kan subsidie verlenen als bijdrage in de kosten van activiteiten die een positieve bijdrage leveren aan het culturele klimaat in de provincie Groningen, aanvullend zijn op het aanbod en van voldoende artistieke kwaliteit zijn.
Artikel 7 Aanvullende weigeringsgronden
Het college weigert een aanvraag voor een in artikel 2 genoemde activiteit als:
de subsidieontvanger een kernvoorziening of een specifieke voorziening is tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd aantoonbaar een inhoudelijke aanvulling is op de reeds structureel gesubsidieerde activiteiten van de subsidieontvanger of tenzij de kernvoorziening of specifieke voorziening van de gemeente alleen een bijdrage in de huisvestings- en/of organisatiekosten ontvangt.
Afdeling 14 Subsidies amateurkunst
Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten
Het college kan aan statutair in de gemeente Groningen gevestigde verenigingen en stichtingen die actief zijn op het gebied van amateurkunst subsidie verlenen:
De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag voor de in artikel 2 genoemde activiteiten in bezit moet zijn van het college is:
Artikel 6 Nadere verplichtingen
De subsidieontvanger dient ten minste twee maal per jaar een openbare presentatie in de gemeente Groningen te geven. Hiertoe wordt niet gerekend een presentatie, die plaatsvindt in het kader van onderwijs, als onderdeel van een levensbeschouwelijke of politieke bijeenkomst of als onderdeel van een bedrijfsactiviteit.
Afdeling 15 Stimuleringssubsidies amateurkunst
Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten
Het college kan subsidie verlenen als bijdrage in de kosten voor vernieuwende of kwaliteitsverhogende producties of projecten op het gebied van amateurkunst.
Artikel 3 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 40% van de naar het oordeel van het college noodzakelijke kosten.
Artikel 2 Te subsidiërem activiteiten
Het college kan aan scholen voor primair of speciaal onderwijs subsidie verlenen voor de loonkosten van een of meer cultuurcoördinatoren.
Artikel 3 Grondslag van de subsidie
Loonkosten van cultuurcoördinatoren/gangmakers:
Voor loonkosten van cultuurcoördinatoren/gangmakers bedraagt de subsidie een door het college te bepalen bedrag per klokuur tot een maximum van twee klokuren per subsidieontvanger per jaar.
Voor elk subsidietijdvak is het subsidieplafond voor de in artikel 2 genoemde activiteiten gelijk aan het bedrag dat daarvoor is opgenomen in de begroting van het eerste van de twee kalenderjaren waarin het subsidietijdvak valt. Hierop worden reeds aangegane meerjarige verplichtingen in mindering gebracht.
Afdeling 18 Materiële financiële gelijkstelling onderwijs
Paragraaf 1 Definities, voorschriften en grondslagen
In aanvulling op dan wel in afwijking van artikel 1 van Hoofdstuk 1 wordt voor de toepassing van deze afdeling verstaan onder:
Artikel 2 Te subsidiëren voorzieningen
Het college kan aan schoolbesturen subsidie verlenen ten behoeve van personele en materiële voorzieningen in het onderwijs.
Artikel 4 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor een voorziening als bedoeld in artikel 2 bedraagt maximaal 100% van de naar het oordeel van het college noodzakelijke kosten (tenzij de bijlage waarin de voorziening is opgenomen anders vermeldt).
In afwijking van artikel 7 van Hoofdstuk 1 stelt het college jaarlijks de subsidieplafonds vast voor de voorzieningen, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage Voorzieningen van deze afdeling.
Wanneer voor enig kalenderjaar het totaal van de aanvragen voor een bepaalde voorziening het bedrag van het subsidieplafond overschrijdt, wordt dit bedrag (tenzij de bijlage waarin de voorziening is opgenomen anders vermeldt) naar evenredigheid verdeeld over de aanvragers, waarbij slechts rekening wordt gehouden met het bedrag dat per aanvraag voor subsidie in aanmerking zou komen.
Jaarlijks voor 1 juli zendt het college aan de schoolbesturen een overzicht van de op basis van deze verordening toegekende voorzieningen. Het overzicht omvat de periode van 1 april van het voorafgaande jaar tot en met 31 maart van het jaar van toezending.
Artikel 7 Verbod tot vervreemding
In afwijking van artikel 24 van Hoofdstuk 1 is vervreemding door het schoolbestuur van op basis van deze verordening toegekende voorzieningen niet toegestaan zonder toestemming van het college, tenzij er sprake is van een overdracht van voorzieningen aan een ander schoolbestuur als gevolg van samenvoeging van het betreffende schoolbestuur met een ander schoolbestuur.
Artikel 9 Toevoegen, wijzigen of intrekken
Een wijziging van de verordening die leidt tot het toevoegen, wijzigen of intrekking van een voorziening, wordt uiterlijk zes weken voor de indieningsdatum bekend gemaakt door het college.
Artikel 11 Nadere verplichtingen
De aanvraag vermeldt naast de in artikel 11 van Hoofdstuk 1 genoemde onderdelen:
Artikel 12 Onvolledige aanvragen
Bij onvolledige aanvragen wordt het schoolbestuur na schriftelijke melding door het college vanaf het moment van verzending drie weken in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen. Zijn na het verstrijken van de termijn de gegevens niet of niet voldoende aangevuld dan kan het college de aanvraag buiten behandeling laten.
Het college kan in plaats van een subsidie voor een voorziening te verlenen, een voorziening feitelijk geheel of gedeeltelijk beschikbaar stellen.
Met “indieningsdatum” wordt bedoeld de indieningsdatum in de Bijlage Voorzieningen (afd 18) onder II, te weten 1-3-’07.
Bijlage 2 Bijlage voorzieningen als bedoeld in artikel 3 van afdeling 18 van hoofdstuk 2 ((eenmalige) Regeling voorzieningen praktijkgericht onderwijs (V)SO)
Aanvragen schoolbesturen voor aanpassen en/of inrichten praktijklokalen ten behoeve van het voortgezet speciaal onderwijs, hierna te noemen VSO voor het jaar 2007
Artikel I. Aanduiding van de voorziening
Vergoeding voor de aanpassing van een bestaand schoolgebouw binnen de gemeente Groningen, waardoor dat gebouw beter geschikt wordt gemaakt voor praktijkgericht onderwijs.
Onder een bestaand gebouw wordt mede verstaan een gebouw waarvan de (voorbereiding van) realisatie al zover is gevorderd dat oplevering en ingebruikneming in 2007, 2008 of 2009 zal plaatsvinden. Bij de aanpassing van het gebouw kan het tevens gaan om een nieuwe inrichting ten behoeve van praktijkgericht onderwijs.
Artikel IV. Toekenningsvoorwaarden
Voor subsidie op basis van deze voorziening komen in aanmerking openbare en bijzondere scholen voor VSO die praktijkgericht onderwijs aanbieden.
De verleende subsidie mag uitsluitend ingezet worden voor de aanpassingen, zoals die in de voorziening zijn omschreven.
Artikel V. Wijze van toekenning
Per schoolbestuur voor de scholen waar praktijkgericht onderwijs in het VSO in de gemeente Groningen wordt aangeboden.
Specifiek voor de scholen waar onderwijs wordt gegeven aan zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK) worden extra middelen ingezet. Daarvoor een afzonderlijk subsidieplafond is vastgesteld.
Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten
Het college kan aan het schoolbestuur subsidie verstrekken voor duurzaamheidmaatregelen bij nieuwbouw of uitbreiding van een schoolgebouw.
Artikel 8 Nadere verplichtingen
Het schoolbestuur overlegt binnen drie maanden na oplevering van het bouwwerk:
Afdeling 19 Projecten Groningse Nieuwe
Artikel 2 Te subsidiëren activiteit
Het college kan subsidie verlenen voor coachingstrajecten en hieruit voortkomende eindpresentaties die de ontwikkelingsmogelijkheden van talenten in de stad Groningen versterken, zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van de cultuurnota, en die van voldoende artistieke kwaliteit zijn.
Artikel 3 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal tweederde van de noodzakelijke kosten.
Afdeling 20 Duurzaamheideducatie
Artikel 3 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt ten hoogste 50% van de noodzakelijke kosten met een maximum van € 2.500.
Subsidieaanvragen voor het kalenderjaar 2009 dienen uiterlijk acht weken voor het begin van de activiteiten in bezit zijn van het college.
Artikel 6 Nadere verplichtingen
Op deze subsidieregeling is artikel 3, leden 1 tot en met 6, van afdeling 0 (Algemeen) van dit hoofdstuk van toepassing.
Deze afdeling treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking en eindigt op 31 december 2011.
Op 28 mei 2008 heeft de gemeenteraad de nota “Programma duurzaamheideducatie
2008-2011”vastgesteld. Dit programma heeft o.a. tot doel om:
Om dat doel te realiseren is deze nieuwe, tijdelijke subsidieregeling in het leven geroepen. Deze subsidieregeling gaat in op de dag na de officiële bekendmaking.
De subsidieregeling werkt als volgt: scholen voor speciaal, basis- en voortgezet onderwijs kunnen in aanmerking komen voor subsidie voor het uitvoeren van projecten, voor de aanschaf van materialen en voor het houden van excursies op het gebied van duurzaamheideducatie. Er is een aanvraagformulier. De subsidieaanvrager moet daarvan gebruik maken. Het aanvraagformulier moet uiterlijk acht weken voordat de activiteit begint binnen zijn bij het college.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de noodzakelijke kosten maar nooit meer dan € 2.500 per school per aanvraag. Het ontbrekende deel dienen scholen dus uit eigen middelen bij te passen.
Onder noodzakelijke kosten worden die kosten verstaan die noodzakelijkerwijs gemaakt moeten worden om de activiteit te kunnen uitvoeren of de materialen te kunnen aanschaffen.
Elke school kan in aanmerking komen voor subsidie.
Het kan zijn dat er bij het college meer aanvragen binnenkomen dan er middelen zijn. In dat geval verdeelt het college het beschikbare budget (‘subsidieplafond’) over de in aanmerking komende subsidieaanvragen op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen (“wie het eerst komt, die het eerst maalt”).
Het subsidieplafond wordt voor het begin van het subsidietijdvak bekend gemaakt in het gemeenteblad en gepubliceerd in het gemeenteblad (Groninger gezinsbode).
Bij honorering van het subsidieverzoek wordt de subsidie geacht direct te zijn vastgesteld.
Indiening van een inhoudelijke en financiële verantwoording kan daarom achterwege blijven.
Maar het college behoudt zich het recht voor om steekproefsgewijs na te gaan of de gesubsidieerde activiteit heeft plaatsgevonden. Het is daarom verstandig die documenten te bewaren waarmee later
de doorgang van de activiteit is aan te tonen.
De regeling eindigt op 31 december 2011. Hij zal per die datum worden ingetrokken.
Afdeling 21 Stimuleringsregeling cultuurparticipatie in de wijk
Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten
Het college kan rechtspersonen subsidie verlenen voor community artprojecten om de actieve beoefening van kunst en cultuur door wijkbewoners te bevorderen.
Artikel 6 Nadere verplichtingen
Het college behoudt zich het recht voor om een kunstobject, dat mede door subsidie krachtens deze afdeling tot stand is gebracht en tijdelijk in de openbare ruimte of in gemeentelijke eigendommen is geplaatst, vanwege het algemeen belang na overleg met de maker te verwijderen of te doen verwijderen.
Afdeling 22 Projecten e-culture
Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten
Het college kan aan in de gemeente Groningen gevestigde rechtspersonen subsidie verlenen voor publieksgerichte e-culture projecten.
Artikel 3 Grondslag van de subsidie
De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten. De subsidie kan niet meer bedragen dan € 30.000 per aanvrager per jaar.
Afdeling 23 Subsidiëring initiatieven van burgers met een psychische handicap en/of een verstandelijke beperking
De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten. Daarbij geldt dat een aanvrager voor elk van de in artikel 2 genoemde activiteiten slechts éénmaal per kalenderjaar in aanmerking kan komen voor een subsidie van maximaal € 10.000 per activiteit.
Het college weigert een subsidieaanvraag voor activiteiten die niet bijdragen aan participatie van de doelgroepleden in het reguliere maatschappelijke verkeer volgens de doelstelling van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning.
Gedaan te Groningen in de openbare raadsvergadering van 21 december 2005.
De griffier, De voorzitter,
D.H. Vrieling. J. Wallage.
In hoofdstuk 2 staan de bepalingen die betrekking hebben op een specifiek deel van de gemeentebegroting en die specifiek zijn voor de daarin opgenomen beleidsterreinen. De algemene bepalingen die – ongeacht het onderwerp – betrekking hebben op elke subsidie staan in hoofdstuk 1.
De afdelingen en paragrafen van hoofdstuk 2 zijn alle op overeenkomstige manier opgesteld:
In de begripsbepaling staat de uitleg van begrippen die in de betreffende afdeling of paragraaf worden gehanteerd. De uitleg zal ook in veel gevallen specifiek zijn voor die paragraaf of afdeling.
Ad. 2 Te subsidiëren activiteit
Hier staat vermeld voor welke activiteiten subsidie mogelijk is. Soms worden in plaats van een specifieke activiteit groepen van activiteiten of functies vermeld. Voorbeeld hiervan is de functie ontmoeting/recreatie in de afdeling sociaal-cultureel werk. In de begripsbepaling staat in dergelijke gevallen wat onder de functie moet worden verstaan. Of de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd tot een subsidiabele activiteit of functie kan worden gerekend is ter beoordeling van het college.
De opsommingen zijn in principe limitatief. Voor activiteiten, groepen van activiteiten of functies die niet als “Te subsidiëren activiteit” zijn aangeduid is dus geen subsidie mogelijk. Met een activiteit wordt het aanbrengen van een voorziening of het doen van investeringen gelijk gesteld.
Ad. 3 Grondslag van de subsidie
In dit artikel staat vermeld hoe de hoogte van de subsidie wordt berekend, gesteld dat de activiteit subsidiabel is.
Veelal staat aangegeven dat de subsidie “maximaal 100% van de noodzakelijke kosten” bedraagt. Onder noodzakelijke kosten wordt hier verstaan het bedrag dat het college noodzakelijk acht om de subsidieaanvrager in staat te stellen de activiteit uit te voeren. Dat bedrag kan bestaan uit louter kosten maar het kan ook het saldo zijn van op de activiteit betrekking hebbende kosten en baten.
Bepaling van de hoogte van het subsidieplafond
Het subsidieplafond is het bedrag dat de raad voor de subsidiëring van de activiteiten beschikbaar heeft gesteld. Het subsidieplafond is gekoppeld aan het subsidietijdvak, d.w.z. de periode waarvoor de subsidie wordt verleend. Meestal is dat een kalenderjaar of een schooljaar. In het algemeen wordt verwezen naar de gemeentebegroting omdat de raad zo de mogelijkheid heeft de subsidieplafonds aan te passen aan de budgettaire situatie. Soms is echter ook een korter tijdvak denkbaar, bijvoorbeeld bij twee of meer subsidierondes.
Subsidieplafonds worden vóór het begin van het subsidietijdvak bekendgemaakt in een gratis huis-aan-huis blad.
Als het subsidieplafond na de bekendmaking wordt verlaagd heeft de verlaging geen gevolgen voor die aanvragen die al waren ingediend op het moment dat de verlaging bekend wordt gemaakt.
Het college wijst subsidieaanvragen af als door toewijzing het beschikbare subsidieplafond zou worden overschreden. De gekozen formulering komt neer op een verplichte weigeringsgrond en is ontleend aan de Algemene Wet Bestuursrecht (artikel 4:25 lid 2).
Mits er een subsidieplafond is ingesteld en bekendgemaakt, heeft het college niet de plicht om telkens te motiveren waarom het belang van de begrotingsdiscipline zwaarder moet wegen dan het belang van de aanvrager.Verdeling over de subsidieaanvragers
Dit artikel vermeldt ook de wijze waarop het subsidieplafond over de subsidieaanvragen wordt verdeeld. Er kan sprake zijn van een sluitingsdatum waarop de aanvraag uiterlijk in bezit moet zijn van het college. Na het verstrijken van de sluitingsdatum wordt op grond van de toetsing aan kwalitatieve criteria beoordeeld aan welke aanvragers het eerst subsidie moet worden verleend. In deze gevallen staan de verdeelcriteria in dit artikel vermeld. De beoordeling is een zaak van het college. Het kan ook zijn dat na het verstrijken van de sluitingsdatum het beschikbare subsidieplafond ‘ponds-ponds’-gewijs over de aanvragers wordt verdeeld. Als er geen sluitingsdatum is worden de subsidies in de regel verleend op basis van binnenkomst.
In dit artikel staat aan welke specifieke eisen de subsidieaanvraag moet voldoen en wanneer hij uiterlijk in bezit van het college moet zijn. Als een aanvraag te laat wordt ingediend kan dit een reden zijn om de aanvraag te weigeren. Dit impliceert dat voor subsidieverlening steeds een aanvraag noodzakelijk is.
Het college kan aan de subsidieverlening nadere, specifieke verplichtingen verbinden in aanvulling op de meer algemene verplichtingen die in hoofdstuk 1 van de Algemene subsidieverordening staan. Deze nadere verplichtingen hebben meestal betrekking op de wijze waarop de activiteiten dienen te worden uitgevoerd of op de wijze waarop daarover moet worden gerapporteerd.
De in deze afdeling opgenomen subsidiesystematiek is gebaseerd op de accommodatienota “Anders en beter”, zoals vastgesteld door de Raad op 21 december 2005.
Deze afdeling vervangt de paragrafen over de subsidiëring van buurt- en wijkcentra, wijkjongerencentra en speeltuinwerk zoals die zijn opgenomen in afdeling 6 van de algemene subsidieverordening. Deze paragrafen worden daarom ingetrokken voor nieuw te verlenen subsidies voor 2007 en daarna. Ze blijven van kracht voor de vaststelling van eerder verleende subsidies.
Het welzijnswerk van de gemeente Groningen is vervat in drie welzijnsnota’s, te weten de kadernota welzijn “Iedereen doet mee” (december 2004), de nota “Welzijn, Onderweg naar maatschappelijke ondersteuning” (april 2005) en de nota “Zorgen voor morgen” (november 2004).
Sociaal-culturele accommodaties maken de uitvoering van deze activiteiten mogelijk en spelen een belangrijke faciliterende rol voor de uitvoering van het welzijnsbeleid.
In deze subsidieregeling gaat het over buurtcentra, speeltuinverenigingen en jongerencentra.
Op grond van deze afdeling komen voor subsidie in aanmerking:
Energie, klein onderhoud, lasten/heffingen voor de gebruiker/exploitant, beveiliging, inventaris enz.
Voor hypotheeklasten, verbouw en/of kleine uitbreidingen en groot onderhoud is geen subsidie mogelijk als het accommodatiebestuur de accommodatie niet in eigendom heeft. Deze werkzaamheden worden uitgevoerd door de gebouweigenaar/verhuurder. Groot onderhoud dient de verhuurder te verrichten op grond van het huurcontract. De kosten ervan zijn onderdeel van het te betalen huurbedrag. Indien het accommodatiebestuur als huurder een verbouwing en/of kleine uitbreiding wenst aan de accommodatie en die leidt tot aanpassing van het huurbedrag, dient het accommodatiebestuur vooraf met het college te overleggen in hoeverre die aanpassing van het huurbedrag wordt erkend.
Als de accommodatie eigendom is van het accommodatiebestuur is kale huur niet aan de orde.
Voor spoedeisende en onvoorziene groot onderhoudswerkzaamheden, in deze afdeling ‘calamiteit’ genoemd, reserveert het college een deel van het subsidieplafond groot onderhoud.
Grondslag van de subsidieberekening
Per onderdeel is de wijze van subsidiëring opgenomen. Soms is dat op basis van de werkelijke kosten (kapitaallasten, kale huur, verbouwkosten, groot onderhoud en overige huisvestingskosten), soms is de subsidie gebaseerd op een normering (exploitatiekosten, organisatiekosten, inrichting en onderhoud van speeltuinen/speeltoestellen, personeelskosten beheer). De normering is verwerkt in deze paragrafen; ze is in detail bovendien terug te vinden in de accommodatienota.
In een paar gevallen worden niet de volledige norm voor exploitatielasten vergoed, maar slechts een deel daarvan. Dat geldt vooral voor die accommodaties waarvan het college aanneemt dat daar een relatief grote inverdiencapaciteit bestaat.
Aan de subsidiëring zitten beperkingen. Niet alle kosten komen voor subsidie in aanmerking. De noodzaak van sommige kosten moet door het college zijn erkend voordat ze voor subsidiëring in aanmerking komen.
Dat geldt bijvoorbeeld voor extra huurkosten die voortvloeien uit bouwkundige aanpassingen. Als het college de aanpassing niet vooraf heeft goedgekeurd kan de extra subsidie voor hogere huur of kapitaallasten worden geweigerd. Het geldt ook voor kapitaallasten die voortvloeien uit geldleningen die instellingen zonder goedkeuring van het college na 31 december 2005 heeft aangetrokken.
De subsidieplafonds - de bedragen die de raad per subsidietijdvak voor de subsidiëring beschikbaar stelt - zijn gebaseerd op een normeringsysteem.
Voor bouwkundige aanpassingen en voor groot onderhoud heeft de gemeenteraad budgetten beschikbaar gesteld voor alle accommodaties ook voor die, welke geen eigendom zijn van de gemeente. Het college stelt jaarlijks in overleg met de accommodatiebesturen en - voor wat betreft speeltuingebouwen - met het samenwerkingsverband van de speeltuinverenigingen een prioritering
op van de uit te voeren werkzaamheden en de daarmee samenhangende kosten. Een deel van die werkzaamheden wordt uitgevoerd aan accommodaties die gemeentelijk eigendom zijn. Deze vallen buiten het bestek van deze subsidieverordening, zij het dat ze wel meetellen voor de verdeling van het beschikbare subsidieplafond.
Op basis van de prioritering bepaalt het college binnen de door de gemeenteraad vastgestelde budgettaire kaders jaarlijks de budgetten die voor de subsidiëring van kosten voor verbouwingen en voor groot onderhoud beschikbaar zijn. Om die prioritering zorgvuldig te kunnen maken moet de gemeente tijdig op de hoogte zijn van de werkzaamheden die de accommodatiebesturen in het komende jaar willen laten uitvoeren. Daartoe zullen bouwkundigen voor zover nodig ter plekke een schouw uitvoeren. De raad beslist jaarlijks over de beschikbaarstelling van het benodigde totale krediet. Om deze redenen geldt voor subsidieaanvragen voor verbouwkosten en/of groot c.q. planmatig onderhoud een vroegere indieningsdatum dan voor de meeste andere subsidieaanvragen.
Vóór het begin van het subsidietijdvak maakt het college alle subsidieplafonds bekend door publicatie in een huis-aan-huisblad.
Behalve het instellen van subsidieplafonds is in de verordening ook de wijze opgenomen waarop deze plafonds over de subsidieaanvragen worden verdeeld:
Soms kan onderhoud niet worden uitgesteld om vervolgschades (of erger) te voorkomen en dan maakt het niet zoveel uit welk soort groot onderhoudswerk het precies is. Bij de beoordeling van de onderhoudsaanvragen geeft de bouwkundige de volgorde aan.
Binnen het subsidieplafond voor calamiteiten verleent het college subsidie op basis van de volgorde waarop de aanvragen bij het college binnenkomen, alles voor zover het college de calamiteit als zodanig erkent.
In de paragrafen 3 en 4 staan bepalingen over wie voor de subsidie in aanmerking kan komen en aan wie de feitelijke uitbetaling plaatsvindt. Dat is veelal dezelfde instantie of instelling maar dat hoeft niet per sé.
De wijze waarop de uitbetaling plaatsvindt, staat steeds in de beschikking vermeld en vormt een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit.
Aan de subsidieverlening kunnen voorwaarden zijn verbonden die in deze afdeling zijn opgenomen of die bij beschikking expliciet worden opgelegd. Dat laatste geldt in het bijzonder voor de huurtarieven die accommodatiebesturen aan huurders van accommodatieruimte in rekening brengen. Er komen drie zgn. tariefgroepen:
Een gereduceerd tarief: de accommodatieruimte wordt tegen een beperkt tarief (50% van het marktconforme tarief) ter beschikking gesteld aan instellingen die andere dan sociaal-culturele activiteiten uitvoeren mits die passen binnen het gemeentelijke beleid. Het college kan verlangen dat een zeker evenwicht bestaat tussen wijkgerichte sociaal-culturele activiteiten enerzijds en overige, binnen het gemeentelijke beleid passende activiteiten anderzijds. Alle activiteiten dienen openbaar toegankelijk te zijn.
Voor het overige rekenen wij de tarifering van de beschikbaarstelling van accommodatieruimte tot de verantwoordelijkheid van de accommodatiebesturen.
Het college wil dat de accommodaties zo goed mogelijk toegankelijk moeten zijn voor sociaal-culturele activiteiten. Wat daaronder moet worden verstaan en welke functies daaronder vallen staat in de paragrafen 1 en 2 van afdeling 6. Ook vergaderingen ter voorbereiding van sociaal-culturele activiteiten dienen gratis in de accommodaties plaats te kunnen vinden.
De accommodatiebesturen zijn verantwoordelijk voor een redelijke spreiding in typen gebruikersgroepen en activiteiten, een en ander zoveel mogelijk in overeenstemming met de behoeften in de wijk. Accommodatiebesturen, waaronder speeltuinverenigingen, kunnen eigen activiteiten organiseren, maar dienen daarnaast voldoende ruimte te bieden voor geprioriteerde sociaal-culturele activiteiten, ook als de deelnemers aan die activiteiten geen lid zijn van - bijvoorbeeld - een speeltuinvereniging. Het college zal de subsidieaanvragen hierop beoordelen en zonodig overleg voeren met de subsidieaanvrager. Uiteindelijk kan het college in de beschikking aangeven of - en zo ja op welke wijze en in welke mate - accommodatieruimte beschikbaar moet worden gesteld. Het spreekt voor zich dat het college met het opleggen van dergelijke voorwaarden zorgvuldig zal omgaan en de belangen van gemeentelijk beleid zorgvuldig zal afwegen tegen de meer specifieke visie en belangen van de individuele subsidieaanvrager.
De subsidieverlening voor speeltuinaccommodaties (met uitzondering van de speeltuinen en speeltoestellen) verloopt in grote lijnen analoog aan de subsidieverlening voor de overige accommodaties met dit verschil dat de subsidie als regel wordt verleend aan het samenwerkingsverband van speeltuinverenigingen in plaats van aan de speeltuinverenigingen zelf. Het samenwerkingsverband zorgt daarbij voor de overdracht van de verleende subsidies aan de aangesloten speeltuinverenigingen. De in artikel 12 beschreven verplichtingen moeten daarbij aan die speeltuinverenigingen worden ‘doorgegeven’.
Als toepassing van de bepalingen in deze afdeling tot onredelijke of ongewenste situaties leidt, kan het college afwijken van de algemene principes en uitgangspunten die in deze regeling staan.
Afdeling 6 Sociaal-cultureel werk
Doel en werking van de subsidieregeling wijkorganisaties
Wijkorganisaties zijn als zelfstandig functionerende organisaties met een eigen rol en taakopvatting belangrijke gesprekspartners voor de gemeente in de wijk. De subsidie die in deze paragraaf wordt omschreven is erop gericht om de wijkorganisaties op de volgende punten te ondersteunen:
Het doel van deze paragraaf is om wijkorganisaties te stimuleren om activiteiten uit te voeren. Een wijkorganisatie wordt gesubsidieerd omdat ze er is, maar vooral omdat ze activiteiten uitvoert die bijdragen aan een doel. Daarvoor wordt de subsidie gesplitst in:
Het basisbedrag is alleen bedoeld als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden om de wijkorganisatie in stand te houden. Het gaat dus alleen om de kosten voor het loutere feit dat de wijkorganisatie bestaat.
Daarbovenop komt een toeslag voor het uitvoeren van activiteiten. Hieronder wordt een aantal dingen verstaan:
De subsidie is gelijk aan de kosten die nodig zijn om de activiteiten te kunnen uitvoeren. Er geldt een maximum per wijkorganisatie. Dit maximum wordt gebaseerd op het aantal inwoners van het werkgebied van de wijkorganisatie. De grenzen van het werkgebied worden daarbij in eerste instantie door de organisaties zelf bepaald; het college behoudt wel instemmingsrecht.
Als de kosten van de activiteiten hoger zijn dan het geldende maximum is in bijzondere gevallen een aanvulling mogelijk. Dat iets ‘een bijzonder geval’ is, moet uit het activiteitenplan blijken en er moet voldoende geld beschikbaar zijn.
Deze paragraaf van de Algemene Subsidieverordening (Paragraaf 6 - Wijkorganisaties) kent dezelfde indeling als de overige paragrafen en afdelingen van de verordening. De paragraaf begint met een artikel ‘Begripsbepaling’. Hierin wordt aangegeven wat voor de toepassing van deze paragraaf onder een aantal begrippen moet worden verstaan. Dat is belangrijk, omdat sommige begrippen niet bij iedereen bekend zijn. Het kan ook zijn dat in deze paragraaf met een begrip iets anders wordt bedoeld dan in het normale spraakgebruik.
Daarna wordt in deze paragraaf achtereenvolgens aangegeven:
Als het college een subsidieaanvraag geheel of gedeeltelijk wil afwijzen, geldt een ‘hoorplicht’: het college moet de subsidieaanvrager ‘horen’ voordat het besluit om de subsidie af te wijzen. Het ‘horen’ kan zowel mondeling als schriftelijk plaatsvinden. Het college stuurt, voordat het een subsidiebesluit neemt, een brief aan de aanvrager waarin staat dat het college de subsidieaanvraag niet (of niet helemaal) wil toekennen. Ook wordt de reden daarvoor beschreven. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld om binnen een aangegeven termijn te reageren. Daarna volgt het formele subsidiebesluit. Als dit besluit genomen is, kan de wijkorganisatie overigens altijd nog bezwaar aantekenen.
Artikel 29 - Te subsidiëren activiteiten
In dit artikel staat voor welke activiteiten subsidie mogelijk is en wie voor de subsidie in aanmerking kan komen. In lid 2 wordt gesproken over de uitvoering van activiteiten. Daarbij valt te denken aan:
Ook activiteiten die voor een incidentele subsidie in aanmerking kunnen komen, moeten passen binnen de doelen van de subsidieregeling: communicatie, informatieverstrekking en activering.
Gebruik van accommodatieruimte
Als wijkorganisaties accommodatieruimte nodig hebben om activiteiten uit te voeren, dan kunnen ze gratis terecht in door de gemeente gesubsidieerde, sociaal-culturele accommodaties. Die activiteiten moeten dan wél binnen het gemeentelijke beleid passen. Voor andere activiteiten van de wijkorganisatie zal door een accommodatiebeheerder een huurtarief in rekening worden gebracht. Die kosten kunnen door de wijkorganisatie in de activiteitenbegroting worden opgenomen.
Een voorbeeld is het huren van vergaderruimte: wijkorganisaties kunnen kosteloos in door de gemeente gesubsidieerde, sociaal-culturele accommodaties vergaderen. Als een wijkorganisatie een permanente kantoorruimte wil huren, dan komen die kosten niet per definitie alleen in aanmerking voor subsidie. In het activiteitenplan wordt dan beschreven hoe de huur bijdraagt aan het succes van de activiteiten die de wijkorganisatie organiseert.
Voor het geven van informatie aan de inwoners van de wijk is subsidie mogelijk (artikel 29 lid 2 sub a). Dat kan door middel van een wijkkrant, maar dat is niet verplicht. Dat is anders dan voorheen. Als de wijkkrant bijvoorbeeld een te groot deel van het budget opslokt, kan de wijkorganisatie de inwoners ook op andere wijze informeren. Bijvoorbeeld door middel van een internetpagina, flyers of bijeenkomsten. Ook kan een wijkorganisatie besluiten om een wijkkrant te maken in samenwerking met andere partijen, bijvoorbeeld andere wijkorganisaties, om zo op de kosten te besparen.
Artikel 30 - Grondslag van de subsidie
Dit artikel regelt de manier waarop het subsidiebedrag wordt berekend als een activiteit voor subsidie in aanmerking komt.
Voor deze paragraaf van de algemene subsidieverordening geldt dat de toeslag voor activiteiten maximaal gelijk is aan het bedrag dat nodig is voor de uitvoering van de activiteiten (2e lid). Per wijkorganisatie geldt een maximum dat gebaseerd is op het aantal inwoners van het werkgebied. Dat werkgebied wordt door de wijkorganisatie zelf bepaald.
Het kan voorkomen dat een of meer wijkorganisaties minder subsidie aanvragen dan het genoemde maximum. Is dat het geval, dan kan het college besluiten om deze ruimte te gebruiken voor het honoreren van subsidieaanvragen waarvan de kosten boven het maximum uitkomen. Dat moet dan wel in het budget passen. Bovendien moeten de ingediende activiteitenplannen voldoende duidelijk zijn.
Het subsidieplafond is het maximumbedrag dat de gemeenteraad jaarlijks beschikbaar stelt voor de subsidie die in deze paragraaf wordt beschreven. Dit subsidieplafond wordt ieder jaar vóór het begin van het nieuwe jaar bekend gemaakt door publicatie in een huis-aan-huis blad. Als er te weinig geld is om een subsidieaanvraag toe te wijzen, dan moet het college de aanvraag weigeren.
Voordat het subsidiebesluit wordt genomen, verzamelt het college alle aanvragen die in aanmerking komen voor subsidie. Het berekent dan aan de hand van artikel 31 de subsidies. Als het totaal van deze subsidies hoger is dan het subsidieplafond, dan ontvangt iedere aanvrager een (gelijk) percentage van de ‘goedgekeurde’ aanvraag. De manier waarop in art. 31 de subsidie wordt berekend, verkleint de kans dat dit artikel moet worden toegepast.
Artikel 33 - Nadere verplichtingen
Nadere verplichtingen zijn voorwaarden die het college stelt wanneer zij subsidie verleent. Het zijn ‘nadere’ voorwaarden omdat in hoofdstuk 1 van de algemene subsidieverordening al een aantal standaardvoorwaarden staan beschreven.
Uitvoering van de activiteiten
Het college wil dat de activiteiten aan alle inwoners van het werkgebied ten goede komen. In elk geval dat ze voor alle inwoners toegankelijk zijn. Toch kan het college in enig jaar toestaan dat de activiteiten zich op een specifiek deel van het werkgebied richten. Zolang dat tijdelijk is, hoeft dat geen probleem op te leveren. Voorwaarde is wel dat alle inwoners hiervan tijdig op de hoogte zijn gebracht en in de gelegenheid zijn gesteld om hiertegen bezwaren in te brengen. In de subsidie-aanvraag moeten deze bezwaren zijn terug te vinden.
Kostenbegroting van de activiteiten
Van elke activiteit moet de wijkorganisatie afzonderlijk aangeven wat de kosten en de directe baten zijn. ‘Directe baten’ zijn baten die rechtstreeks op de activiteit slaan, bijvoorbeeld eigen bijdragen.
Het begrip kosten wordt hier dus ruim uitgelegd.
Wijkorganisaties die geen activiteiten ontplooien, ontvangen alleen een basissubsidie (art. 29 lid 1). Die basissubsidie zal vaak te laag zijn om daarvan (onkosten-)vergoedingen aan vrijwilligers te betalen. Als bij de wijkorganisatie vrijwilligers werken aan activiteiten die vallen onder ‘communicatie en activering’, dan komt de wijkorganisatie voor een activiteitensubsidie in aanmerking (art. 29 lid 2). De vrijwilligersvergoedingen kunnen dan in de kostenramingen van die activiteiten worden opgenomen.
De kosten kunnen per activiteit getotaliseerd worden. Dat betekent dat bijvoorbeeld bij een buurtbarbecue de huur van partytenten en het drukken van flyers niet afzonderlijk vermeld hoeven worden. Baten en lasten moeten wel gescheiden blijven. Bij regelmatig terugkerende activiteiten (bijvoorbeeld soosavonden) gaat het om de gezamenlijke kosten van alle keren dat die worden uitgevoerd.
Balans tussen uitvoering van activiteiten en middeleninzet
Het college vindt het belangrijk dat de wijkorganisatie ongeveer evenveel aandacht besteden aan communicatie/informatieverstrekking en het activeren van inwoners. Een situatie waarin de wijkorganisatie vrijwel haar gehele budget besteedt aan een wijkkrant zodat er geen geld meer voor andere activiteiten overblijft, wil het college voorkomen. Dat hoeft niet te betekenen dat een wijkorganisatie aan beide categorieën activiteiten ook precies evenveel geld moet besteden. De ene categorie kan immers duurder zijn dan de andere. Het gaat in de eerste plaats om balans in de mate van aandacht en niet om de besteding van de subsidie.
Het college vindt samenwerking en overleg belangrijk. Daarom is het verstandig dat wijkorganisaties hun activiteitenplannen afstemmen met instellingen die binnen het werkgebied op dat terrein actief zijn. Daarbij valt te denken aan instellingen voor sociaal-cultureel werk, opbouwwerkers en dergelijke. Lid 10 van artikel 33 ziet hierop toe.
Artikel 34 - Aanvullende weigeringsgronden
Een weigeringsgrond is een reden voor het college om een subsidieaanvraag te weigeren. Er zijn twee soorten weigeringsgronden: de ‘kan’-bepalingen en de ‘moet’-bepalingen. Bij een ‘kan’-bepaling is het college bevoegd om de bepaling te gebruiken, maar het hoeft dat niet te doen. De belangen (van de gemeente) die met de weigering worden gediend worden afgewogen tegen de belangen (van de subsidieaanvrager) die met diezelfde weigering worden geschaad.
‘Aanvullend’ betekent ‘in aanvulling op hoofdstuk 1 van de algemene subsidieverordening’.
Weigering basissubsidie (eerste lid)
Het college wil communicatie tussen gemeente en burger en tussen burgers onderling bevorderen. Ook wil het eraan bijdragen dat bewoners betrokken zijn en worden bij dat wat zich in hun wijk afspeelt. Daarom is de subsidie gesplitst in een klein basisdeel en een groter deel voor activiteiten op het gebied van communicatie en activering. Als een wijkorganisatie langere tijd (twee jaar) geen activiteiten zou uitvoeren, dan rijst de vraag waarvoor zo’n wijkorganisatie eigenlijk bestaat. Het college heeft dan de mogelijkheid om de hele subsidie te weigeren.
Meer wijkorganisaties in één werkgebied (tweede lid)
Het college vindt het belangrijk dat middelen efficiënt worden besteed. Daarom is het college er geen voorstander van dat werkgebieden van wijkorganisaties in de stad versnipperd raken. Het college respecteert de huidige verdeling van de werkgebieden over de wijkorganisaties. Toch kan het gebeuren dat een groep bewoners zich van een gesubsidieerde wijkorganisatie wil afsplitsen en als zelfstandige wijkorganisatie verder wil gaan. Om voor subsidie in aanmerking te komen, zal deze nieuwe organisatie in ieder geval aan de subsidievoorwaarden moeten voldoen. Het college behoudt zich per geval het recht voor om af te wegen of de bevordering van bewonersparticipatie en -activering met een afsplitsing en een zelfstandige subsidie gediend is of niet.