Organisatie | Smallingerland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Participatiebesluit Smallingerland 2016 |
Citeertitel | Participatiebesluit Smallingerland 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Landelijke regeling meeneembare voorzieningen 2015 Landelijke regeling tolkdiensten voor doven en slechthorenden 2015 Aanvraagformulier |
Geen
Participatieverordening gemeente Smallingerland 2015
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-01-2016 | 01-01-2016 | 16-03-2021 | Nieuwe regeling | 05-01-2016 Breeduit, 14-01-2016 | 05-01-2016, nr. 8 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland besluiten,
- dat de Participatieverordening Gemeente Smallingerland 2015 is vastgesteld
door de gemeenteraad van Smallingerland op 9 december 2014;
- dat de Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Smallingerland 2015 is
vastgesteld door de gemeenteraad van Smallingerland op 9 december
- dat artikel 20 van de Participatieverordening Gemeente Smallingerland 2015 nadere regelgeving ter uitvoering van de verordening delegeert aan het College;
- dat de bepalingen uit de Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Europese Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 een 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun, Pb. 202, nr. L337van toepassing zijn;
Het dienstverband in het kader van gesubsidieerd werk heeft een duur van maximaal 12 maanden. Deze periode kan eenmaal worden verlengd met maximaal 12 maanden wanneer daardoor voor de belanghebbende het perspectief op een reguliere baan wordt vergroot. Een en ander moet blijken uit de motivering ten behoeve van de verlenging.
Het College kan op aanvraag van een werkgever een loonkostensubsidie verstrekken aan de werkgever die met een uitkeringsgerechtigde, bij wie in zijn persoonlijk actieplan is vastgesteld dat gesubsidieerd werk als bedoeld in artikel 9 lid 2 sub c van de verordening een voor hem passende voorziening is, een dienstverband is aangegaan
De loonkostensubsidie voor werknemers van 23 jaar en ouder bedraagt per maand voor een voltijds dienstverband maximaal 100% van het bruto wettelijk minimumloon als bedoeld in artikel 7 eerste lid van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag vermeerderd met de minimum-vakantiebijslag als bedoeld in artikel 15 eerste lid van de Wet minimumloon en minimumvakantie-bijslag en vermeerderd met de werkgeverslasten.
De loonkostensubsidie voor werknemers tot 23 jaar bedraagt per maand voor een voltijds dienst-verband maximaal 100% van het bruto wettelijk minimum jeugdloon als bedoeld in artikel 7 eerste lid van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag juncto artikel 2 van het Besluit minimum-jeugdloonregeling vermeerderd met de minimumvakantiebijslag als bedoeld in artikel 15 eerste lid van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en vermeerderd met de werkgeverslasten .
Artikel 8 Voorwaarden loonkostensubsidie voor de participatievoorziening beschut werk op grond van artikel 10b en 10 d van de Participatiewet
Het college verstrekt een loonkostensubsidie aan de werkgever die met een uitkeringsgerechtigde waarvan het college heeft vastgesteld dat deze persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie een dienstverband is aangegaan die wordt aangemerkt als een participatievoorziening beschut werk als bedoeld in artikel 11 van de verordening.
Artikel 10 Vaststelling en betaling loonkostensubsidie / loonwaardebepaling t.b.v. de participatievoorziening beschut werk op grond van artikel 10 b en 10 d van de Participatiewet
De subsidie wordt binnen drie maanden na afloop van het subsidiejaar ambtshalve vastgesteld. Bij de bepaling van het vast te stellen subsidiebedrag wordt uitgegaan van de werkelijke duur van de arbeidsovereenkomst, binnen het subsidiejaar. De jaarlijkse loonwaardebepaling en groei loonwaarde bepaalt of een verlenging mogelijk is.
De loonwaardebepaling heeft als uitgangspunt; het geldende loon in arbeid naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep behoort. Uitgangspunten bij deze beoordeling zijn een gesprek met de werknemer, de werkgever, het werktempo, de kwaliteit en inzetbaarheid.
Artikel 11 Voorwaarden loonkostensubsidie t.b.v. een garantiebaan op grond van de Wet Banen Afspraak c.q. het Sociaal Akkoord van 11 april 2013 en voor personen als bedoeld in artikel 10c eerste lid onderdeel a. en b. van de Participatiewet
De bepalingen genoemd in artikel 8 lid 2 t/m 6, artikel 9 en artikel 10 zijn van overeenkomstige toepassing op de loonkostensubsidie voor de garantiebanen op grond van de Wet Banenafspraak en/of het Sociaal Akkoord van 11 april 2013 indien op schriftelijke aanvraag van een persoon als bedoeld in artikel 7 , eerste lid . onderdeel a door het college is vastgesteld dat die persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, met dien verstande dat de subsidieperiode wordt vast- gesteld voor een jaar en jaarlijks ambtshalve opnieuw kan worden vastgesteld voor een jaar in plaats van drie jaar.
De bepalingen genoemd in artikel 8 lid 2 t/m 6 , artikel 9 en artikel 10 zijn van overeenkomstige toepassing op de loonkostensubsidie voor personen waarvan door het college is vastgesteld dat die persoon behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 10 c eerste lid onderdeel a. en b. van de Participatiewet , met dien verstande dat de subsidieperiode wordt vastgesteld voor een jaar en jaarlijks ambtshalve opnieuw kan worden vastgesteld voor een jaar in plaats van drie jaar.
12.1. Doelgroep en doel van de proefplaatsing
Het college kan een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 1,2,3,5 en 6, van de wet en die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie voor wie de plicht tot arbeidsinschakeling geldt, verder in dit artikel 12 genoemd kandidaat ,maximaal 3 maanden bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden laten verrichten met als doel:
12.2. Voorwaarden met betrekking tot de proefplaatsing.
De duur van de proefplaatsing wordt vastgesteld op basis van afstand tot de arbeidsmarkt, opleidingsniveau, uitkeringsduur, complexiteit van de functie en persoonlijke omstandigheden van de kandidaat en zolang als nodig is voor de werkgever en het
college om zich een beeld te vormen van de geschiktheid van de kandidaat
12.3. Toestemming en aanvullende ondersteuning
12.4. Overeenkomst tot proefplaatsing
Artikel 13.1 Doelgroep werknemersvoorzieningen
De werknemersvoorzieningen genoemd in artikel 2 t/m 4 kunnen worden ingezet voor personen , verder in dit artikel 13 genoemd kandidaat , die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie op grond van artikel 6 , eerste lid 1 , sub e van de Participatiewet .
Artikel 13.2. Vervoersvoorziening
De kandidaat met een arbeidsbeperking die een baan vindt en die door zijn/haar beperking niet zelfstandig kan reizen en/of niet zelfstandig gebruik kan maken van het openbaar vervoer, kan bij de gemeente een vervoersvoorziening aanvragen.
Artikel 13.3 Werkplekaanpassing
er sprake is van een dienstverband/arbeidsovereenkomst voor de duur van ten minste 6 maanden en voor minimaal 12 uur per week. Het toekennen van een werkplekaanpassing gedurende de proefplaatsing behoort tot de mogelijkheden op voorwaarde dat er zekerheid is dat na de proefplaatsing er een arbeidsovereenkomst volgt;
Artikel 13.4 Meeneembare voorzieningen en doventolk
Om voor een werkplekaanpassing in aanmerking te komen moet aan alle onderstaande voorwaarden worden voldaan:
er sprake is van een dienstverband/arbeidsovereenkomst voor de duur van ten minste 6 maanden en voor minimaal 12 uur per week. Het toekennen van een meeneembare voorziening en/of doventolk gedurende de proefplaatsing behoort tot de mogelijkheden op voorwaarde dat er zekerheid is dat na de proefplaatsing er een arbeidsovereenkomst volgt.
Artikel 14.1 . Doelgroep van jobcoaching
Jobcoaching kan worden ingezet op de volgende twee doelgroepen:
Artikel 14.2. Doel jobcoaching
Jobcoaching heeft als doel dat een kandidaat wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.
Artikel 14.6. Voorwaarden voor jobcoaching
Behoort een persoon tot de doelgroep, dan moet de dienstbetrekking aan de volgende voorwaarden voldoen voordat job coaching kan worden ingezet:
Artikel 15 Inkomstenvrijlating
De uitkeringsgerechtigde die arbeid verricht in deeltijd waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde bijstandsnorm komt
in aanmerking voor vrijlating van inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 31, lid 2 onder n van de Participatiewet en als bedoeld in artikel 8 lid 2 van de Ioaw en in artikel 8 lid 3 van de Ioaz ,indien het College heeft vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde binnen 6 maanden volledig in de
de uitkeringsgerechtigde die langer dan 12 maanden onafgebroken een uitkering op grond van de Participatiewet, de Ioaw of de Ioaz ontvangt en arbeid in dienstbetrekking , niet zijnde gesubsidieerd werk of een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2 lid 1 en artikel 7 lid 1 van de Wet sociale werkvoorziening , aanvaardt gedurende minimaal 6 maanden en gedurende deze periode geen aanspraak maakt op een uitkering op grond van de Participatiewet, Ioaw of Ioaz en niet in aanmerking komt voor een vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 31 , tweede lid onder n van de Participatiewet of
de uitkeringsgerechtigde die langer dan 12 maanden onafgebroken een uitkering op grond van de Participatiewet, Ioaw of Ioaz ontvangt en alleenstaande ouder of arbeidsgehandicapt is en arbeid in dienstbetrekking ,niet zijnde gesubsidieerd werk of een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2 lid 1 en artikel 7 lid 1 van de Wet sociale werkvoorziening , aanvaardt gedurende minimaal 6 maanden met een omvang van tenminste 10 uur per week en niet in aanmerking komt voor een vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder n van de Participatiewet
Artikel 20 Eigen bijdrage voor niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers
Voor het berekenen van de eigen bijdrage in de kosten van het re-integratietraject voor de niet- uitkeringsgerechtigden en Anw-ers is de berekeningswijze van de draagkracht op grond van het gemeentelijk besluit bijzondere bijstand van overeenkomstige toepassing met uitzondering van het percentage genoemd in artikel 8 lid 1 sub d. Voor het vaststellen van de draagkracht geldt een percentage van 50%.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in dit besluit, indien toepassing van dit besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 23 .Situaties waarin het besluit niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van dit besluit betreffende, waarin dit besluit niet voorziet, beslist het college.
Drachten, 18 december 2015
Burgemeester en Wethouders,
Secretaris
Egbert Bos
burgemeester
Tjeerd van Bekkum
De Participatiewet stelt de eigen verantwoordelijkheid van de burger voor het vinden van werk voorop, maar onderkent dat er situaties zijn waarin dat niet lukt. In die situaties draagt de gemeente de zorg voor de re-integratie van bepaalde groepen burgers (artikel 7 Participatiewet) .
De gemeenteraad heeft voor de uitvoering van die re-integratietaak, conform de wettelijke opdracht, de Re-integratieverordening Werk en Bijstand Gemeente Smallingerland vastgesteld.
De nadere uitwerking van die verordening is aan het college gedelegeerd. Ook deze nadere regelgeving blijft in algemene en globale bewoordingen. Immers eerst in het concrete geval van het aanbieden van een voorziening worden alle omstandigheden duidelijk, gezien ook de opdracht om maatwerk te leveren. Al die omstandigheden moeten na een diagnose worden vertaald in een trajectplan met een beschikking als laatste uitkomst.
Via dit besluit kan toch op een betrekkelijk eenvoudige wijze kennis worden genomen welke voorzieningen/re-integratie instrumenten in onze gemeente in ieder geval worden aangeboden
Volgens de in de overweging genoemde EG-verordening wordt subsidie voor loonkosten door een overheidsorgaan aan werkgevers die langdurig werklozen in dienst nemen, gezien als staatssteun, waarvoor bijzondere, beperkende regels gelden. Bij de ontwikkeling van trajecten met gesubsidieerde arbeid zal hiermee dus rekening worden gehouden.
Tevens geldt een verwijsplicht naar genoemde verordening en de vindplaats daarvan in het publicatieblad van de EG., als in de gemeentelijke regelgeving sprake is van de mogelijkheid tot toekenning van loonkostensubsidies.
In de aanhef is expliciet gewezen op de eerder besproken EG verordening. In dit artikel wordt aan de verplichting tot verwijzing voldaan.
Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat het liefst zou zien. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van re-integratie-instrumenten, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid van sociaal-economische factoren.
Re-integratie-instrumenten worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Re-integratie moet in principe bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het trajectplan besproken met de belanghebbende, waarna door partijen met het persoonlijk actieplan schriftelijk wordt ingestemd.
Vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kan een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Het kan worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Van belang is de voorwaarde dat deze voorziening een onderdeel dient te zijn van een re-integratietraject.
Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben en dient te bestaan uit zinvolle maatschappelijk activiteiten.
Werkoriëntatie heeft als belangrijk doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied en het is ook een nuttig instrument om werkvaardigheden aan te leren, waardoor de uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt. Voor jongeren is dit instrument mogelijk de eerste kennismaking met de arbeidsmarkt. De werkoriëntatie is bedoeld voor de doelgroep die op korte of middellange termijn perspectief op betaald werk hebben. Er is bewust gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat dat altijd vooraf exact vast te stellen is, het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat het arbeidsperspectief wijzigt.
Het instrument maakt onderdeel uit van een trajectplan. Het doel van het trajectplan is altijd de actieve arbeidsinschakeling van betrokkene. In vrijwel alle gevallen is er door het gespecialiseerde re-integra-tiebedrijf op grond van een onderzoek een diagnose gesteld waarbij is vastgelegd welk arbeidsperspectief betrokkene heeft en of werkoriëntatie geïndiceerd is. De voorziening Werkoriëntatie heeft een duur van zes maanden maar kan worden verlengd met maximaal 6 maanden indien wordt onderbouwd dat duurzame uitstroom kansrijk is indien de werkoriëntatie wordt verlengd.
Gesubsidieerd werk is bedoeld om door het opdoen van werkervaring het perspectief op regulier betaald werk te vergroten. Mensen waarvoor het extra belangrijk is om langdurige werkloosheid te voorkomen, of die extra moeilijk toegang krijgen tot die arbeidsmarkt, zoals jongeren met onvoldoende opleiding, biedt dit instrument een goed perspectief.
Uitdrukkelijk komt naar voren, door de beperking in tijd, dat gesubsidieerd werk geen einddoel is maar gezien moet worden als een middel om te komen tot reguliere arbeid. Een van de voorwaarden voor de loonkostensubsidie is een actieve houding van de werkgever. Deze mag zeker profijt hebben van de gesubsidieerde arbeid maar als tegenprestatie wordt verwacht dat hij meedenkt en voorwaarden-scheppend zal zijn voor de medewerker die werkt aan zijn plek op de reguliere arbeidsmarkt.
De voorziening loonkostensubsidie is onderdeel van de voorziening gesubsidieerd werk
De voorziening loonkostenvoorziening is van toepassing voor de categorie uitkeringsgerechtigden. Voorwaarde voor het toekennen van een loonkostensubsidie is dat de uitkering ingevolge de Participatiewet of ingevolge de Ioaw/Ioaz wordt beëindigd. Deze voorwaarde geldt echter niet voor de alleenstaande ouder die is belast met de zorg voor één of meerdere kinderen onder12 jaar .In deze situatie is een combinatie tussen parttime arbeid en een uitkering mogelijk. De maximale duur van de loonkostensubsidie is 24 maanden.
De maximale hoogte van de loonkostensubsidie is gelijk aan het wettelijk minimumloon voor werk-nemers van 23 jaar en ouder voor een voltijds dienstverband. Bij een part-time arbeidsovereenkomst wordt de subsidie naar rato van het aantal uren vastgesteld met inachtneming van de voorwaarden genoemd in artikel 6 van dit besluit.
De maximale hoogte van de loonkostensubsidie is voor werknemers tot 23 jaar gelijk aan het geldende wettelijk minimumjeugdloon per maand per voltijds dienstverband.
In artikel 8 zijn de voorwaarden opgenomen die gelden voor de voorziening loonkostensubsidie voor de participatievoorziening beschut werk op grond van artikel 10 d van de Participatiewet
In artikel 10c van de Participatiewet is bepaald dat op schriftelijke aanvraag van een persoon als bedoeld in artikel 7 , eerste lid , onderdeel a , het college kan vaststellen of die persoon tot de doel-groep loonkostensubsidie behoort. Ook kan het college ambtshalve beslissen of een persoon als bedoeld in artikel 7 , eerste lid , onderdeel onder 1,2,3,5 of 6 tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort.
Indien het college heeft vastgesteld dat een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort dan verstrekt het college een loonkostensubsidie aan de werkgever die met een uitkeringsgerechtigde
waarvan het college heeft vastgesteld dat deze persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie een dienstverband is aangegaan die wordt aangemerkt als een participatievoorziening beschut werk als bedoeld in artikel 11 van de verordening. De subsidieperiode wordt vastgesteld voor een jaar en jaarlijks ambtshalve opnieuw vastgesteld voor de duur van drie jaar. De jaarlijkse loonwaardebepaling bepaalt of een verlenging van de loonkostensubsidie noodzakelijk is.
De subsidieontvanger dient te voldoen aan alle verplichtingen die bij een regulier dienstverband
van toepassing zijn. De subsidieontvanger is verplicht voortijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst en voorts iedere andere wijziging die van invloed kan zijn op het vast te stellen subsidiebedrag direct aan het college te melden.
De subsidieontvanger is verplicht mee te werken aan de afspraken over de begeleiding en/of scholingsafspraken voor de werknemer. Dit kan ook betekenen dat de subsidieontvanger zorg
draagt voor de inzet van begeleiding en scholing.
Het volume voor het aantal plekken ( fte ) voor de participatievoorziening beschut werk is gemaximeerd op het aantal waarvoor het Rijk middelen beschikbaar stelt . Voor 2015 is dat 3.88 fte en voor 2016 is dat 12.13 fte. Structureel ( 2024) worden er door het Rijk middelen beschikbaar gesteld voor 146.98 fte.
De hoogte van de loonkostensubsidie voor de participatievoorziening beschut werk wordt bepaald in overeenstemming met artikel 10d lid 4. Het college stelt de loonwaarde van deze persoon vast en de hoogte van de loonkostensubsidie is het verschil tussen het wettelijk minimumloon en de loonwaarde van deze persoon maar ten hoogste 70% van het wettelijk minimumloon, vermeerderd met een bij ministeriële regeling te bepalen vergoeding voor werkgeverslasten ( in 2015 is dat 23% ).
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over de wijze van de vaststelling van de loonkostensubsidie , de betaling en de vaststelling van de loonwaarde t.b.v. de participatievoorziening beschut werk op grond van artikel 10 b en 10 d van de Participatiewet
In lid 1 van dit artikel is bepaald dat artikel 8 lid 2 t/m 6, artikel 9 en artikel 10 van overeenkomstige toepassing zijn op de loonkostensubsidie voor de garantiebanen op grond van de Wet Banenafspraak en/of het Sociaal Akkoord van 11 april 2013 indien op schriftelijke aanvraag van een persoon als bedoeld in artikel 7 , eerste lid . onderdeel a door het college is vastgesteld dat die persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort met dien verstande dat de subsidieperiode wordt vastgesteld voor een jaar en jaarlijks ambtshalve opnieuw kan worden vastgesteld voor een jaar in plaats van drie jaar.
In lid 2 van dit artikel is bepaald dat de artikel 8 lid 2 t/m 6 , artikel 9 en artikel 10 zijn van overeenkomstige toepassing zijn op de loonkostensubsidie voor personen waarvan door het college is vastgesteld dat die persoon behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 10 c eerste lid onderdeel a. en b. van de Participatiewet , met dien verstande dat de subsidieperiode wordt vastgesteld voor een jaar en jaarlijks ambtshalve opnieuw kan worden vastgesteld voor een jaar in plaats van drie jaar.
Met de inwerkingtreding van de Participatiewet is het mogelijk het instrument proefplaatsing in te zetten. Het college kan een persoon die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort en voor wie de plicht tot arbeidsinschakeling geldt, maximaal 3 maanden bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden laten verrichten om tot een reële vaststelling van de loonwaarde te komen. De Participatiewet heeft de proefplaatsing redelijk dichtgetimmerd; er is weinig beleidsruimte. Een maximale proefperiode van drie maanden staat vast. Het mag korter, mits er binnen die periode een reële vaststelling van de loonwaarde heeft plaats gevonden. Er is nu nog geen wettelijke mogelijkheid een langere proefperiode aan te bieden. Wel leeft de wens bij gemeenten om in uitzonderlijke gevallen een langere proefperiode in te zetten. De Werkkamer heeft daarom de minister geadviseerd om dit wettelijk mogelijk te maken. Wanneer dit eventueel gebeurt is niet bekend. De Participatiewet bepaalt ook wie in aanmerking komt voor een
proefplaatsing, namelijk de doelgroep loonkostensubsidie.
Het UWV heeft aangegeven dat zij zich voor hun proefplaatsing aansluiten bij de door de Participatiewet gestelde maximale duur van drie maanden. Dit om tegemoet te komen aan de wens tot een regionaal uniform aanbod aan werkgevers. Wettelijk gezien heeft het UWV echter de mogelijkheid om de proefplaatsing te verlengen tot maximaal 6 maanden.
In artikel 7, eerste lid onderdeel a Participatiewet is het volgende bepaald:
Het college ondersteunt bij arbeidsinschakeling
Personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid onderdeel b, 35, vierde lid, onderdeel b, en 36, derde lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend,
en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering gericht op arbeidsinschakeling, noodzakelijk acht, bepaalt en biedt deze voorziening aan;
In artikel 10d, derde lid is bepaald dat proefplaatsing zich beperkt tot de personen genoemd onder 1,2,3,5 en 6 en die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort.
In dit artikel wordt benadrukt dat het doel van de proefplaatsing is om te komen tot een reële vaststelling van de loonwaarde van de betreffende persoon en daarnaast de mogelijkheid van arbeidsinschakeling bij de betreffende werkgever te beoordelen .
Een proefplaatsing wordt alleen aangegaan als de werkgever de intentie heeft dat hij voornemens is om de kandidaat een arbeidsovereenkomst van minimaal 26 weken aan te bieden. De duur van de proefplaatsing is in beginsel afhankelijk van de tijd die de loonwaardebepaling in beslag neemt. Om uiteenlopende redenen kan er besloten worden om de proefplaatsing langer voort te zetten, mits dit binnen de drie maanden blijft. Deze keuze ligt bij het college.
Dit artikel spreekt voor zich.
Een proefplaatsing wordt alleen aangegaan ( zie ook artikel 2 ) als de werkgever in een schriftelijke intentieverklaring aangeeft dat hij voornemens is om de kandidaat een arbeidsovereenkomst van minimaal 26 weken aan te bieden.
Werknemersvoorzieningen zijn voorzieningen of kosten die moeten worden gemaakt om een werknemer optimaal te faciliteren in het uitvoeren van de functie. Deze voorzieningen maken onderdeel uit van het instrumentarium dat de Participatiewet beschikbaar stelt om te stimuleren dat mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt duurzaam geplaatst worden bij werkgevers.
De voorzieningen vallen uiteen in vier categorieën:
De werknemersvoorzieningen genoemd in artikel 2 tot en met 4 van deze beleidsregel kunnen worden ingezet voor de doelgroep loonkostensubsidie . Het gaat dus om personen die niet in staat zijn om het wettelijk minimumloon te verdienen (WML) maar wel mogelijkheden hebben tot arbeidsparticipatie. Hieronder vallen zowel personen met als zonder BAB-indicatie en personen die zijn aangewezen op een beschutte werkplek.
Dit artikel regelt welke voorwaarden gelden wanneer een vervoersvoorziening wordt aangevraagd, zoals bijvoorbeeld een taxi, aanpassingen aan een auto of bruikleen van een aangepaste auto. Een professional bepaalt per geval op basis van maatwerk waar behoefte aan is. Daarnaast maakt de professional een redelijkheidsoverweging. De kosten van de voorziening moeten in redelijke verhouding staan tot de baten. Tot slot geldt dat alleen de meerkosten boven de kosten voor het gebruik van regulier openbaar vervoer worden vergoed.
Bij werkplekaanpassingen gaat het om aanpassingen die niet algemeen gebruikelijk zijn en die deel uit maken van de werkplek of de omgeving daarvan en die nodig zijn om het werk te kunnen doen. Bijvoorbeeld aanpassing aan een machine, deurpost, werkblad, maar ook een aangepast toilet of traplift in het bedrijf. Een professional bepaalt per geval op basis van maatwerk waar behoefte aan is. Daarnaast maakt de professional een redelijkheidsoverweging. De kosten van de voorziening moeten in redelijke verhouding staan tot de baten. Als bindende richtlijn geldt dat de kosten voor een werkplekaanpassing maximaal 50 procent mogen bedragen van de toegekende loonkostensubsidie.
Wanneer een meeneembare voorziening noodzakelijk is om het werk goed te kunnen doen, dan sluiten we aan bij de ‘Landelijke regeling meeneembare voorzieningen 2015’1 . Bij meeneembare voorzieningen gaat het om hulpmiddelen die meestal niet deel uitmaken van de werkplek, en die niet algemeen gebruikelijk zijn, maar die wel nodig zijn om het werk te kunnen doen, zoals een brailleleesregel of orthopedische werkschoenen.
Landelijke regeling meeneembare voorzieningen 2015
Wanneer een tolkvoorziening voor doven, slechthorenden of doofblinden noodzakelijk is om het werk goed te kunnen doen, dan sluiten we aan bij de ‘Landelijke regeling tolkdiensten voor doven en slechthorenden 2015’.2
Landelijke regeling tolkdiensten voor doven en slechthorenden 2015
Voorzieningen die minder dan € 128 (incl. BTW) kosten, worden niet vergoed. Blijkt dat er in een jaar meerdere voorzieningen nodig zijn die gezamenlijk dit bedrag overstijgen, dan worden de kosten volledig vergoed. De gemeente kan besluiten vanuit het Participatiebudget kosten lager dan € 128 (incl. BTW) te vergoeden om te voorkomen dat dit een plaatsing in de weg staat.
Werkwijze bij het aanvragen van meeneembare voorziening/tolk:
Gemeenten hebben met de Participatiewet een breed palet aan instrumenten gekregen om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te ondersteunen. Eén van deze instrumenten is jobcoaching. Job coaching is bedoeld voor mensen die, veelal door een beperking, een grote
afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Zonder begeleiding, vooral in de eerste fase van hetdienstverband, blijkt het voor deze doelgroep moeilijk een baan te behouden. Een jobcoach is iemand die de betrokkene helpt bij zijn werk. Hij gaat bijvoorbeeld mee om kennis te maken met het bedrijf en nieuwe collega’s, helpt met inwerken en houdt in de gaten of alles goed loopt. Daarnaast kijkt hij of er aanpassingen en hulpmiddelen nodig zijn op de werkplek en helpt met de aanvraag hiervan.
De gemeente bepaalt of en voor hoeveel uur een jobcoach wordt ingezet. Op regionaal niveau kunnen gemeenten de inzet van jobcoaches afstemmen. Jobcoaching kan door de gemeente worden ingekocht, of op basis van een subsidie aan de werkgever door de werkgever worden gegeven en/of door de werkgever worden georganiseerd.
Aanspraak op begeleiding op de werkplek vindt plaats op grond van artikel 10 da Participatiewet voor personen die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren. Op grond van artikel 10, eerste lid Participatiewet kunnen ook andere personen die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren voor job coaching in aanmerking komen
De wet ‘Harmonisatie instrumenten Participatiewet’ treedt op 1 januari 2016 inwerking.
Deze wet voorziet in een uniforme no-riskpolis via het UWV voor gemeenten en werkgevers en een gelijke mobiliteitsbonus voor de doelgroep banenafspraak voor de periode 2016-2020.
Dit vanuit de wens van een gelijk speelveld tussen gemeenten en UWV voor de doelgroep banenafspraak en eenduidigheid voor werkgevers. De wet voorziet niet in harmonisatie voor het instrument jobcoaching. Steeds meer gemeenten hebben eigen (gecertificeerde) jobcoaches in dienst en anderen zijn (deels) van plan dit te doen. Het instrument job coaching is daarmee veel sterker verbonden met de gemeentelijke (en regionale) processen dan bijvoorbeeld de no risk-polis. Gezien de pluriformiteit van uitvoering door gemeenten is het niet mogelijk om hier een landelijke afspraak over te maken. Het advies van de Werkkamer en de VNG is om harmonisatie na te streven door aansluiting te zoeken bij het uitvoeringsbeleid van UWV of de G4.
De invulling van deze beleidsregel is gebaseerd op het G4-voorstel. Er zijn echter enkele essentiële verschillen, waaronder:
Het G4-voorstel gaat uit van een gemiddeld jobcoachtarief van 55 euro (ex. btw) Er wordt daar vooral gewerkt met eigen jobcoaches in dienst van de gemeenten. In onze regio is dit tarief vooralsnog berekend op een gemiddelde van 75 euro (ex. btw). Ervan uitgaande dat het extern inhuren van jobcoaches meer kost.
Het G4-voorstel heeft de maximale jobcoachinzet als vast percentage gekoppeld aan het aantal arbeidsuren. Een kandidaat met een contract van 24 uur heeft dus recht op het dubbele aantal jobcoachuren ten opzichte van een kandidaat met een contract van 12 uur. Ons voorstel laat deze richtlijn los en biedt de jobcoach de ruimte meer op de behoefte van de kandidaat en werkgever in te spelen.
Job coaching kan worden ingezet voor de doelgroep loonkostensubsidie .4 Het gaat dus om personen die niet in staat zijn om het wettelijk minimumloon te verdienen (WML). Hieronder vallen zowel personen met als zonder BAB-indicatie en personen die zijn aangewezen op een beschutte werkplek.Daarnaast kan job coaching ook worden ingezet voor personen die wel in staat zijn het WML te verdienen, maar voor wie de inzet van job coaching (als werkvoorziening) noodzakelijk is. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om personen met een medische urenbeperking.
Jobcoaching heeft tot doel om de kandidaat als bedoeld in artikel 1 te ondersteunen bij het verrichten van de aan de persoon opgedragen taken. Aan het einde van een geslaagde job coaching kan de kandidaat zelfstandig zijn werk uitvoeren en/of is de werkgever zelf in staat de kandidaat te begeleiden op zijn werkplek.
Een jobcoach ondersteunt/begeleidt een persoon met structurele functionele beperkingen gedurende een maximale periode bij het verrichten van zijn taken op zijn/haar werkplek. Verder is van belang dat de ondersteuning noodzakelijk is in die zin, dat de kandidaat zonder die
ondersteuning in redelijkheid niet zijn/haar werkzaamheden zou kunnen verrichten. De jobcoach heeft geen rol bij de bemiddeling naar werk. Er zijn voorbeelden waarbij de jobcoach deze rol wel heeft. Gemeenten zijn uiteraard vrij om de jobcoach ook hiervoor in te zetten wanneer gewenst. In deze beleidsregels is hier echter geen rekening mee gehouden.
Bijvoorbeeld niet bij bepaling van de inzet in duur en intensiteit. Deze inzet in duur en intensiteit is gebaseerd op de inzet van de jobcoach vanaf de eerste dag waarop de arbeidsovereenkomst inwerking treedt of de proefplaatsing start.
Hieronder zijn de taken en verantwoordelijkheden van de jobcoach in schema gezet.
Het spreekt voor zich dat de taken en verantwoordelijkheden, zoals deze in bovenstaand tabel beschreven zijn, het volledige takenpakket van de jobcoach betreffen. Dat betekent uiteraard niet dat deze bij elke werknemer, waarvoor job coaching ingezet wordt, toegepast moeten worden. Dat is maatwerk en afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte van de werknemer en de werkgever en ter beoordeling door de jobcoach.
Er zijn een aantal eisen aan de dienstbetrekking of proefplaatsing om voor job coaching in aanmerking te komen. Er moet sprake zijn van een arbeidsovereenkomst voor minimaal 6 maanden met een minimale arbeidsduur van 12 uur per week. Job coaching kan ook tijdens een proefplaatsing worden ingezet. Er moet dan wel de intentie zijn om na de proefplaatsing een arbeidsovereenkomst af te sluiten die voldoet aan de hierboven genoemde eisen.
Om de jobcoach een kader te geven is het G4-voorstel als basis genomen en aangepast naar onderstaande tabel. In onze regio hebben we bepaald dat iedere kandidaat gedurende een looptijd van maximaal twee jaar begeleid kan worden. In uitzonderingsgevallen kan hieraan nog een jaar toegevoegd worden. Daarnaast bedraagt de begeleiding over 1 en 2 maximaal 96 uren. Per definitie wordt de begeleiding zo ingezet dat deze aflopend is. Dit is logisch omdat kandidaat en werkgever steeds zelfredzamer behoren te worden. Het sleutelwoord blijft maatwerk. De jobcoach behoudt de vrijheid om de begeleiding naar eigen inzicht aan te passen aan het niveau dat nodig is om te komen tot een duurzame plaatsing.
De tabel met de begeleidingsregimes biedt Friese gemeenten een hanteerbaar model om grip te krijgen op de kosten. De looptijd van de begeleiding en kosten per kandidaat zijn gemaximeerd. Dit biedt kaders om budgetprognoses te maken. Gemeenten hebben met de komst van de Participatiewet te maken met nieuwe doelgroepen. Feit blijft dat het niet mogelijk is om van te voren te weten hoeveel kandidaten, voor hoeveel uren begeleiding nodig gaan hebben. Daarnaast hebben de Friese gemeenten te maken met krappe begrotingen. Dit dwingt gemeenten tot de keuze om een maximaal budget voor job coaching beschikbaar te stellen dat niet genoeg zal zijn voor iedere persoon uit de doelgroep.
Tabel 1: begeleidingsregimes 1 en 2. Bedragen zijn excl. Btw.
De gemeente is vrij in het bepalen van het beoordelingskader met betrekking tot welk begeleidingsniveau (1 of 2) van toepassing is op een kandidaat. En de vraag of het volledige dan wel een deel van het bedrag beschikbaar wordt gesteld (uurtarief * benodigde uren inzet).
De volgende tarieven zijn regionaal uniform:5
5 Niet van toepassing op overeenkomsten die voorafgaand aan publicatie van deze beleidsregels. Deze overeenkomsten blijven gehandhaafd.
Artikel 15 Inkomstenvrijlating
In dit artikel 15 wordt bepaald dat door het College de wettelijke vrijlating van inkomsten uit arbeid alleen wordt toegepast indien het College heeft vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde binnen 6 maanden volledig in de bestaanskosten kan voorzien.
Met dit artikel wordt gebruik gemaakt van de in de Participatiewet (31, lid 2 sub j.) bepaalde mogelijkheid om een premie te verstrekken. Het college van BenW kan een premie verstrekken indien dat naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. De premie moet of in één bedrag worden uitgekeerd of maximaal in 2 termijnen om te voorkomen dat de premie fiscaal gezien wordt als een periodieke uitkering en daarom doorwerkt in de inkomensafhankelijke regelingen.
Op grond van artikel 9 lid 2 sub f van de verordening hebben uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt ,alleenstaande ouders en arbeidsgehandicapten die zich hebben ingespannen om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten bijvoorbeeld door middel van het doorlopen van een re-integratietraject en in voltijd en/of indeeltijd zijn gaan werken recht op een premie. Het doorlopen van een re-integratietraject is echter geen absolute voorwaarde.
Onder een uitkeringsgerechtigde met een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt in dit besluit verstaan iedere uitkeringsgerechtigde die langer dan 12 maanden onafgebroken een uitkering ontvangt op grond van de WWB of op grond van de Ioaw of Ioaz.
Onder een alleenstaande ouder wordt verstaan iedere alleenstaande ouder met kinderen tot 18 jaar die een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet of op grond van de Ioaw of Ioaz.
Onder een arbeidsgehandicapte wordt verstaan iedere arbeidsgehandicapte waarvan door een medisch- en/of arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat hij of zij in verband met ziekte of gebrek
een belemmering heeft bij het verkrijgen of verrichten van arbeid en dus niet volledig beschikbaar is voor arbeid en een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet of op grond van de Ioaw of Ioaz.
De uitkeringsgerechtigde met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, de alleenstaande ouder of de arbeidsgehandicapte die arbeid in dienstbetrekking aanvaardt, niet zijnde gesubsidieerd werk of een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2 lid 1 en artikel 7 lid 1 van de Wet sociale werkvoorziening, waarmee volledig in de kosten van bestaan kan worden voorzien en die nietin aanmerking komt voor een vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder n van de Participatiewet, ontvangt een eenmalige premie van € 1.000,- en de alleenstaande ouder, de arbeidsgehandicapte die arbeid in dienstbetrekking, niet zijnde gesubsidieerd werk, met een omvang van tenminste 10 uur per week aanvaardt waarmee niet volledig in de kosten van bestaan kan worden voorzien en die nietin aanmerking komt voor een vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder n van de Participatiewet, ontvangt ook een eenmalige premie van € 1.000,- .
Indien er sprake is van gesubsidieerd werk of een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werk-voorziening dan komt de uitkeringsgerechtigde niet in aanmerking voor een premie. De toekenning van de premie vindt plaats op aanvraag maar om het aanvragen van een premie gemakkelijk te maken wordt een eenvoudige en pro-actieve procedure toegepast. Uitbetaling van de premie vindt pas plaats indien door de uitkeringsgerechtigde wordt aangetoond dat hij of zij gedurende minimaal 6 maanden onafgebroken in voltijd of in deeltijd heeft gewerkt.
Op basis van nieuwe omstandigheden in de voortgang van de re-integratie van de belanghebbende kan een volgend jaar opnieuw een premie worden verstrekt. Om opnieuw voor een uitstroompremie in aanmerking te komen dient er derhalve sprake te zijn van een positieve ontwikkeling. Bijvoorbeeld indien de omvang van de dienstbetrekking wordt uitgebreid. Dit geldt dan alleen voor een alleen-staande ouder of een arbeidsgehandicapte. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de premie een structureel karakter draagt. Voor elke nieuwe premie moet een nieuw besluit worden genomen.
In dit artikel wordt geregeld dat een premie deeltijd wordt verstrekt ter hoogte van 8% van de (netto) inkomsten uit arbeid die op de uitkering in een kalenderjaar in mindering zijn gebracht. Deze premie is bedoeld om deeltijdwerk te stimuleren en te bereiken dat de inkomsten niet volledig worden ingehouden op de uitkering indien de mogelijkheid van de inkomstenvrijlating niet kan worden toegepast. De premie deeltijdarbeid wordt ambtshalve uitgevoerd. Tweemaal per kalenderjaar wordt berekend hoeveel inkomsten uit arbeid over dat halfjaar zijn genoten. Van deze inkomsten wordt 8% aan de uitkeringsgerechtigde uitbetaald. De uitkeringsgerechtigde wordt daarvan schriftelijk op de hoogte gesteld. De uitkeringsgerechtigden hoeven deze premie dus niet zelf aan te vragen.
De keuze om tweemaal per kalenderjaar de premie te betalen is gebaseerd op de wens om zo vaak mogelijk uit te betalen, zodat mensen een verband ervaren met het werken en de premie. Dat er niet gekozen is om vaker dan tweemaal te betalen, zit hem in een wettelijke voorwaarde dat maximaal tweemaal per jaar betaald mag worden. Als dat aantal wordt overschreden is er sprake van een belast inkomen. De hoogte van de premie (8% van de inkomsten) komt grofweg overeen met één maandinkomen per jaar, uitgaande van een gelijkmatige spreiding van inkomen over het jaar. Dit wordt geacht voldoende stimulerend te zijn om te gaan, en blijven, werken naar vermogen. Aan de andere kant is deze niet zo hoog dat er een onnodige armoedeval gecreëerd wordt. Omdat het een procentuele beloning is, draagt deze systematiek tot aan een inkomen op bijstandsniveau bij aan het toeleiden tot uitstroom. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen werk in loondienst en andere vormen van werk zoals freelance werk of werk als alfahulp om arbeid in de meest brede zin van het woord te belonen. Daarmee wordt invulling gegeven aan de wens om aan te sluiten bij de flexibilisering van de arbeidsmarkt.
Personen die een uitkering ontvangen op grond van het Besluit Bijstandverlening Zelfstandigen 2004 (Bbz) komen niet in aanmerking voor een premie deeltijdarbeid .
In dit artikel wordt de hoogte van de premie vastgesteld voor het verrichten van onbeloonde werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a WWB. ( de Wet stimulering arbeidsparticipatie).
Wanneer een uitkeringsgerechtigde gedurende 6 maanden met behoud van uitkering werkzaamheden in het kader van een participatieplaats verricht moet het college een premie verstrekken indien hij naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces. Dit is vastgelegd in artikel 10a zesde lid van de WWB.
Wij achten het redelijk de premie voor het verrichten van onbeloonde werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a vast te stellen op € 300,- per zes maanden indien de werkzaamheden gemiddeld meer dan 24 uur per week bedragen. Dit is dus € 600,- op jaarbasis. Indien minder uren wordt gewerkt dan is de premie ook lager. Op grond van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder c, van de WWB dient aandacht te worden besteed aan de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval. De staatssecretaris heeft tijdens de behandeling van het wetsontwerp Wet stimulering arbeidsparticipatie ( Wet Stap ) aangegeven dat bij een dergelijke premie geen armoedeval-effecten zijn te verwachten (Tweede Kamer, Handelingen 2008-2009, 31577, nr. 21, p. 1700). De Wet Stap kent geen overgangsrecht en heeft dus in beginsel onmiddellijke werking. Dit houdt in dat indien iemand op dit moment reeds langer dan 6 maanden additionele arbeid heeft verricht deze op grond van artikel 10a WWB een recht kan doen gelden op een premie.
In het kader van een re-integratietraject kan de voorziening scholing worden toegepast bijvoorbeeld een sollicitatietraining, een computeropleiding of een beroeps- of arbeidsmarktgerichte scholing. Hieronder wordt verstaan de vakgerichte opleidingen zoals die er zijn voor technische, administratieve, onderwijs, ICT-, zorg- en economische beroepen. Het re-integratiebedrijf heeft deze opleidingen niet zelf in huis maar speelt een bemiddelende rol bij de aanbieding van deze scholing en kan de kosten van deze scholingen ook apart declareren. De inkoop van scholing dient transparant te zijn. Hierover worden bij de aanbesteding van de re-integratietrajecten nadere regels vastgesteld.
Met de in artikel 9 lid 1 sub c bedoelde startkwalificatie wordt bedoeld het succesvol afronden van een beroepsopleiding op niveau 2 in het MBO of met het behalen van een diploma van het HAVO of het VWO. In beginsel wordt enkel scholing ingezet die opleidt naar beroepssectoren, waarnaar volgens deze rapportages op de korte of middellange termijn vraag naar is.
Voor niet uitkeringsgerechtigden en ANW gerechtigden geldt dat uitsluitend scholingskosten vergoed worden indien zij beschikbaar stellen voor tenminste 20 uur per week.
Voor de kosten van het ingekochte re-integratietraject alsmede de kosten van scholing is de niet-uitkeringsgerechtigde en de Anw-er met een netto inkomen dat hoger is dan 100% van het netto wettelijk minimumloon een eigen bijdrage verschuldigd. De eigen bijdrage wordt bepaald op basis van de draagkrachtberekeningsystematiek op grond van het gemeentelijk besluit bijzondere bijstand met achtneming van een draagkrachtpercentage van 50%.
Indien de toepassing van dit besluit tot onbillijkheden leidt, kunnen burgemeester en wethouders ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van dit besluit. Van deze mogelijkheid dient terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.
Het college kan jaarlijks de bedragen in dit besluit gewijzigd vaststellen. In artikel 8 en 9 zijn vaste bedragen opgenomen. Als deze bedragen moeten worden gewijzigd moet hiervoor een besluit tot wijziging van het Participatiebesluit worden vastgesteld. Het is praktischer in het Participatiebesluit te bepalen dat deze bedragen jaarlijks door het college kunnen worden aangepast.