Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Groningen

VERORDENING KWALITEITSREGELS PEUTERSPEELZAALWERK

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGroningen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVERORDENING KWALITEITSREGELS PEUTERSPEELZAALWERK
CiteertitelVerordening kwaliteitsregels Peuterspeelzaalwerk
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpKwaliteitsregels Peuterspeelzaalwerk
Externe bijlagenToelichting Bijlagen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149
  2. Wet kinderopvang

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-03-2012art. 4

22-02-2012

Gemeenteblad, 2012, 32

GR 11.2886508
01-11-200502-03-2012nieuwe regeling

19-10-2005

Gemeenteblad, 2005, 68

Rv 108

Tekst van de regeling

Intitulé

VERORDENING KWALITEITSREGELS PEUTERSPEELZAALWERK

DE RAAD VAN DE GEMEENTE GRONINGEN;

(bijlage raadsverslag nr. 108);

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 september 2005;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit van peuterspeelzalen;

 

HEEFT BESLOTEN:

 

de Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk vast te stellen.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende een of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;

  • b.

    peuterspeelzaal : een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • c.

    houder : degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • d.

    beroepskracht : degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

  • e.

    begeleider : degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal.

HOOFDSTUK 2 MELDINGSPLICHT

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1.

    Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college.

  • 2.

    De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 3 Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

De houder geeft in de melding aan het college aan voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:

  • a.

    ambitieniveau 0: ‘spelen en ontmoeten’;

  • b.

    ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’;

  • c.

    ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’.

Artikel 4 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
  • 1.

    Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen acht weken na het tijdstip van de melding.

  • 2.

    Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 18, eerste lid, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

  • 3.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is, gelet op artikel 28 Dienstenwet, niet van toepassing.

Artikel 5 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 18, eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.

Artikel 6 Register
  • 1.

    Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na een melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid, en artikel 3 zijn verstrekt.

  • 2.

    Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Het register ligt op het gemeentehuis kosteloos voor een ieder ter inzage.

Artikel 7 Wijzigingen van gegevens

  • 1.

    De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 2.

    Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register zijn aangetekend.

HOOFDSTUK 3 DE KWALITEITSEISEN

Artikel 8 Algemene kwaliteitseisen
  • 1.

    De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2.

    De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

Artikel 9 Nederlandse taal
  • 1.

    Bij de peuterspeelzalen wordt de Nederlandse taal als voertaal gebruikt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een bij een peuterspeelzaal met ambitieniveau 0 een andere voertaal worden gebezigd, als de herkomst van de kinderen daartoe noodzaakt.

Artikel 10 Pedagogisch beleidsplan
  • 1.

    Ter uitvoering van artikel 8, lid 2 beschikt:

    • a.

      een peuterspeelzaal met ambitieniveau 0 over tenminste een beschrijving van de pedagogische uitgangspunten voor de omgang met kinderen.

    • b.

      een peuterspeelzaal met ambitieniveau 1 en 2 over een pedagogisch beleidsplan.

  • 2.

    De pedagogische uitgangspunten, zoals bedoeld in lid a, bevat een opsomming van afspraken over de omgang met kinderen, en een beschrijving van de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt;

  • 3.

    Het pedagogische beleidspan, zoals bedoeld in lid b, bevat in duidelijke en observeerbare termen ten minste een beschrijving van:

    • a.

      de wijze waarop emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale competentie, en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt;

    • b.

      de werkwijze, maximale omvang en leeftijdsopbouw van de groepen.

  • 4.

    De houder en de personen werkzaam bij een peuterspeelzaal handelen in de praktijk naar de door de houder voor ambitieniveau 0 vastgestelde pedagogische uitgangspunten en voor ambitieniveau 1 en 2 vastgestelde pedagogische beleidsplan.

  • 5.

    De pedagogische uitgangspunten voor ambitieniveau 0 en het pedagogisch beleidsplan voor ambitieniveau 1 en 2 wordt voor de eerste maal vastgesteld binnen zes maanden na de melding, bedoeld in artikel 2.

Artikel 11 Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.

Artikel 12 Inhoud risico-inventarisatie
  • 1.

    Een risico-inventarisatie als bedoeld in artikel 10 bevat:

    • a.

      een beschrijving van de veiligheids-en gezondheidsrisico’s die de opvang van kinderen in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes in een peuterspeelzaal, daaronder mede begrepen de buitenspeelruimte, met zich brengt;

    • b.

      een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen en binnen welke termijn deze maatregelen zijn respectievelijk worden genomen in verband met de onder a bedoelde risico’s en de samenhang daartussen.

  • 2.

    De beschrijving van de risico’s, bedoeld in het eerste lid, onder a, beschrijft op het terrein van de veiligheid van kinderen in ieder geval de risico’s ten aanzien van verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden.

  • 3.

    De beschrijving van de risico’s, bedoeld in het eerste lid, onder a, beschrijft op het terrein van gezondheid van kinderen in ieder geval de risico’s ten aanzien van het voorkomen van ziektekiemen, het binnenmilieu in een peuterspeelzaal, het buitenmilieu bij een peuterspeelzaal en medisch handelen.

  • 4.

    Een risico-inventarisatie ten aanzien van de veiligheid van de op te vangen kinderen bevat tevens een lijst van ongevallen waarop de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, de datum waarop het ongeval zich heeft voorgedaan wordt geregistreerd, alsmede een overzicht van de maatregelen die de houder naar aanleiding van elk ongeval heeft getroffen ter voorkoming van verdere ongevallen.

  • 5.

    De houder zorgt er voor dat personen werkzaam bij een peuterspeelzaal kennis kunnen nemen van de voor die peuterspeelzaal vastgestelde risico-inventarisatie.

  • 6.

    De houder stelt jaarlijks voor elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal een risico-inventarisatie op. Onverminderd de eerste volzin stelt de houder een risico-inventarisatie op ingeval van een ingrijpende verbouwing of gewijzigd gebruik van een door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal.

  • 7.

    De risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid wordt voor de eerste maal vastgesteld binnen zes maanden na de melding, bedoeld in artikel 2.

Artikel 13 Oppervlakte speelruimte
  • 1.

    Voor ieder kind is minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2.

    Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto-oppervlakte minimaal 4 m2 per kind bedraagt en die voor kinderen bereikbaar is.

Artikel 14 Groepen en groepsgrootte
  • 1.

    De opvang van kinderen vindt plaats in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes.

  • 2.

    In een groep zijn ten hoogste vijftien kinderen gelijktijdig aanwezig.

Artikel 15 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep
  • 1.

    Het aantal beroepskrachten of begeleiders per groep is afhankelijk van het door de houder gekozen ambitieniveau.

  • 2.

    Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 0: ‘spelen en ontmoeten’ zijn er in elke groep ten minste twee begeleiders aanwezig en er is één beroepskracht voor ten minste 50% van de openingsuren aanwezig in de peuterspeelzaal.

  • 3.

    Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’ zijn er in elke groep ten minste één beroepskracht en één begeleider aanwezig.

  • 4.

    Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’ zijn er in elke groep ten minste twee beroepskrachten aanwezig.

Artikel 16 Overeenkomst tussen houder en ouder

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder.

Artikel 17 Informatieplicht aan de ouders

De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:

  • a.

    de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

  • b.

    het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 3;

  • c.

    het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

  • d.

    de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal.

  • e.

    de wijze waarop klachten worden behandeld.

Artikel 18 Verklaring omtrent het gedrag
  • 1.

    Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2.

    Deze verklaring wordt aan de houder overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3.

    Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

  • 4.

    Voor de beroepskracht of begeleider die als uitzendkracht werkzaam is, geldt de verplichting van lid 1 de eerste maal voordat deze persoon zijn werkzaamheden op de peuterspeelzaal aanvangt.

HOOFDSTUK 4 HET GEMEENTELIJK TOEZICHT

Artikel 19 Aanwijzing van toezichthouder

Het college wijst toezichthouders aan.

Artikel 20 Onderzoek door de toezichthouder
  • 1.

    De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen acht weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder minimaal één keer per twee jaar of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3.

    Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 21 Het inspectierapport
  • 1.

    De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2.

    Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3.

    Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4.

    De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

Artikel 22 Aawijzing en bevel
  • 1.

    Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2.

    In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3.

    Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

  • 4.

    De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.

Artikel 23 Strafbepaling

Overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordeningen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

HOOFDSTUK 5 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 24 Overgangsbepaling
  • 1.

    Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening over een vergunning op grond van de Verordening kinderopvang 1996 beschikken.

  • 2.

    Een houder van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens die nodig zijn voor het register.

  • 3.

    Hoofdstuk 3 geldt voor een houder die op 1 november 2005 een peuterspeelzaal exploiteert eerst acht maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk.

Artikel 25 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 november 2005.

Artikel 26 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk.

Gedaan te Groningen in de openbare raadsvergadering van 19 oktober 2005.

 

 

De griffier,                                                                De voorzitter,

 

 

 

 

 

D.H. Vrieling.                                                              J. Wallage.

Algemene- en Artikelsgewijze toelichting

 

Toelichting

 

Bijlagen (toetsingskader)

 

Bijlagen