Organisatie | Zwartewaterland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Zwartewaterland |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Zwartewaterland |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-07-2015 | 17-12-2015 | Toevoegen van het inhoudelijk afwegingskader Beschermd Wonen | 09-06-2015 | Onbekend | |
01-01-2015 | 07-07-2015 | Nieuwe regeling | 16-12-2014 | Onbekend |
HOOFDSTUK 3. ALGEMENE VOORZIENINGEN 9
3.1 Voorliggende voorzieningen 9
Hoofdstuk 4 Regels Maatwerkvoorzieningen 11
4.1 Criteria maatwerkvoorzieningen 11
Hoofdstuk 5. Maatwerkvoorzieningen 15
Hoofdstuk 6 overige beleidsregels 26
Hoofdstuk 7. Slotbepalingen 28
Bijlage I Regels Persoonsgebonden Budget Wmo en Jeugdwet 2015 30
Bijlage 2: HH2 met lichte begeleiding 32
BIJLAGE III : Voorliggende voorzieningen voor begeleiding 34
zijn de beleidskaders omschreven voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Jeugdhulp. De verbinding wordt gevormd door de steekwoorden “preventie” en “zorg/ondersteuning”. Het verbindend element is het Persoonsgebonden Budget (PGB). Het is nadrukkelijk de bedoeling om de beleidsregels pgb’s voor wmo en jeugd ineen te vlechten. Deze verbinding wordt ook uitgewerkt in de regels PGB Wmo en Jeugd. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.
De beleidsregels geven een toelichting op en een instructie voor de uitvoering van het beleid. Omdat de Verordening en de daarbij behorende toelichting al uitvoerig zijn, wordt in de beleidsregels verduidelijkt hoe het college in een concreet geval met een bevoegdheid zal worden omgegaan. Te denken valt bijvoorbeeld aan een bepaling waarin wordt gezegd dat het college iets 'kan' doen. Het college kan dan in de beleidsregels aangeven of dit wel of niet zal gebeuren. Voorbeeld: In de verordening Wmo is in artikel 16 opgenomen dat het college zal zorgdragen voor een passende jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorger. In deze beleidsregels zal worden uiteengezet hoe deze waardering wordt vormgegeven.
Bij deze beleidsregels wordt opgemerkt dat dit de startsituatie betreft bij de inwerkingtreding van de wet. Aangezien het veel nieuwe taken betreft en de uitvoering nog in ontwikkeling is, kan het nodig zijn de beleidsregels op basis van opgedane ervaring aan te passen in de loop van de tijd. Dat is ook precies de reden om de beleidsregels een dergelijke flexibiliteit mee te geven: soms is een kleine snelle aanpassing vereist om optimale ondersteuning te bieden aan inwoners van Zwartewaterland.
De Wmo 2015 en de verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door de teamsenior, de kwaliteitsmedewerker van het Wmo loket, de zorgregisseur en in het verlengde daarvan de verder uit te kristalliseren sociale wijkteams.
Volgens de Wmo heeft een gemeente 5 functies in de ondersteuning van en zorg voor kinderen, jongeren en hun ouders:
Het beleidsplan jeugdhulp van Anders naar Beter en De Verordening jeugdhulp gemeente Zwartewaterland 2015 zijn van toepassing. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen en naar de regels PGB Wmo en Jeugd 2015. Begeleiding bij de verbetering van onderlinge relaties of van het opvoedklimaat kan onderdeel zijn van een individueel begeleidingstraject als specifieke expertise van een beperking noodzakelijk is. Op basis van de bevindingen van de zorgregisseur Jeugd en het daarbij ingezette traject op basis van het gezinsplan kunnen nadere maatregelen getroffen worden.
Zowel voor de Jeugdwet als de Wmo geldt dat gemeenten voor het jaar 2015 op basis van het overgangsrecht gehouden zijn zorg bij bestaande indicaties te continueren tot uiterlijk 1 januari 2016. Voor de Jeugdwet is hierbij in het overgangsrecht vastgelegd dat cliënten recht hebben op continuering van de zorg bij dezelfde aanbieder. Dit geldt ook voor reeds afgegeven persoonsgebonden budgetten. De gemeente Zwartewaterland kiest ervoor om bij de inkoopprocedure 2015 (voor zowel maatwerkvoorzieningen Wmo als individuele voorzieningen Jeugd) ruimte te bieden om huidige pgb-aanbieders te contracteren als zorg in natura aanbieder (bijvoorbeeld zorgboerderijen).
Het overgangsjaar wordt als volgt ingevuld:
overeenstemming is met de gesloten arbeidsovereenkomsten en de nog geldende Awbz regels;
de gemeente gaat met alle pgb-houders (nieuwe en bestaande cliënten) in 2015 in gesprek. Bij nieuwe cliënten wordt direct geïnvesteerd in controle vooraf. Op basis van signalen van fraude en oneigenlijk gebruik zullen gesprekken eerder worden ingepland en zal eventueel de hoogte van het pgb worden bijgesteld;
overstappen op zorg in natura: Er is een aantal mensen dat noodgedwongen uitwijkt naar een pgb, omdat de benodigde zorg in natura niet beschikbaar is of omdat zij hiertoe zijn aangemoedigd door een aanbieder. Pgb-houders die per 1 januari 2015 willen overstappen op zorg in natura zullen gefaciliteerd worden in het maken van deze overstap;
Vanaf 2015 is er geen sprake meer van een financiële tegemoetkomingen in de Wmo.
Deze tegemoetkoming bestond voor de verhuiskosten; de sportrolstoel en de autokostenvergoeding. Een financiële tegemoetkoming was een gemaximeerd bedrag. Voor de verhuiskosten kan nu naar maatwerk worden gekeken. Dit kan in zorg in natura of als PGB. Datzelfde geld voor de sportrolstoel.
Aanpassingen van een eigen auto worden ondergebracht bij de bijzondere bijstand. Dit zijn aanpassingen die:
Kosten, gebruik e.d. worden niet vergoed; deze zijn namelijk algemeen gebruikelijk.
1.4 OVERZICHT VAN AANBIEDERS 2015 WMO
(begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf – inclusief vervoer)
De Wmo geeft in artikel 2.1.4 aan gemeenten de mogelijkheid om een eigen bijdrage te vragen. Aan de vrijheid van de gemeente met betrekking tot de inrichting van het eigen bijdragesysteem Wmo zijn door de wetgever beperkingen gesteld omdat het voeren van een eigen bijdragebeleid niet mag leiden tot een gemeentelijk inkomensbeleid. Het Rijk (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) heeft kaders meegegeven voor het heffen van een eigen bijdrage.
Voor rolstoelen en bij maatwerk voor kinderen jongeren dan 18 jaar zijnde geen woningaanpassingen kan op grond van de wet geen eigen bijdrage worden geheven.
2.2 Eigen bijdragen en het Centraal Administratie Kantoor
Het centraal administratiekantoor (CAK) incasseert tot de wettelijk maximale, inkomensafhankelijke, eigen bijdragen, tenzij de gemaakte kosten lager zijn. De eigen bijdrage wordt geheven op alle Wmo voorzieningen in natura of PGB, die wettelijk mogelijk zijn. Voor onderhoud- en reparatiekosten wordt geen eigen bijdrage gevraagd.
Voor alle maatwerkvoorzieningen die vanuit de Wmo verstrekt wordt een eigen bijdrage opgelegd. Wettelijk is geregeld dat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.
uitzondering: Eigen bijdrage maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige belanghebbende.
Als de bijdrage voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing, waarbij sprake is van waardevermeerdering, voor een minderjarige belanghebbende is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, of degene die het gezag uitoefent over de belanghebbende.
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerk. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. Het gaat hierbij om voorzieningen die door de gemeente zijn georganiseerd of gefaciliteerd. Uitgangspunt is dat er een eigen bijdrage wordt gevraagd voor algemene voorzieningen, maar dat deze niet drempelverhogend mag zijn. Ook mag deze eigen bijdragen niet leiden tot een gemeentelijk inkomensbeleid. We willen namelijk juist het gebruik van algemene voorzieningen stimuleren. In 2015 wordt duidelijk welke algemene voorzieningen voor een eigen bijdrage in aanmerking komen.
2.4 Maatwerk Ondersteuning basis, Ondersteuning plus, begeleiding individueel, begeleiding groep en respijtzorg
Voordat de uren of gegevens met betrekking tot het maatwerk bij het CAK worden aangeleverd, levert de gemeente of zorgaanbieder klantgegevens aan. Als er sprake is van een PGB of maatwerk in de vorm van een hulpmiddel, dan ligt deze taak bij de gemeente. Is er sprake van periodiek maatwerk dan zal de zorgaanbieder deze gegevens bij het CAK aanleveren.
De gemeente Zwartewaterland gaat voor de berekening van de eigen bijdrage, van de aanpassingen, uit van de prijs op de factuur inclusief BTW. Bij het CAK wordt maximaal de termijn van 91 perioden doorgegeven bij aanpassingen in de woning. Als de kostprijs in minder perioden moet/kan worden voldaan, dan worden de perioden naar beneden bijgesteld.
Als de bijdrage voor het maatwerk of de PGB ten behoeve van een woning voor een minderjarige klant is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders of degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een klant.
Maatwerk voor vervoer (alle fietsen, aanpassingen auto zowel PGB als bruikleen)
Voor het berekenen van de eigen bijdrage van de vervoersvoorziening gaat de gemeente Zwartewaterland uit van de prijs op de factuur inclusief BTW en bij een her-verstrekking, de herverstrekkingskosten en eventuele overnamekosten. Bij het CAK wordt standaard de termijn van 91 perioden doorgegeven.
2.5 Aanpalend gemeentelijk beleid
De gemeente Zwartewaterland heeft afspraken gemaakt voor inwoners met een inkomen tot 120% van de geldende bijstandsnorm en een voor hun geldend vermogen op grond van de participatiewet. Zij kunnen zich aansluiten bij de collectieve zorgverzekering van de gemeente Zwartewaterland. Daarmee krijgen zij recht op 100% vergoeding van de wettelijke eigen bijdrage Wmo en Wlz.
HOOFDSTUK 3. ALGEMENE VOORZIENINGEN
Algemene voorzieningen is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn zoals een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten. De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.
Algemene voorzieningen kunnen alleen in natura worden ontvangen. Het is niet mogelijk om gebruik te maken van een algemene voorziening via een pgb.
3.1 Voorliggende voorzieningen
Tijdens het gesprek moet nadrukkelijk aandacht zijn voor de mogelijkheid van het inzetten van voorliggende voorzieningen als oplossing voor een geformuleerd probleem. Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Deze voorliggende voorzieningen kunnen ook voorzieningen op basis van andere wetgeving zijn. De ondersteuning via de Wmo 2015 wordt begrensd door de ondersteuning en zorg die kan worden geboden op grond van de Jeugdwet, de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg.
·Een persoon die qua leeftijd tot de doelgroep van de Jeugdwet behoort, kan geen
beroep doen op de Wmo 2015, tenzij het gaat om voorzieningen die de wetgever expliciet onder de Wmo 2015 laat vallen, zoals woningaanpassingen.
·Zorg die valt onder de Zorgverzekeringswet wordt niet geleverd via de Wmo 2015. Een
combinatie van zorg via de Zorgverzekeringswet en ondersteuning via de Wmo 2015 is wel mogelijk.
Onderwijs: begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn kan begeleiding zijn geïndiceerd.
Kinderopvang: kinderopvang is verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid (kinderopvangtoeslag). Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leren omgaan van leidsters met kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwachten, kan begeleiding worden geïndiceerd.
beperking medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis, tijdelijke opname worden op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan is sommige gevallen Ondersteunend op opvoedingsondersteuning thuis ter bevordering van de zelfredzaamheid van ouders worden geboden.
·Arbeidsvoorzieningen: op grond van ziektewet, WIA en participatiewet zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dat dan begeleiding groep (dagbesteding) kan worden overwogen.
Hoofdstuk 4 Regels Maatwerkvoorzieningen
Niet alle problemen zijn in de buurt en via inzet vanuit het eigen netwerk, informele zorg of algemene voorzieningen op te lossen. Soms hebben inwoners specifieke, maatwerkgerichte ondersteuning nodig. In situaties waar de basis niet voldoende ondersteuning biedt, moet snel en dichtbij ondersteuning vanuit maatwerkvoorzieningen worden ingezet. Bij deze vorm van ondersteuning gaat het bijvoorbeeld om huishoudelijke verzorging of begeleiding in de eigen woonomgeving. In dit hoofdstuk worden de criteria van de maatwerkvoorzieningen beschreven.
Het college biedt belanghebbenden die aanspraak hebben op een maatwerkvoorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget.
De regels PGB budget in de Wmo en Jeugdwet 2015 is een onlosmakelijk deel van deze regels. (BIJLAGE 1)
Vanaf 1 januari 2015 is onafhankelijke cliëntondersteuning kosteloos beschikbaar voor alle klanten. De gemeente heeft voor 2015 afspraken gemaakt met MEE voor de cliëntondersteuning. Het kan zijn dat de gemeente in 2015 ook nog met andere instanties afspraken gaat maken.
Cliëntondersteuning houdt in dat inwoners recht hebben op algemene ondersteuning in het kader van de zelfredzaamheid en participatie en ondersteuning bij informatie en advies. Ook hierbij wordt een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen gerealiseerd. Het belang van betrokkene bij de onafhankelijke cliëntondersteuning is het uitgangspunt. De klant kan tijdens het gesprek met gemeente gebruik maken van cliëntondersteuning. Dat kan zowel om informele (familie, vrienden) als formele cliëntondersteuning van bijvoorbeeld MEE gaan.
De mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning wordt onder de aandacht gebracht nadat er een melding is gedaan bij het Wmo loket of tijdens het gesprek in het open spreekuur.
3.Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening
De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien de belanghebbende een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van belanghebbende.
In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.
Een voorwaarde om voor ondersteuning van een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen is dat de belanghebbende zijn hoofdverblijf in Zwartewaterland heeft. De belanghebbende moet ingeschreven staan in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van de gemeente Zwartewaterland. Als de belanghebbende kan aantonen dat hij op korte termijn in Zwartewaterland komt wonen, kan -als hij nog niet staat ingeschreven in het GBA- de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in het GBA geregeld moet zijn.
De compensatieplicht is afgeschaft. In plaats daarvan hebben gemeenten een zorgplicht ten aanzien van zelfredzaamheid en participatie. De gemeente mag tot op zekere hoogte zelf bepalen met welke middelen zij deze plicht vervult. Voorwaarde is dat het maatwerk langdurig noodzakelijk moet zijn.
Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan zes maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn ter passende ondersteuning van de beperkingen van de belanghebbende. Dat wil allereerst zeggen dat er een noodzaak voor ondersteuning moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen waardoor de belanghebbende niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. Hierbij speelt ook het onafhankelijk medisch advies een belangrijke rol.
6.Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving
Voorliggend op de Wmo is een voorziening op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), ziektekostenverzekering of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV).
Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen maatwerkvoorziening worden
Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer (de Regiotaxi) het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij de Regiotaxi. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men in aanmerking komt voor een cliëntenpasje van de Regiotaxi.
Alleen wanneer is aangetoond dat de Regiotaxi niet geschikt is voor belanghebbende, zal een maatwerk vervoersvoorziening worden verstrekt.
Indien de klant huisgenoten heeft (partner, kind, familielid) die wel in staat zijn om het huis op orde te houden, begeleiding te geven dan komt men niet in aanmerking voor dit maatwerk. Dit wordt gebruikelijke zorg genoemd. Iedere volwassene wordt geacht ook naast een drukke baan of gezin een huishouden te voeren. Jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot 23 jaar worden geacht een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren. Van kinderen in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar wordt verwacht dat zij hun eigen kamer schoonhouden en een bijdrage leveren in bepaalde taken, zoals tafel afruimen, afwassen, kleding in de wasmand doen, kleine boodschappen doen etc.
Begeleiding door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd:
In kortdurende situaties (max. 3 maanden):
als uitzicht op herstel (van de zelfredzaamheid) dusdanig is dat begeleiding daarna niet meer nodig zal zijn.
Alleen wanneer er sprake is van een langdurige situatie waarbij de begeleiding, in vergelijking tot een normaal ontwikkelingsprofiel, substantieel wordt overschreden is er sprake van bovengebruikelijke hulp en kan Begeleiding worden ingezet.
Aangezien bij iedere vraag om ondersteuning een onderzoek naar de individuele kenmerken en mogelijkheden van de klant wordt gedaan, is het mogelijk om af te wijken van gebruikelijke zorg.
Wanneer een mantelzorger overbelast blijkt te zijn door de zorg voor klant, kan tijdelijk maatwerk worden ingezet. De overbelasting kan worden vastgesteld door de medisch adviseur. Van de klant en de mantelzorger wordt dan verwacht dat zij (eventueel met ondersteuning van de mantelzorgconsulent of andere klantondersteuner) onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat zelf de zorg weer kunnen dragen. Alleen wanneer blijkt dat -na een tijdelijke indicatie- ondanks pogingen van betrokkenen om tot oplossingen te komen het echt niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan langdurig maatwerk worden ingezet.
Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen dus 72 uur per week) in een instelling. Bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorger ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen.
Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht of constante zorg nodig hebben. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurende zorg en toezicht van de belanghebbende en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen, kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd.
Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om ouders die bovengebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen; hierbij hoeft geen sprake te zijn van dreigende overbelasting en kan alleen op grond van hun bovengebruikelijke taken kortdurend verblijf worden geïndiceerd.
In de instelling waar de klant kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is verloopt dit via de zorgverzekeraar. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.
De klant/zijn netwerk is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de klant beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor collectiefvervoer of een taxikostenvergoeding krijgen waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren.
Beschermd wonen en maatschappelijke opvang
Belanghebbenden die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat dat gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten. Belanghebbenden krijgen begeleiding bij het brengen van structuur in hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling.
Maatschappelijke opvang is het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door één of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Beide vormen zijn een taak voor de centrumgemeente Zwolle, zij krijgen ook het budget voor deze taak. Er worden in regionaal verband indicatiecriteria voor beschermd wonen opgesteld en afspraken gemaakt over toewijzing. Ook over de uitstroom (als een cliënt vanuit de beschermde woonvorm naar een zelfstandige woning gaat) worden werkafspraken gemaakt met Zwolle.
Hoofdstuk 5. Maatwerkvoorzieningen
De gemeente gaat uit van de volgende producten/ diensten:
5.1 Begeleiding naar de Wmo 2015
Tot 2015 was begeleiding een functie in de AWBZ. Volgens het Besluit zorgaanspraken AWBZ kon een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige, of zware beperkingen hebben op het terrein van: sociale zelfredzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie of matig of zwaar probleemgedrag vertonen, aanspraak doen op de functie “begeleiding”. Wanneer er een zogenaamde AWBZ grondslag was vastgesteld kon de functie begeleiding (en het aantal uren of dagdelen dat nodig werd geacht) worden geïndiceerd. Hoewel bij het CIZ ruime ervaring is opgedaan bij het indiceren van begeleiding is het niet mogelijk om de door hen ontwikkelde indicatieprotocollen over te nemen.
De reden hiervoor is tweeledig:
De AWBZ indicatie is gebaseerd op een grondslag. De Wmo kent geen grondslagen. In de Wmo is de diagnose niet leidend. De klant geeft aan waarin hij zich beperkt voelt om goed mee te kunnen doen in de maatschappij. Vervolgens wordt er gekeken wat de klant zelf of met hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor maatwerkwerk (bijvoorbeeld begeleiding) noodzakelijk zijn.
De taken worden niet alleen overgeheveld vanuit de AWBZ naar de Wmo. De opdracht aan gemeenten is ook om te onderzoeken hoe de bestaande vormen van begeleiding anders en dichterbij de klant kunnen worden georganiseerd. Daarnaast worden gemeenten gestimuleerd om nieuwe vormen van algemene voorzieningen en maatwerk te ontwikkelen.
Het jaar 2015 is een overgangsjaar. In dat jaar staat de zorgcontinuïteit voorop. Daarover zijn afspraken gemaakt met zorgaanbieders. In principe behoudt iedere klant de begeleiding die hij in 2014 heeft en waarvan de indicatie doorloopt na 1-1-2015 in dezelfde vorm.
In de loop van 2015 vindt met alle klanten een gesprek plaats, waarbij aan de hand van de Wmo-systematiek besproken wordt welke zorgplicht ten aanzien van zelfredzaamheid en participatie de gemeente heeft voor deze klant. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de Zelfredzaamheidsmatrix (zie hoofdstuk 2.6). Dit gesprek vormt de basis om te komen tot maatwerkondersteuning.
Begeleiding kan in verschillende vormen geboden worden. Zo kennen we begeleiding in groepsvorm, individuelen begeleiding en respijtzorg/kortdurend verblijf. Daarnaast maakt het vervoer naar en van de begeleiding groep een onderdeel uit van de begeleiding.
De huidige ABWZ kent per vorm begeleiding verschillende producten, die gebaseerd zijn op de grondslagen. De gemeente kent een nieuwe indeling op basis van zwaarte van de zorg. De definities voor deze groepen zullen verder uitgewerkt worden in het 1e kwartaal van 2015, tot die tijd is de huidige indeling via de AWBZ-producten leidend.
BG basis + module cliëntkenmerk Zg visueel begeleiding speciaal 2 | |
BG basis+module cliëntkenmerk zg auditief begeleiding speciaal 2 | |
dagact. ouderen basis + module cliëntkenmerk som-ondersteunend | |
Begeleiding groep is veel al bekend onder de naam “dagbesteding” of “dagverzorging”. Begeleiding in groepsvorm is:
• programmatisch (met een vast dag en/of weekprogramma);
• methodisch (een methode voor werken met de doelgroep als basis) met een welomschreven doel;
• vraagt actieve betrokkenheid van de cliënt;
• gericht op het structureren van de dag, oefenen met vaardigheden, die de zelfredzaamheid bevorderen.
Individuele Begeleiding kent vele vormen. Voorbeelden zijn:
• toezicht of aansturing bij activiteiten (zowel thuis als buitenshuis) op het gebied van praktische vaardigheden;
• ondersteuning bij het aanbrengen van structuur c.q. het voeren van regie;
• oefenen van in behandeling aangeleerde vaardigheden of gedrag;
• ondersteuning bij het organiseren van het dagelijks leven (huishouden, agenda, administratie, geldzaken, regelzaken etc.). Dit wordt vaak “thuisbegeleiding” genoemd.
Het gaat om begeleiding van klanten bij het zelf uitvoeren van de taken. Begeleiding individueel ligt in veel gevallen dicht bij Hulp bij het huishouden (HH2) zoals we die kenden. Waar mogelijk worden deze taken dan ook gecombineerd in de nieuwe maatwerkvoorziening thuishulp plus.
Begeleiding individueel zou in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. De begeleider kan dan een paar klanten in het buurthuis ontvangen in plaats van iedere klant apart thuis te bezoeken.
5.3 Voorliggende voorzieningen voor begeleiding
Alvorens begeleiding als maatwerk in te zetten is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Het is uiteraard niet aan de Wmo consulent om dit te bepalen. Hiervoor wordt de medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/ stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.
Anders dan in de AWBZ is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contra- productief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.
De nieuwe Wet Langdurige Zorg vervangt de huidige AWBZ. Dit heeft in de overgangsfase een aantal gevolgen:
De indicatiestelling voor de Wlz blijft (net als bij de AWBZ) in handen van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Van welke aanspraken de cliënt gebruik kan maken, hangt af van zijn individuele wensen, mogelijkheden en behoeften. De aanspraken bestaan uit:
algemene behandelingen zoals algemene geneeskundige zorg (niet paramedisch), behandeling van een psychische stoornis, farmaceutische en tandheelkundige zorg, tenzij cliënt gebruik maakt van Volledig Pakket Thuis, Modulair Pakket Thuis of PGB, dan moet een beroep worden gedaan op de Zorgverzekerings Wet;
Binnen de Wlz zijn vier leveringsvormen mogelijk:
• zorg met verblijf: integraal pakket van zorg en wonen in een instelling;
• zorg zonder verblijf - volledig pakket thuis (VPT): integraal pakket van zorg en hotelmatige diensten in de eigen woning;
• zorg zonder verblijf - persoonsgebonden budget (PGB): het geld wordt beheerd door de Sociale Verzekerings Bank (SVB) en komt niet meer op de rekening van de cliënt.
• zorg zonder verblijf - modulair pakket thuis (MPT): slechts delen van het pakket aan zorg in natura thuis. Combinatie met PGB is mogelijk.
Betrokkenheid is een belangrijk uitgangspunt in de Wlz. Cliënten krijgen meer eigen verantwoordelijkheid, keuzevrijheid en zeggenschap. Zij kunnen zelf hun zorgaanbieder kiezen en - binnen de randvoorwaarden - aangeven hoe en waar ze de zorg het liefst willen ontvangen. Ook het sociale netwerk van de cliënt moet betrokken worden in de zorg. Professionals moeten mantelzorgers en vrijwilligers als gelijkwaardige partners in ondersteuning en zorg zien en hen daar zoveel mogelijk bij betrekken, bijvoorbeeld bij de zorgplanbespreking. De overheid streeft naar een meer inclusieve samenleving met verbindingen tussen zorgaanbieders en tussen organisaties in het zorgdomein en in andere domeinen (zoals scholen en horeca).
Verpleging en verzorging thuis (wijkverpleging)
Verpleegkundige zorg voor mensen met (een hoog risico op) lichamelijke problemen valt vanaf 2015 onder de Zorgverzekeringswet. Niet alleen puur verpleegkundige of verzorgende handelingen, maar ook het coördineren van de zorg, coaching (bijvoorbeeld ondersteuning bij zelfmanagement) en individuele, zorggerelateerde preventie.
Wie deze zorg verleent, wordt bepaald door de specifieke omstandigheden. Dat kan een
verpleegkundige zijn, maar ook een verzorgende, een wijkverpleegkundige of een casemanager dementie.
Verder wordt het basispakket uitgebreid met de extramurale behandeling van de zintuiglijk gehandicaptenzorg, met verpleging en persoonlijke verzorging zonder verblijf en met het tweede en derde jaar van de intramurale op behandeling gerichte geestelijke gezondheidszorg (het eerste jaar maakte al deel uit van het basispakket).
De persoonlijke verzorging is onderdeel van het basispakket van de zorgverzekeraar.
Het gaat hier dus om wijkverpleging- en verzorging, bijvoorbeeld om het toedienen van medicatie, verzorgen van wonden en hulp bij het aankleden en wassen. Voor persoonlijke verpleging en verzorging (wijkverpleging) betaalt men geen eigen risico.
Iemand heeft recht op langdurige zorg via de Zvw als hij/zij behoefte heeft aan geneeskundige zorg of daar een hoog risico op heeft.
Belangrijk: voor degene die een AWBZ indicatie hebben voor persoonlijke verzorging en verpleging tot en met 2015, hebben volgend jaar direct recht op deze zorg. De klant hoeft hier in principe niets voor te doen.
Onder de nieuwe aanspraak wijkverpleging vallen:
• de huidige extramurale AWBZ-functie verpleging (VP);
• het grootste deel van de huidige extramurale AWBZ-functie persoonlijke verzorging (PV);
• medisch-specialistische verpleging thuis (MSVT, valt nu al onder de Zvw);
Thuiswonenden met een zintuiglijke beperking
Mensen met een zintuigelijke handicap, zoals blinden en doven krijgen per 1 januari 2015 de nodige behandelingen vergoed vanuit de Zvw door de zorgverzekeraar. Het gaat hier alleen om behandelingen waarvoor je niet hoeft worden opgenomen. Men betaalt hiervoor wel een eigen risico omdat het gaat om zorg vanuit de basisverzekering.
Behandelingen waarvoor opname wel nodig is, worden vergoed vanuit de Wlz. De klant hiervoor terecht bij het CIZ en de zorgkantoren. Mensen die op dit moment al een vergoeding ontvangen vanuit de AWBZ krijgen deze zorg in 2015 automatisch van de zorgverzekeraar vergoed.
De eerste 3 jaar verblijf in een op behandeling gerichte, intramurale ggz-instelling voor volwassenen valt vanaf januari 2015 onder de Zvw. Na een aaneengesloten verblijf van 3 jaar gaat de zorg over naar de Wet langdurige zorg (Wlz). In de oude regeling ging deze zorg na één jaar over naar de AWBZ. Uitgangspunt voor deze regeling: als iemand langer dan 3 jaar intramuraal behandeld wordt, is de kans groot is dat hij of zij blijvend is aangewezen op intramurale zorg. Onder de grens van 3 jaar hebben mensen nog een mogelijkheid tot herstel en ambulante zorg en ondersteuning. Het hanteren van de 3 jaar grens is een overgangsmodel. Uiteindelijk zal op basis van (nog te ontwikkelen) inhoudelijke criteria bepaald worden of ggz-patiënten toegang tot de Wlz hebben.
Door de Participatiewet is er vanaf 2015 nog maar één regeling voor het grootste deel van de mensen met een arbeidsbeperking. Gemeenten kunnen op basis van individueel maatwerk verschillende instrumenten inzetten om de participatie van burgers te bevorderen. Bijvoorbeeld door loonkostensubsidie te verstrekken aan de werkgever als de productiviteit van de werknemer niet voldoende is om het wettelijk minimumloon te behalen.
De gemeente Hoogeveen creëert beschutte werkplekken en bouwt de arbeidsplaatsen in de sociale werkvoorzieningen af. Deze beschutte werkplekken zijn bedoeld voor mensen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen die zoveel begeleiding en aanpassingen nodig hebben. Met ondersteuning van de gemeente kan de werkgever deze mensen de juiste begeleiding bieden zodat zij toch een dienstverband krijgen. Bij begeleiding en dagbesteding is het belangrijk om te bepalen of iemand in staat is het minimumloon te verdienen of in aanmerking komt voor beschut werk.
BG1) Begeleiding in groepsverband kan ingezet worden voor:
BG2) Handelingen die deel uit kunnen maken van de activiteiten in groepsverband moeten:
Een structurele tijdsbesteding zijn met een welomschreven doel waarbij de klant actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent. Hieronder wordt niet verstaan een reguliere dagstructurering zoals die in de woon-/verblijfsituatie wordt geboden of een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes en dergelijke.
BI3) Individuele begeleiding kan ingezet worden voor:
BI4) Handelingen die deel uit kunnen maken van het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie:
BI5) Handelingen die deel uit kunnen maken bij praktische handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid.
BI6) Handelingen die deel uit kunnen maken het bieden van toezicht:
-Toezicht op- en het aansturen van gedrag.
RZ7) Respijtzorg/kortdurend verblijf kan alleen worden in gezet als er sprake is van de combinatie van de noodzaak voor permanent toezicht op de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen.
RZ8) Van permanent toezicht is bijvoorbeeld sprake als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.
BG50) Een indicatie is altijd maatwerk. De geïndiceerde ondersteuning/begeleiding sluit altijd aan bij de situatie van de cliënt, waarbij rekening is gehouden met eigen mogelijkheden, netwerk en voorliggende voorzieningen.
BG51) De richtlijn voor het aantal dagdelen begeleiding in groepsverband is maximaal negen dagdelen per week, dat is gelijk aan een 36-urige werkweek. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren.
BG52) Het aantal dagdelen Begeleiding Groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:
BI53) De richtlijn voor het aantal uren wat kan worden ingezet voor individuele begeleiding zit in een bandbreedte tussen de 10 minuten en 25 uur per week.
RZ54) De omvang van respijtzorg/kortdurend verblijf is maximaal 1, 2 of 3 etmalen per week afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de klant. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft. Bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van de Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld verblijf van een week, zodat mantelzorg op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar geen optie zijn.
RZ55) In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is, verloopt dit via de zorgverzekeraar. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.
RZ56) Indicatie voor respijtzorg aanvullen met andere noodzakelijke zorg
RZ57) De klant/zijn netwerk is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de klant beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor collectiefvervoer of een taxikostenvergoeding krijgen waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren.
De afweging of het openbaar vervoer bij ziekte of functiebeperking in de vervoersbehoefte kan voorzien, wordt op grond van de volgende overwegingen gedaan:
Kan iemand bij de bus of het station komen? (Bij de beoordeling van de medische
noodzaak wordt in ieder geval het criterium gehanteerd dat belanghebbende minder
dan 800 meter lopend kan afleggen).
Algemeen beoordelingscriterium is daarbij de vraag of de aanvrager in redelijkheid
zelfstandig een afstand van 800 meter lopend kan afleggen, al dan niet gebruikmakend van loophulpmiddelen als een wandelstok of een rollator.
Vervoer naar begeleiding in groepsverband
Bij het maatwerk voor Begeleiding Groep zal ook worden gekeken of de klant in staat is om de locatie te bereiken. Wanneer een klant in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de locatie kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de locatie worden toegevoegd aan het maatwerk. Voor het vervoer zijn aparte prijsafspraken gemaakt met de aanbieders die een contract hebben ondertekend met de gemeente.
De meeste aanbieders hebben afspraken met vervoersbedrijven die de klant van huis of bij een vast verzamelpunt ophalen en naar de locatie brengen en halen. Op het budget voor het vervoer vanuit de AWBZ is in 2014 al fors bezuinigd waardoor instellingen zelf hebben gezocht naar manieren om het vervoer efficiënter te organiseren. Hierdoor wordt nu bij de keuze voor een bepaalde locatie voor een klant al rekening gehouden met reisafstand en zijn initiatieven ontwikkeld om klanten te leren zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen. Deze ontwikkeling zal onder de Wmo zeker worden voortgezet.
Het jaar 2015 is ook voor het vervoer een overgangsjaar. In 2015 worden alternatieven voor het vervoer ontwikkeld en uitgeprobeerd. Dat kan betekenen dat in 2016 het vervoer van en naar de begeleiding groep anders georganiseerd wordt.
Om in aanmerking te komen voor maatwerk in het vervoer moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
De aan een individuele aanvrager verstrekte maatwerk in het vervoer moeten, al dan niet gecombineerd met elkaar, de mogelijkheid bieden om maximaal 1500 kilometer per jaar te kunnen afleggen. Het landelijk ketenvervoerssysteem Valys voor bovenregionaal vervoer is te beschouwen als een aanvulling op het vervoer geregeld door de gemeenten in het kader van de Wmo.
Voor gebruik van de Regiotaxi met een Wmo-vervoerspas wordt een reizigersbijdrage gevraagd per rit volgens de afspraken die gemaakt zijn tussen de vervoerder en de gemeenten die participeren in het contract voor Zuidwest Drenthe.
Huisdieren mogen niet meegenomen worden in de taxi’s die het collectiefvervoer uitvoeren, i.v.m. mogelijke allergieën van andere passagiers. Een assistentiehond is wel toegestaan.
Vergoeding individueel vervoer
Indien een persoon met beperkingen in aanmerking komt voor maatwerk in het vervoer in het kader van de Wmo en hij als gevolg van zijn beperkingen geen gebruik kan maken van het collectief aanvullend vervoer, kan aan hem een gemaximeerde vergoeding worden verstrekt voor het gebruik van:
Om redenen van medische, psychische en/of sociale aard kan het collectief vervoer voor
bepaalde mensen met een beperking geen adequate oplossing voor het vervoersprobleem bieden. Hiermee wordt bedoeld dat het collectief vervoer waarschijnlijk, afhankelijk van het soort systeem en het gebruikte materiaal minder geschikt is voor bijvoorbeeld (niet limitatief):
Voor de vergoeding voor individueel vervoer wordt een PGB-budget vastgesteld. Hiervan kan de klant gebruik maken op grond van het trekkingsrecht via de SVB.
Verplaatsen in en om de woning
Mensen die vanwege een beperking niet meer dan maximaal circa 100 meter kunnen
afleggen en ook geen gebruik kunnen maken van een fiets of bromfiets hebben in de regel extra verplaatsingskosten voor zeer korte afstanden. Anderen, die nog meer dan 100 meter kunnen lopen of kunnen fietsen, hebben een minder groot of geen vervoersprobleem en ook geen extra kosten voor het afleggen van dergelijke korte afstanden. Indien iemand te kampen heeft met een ernstig beperkte mobiliteit moet voor deze categorie mensen altijd bezien worden of er maatwerk voor deze korte afstand moet worden getroffen.
Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een maatwerk rolstoel:
1.Er kan géén gebruik gemaakt worden van de fiets met extra’s (b.v. met hulpmotor)
en het (aanvullend) openbaar vervoer;
dagelijkse noodzakelijke behoeften te kunnen voorzien.
Bij de verstrekking van een scootmobiel kunnen ook kosten voor een eventuele stalling
en/of oplaadpunt worden vergoed. De vergoeding zal echter nooit hoger zijn dan
noodzakelijk voor een goedkoopst adequate voorziening en moeten in verhouding staan tot de verstrekking.
Voorwaarden handbewogen rolstoel/elektrische rolstoel
Om in aanmerking te komen voor een handbewogen rolstoel/elektrische rolstoel dient de
persoon met beperkingen aan de volgende voorwaarden te voldoen:
• Loophulpmiddelen voldoen niet meer;
• Medische noodzaak voor zittend verplaatsen.
De elektrische rolstoel is noodzakelijk indien een handbewogen rolstoel (deels) niet geschikt of toepasbaar is.
Voorwaarden voor een handbike of tracker
Om in aanmerking te komen voor een handbike of tracker moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
• Medische noodzaak voor zittend verplaatsen;
• Er is sprake van dagelijks gebruik betreffende vooral de korte afstand om in de noodzakelijke vervoersbehoefte te kunnen voorzien.
Voorwaarden voor sportrolstoel
Om in aanmerking te komen voor een sportrolstoel moet aan de volgende voorwaarden
• Indicatie voor een rolstoel;
• Daarnaast is een sportrolstoel geïndiceerd als men in staat is tot en aantoonbaar in
praktijk deel neemt aan een tak van sport. Bijvoorbeeld het lidmaatschap van een
· Een offerte voor een sportrolstoel.
Naast een sportrolstoel bestaat een zogenaamde actief-rolstoel die zowel voor sport als voor vervoer geschikt is. Indien voor beide doeleinden noodzakelijk wordt deze in bruikleen verstrekt. De voorziening wordt verstrekt voor de minimale duur van 3 jaar.
In de gemeente Zwartewaterland gaan wij standaard uit van een scootmobiel die 12 kilometer per uur rijdt en die standaard een stokhouder heeft. Aangepaste vering, besturing en/of andere aanpassingen worden alleen verstrekt als daarvoor een medische noodzaak aanwezig is.
Overige verplaatsingsmiddelen, zoals vier-/driewielfietsen, handbikes (ook wel aankoppelunit genoemd, een fietsdeel gekoppeld aan een rolstoel) kunnen verstrekt worden als met deze vervoersvoorzieningen een substantieel deel van de bestemmingen in het kader van het leven van alledag bereikt kan worden.
Hoofdstuk 6 overige beleidsregels
De gemeente kiest ervoor om de zorgovereenkomsten individueel te beoordelen en te accorderen vanaf 1 januari 2015. Dit doet recht aan het uitgangspunt om kwalitatief maatwerk te leveren. De geaccordeerde zorgovereenkomsten worden doorgegeven via Mijn PGB en vergezeld van de maximumtarief per zorgovereenkomst.
Het is niet toegestaan om vanuit het verstrekte PGB budget bemiddelingskosten te betalen. Het uitgangspunt is dat het budget beschikbaar moet blijven voor de noodzakelijke zorg. Bemiddeling is een vorm clientenondersteuning. Degene die zich met een ondersteuningsvraag meldt, wordt gewezen op de mogelijkheid om zich bij het onderzoek desgewenst bij te laten staan door iemand uit het eigen netwerk of een gratis onafhankelijke cliëntondersteuner van MEE.
Het is niet toegestaan om administratiekosten te betalen uit de verstrekte PGB. Het uitgangspunt is dat het budget beschikbaar moet blijven voor de noodzakelijke zorg. Administratiekosten worden beschouwd als normale zakelijke uitgaven die niet noodzakelijkerwijze samenhangen met het verlenen van zorg, daar waar de PGB voor bestemd is. Daar komt bij dat als voor de ondersteuning/hulp voor 3 dagen per week of minder ingekocht, de budgethouder niet verplicht is belastingen en premies in te houden en er als zodanig geen salarisadministratie nodig is.
Het is niet toegestaan om na het einde van een PGB , buiten de schuld om van de budgethouder, maximaal een volledig maandsalaris uit te keren aan de zorgverlener. De beëindiging van een dienstverband om een bepaalde reden wordt gezien als een zakelijk risico. Daar komt bij dat in schrijnende gevallen de hardheidsclausule toegepast worden kan.
6.2 Nader uit te werken regelgeving
6.Leven met een chronische ziekte en/of beperking brengt vaak extra kosten met zich mee, bijvoorbeeld voor zorg, vervoer, hulpmiddelen en aanpassingen. Hierdoor is het dagelijks leven voor mensen met een chronische ziekte en/of beperking duurder dan voor anderen. Deze extra kosten noemen we ‘meerkosten’. De gemeente Zwartewaterland heeft de taak maatwerk te bieden aan mensen met een chronische ziekte en/of beperking door het compenseren van de kosten die samenhangen met de chronische ziekte of beperking. Er dient passende compensatie te worden geboden mede door het wegvallen van de onderstaande regelingen;
In 2015 wordt het beleid hierover nader uitgewerkt in het kader van de Participatiewet.
6.Jaarlijkse waardering mantelzorgers
6.Met de komst van de nieuwe Wmo is de gemeente verplicht om de mantelzorgers binnen de
6.gemeente jaarlijks te waarderen. Hieronder wordt ook verstaan mantelzorgers die niet in de gemeente Zwartewaterland wonen maar wel mantelzorg verlenen aan een inwoner van Zwartewaterland.
6.Voor 2015 en verder maakt de gemeente Zwartewaterland gebruik van de nog uit te komen handreiking van het Rijk, de VNG en Mezzo op dit onderwerp. In het 2e kwartaal van 2015 worden de beleidsregels jaarlijkse waardering mantelzorgers ter vaststelling aangeboden aan het college.
6.Meldingsregeling calamiteiten en geweld
6.De gemeente draagt aanbieders met wie een contract is afgesloten voor Wmo-dienstverlening op een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vast te stellen.
6.Iedere aanbieder dient hiervoor een protocol in acht te nemen en een aandachtfunctionaris binnen de organisatie aan te wijzen.
6.Overige calamiteiten en vormen van geweld die bij het verlenen van maatschappelijke ondersteuning plaatsvindt, dient bij een bij een toezichthoudend ambtenaar gemeld te worden. De gemeente Zwartewaterland onderzoekt met de regiogemeenten in Zuidwest Drenthe verband op welke wijze dit eventueel in regionaal verband opgepakt kan worden.
6.Tot 1 juli 2015 is de beleidsmedewerker Wmo aangewezen als toezichthoudend ambtenaar.
6.In het 2e kwartaal neemt het college een definitief aanwijzingsbesluit.
6.Definities producten begeleiding
6.De huidige ABWZ kent per vorm begeleiding verschillende producten, die gebaseerd zijn op de grondslagen. De gemeente kent een nieuwe indeling op basis van zwaarte van de zorg. De definities voor deze groepen zullen verder uitgewerkt worden in het 1e kwartaal van 2015, tot die tijd is de huidige indeling via de AWBZ-producten leidend.
6.Eigen verantwoordelijkheid en inkomen
6.Bij maatwerkvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol.
6.Gemeenten houden rekening met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen.
6.De beoordeling van financiële capaciteit kan niet gezien worden als harde weigeringsgrond, het is een richtlijn. Daarnaast lopen er momenteel gerechtelijke procedure’s inzake de inkomen en vermogenseisen in de Wmo.
6.In het 2e kwartaal 2015 worden de regels hierover opgesteld in relatie met de Eigen Bijdrage en ter vaststelling aan het college aangeboden.
6.De Wmo kent de mogelijkheid voor het innen van een eigen bijdrage. Het biedt de mogelijkheid de hoogte van de financiële tegemoetkoming af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In de Verordening is geregeld dat het college verdere regels stelt over de eigen bijdrage en het eigen aandeel in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
6.Voor hulpmiddelen wordt ook een eigen bijdrage gevraagd. Hiertoe wordt ook uitgegaan van het feit dat de eigen bijdrage niet meer mag zijn dan de kostprijs van het hulpmiddel.
6.Om de kostprijs per vier weken te berekenen wordt door de gemeente gebruik gemaakt voor hulpmiddelen van de vervangingswaarde en een afschrijftermijn van zeven jaar. In de praktijk blijkt dat een scootmobiel bijvoorbeeld soms zijn looptijd van zeven jaar niet haalt en soms ook iets langer kan rijden. Voor de kostprijs wordt daarom niet gekeken naar de looptijd van een hulpmiddel, maar wordt uitgegaan van de gemiddelde kosten die de gemeente per vier weken.
6.In het 2e kwartaal van 2015 worden de regels hierover ter besluitvorming aangeboden.
De “Wmo beleidsregels gemeente Zwartewaterland 2015” treedt in werking op 1 januari 2015. Deze beleidsregels zijn een nadere invulling van de verordening en treden in werking na besluitvorming door het college.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwartewaterland, op 16 december 2014 en treedt in werking op 1 januari 2015.
Bijlage I Regels Persoonsgebonden Budget Wmo en Jeugdwet 2015
Bijlage 2: HH2 met lichte begeleiding
BIJLAGE III : Voorliggende voorzieningen voor begeleiding
Alvorens begeleiding als maatwerk in te zetten is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Het is uiteraard niet aan de Wmo consulent om dit te bepalen. Hiervoor wordt de medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/ stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.
Anders dan in de AWBZ is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contra- productief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.
De nieuwe Wet Langdurige Zorg vervangt de huidige AWBZ. Dit heeft in de overgangsfase een aantal gevolgen:
• Mensen met een indicatie voor verblijf die nu in een instelling wonen behouden hun recht en hun plek.
• Mensen met een indicatie voor verblijf (een ZorgZwaartePakket), maar die (nog) niet in een instelling wonen, behouden het recht om in een instelling te gaan wonen en daarmee onder de Wlz te gaan vallen.
• Voor mensen met extramurale zorg is geen overgangsregime richting Wlz geformuleerd. Zij vallen per 1 januari 2015 onder de Wmo, Zvw of Jeugdwet met het daarin geldende overgangsregime.
De indicatiestelling voor de Wlz blijft (net als bij de AWBZ) in handen van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Van welke aanspraken de klant gebruik kan maken, hangt af van zijn individuele wensen, mogelijkheden en behoeften. De aanspraken bestaan uit:
• persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleging;
• behandeling en medische, gedragskundige of paramedische zorg die noodzakelijk is in verband met de aandoening, beperking of handicap;
• algemene behandelingen zoals algemene geneeskundige zorg (niet paramedisch), behandeling van een psychische stoornis, farmaceutische en tandheelkundige zorg, tenzij de klant gebruik maakt van Volledig Pakket Thuis, Modulair Pakket Thuis of PGB, dan moet een beroep worden gedaan op de Zorgverzekerings Wet;
• individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen;
• vervoer naar de plek waar de klant begeleiding of behandeling ontvangt. Binnen de Wlz zijn vier leveringsvormen mogelijk:
• zorg met verblijf: integraal pakket van zorg en wonen in een instelling;
• zorg zonder verblijf - volledig pakket thuis (VPT): integraal pakket van zorg en hotelmatige diensten in de eigen woning;
• zorg zonder verblijf - persoonsgebonden budget (PGB): het geld wordt beheerd door de Sociale Verzekerings Bank (SVB) en komt niet meer op de rekening van de klant.
• zorg zonder verblijf - modulair pakket thuis (MPT): slechts delen van het pakket aan zorg in natura thuis. Combinatie met PGB is mogelijk.
Betrokkenheid is een belangrijk uitgangspunt In de Wlz. Klanten krijgen meer eigen verantwoordelijkheid, keuzevrijheid en zeggenschap. Zij kunnen zelf hun zorgaanbieder kiezen en - binnen de randvoorwaarden - aangeven hoe en waar ze de zorg het liefst willen ontvangen. Ook het sociale netwerk van de klant moet betrokken worden in de zorg. Professionals moeten mantelzorgers en vrijwilligers als gelijkwaardige partners in ondersteuning en zorg zien en hen daar zoveel mogelijk bij betrekken, bijvoorbeeld bij de zorgplanbespreking. De overheid streeft naar een meer inclusieve samenleving met verbindingen tussen zorgaanbieders en tussen organisaties in het zorgdomein en in andere domeinen (zoals scholen en horeca).
De Zorgverzekeringswet (Zvw)Verpleging en verzorging thuis (wijkverpleging)
Verpleegkundige zorg voor mensen met (een hoog risico op) lichamelijke problemen valt vanaf 2015 onder de Zorgverzekeringswet. Niet alleen puur verpleegkundige of verzorgende handelingen, maar ook het coördineren van de zorg, coaching (bijvoorbeeld ondersteuning bij zelfmanagement) en individuele, zorggerelateerde preventie.
Wie deze zorg verleent, wordt bepaald door de specifieke omstandigheden. Dat kan een
verpleegkundige zijn, maar ook een verzorgende, een wijkverpleegkundige of een casemanager dementie.
Verder wordt het basispakket uitgebreid met de extramurale behandeling van de zintuiglijk gehandicaptenzorg, met verpleging en persoonlijke verzorging zonder verblijf en met het tweede en derde jaar van de intramurale op behandeling gerichte geestelijke gezondheidszorg (het eerste jaar maakte al deel uit van het basispakket).
De persoonlijke verzorging is onderdeel van het basispakket van de zorgverzekeraar.
Het gaat hier dus om wijkverpleging- en verzorging, bijvoorbeeld om het toedienen van medicatie, verzorgen van wonden en hulp bij het aankleden en wassen. Voor persoonlijke verpleging en verzorging (wijkverpleging) betaalt men geen eigen risico.
Iemand heeft recht op langdurige zorg via de Zvw als hij/zij behoefte heeft aan geneeskundige zorg of daar een hoog risico op heeft.
Belangrijk: voor degene die een AWBZ indicatie hebben voor persoonlijke verzorging en verpleging tot en met 2015, hebben volgend jaar direct recht op deze zorg. De klant hoeft hier in principe niets voor te doen.
Onder de nieuwe aanspraak wijkverpleging vallen:
• de huidige extramurale AWBZ-functie verpleging (VP);
• het grootste deel van de huidige extramurale AWBZ-functie persoonlijke
• medisch-specialistische verpleging thuis (MSVT, valt nu al onder de Zvw);
• taken die nu zijn opgenomen in het ZonMw-programma Zichtbare Schakel.
Thuiswonenden met een zintuiglijke beperking
Mensen met een zintuigelijke handicap, zoals blinden en doven krijgen per 1 januari 2015 de nodige behandelingen vergoed vanuit de Zvw door de zorgverzekeraar. Het gaat hier alleen om behandelingen waarvoor je niet hoeft worden opgenomen. Men betaalt hiervoor wel een eigen risico omdat het gaat om zorg vanuit de basisverzekering.
Behandelingen waarvoor opname wel nodig is, worden vergoed vanuit de Wlz. De klant hiervoor terecht bij het CIZ en de zorgkantoren. Mensen die op dit moment al een vergoeding ontvangen vanuit de AWBZ krijgen deze zorg in 2015 automatisch van de zorgverzekeraar vergoed.
De eerste 3 jaar verblijf in een op behandeling gerichte, intramurale ggz-instelling voor volwassenen valt vanaf januari 2015 onder de Zvw. Na een aaneengesloten verblijf van 3 jaar gaat de zorg over naar de Wet langdurige zorg (Wlz). In de oude regeling ging deze zorg na één jaar over naar de AWBZ. Uitgangspunt voor deze regeling: als iemand langer
dan 3 jaar intramuraal behandeld wordt, is de kans groot is dat hij of zij blijvend is aangewezen op intramurale zorg. Onder de grens van 3 jaar hebben mensen nog een mogelijkheid tot herstel en ambulante zorg en ondersteuning. Het hanteren van de 3 jaar grens is een overgangsmodel. Uiteindelijk zal op basis van (nog te ontwikkelen) inhoudelijke criteria bepaald worden of ggz-patiënten toegang tot de Wlz hebben.
De ParticipatiewetDoor de Participatiewet is er vanaf 2015 nog maar één regeling voor het grootste deel van de mensen met een arbeidsbeperking. Gemeenten kunnen op basis van individueel maatwerk verschillende instrumenten inzetten om de participatie van burgers te bevorderen. Bijvoorbeeld door loonkostensubsidie te verstrekken aan de werkgever als de productiviteit van de werknemer niet voldoende is om het wettelijk minimumloon te
De gemeente Zwartewaterlandcreëert beschutte werkplekken en bouwt de arbeidsplaatsen in de sociale werkvoorzieningen af. Deze beschutte werkplekken zijn bedoeld voor mensen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen die zoveel begeleiding en
aanpassingen nodig hebben. Met ondersteuning van de gemeente kan de werkgever deze mensen de juiste begeleiding bieden zodat zij toch een dienstverband krijgen.
Bij begeleiding en dagbesteding is het belangrijk om te bepalen of iemand in staat is het minimumloon te verdienen of in aanmerking komt voor beschut werk.
Bijlage IV Checklist grote woningaanpassing .
Als n.a.v. de aanmelding blijkt dat er een vraag komt te liggen voor een (grote) woningaanpassing dan zal er normaal gesproken altijd een huisbezoek afgelegd dienen te worden. Voor de duidelijkheid: onderstaande informatie gaat niet over de kleine woningaanpassingen (tot € 2.500,--)
Het gesprek wordt gevoerd bij de belanghebbende thuis om zo de gehele situatie in beeld te krijgen, tenzij de belanghebbende uitdrukkelijk aangeeft het gesprek elders te willen voeren.
Bij het eerste gesprek is het belangrijk dat een aantal zaken bij langs gelopen worden. De volgende onderwerpen komen aan bod.
Van het gesprek wordt een verslag gemaakt.
Als het gesprek leidt tot een aanvraag voor een woonvoorziening met als resultaat wonen in een geschikt huis , vormt het gesprek(verslag) de basis voor de aanvraag.
Allereerst dient vastgesteld te worden of er een medische noodzaak aanwezig is voor het aanpassen van de woning of om het primaat van verhuizen op te leggen.
Dit zal moeten blijken uit een medisch advies.
Een belangrijk aspect is de termijn waarbinnen de verhuizing kan worden gerealiseerd en of die termijn medisch aanvaardbaar is.
In dit stadium kan al wel aan aanvragers gevraagd worden mee te denken naar een oplossing van het probleem. De eigen verantwoordelijkheid speelt hier een rol. Betrokkenen kunnen een makelaar/woningbouwvereniging benaderen voor advies/informatie. Als men nog niet ingeschreven staat zou men dit alvast kunnen doen. Hier zijn geen consequenties aan verbonden.
Voor zover belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt eerst deze mogelijkheid beoordeeld.
Onder primaat van huizen wordt dus verstaan dat het verlenen van een voorziening voor verhuizing en inrichting, vaak verhuiskostenvergoeding (art. 10 ), voorrang heeft op andere woonvoorzieningen. De achterliggende gedachte bij het primaat van verhuizen is dat er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan.
Indien de aanpassingskosten naar verwachting tweemaal het bedrag van een verhuiskostenvergoeding (exclusief voorzieningen in bruikleen) overschrijden, dan dient bekeken te worden of er voor betrokkene een geschikte, reeds aangepaste woning beschikbaar is of komt.
Het primaat van verhuizen kan niet altijd opgelegd kan worden. Te denken valt aan de medische termijn, sociale omstandigheden, werksituatie, mantelzorg en de wil om te verhuizen. Indien de belanghebbende gemotiveerd aangeeft dat het niet mogelijk is om te verhuizen, zal hier in de besluitvorming uitdrukkelijk aandacht aan besteed moeten worden.
Het blijft natuurlijk de verantwoordelijkheid van de aanvrager dat deze intensief zoekt naar een geschikte woning. Hiervoor kan de woningbouwvereniging en makelaar benaderd worden. Het kan echter ook zo zijn dat de gemeente een passende woning signaleert. Mocht dit het geval zijn dat dient deze concrete passende woning aangewezen te worden aan aanvrager. Belangrijk hierbij is dat de gemeenteraad uitgesproken heeft dat passende woningen in heel Zwartewaterland hierbij aangemerkt kunnen worden. Alleen in specifieke sociale omstandigheden kan hiervan afgeweken worden.
Er zal een integrale afweging gemaakt moeten worden voor het komen van een oplossingsrichting. Hierin dient ook rekening gehouden te worden met sociale omstandigheden. Denk hierbij aan mantelzorg, werk, vervoer en overige voorzieningen.
Er kan zich ook een situatie voordoen dat belanghebbende nog geen woning heeft. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning moet uiteraard rekening gehouden worden met de eigen situatie. Dat betekent dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening moet worden gehouden. Geef duideiljk aan in de voorlichting dat we samen kunnen beoordelen of een woning geschikt is.
Zodra uit het medisch advies blijkt dat er een medische noodzaak aanwezig is voor verhuizing cq aanpassing van de woning zal beoordeeld moeten worden welke weg bewandeld zal worden. Hierin is de medische termijn leidend.
Optie 1: er is een medische termijn van 6 maanden of langer.
Wanneer er een medische termijn gegeven wordt door de medisch adviseur dan is het de bedoeling dat in deze termijn gezocht wordt naar een geschikte woning. Het primaat van verhuizen wordt dan opgelegd.
De klant zal een beschikking krijgen waarin hij de opdracht kijkt intensief te zoeken naar geschikte woonruimte. Ook wij kunnen een geschikte woning aanbieden (zie hierboven).
Optie 2: er is geen of een zeer korte medische termijn.
In deze situatie zal het twee sporen beleid gehanteerd worden. Een programma van eisen zal nodig zijn voor de woningaanpassing. Zodra deze duidelijk is zal aan de klant gevraagd worden om offertes op te vragen. Ondertussen kan nog wel uitgekeken worden naar een (grotendeels) geschikte woning. Immers een woningaanpassing is ook niet gereed in 1 a 2 maanden.
Optie 3: geen medische termijn en/of het primaat van verhuizen kan niet opgelegd worden
In dergelijke situaties bestaat alleen de mogelijkheid om de woning geschikt te maken. Nadat programma van eisen bekend is, kunnen offertes opgevraagd worden.
Bij de afweging voor aanpassing of verhuizing moet rekening gehouden worden met de woonlastenconsequenties van de verschillende opties. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt tussen de woonlasten bij het aanpassen van en blijven wonen in de huidige woning en het verhuizen naar een andere woning. Daarbij geldt dat de financiële gevolgen van een verhuizing binnen aanvaardbare grenzen moeten vallen.
Het verhuizen vanuit een koopwoning kan meer consequenties hebben dan verhuizen vanuit een huurwoning, met name in financiële zin. Zo zal vaak sprake zijn van een hypotheek op de woning. Onderzoek naar woonlasten en verkoopbaarheid van de eigen woning zal gedaan moeten worden. Hierin is ook belangrijk dat onderzocht wordt of de woning voor een reële prijs te koop gezet wordt. Bij huurwoningen dient rekening gehouden te worden met de mogelijkheid van huurtoeslag.
Het college kan aan de hand van het medisch advies tot de conclusie komen dat verhuizen de meest adequate oplossing is en om deze redenen besluiten het aanpassen van de huidige woning niet te vergoeden. Als alle factoren in de overweging zijn meegenomen en het college beslist dat verhuizen de goedkoopste adequate voorziening is, dan is dat de voorziening die wordt verleend. Door het primaat bij verhuizen te leggen heeft het college juridisch gezien een handvat om de belanghebbende geen voorziening voor het aanpasssen van de huidige woning te verstrekken als deze niet wenst te verhuizen.
Indien een belanghebbende niet wil verhuizen, kan het college niet worden verweten dat ze niet aan de compensatieplicht heeft voldaan. Het college heeft immers een adequate voorziening aangeboden, die echter niet door de belanghebbende geaccepteerd is.
Indien aanvragers een (geschikte of geschikt te maken) woning toegewezen krijgen van de woningbouwvereniging en deze weigeren, dan dient onderzocht te worden wat hier de reden van is. Mocht er geen gegronde reden bestaan voor weigering dan kan er volstaan worden met een verhuiskostenvergoeding.
Goedkoopst compenserende oplossing
Wanneer bovenstaande uitgezocht is kom je tot een oplossingsrichting. De kostenvergelijking tussen het aanpassen van de te verlaten woning en het verhuizen naar een nieuwe woning speelt een rol bij het bepalen van de goedkoopst compenserende oplossing.
Bij het maken van een kostenvergelijking moeten wel alle kosten worden betrokken.
In het financieel besluit art. 10 staat de hoogte van de verhuiskostenvergoeding.
Het te verstrekken bedrag voor verhuiskostenvergoeding is op dit moment 5.000 euro.
In art. 10 lid 2 staat het bedrag voor het primaat van verhuizen opgenomen. Hierbij wordt een grens van 10.000 euro gehanteerd. Zie blz 10 van het Financieel besluit.
Zie afwegingskader resultaat 2 van de beleidsregels blz. 10 e.v.
Zie procedurestappen in beleidsregels WMO blz 52
Kosten van woningaanpassingen:
Wat valt er wel en wat valt er niet onder. Denk aan aanneemsom, leges, techn. onderzoek etc
Blz 49 verstrekkingenbeleid WMO.
Opvragen offertes bouwkundige aanpassingen.
Eigen bijdrage en eigen aandeel
Denk erom dat de eigen bijdrage niet van toepassing is als het om kinderen gaat!
Terugbetaling bij verkoop (Anti-speculatiebeding)
Een woningeigenaar moet melden wanneer hij zijn woning verkoopt. Het gaat dan om de verkoop van een aangepaste woning binnen 10 jaar nadat deze is aangepast.
Vergeet bij woningaanpassingen de afschrijvingstermijnen van een douche en keuken (18 jaar) niet
Na fiat (budgethouder, toetser) overgaan tot betaling. Afspraak is dat woningaanpassing boven de € 20.000,-- aan het college worden voorgelegd.
Voor de beoordeling van de offertes kan gebruik gemaakt worden van een bouwkundige.
Voorlopige toekenning en definitieve toekenning (gereedmelding art. 21 Wmo)
Binnen 12 maanden na voltooiing van de werkzaamheden, verklaart diegene aan wie de fianciele tegemoetkoming wordt uitbetaald aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.
Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning.
Bijlage Afwegingskader Beschermd Wonen
1. Hervorming langdurige zorg (waaronder beschermd wonen GGZ) 3
4. Afbakening met andere domeinen. 4
CONCEPT afwegingskader toegang BW. 7
1. Gebruik GGZ Zorgzwaartepakketten. 7
3. Onderzoek en toetsing GGD. 11
Bijlage 1. Opbouw Zorgzwaartepakket (ZZP) 15
Bijlage 3. Model voor regiobinding 21
Bijlage 4. Inhoudelijk pakket bij ZZP, VPT en EMZ. 22
1. Hervorming langdurige zorg (waaronder beschermd wonen GGZ)
Aanleiding voor het bieden van beschermd wonen kan zijn wanneer iemand er niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van toezicht of ondersteuning. Een deel van de populatie zal - op termijn - in staat zijn een min of meer regulier leven op te bouwen, maar een ander deel zal levenslang afhankelijk zijn van de begeleiding en soms ook medicatie. De regering kiest er voor om deze langdurige geestelijke gezondheidszorg (GGZ) met verblijf in de AWBZ te beëindigen en de hiervoor beschreven beweging een logisch vervolg te geven en het beschermd wonen, gericht op participatie, onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid te brengen. Met het oog op het streven naar de-medicalisering wordt niet gekozen voor het onderbrengen in de zorgverzekering. Een aanzienlijk deel van deze mensen heeft regelmatig contact met een behandelaar, maar de behandeling staat niet centraal en is niet onlosmakelijk verbonden aan het verblijf. Is het verblijf wel hoofdzakelijk gericht op behandeling en bestaat er een grote verwevenheid tussen behandeling en (woon)begeleiding, dan is een aanspraak op behandeling en verblijf op basis van de zorgverzekering aangewezen.
Vooralsnog wordt de gehele groep cliënten met een indicatie voor ZZP C overgeheveld naar de centrumgemeenten. De centrumgemeenten krijgen deze taak in navolging van de ervaring die zij hebben opgedaan met de Opvang (maatschappelijke en vrouwenopvang). Staatssecretaris Van Rijn hevelt het historische budget over zonder korting en inclusief de wooncomponent, met als peiljaar 2013. Mogelijk gaat op termijn een deel van de C-categorie naar de Wet langdurige zorg (Wlz). Omdat de criteria daarvoor nog niet zijn ontwikkeld en de besluitvorming over de toegang tot de Wlz nog niet is afgerond, zijn vooralsnog de gemeenten verantwoordelijk met een bijzondere verantwoordelijkheid van de 43 centrumgemeenten.
Met ingang van 1 januari 2015 wordt de gemeente dus verantwoordelijk voor beschermd wonen. Onder beschermd wonen wordt in de Wmo 2015 verstaan: het wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij horend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Beschermd wonen is landelijk toegankelijk. Inwoners kunnen zich dus ook tot andere gemeenten wenden voor opvang en beschermd wonen. Een cliënt die vanuit een beschermd wonen locatie zelfstandig gaat wonen, is vrij zijn woonplaats te kiezen.
De invulling van beschermd wonen (via centrumgemeente) kan voor nieuwe cliënten alleen nog bestaan uit verblijf in een 24-uurs setting (woning/woonvorm van aanbiedende instelling). Voor nieuwe cliënten die vanaf 1 januari 2015 toegang krijgen tot Beschermd Wonen geldt dat er sprake moet zijn van psychische of psychosociale problemen. Voorgaande betekent dat er geen toegang verleend kan worden tot beschermd wonen in het kader van de Wmo aan personen waarbij andere problemen dan van psychische of psychosociale aard op de voorgrond staan.
Door aanbieders wordt het volgende all inclusive arrangement geboden: wonen, hotelmatige voorzieningen, eten/drinken, maatschappelijke ondersteuning (begeleiding, persoonlijke verzorging), welzijnsactiviteiten en – afhankelijk van de indicatie - dagbesteding.
Voor cliënten die een indicatie voor een GGZ C pakket hebben geldt dat zij gedurende een periode van 5 jaar (tot maximaal 31 december 2019) hun indicatie houden, tenzij de indicatie eerder afloopt. Zij kunnen hun ondersteuning zowel intramuraal als extramuraal (functies en klassen) afnemen als zij dat nu ook op die manier ontvangen. Het volledig pakket thuis komt ook incidenteel voor bij bestaande cliënten.
Voor cliënten die hun GGZ C indicatie verzilveren met een pgb geldt een overgangstermijn van één jaar. Deze overgangstermijn duurt tot en met 31 december 2015. De cliënt houdt wel vijf jaar zijn/haar indicatie maar heeft slechts één jaar recht op verzilvering middels pgb. Na die periode is een herbeoordeling van de aanspraak noodzakelijk. Deze herbeoordeling kan meegenomen worden in het reguliere herbeoordelingstraject.
In de periode van het overgangsrecht staat centraal dat de cliënt zijn of haar huidige indicatie met het budget moet kunnen verzilveren. In het geval dat de gemeente de geldende indicatie kan eerbiedigen met een lager budget, dan is dit toegestaan. Wanneer de cliënt echter aantoont dat hij/zij hetzelfde ondersteuningsaanbod (binnen de bandbreedte van de CIZ-indicatie) niet met een lager budget kan inkopen, dan dient de gemeente een toereikend budget beschikbaar te stellen. Kortom, generiek korten op pgb-budget is niet toegestaan.
4. Afbakening met andere domeinen
Naast de overgang van beschermd wonen naar de Wmo veranderen ook andere financieringsvormen op het gebied van langdurige GGZ. Het gaat dan om de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg.
Er is sprake van zorgverzekeringswetzorg wanneer de aanwezigheid van een psychiater of arts in de directe nabijheid van de cliënt noodzakelijk is. Het eerste jaar zorg met verblijf en behandeling wordt via een Diagnose Behandelcombinatie (DBC) uit de Zorgverzekeringswet bekostigd. Vanaf 1 januari 2015 worden ook jaar 2 en jaar 3 (ZZP GGZB) uit de Zorgverzekeringswet betaald. Tot 2015 geldt dat na één jaar verblijf met behandeling een overgang naar de AWBZ (ZZP GGZ B) plaatsvond.
Alle mensen die op 31 december 2014 een geldige ZZP-B indicatie hebben gaan automatisch over naar de Wet langdurige zorg (Wlz). Nieuwe cliënten met intramurale zorg gericht op behandeling en herstel gaan pas vanuit de Zvw over naar de Wlz na drie jaar aaneengesloten verblijf.
De huidige AWBZ wordt omgevormd tot een nieuwe landelijke voorziening waarin de langdurige intramurale zorg voor ouderen, gehandicapten en kwetsbare GGZ-cliënten landelijk wordt georganiseerd. Dit brengt de AWBZ weer terug tot de kern; een relatief kleine[1] groep mensen met een zware, langdurige zorgvraag. De zorg voor deze groep mensen wordt georganiseerd in de nieuwe Wet langdurige zorg (Wlz).
Volgens artikel 3.2.1 lid 1 van de Wlz heeft een verzekerde recht op zorg voor zover hij naar aard, inhoud en omvang redelijkerwijs en uit oogpunt van doelmatige zorgverlening op die zorg is aangewezen omdat hij vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap blijvend behoefte heeft aan:
Daarnaast komt in de Wlz ruimte voor de groep zeer kwetsbare GGZ-cliënten van wie de verwachting bestaat dat zij blijvend zijn aangewezen op intramurale GGZ-zorg. Mensen met een psychische stoornis hebben recht op (voortzetting van) intramurale geestelijke gezondheidszorg zodra zij deze zorg gedurende de ononderbroken termijn van drie jaar voor rekening van de Zvw hebben gehad. Daarnaast wordt mogelijk nog een deel van (de cliënten vanuit) de ZZP-C-reeks overgeheveld naar de Wlz. Het CIZ gaat de indicatiestelling voor de Wlz uitvoeren en zal hierbij een landelijk uniform afwegingskader hanteren. Dit afwegingskader is momenteel in ontwikkeling.
In de Wmo 2015 is vastgelegd dat mensen die gebruik willen maken van een pgb deze in de vorm van een trekkingsrecht kunnen verkrijgen. Dat betekent dat het beschikbare budget op een bankrekening van in dit geval de Sociale Verzekeringsbank (SVB) terechtkomt en dat betalingen van daaruit plaatsvinden. Voor de invoering van het trekkingsrecht moeten gemeenten gegevens van budgethouders met overgangsrecht en op termijn nieuwe budgethouders doorgeven aan de SVB.
Verder is het voor wat betreft het Pgb belangrijk om alle cliënten gedurende 2015 te spreken en te bezien of er vanaf 2016 een mogelijkheid is om zorg in natura af te nemen of dat er nog steeds een pgb verstrekt moet worden. Voor een aantal cliënten is hierbij betrokkenheid van zorgaanbieders (wooninitiatieven) wenselijk. Daarvoor is het noodzakelijk om de initiatieven zo veel als mogelijk in beeld te brengen. De Wmo 2015, de verordeningen en besluiten maatschappelijke ondersteuning van de gemeenten zijn de juridische kaders die gehanteerd dienen te worden bij de afwegingen om al dan niet te komen tot toegang tot beschermd wonen.
1. Gebruik GGZ Zorgzwaartepakketten
Binnen de uitvoering van de toegang tot de Wmo-maatwerkvoorziening beschermd wonen in de centrumgemeenteregio Zwolle wordt vooralsnog de indeling in de ZZP’s gehandhaafd. Voordeel is dat ZZP’s herkenbaar zijn in het veld en dat differentiatie in tarief mogelijk is. Na de extramuralisering[2] blijven de volgende vier, goed te onderscheiden, ZZP’s over:
GGZ-C3: Beschermd wonen met intensieve begeleiding (basis)
GGZ-C4: Gestructureerd beschermd wonen met intensieve begeleiding (basis+ PV)
GGZ-C5: Beschermd wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering (basis + gedrag)
GGZ-C6: Beschermd wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging (basis + multiproblematiek (VG/LG))
Zie voor een duiding van het onderscheid tussen de pakketten en criteria om de ondersteuningsbehoefte te kunnen vaststellen bijlage 2.
Onderstaande aspecten geven weer welke criteria gehanteerd worden om in aanmerking te komen voor een indicatie voor beschermd wonen.
De grondslag (ofwel de reden voor de aanvraag en het afgeven van een positieve beschikking) is gebaseerd op de constatering dat het gaat om psychische problemen/ stoornissen of psychosociale problematiek. Daarbij kan sprake zijn van verstandelijke -, lichamelijke - of zintuiglijke problematiek, echter de psychische problemen staan op de voorgrond. Voorgaande betekent dat er geen beschermd wonen plaatsen bezet kunnen worden door personen waarbij andere problemen op de voorgrond staan. Het vaststellen van psychische problematiek (op basis van relevant onderzoek/diagnostiek) gebeurt door of onder verantwoordelijkheid van een daartoe bevoegd deskundige (bijvoorbeeld een psychiater of psycholoog), verslaglegging hiervan wordt door de burger en/of zorgaanbieder overlegd op verzoek van de GGD.
De doelgroep kenmerkt zich door het ontbreken van voldoende maatschappelijke- en zelfredzaamheidvaardigheden en het ontbreken van een bewuste zorgbehoefte. Er is daarnaast veelal sprake van (ernstige) gezondheidsproblemen en (ernstige) gedragsproblematiek. Veel cliënten hebben in het verleden zonder duurzaam resultaat (langdurige) trajecten binnen de hulpverlening gevolgd. Er is duidelijk sprake van een noodzaak om, met begeleiding, in te grijpen in een sterk verstoord leven. Velen van hen zijn, in mindere of meerdere mate, zorgmijder.
Een belangrijk kenmerk van de cliënten met ernstige psychosociale problemen die vanwege hun problematiek in aanmerking kunnen komen voor beschermd wonen, is dat er sprake is van ernstige ontregeling op meerdere of alle leefgebieden:
. (lichamelijke en psychische) gezondheid
Om de ernst van de psychociale problematiek te kunnen vaststellen als onderlegger voor een toegangsbesluit voor beschermd wonen betekent dat op tenminste zes van de domeinen van de ZRM en score 1, 2 of 3 van toepassing moet zijn.
In toenemende mate is sprake van multiproblematiek (double en triple diagnosis), een combinatie van twee en vaak meerdere van onderstaande problemen:
. psychiatrische- en verslavingsproblematiek*
. een verstandelijke handicap*
. trauma als gevolg van (langdurig) geweld
. geen of een klein sociaal netwerk (eenzaamheid en isolement)
. criminaliteit en/of detentieverleden
*Van deze problemen is nog geen diagnose gesteld op grond waarvan een ‘psychiatrische aandoening/beperking’ of ‘verstandelijke handicap’ vastgesteld kan worden.
De burger heeft een behoefte aan een beschermde woonvorm en kan niet zelfstandig wonen, zie volgende item. Wanneer sprake is van een noodzaak tot behandeling die integraal onderdeel is van het wonen of bij gevaren voor de burger en/of zijn omgeving geldt dat er aanspraak bestaat op verblijf vanuit de Zorgverzekeringwet. Voor burgers met psychiatrische problematiek waarbij sprake is van bijkomende problematiek zoals een verstandelijke beperking en een behoefte aan levenslange beschermende woonomgeving wordt kritisch gekeken naar een mogelijkheid om binnen de Wet langdurige Zorg te verblijven. Voor 2015 geldt dat instroom in de Wet langdurige zorg alleen mogelijk is indien een andere beperking dan de psychische beperking de boventoon voert.
De toelating tot beschermd wonen (via centrumgemeente) kan voor nieuwe burgers alleen nog bestaan uit verblijf in een 24-uurs setting en begeleid wonen (woning van zorginstelling). Het gaat dan om mensen die (nog) niet in staat zijn of nog onvoldoende regie hebben om alle organisatorische en financiële aspecten rondom het huren van een eigen woning te verzorgen. Dit vanuit de persoonlijke problematiek en niet vanuit externe zaken zoals (belasting)schulden of zwarte lijst woningcorporatie e.a. Voorgaande betekent dat geen toelating tot beschermd wonen wordt afgegeven indien de klant in staat is om zelfstandig te blijven wonen, dan wel een uitdrukkelijke wens hiervoor heeft uitgesproken.
De vraag wordt hier gesteld of er sprake is van een behoefte op het gebied van ambulante ondersteuning of beschermd wonen. Meer specifiek is de vraag als volgt te benaderen: Een burger kan zelfstandig wonen (eventueel met ambulante ondersteuning) als hij/zij in staat is zich op de volgende gebieden te handhaven:
Figuur 1 geeft dit grafisch weer.
Figuur 1. Bepalen toegang Wmo Beschermd wonen in vier stappen
In de bovengenoemde items (a t/m g) is opgenomen wanneer een persoon zelfstandig kan wonen.
Ter verificatie of Beschermd wonen aan de orde is indien uit de items a t/m g blijkt dat zelfstandig wonen niet mogelijk is, zijn de volgende beschrijvingen raadzaam. Het CIZ beoordeelde voorheen bij het afgeven van een indicatie voor verblijf (dus voor indicaties voor ZZP’s) of er een beschermde woonomgeving, een therapeutisch leefklimaat of permanent toezicht nodig was. Therapeutisch leefklimaat is niet van toepassing op de beschermd wonen doelgroep. Hieronder volgen de beschrijvingen van beschermde woonomgeving en permanent toezicht.
Een beschermende woonomgeving is een veilige en afgeschermde woon- en leefomgeving waar samenhangende zorg wordt geboden aan verzekerden die door hun beperkingen niet in staat zijn zelfstandig te leven en een mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen vormen. De bescherming richt zich primair op de verzekerde zelf, niet op zijn omgeving of de maatschappij.
Dit mogelijke gevaar ontstaat omdat:
1. Verzekerde niet in staat is een adequaat oordeel te vormen in het dagelijkse bestaan. Deze verzekerde heeft vaak regieproblemen; en/of
2. Verzekerde vaardigheden of remmingen mist om zich staande te houden in een zelfstandige woonomgeving; en/of
3. Verzekerde op relevante momenten niet in staat is om hulp in te roepen. Het betreft het niet adequaat kunnen alarmeren, vanwege cognitieve, communicatieve en/of motorische beperkingen. Het gaat dan om: inzicht in risico’s, eigen wensen duidelijk kunnen maken, hanteren van alarmeringsapparatuur.
Het betreft verzekerden die vanwege cognitieve beperkingen op meerdere momenten van de dag begeleiding en toezicht nodig hebben. De zorgverlening moet op relevante (onverwachte) momenten ondersteunen bij de oordeelsvorming over essentiële zaken in het dagelijkse bestaan van de verzekerde. De verzekerde kan de consequenties van eigen handelen niet overzien. Het mogelijke gevaar kan optreden als gevolg van het ontbreken van voldoende regie en regelvermogen.
Vanwege de cognitieve, psychische of fysieke problemen is de verzekerde niet (altijd) in staat tijdig een zorgverlener op te roepen. Er doen zich dagelijks ongeplande zorgmomenten voor, waarbij de zorgverlener het initiatief moet nemen om op deze momenten de zorg te verlenen. Ook erkent de verzekerde niet altijd de behoefte aan zorg, waardoor mogelijk gevaar kan ontstaan.
Het wachten op de komst van de zorgverlener als zich ongeplande zorgmomenten voordoen brengt verzekerde niet in levensgevaar.
De verzekerde is gezien zijn aandoeningen, stoornissen en/of beperkingen (op fysiek, cognitief en/of psychisch vlak) aangewezen op een omgeving die toezicht biedt op regelmatige en onregelmatige momenten, zodat de zorgverlening goed kan inspelen op de (frequent voorkomende) zorgvraag. Dit toezicht moet worden geboden op basis van actieve observatie, en heeft als doel dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie vroegtijdig te signaleren, waardoor tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/ gevaarlijke/ (levens) bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor verzekerde kan worden voorkomen.
Zorgverlening kan elk moment nodig zijn, de zorgverlener houdt daarom permanent toezicht op de verzekerde. Naast te plannen zorg heeft de verzekerde ook regelmatig ongeplande zorg nodig. De verzekerde is niet in staat te beoordelen of hij zorg nodig heeft, hulp in te roepen en hulp af te wachten. De verzekerde is fysiek, psychisch en/of verstandelijk niet in staat een zorgverlener op te roepen. Een zorgverlener moet actief observeren.
Net als in de maatschappelijke opvang geldt ook voor beschermd wonen dat er in de wet is vastgelegd dat er sprake is van landelijke toegankelijkheid. Hierin wordt bepaald dat de voorzieningen op het terrein van maatschappelijke opvang die door gemeenten worden bekostigd uit Rijksmiddelen, toegankelijk zijn voor iedereen die in Nederland woont. Voor de maatschappelijke opvang zijn gemeenten ertoe over gegaan het principe van regiobinding toe te passen. Hiervoor is een handreiking ontwikkeld met model-beleidsregels die de centrumgemeente (of een instelling in opdracht van de gemeente) kan hanteren bij het bepalen van de plaats waar een dak- en thuisloze het beste maatschappelijke opvang kan krijgen. De model-beleidsregels Landelijke toegankelijkheid en regiobinding maatschappelijke opvang zijn gebaseerd op de afspraken die de wethouders maatschappelijke opvang van de centrumgemeenten op 3 februari 2010 met elkaar hebben gemaakt. In januari 2015 is de oproep gedaan aan alle wethouders van de centrumgemeenten om aan te geven of het wenselijk is de handreiking voor regiobinding ook toe te passen op beschermd wonen. De gemeente Zwolle heeft aangegeven hier voorstander van te zijn.
Gemeenten mogen de toegang tot beschermd wonen mandateren. De gemeente Zwolle (en de andere gemeenten in de regio) mandateren de twee GGD’en in de regio om de toegang tot beschermd wonen namens hen uit te voeren. De GGD’en vragen aanbieders met wie afspraken zijn gemaakt voor het leveren van beschermd wonen zelf een onderzoek (indicatie-advies en ondersteuningsplan) uit te laten voeren naar de noodzaak tot beschermd wonen en het best passende ZZP. De uitkomsten van het onderzoek vormen de basis van het verslag dat door de GGD dat wordt opgesteld (indien een ondersteuningsplan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag).
De GGD’en vragen de klant of de hulpvraag genoegzaam bekend is en de klant desgewenst van een persoonlijk gesprek afziet. Daar waar de klant een gesprek met de GGD wenst, voert de GGD een gesprek met de klant. In de overige gevallen voert de GGD steekproefsgewijs een gesprek met de klant om te bezien of de informatie vanuit de aanbieder kloppend is.
Daarmee ziet het proces voor toegang er als volgt uit:
. Sociaal wijkteam (lees: de lokale toegangsstructuur) signaleert een behoefte aan beschermd wonen. Signaleren vindt plaats op basis van de betrokkenheid van het sociaal wijkteam bij de cliënt dan wel op basis van signalen van anderen, zoals bijvoorbeeld buren, politie et cetera. Vervolgens onderzoekt het sociaal wijkteam of lokale ambulante ondersteuning voor de klant volstaat. Indien lokale ondersteuning volgens het sociaal wijkteam niet toereikend is, mag de klant naar de GGD worden doorverwezen ter beoordeling van de noodzaak tot beschermd wonen.
. Een organisatie die Beschermd Wonen biedt signaleert dat een cliënt Beschermd Wonen nodig heeft op basis van de toelatingscriteria. Het betreft veelal cliënten die al bij de organisatie bekend zijn en doorstromen uit bijvoorbeeld een andere woon-/behandelsetting.
De onderzoeksinformatie (cq. het indicatieadvies van beschermd wonen aanbieders) wordt getoetst door de GGD namens de gemeenten in de centrumgemeenteregio. De GGD geeft een beschikking af[3] waarmee de cliënt formeel toegang tot Beschermd Wonen krijgt. Onderstaande tabel geeft de taken en rollen weer bij de verschillende redenen om een indicatie aan te vragen.
De GGD’en voeren indien nodig/gewenst zelf onderzoek uit naar de klantsituatie en stellen een ondersteuningsplan op. De GGD’en hebben hiertoe zelf personeel geworven voor de centrale toegang. Op consultaire basis kunnen zij een psychiater inschakelen in de onderzoeksfase.
Een deel van de cliënten die een indicatie heeft voor beschermd wonen heeft een indicatie inclusief de component dagbesteding. De toegang/indicatie voor dagbesteding maakt onderdeel uit van het toegangsproces en kader van de GGD.
Voor beschermd wonen geldt dat bij alle klanten die voor beschermd wonen een melding en aanvraag doen er een afweging moet worden gemaakt of dagbesteding wel of niet van toepassing moet zijn voor de cliënt. Voor ieder ZZP geldt dus dat er 2 varianten zijn, een ZZP inclusief dagbesteding en een ZZP exclusief dagbesteding.
Bij de screening is het volgende van belang:
a. Ontvangt cliënt al dagbesteding, zo ja bij welke aanbieder?
b. Bestaat een wens en mogelijkheid tot dagbesteding (rehabiliterend of arbeidsmatig)
Voorstel is om in de eventuele toekenning de score op de ZRM hierin mee te nemen en te bespreken met de aanbieder die de klant gemeld heeft (score op dagbesteding en maatschappelijke participatie moeten beide 1, 2 of 3 bedragen):
Dagbesteding als onderdeel van het PGB
Indien dagbesteding geïndiceerd is, dan maakt deze integraal onderdeel uit van het PGB. Zie hiervoor ook het onderscheid in de tarieven per ZZP in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
Dagbesteding (ook dagactiviteit genoemd) is een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent. Onder dagbesteding wordt niet verstaan een reguliere dagstructurering die in de woon-/verblijfssituatie wordt geboden of een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes en dergelijke.
In de huidige ZZP’s is de volgende omvang van dagbesteding opgenomen.
Tabel 1. Gemiddeld aantal dagen dagbesteding en groepsgrootte per ZZP
Tabel 2. Aanspraak dagbesteding GGZ-C pakketten (bron: NZa)
Doel van de Participatiewet is op een aantal punten de onbalans te herstellen die op de arbeidsmarkt is ontstaan. Dit betekent dat werkgevers meer verantwoordelijk worden gemaakt voor de arbeidsinschakeling van mensen met een beperking. Het uitgangspunt is wat mensen wel kunnen in plaats van wat zij niet kunnen. Het kabinet is van mening dat te veel mensen werken in een beschutte werkomgeving en/of een uitkering ontvangen, terwijl ze ook in een reguliere baan bij een reguliere werkgever aan de slag zouden kunnen. De Participatiewet stimuleert dat inwoners een grotere verantwoordelijkheid nemen om aan de slag te gaan bij een reguliere werkgever en dat werkgevers daarin meer hun maatschappelijke verantwoordelijkheid tonen.
Loonkostensubsidie is voor gemeenten het belangrijkste instrument om iedereen die (gedeeltelijk) kan werken bij een reguliere werkgever aan de slag te krijgen. De werkgever wordt, door inzet van dit instrument, gecompenseerd voor de lagere productiviteit. Gemeenten bepalen in overleg met de werkgever de loonwaarde van de arbeidsgehandicapte, de verdiencapaciteit. Op basis hiervan wordt de hoogte van de loonkostensubsidie bepaald. Gemeenten kunnen dit combineren met het inzetten van begeleidingsondersteuning vanuit het Participatiebudget.
Een deel van de cliënten die beschermd wonen, heeft betaald werk (5%, zie figuur 7) of beschikt over loonwaarde. Daarmee vallen deze cliënten onder de Participatiewet. Daarnaast is er een aanzienlijke groep (14%) die onbetaald werk verricht en mogelijk potentie heeft om door te groeien naar betaald werk.
Figuur 2. Werksituatie cliënten beschermd wonen in een RIBW (RIBW Alliantie 2012)
Dagbesteding en participatie bij beschermd wonen in Wmo 2015
Voor de cliënten die vallen onder het beschermd wonen geldt dat zij ook voor hun dagbesteding een beroep moeten doen op de centrumgemeenten, deze zijn verantwoordelijk voor het organiseren van een totaalpakket aan ondersteuning aan cliënten. Daarnaast geldt dat voor participatie, zowel (on)betaald werk als deelname aan de samenleving in brede zin de regiogemeenten een rol spelen omdat de bewoners van een beschermde woonvorm inwoners van de betreffende gemeente zijn.
Een aantal (zowel algemene als regionale) aandachtspunten die van belang zijn bij de invulling van werk en dagbesteding voor cliënten binnen het beschermd wonen:
. Het budget voor dagbesteding ligt bij de centrumgemeente. Dagbesteding wordt veelal lokaal georganiseerd. In de praktijk maken cliënten van beschermd wonen en cliënten die zelfstandig wonen maar ook mensen uit de kliniek (eerste jaar ZVW) gebruik van dezelfde vormen van dagbesteding.
. Naast dagbesteding binnen de GGZ geldt dat voor een zinvolle invulling van de dag ook andere aspecten belangrijk zijn, het gaat dan bijvoorbeeld om het hebben van sociale contacten (trede 1 participatieladder) en waar mogelijk het doen van vrijwilligerswerk. Het wijkteam zou hierin een verbindende schakel kunnen zijn.
. Een klein deel van de populatie cliënten in een beschermde woonvorm heeft in meer of mindere mate loonwaarde en valt daarmee onder de Participatiewet. Deze wordt lokaal uitgevoerd.
. In het kader van participatie en herstel is dagbesteding een belangrijk item. De Agenda herstel en burgerschap van GGZ Nederland zegt hierover: In het hersteldenken staat niet de cliënt als patiënt centraal, maar de cliënt als burger. Een burger die net als ieder ander een zinvolle dagbesteding wil, een fijne familie- en vriendenkring, een prettige woonomgeving en een financieel gezonde situatie. Het perspectief om (opnieuw) betaald werk te verkrijgen en te behouden moet volgens ons meer centraal komen te staan. Dit moet al gebeuren vanaf de eerste contacten met de zorg, ook als het gaat om een opname. Op het gebied van werk en dagbesteding heeft 40% van de cliënten een onvervulde behoefte. Slechts 6 tot 12% van de cliënten in de langdurende ggz heeft een betaalde baan. Ongeveer 50% van de cliënten heeft ‘arbeidsmatige activiteiten’, maar deze zijn veelal niet betaald.
Invulling dag als onderdeel van het ondersteuningsplan
Eerder is beschreven op welke wijzing de toegang tot beschermd wonen georganiseerd is. In alle gevallen wordt in overleg tussen de zorgaanbieder, de cliënt en eventueel het sociale wijkteam bepaald welke ondersteuning noodzakelijk is en door wie deze het beste kan worden geleverd. Uitgangspunt daarbij is dat werk (betaald of onbetaald) het streven is, maar indien dit niet mogelijk blijkt te zijn dat andere activiteiten worden ontplooid. Hierbij is aansluiting in de wijk wenselijk, het sociaal wijkteam kan hierin adviseren.
De zorgaanbieder ontvangt indien nodig een indicatie en daarmee budget voor dagbesteding. Dit budget wordt conform de gemaakte afspraak tussen cliënt en zorgaanbieder, en eventueel wijkteam ingezet. Deze inzet kan ook plaatsvinden bij een andere aanbieder dan de wooninstelling.
De persoon welke is toegelaten tot een maatwerkvoorziening beschermd wonen heeft in principe keuze tussen twee verzilveringsopties. De meest voor de hand liggende is Zorg in Natura.
De gemeente dient echter ook een PGB mogelijkheid open te stellen en in het gesprek/onderzoek te benoemen.
In de Wmo 2015 worden drie voorwaarden beschreven waar personen aan moeten voldoen, willen zij aanspraak kunnen maken op een pgb. Hier voert de GGD een toetsing op uit alvorens de voorziening in PGB kan worden verstrekt:
De cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
Gemeenten mogen in de Wmo, het pgb weigeren wanneer:
. blijkt dat de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
. de cliënt niet voldoet aan de aan het pgb verbonden voorwaarden;
. de cliënt het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.
Wanneer de GGD van mening is dat een PGB kan worden verstrekt, stelt de GGD de hoogte van het PGB (behorende bij de hoogte van het ZZP) vast aan de hand van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
Bijlage 1. Opbouw Zorgzwaartepakket (ZZP)
De geestelijke gezondheidszorg kent voor de zorg voor cliënten uit de C-reeks zes[6] ZZP’s:
Beschermd wonen met intensieve begeleiding
Gestructureerd beschermd wonen met intensieve begeleiding
Beschermd wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering
Beschermd wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging
In tabel 2.1 is de zorgomvang van de verschillende ZZP’s uit de GGZ C reeks zichtbaar, inclusief de verdeling van de uren over de onderliggende zorgfuncties.
Tabel 2.1 Urenverdeling per ZZP GGZ-C (bron: Nederlandse Zorgautoriteit, 2013)
Kenmerken cliënten ZZP’s GGZ C 3 t/m 6
(in rood het verschil met het één stap lagere ZZP)
ZZP 3 C GGZ: Deze cliënten hebben vanwege een psychiatrische aandoening of psychosociale problemen intensieve begeleiding nodig. Zij hebben een veilige, weinig eisende en prikkelarme woonomgeving nodig in een accommodatie van een instelling die bescherming, stabiliteit en structuur biedt. De begeleiding is met name gericht op het omgaan met de door de ziekte veroorzaakte ‘defecten’.
ZZP 4 C GGZ: Deze cliënten hebben een complexe psychiatrische aandoening of aanzienlijke psychosociale problemen en daardoor intensieve begeleiding nodig. Zij hebben een structuur en toezicht biedende beschermende woonomgeving nodig in een accommodatie van een instelling, die deels een besloten karakter kan hebben (gecontroleerde in- en uitgang). Er is ondersteuning van taken op alle levensterreinen nodig inclusief hulp vanwege (somatische) gezondheidsbeperkingen.
ZZP 5C GGZ: Deze cliënten hebben door een complexe psychiatrische aandoening of aanzienlijke psychosociale problemen intensieve zorg en intensieve begeleiding nodig in een accommodatie van een instelling. De woonomgeving moet veel structuur, veiligheid en bescherming bieden, deels een besloten karakter (gecontroleerde in- en uitgang). Er is ondersteuning en overname van taken op alle levensterreinen nodig.
Cliënten zijn nauwelijks in staat sociale relaties te onderhouden en de dag in te vullen. Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men niet in staat, noch geïnteresseerd. Cliënten hebben geen besluitnemings- en oplossingsvaardigheden. Initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexe taken moet vaak worden overgenomen. Ze reizen met begeleiding.
ZZP 6C GGZ: De cliënten hebben vanwege een complexe psychiatrische aandoening of aanzienlijke psychosociale problemen, in combinatie met een somatische aandoening, lichamelijke handicap of verstandelijke beperking, intensieve begeleiding en zorg nodig in een accommodatie van een instelling. De woonomgeving moet veel structuur, veiligheid en bescherming bieden en zijn aangepast aan de beperkingen van de cliënten (b.v. rolstoelgebruik). Er is veelal overname van taken op alle levensterreinen nodig. De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid dagelijks intensieve begeleiding nodig, die voortdurende nabij is, met daarnaast een sterk gestructureerde dagindeling. Cliënten zijn nauwelijks in staat sociale relaties te onderhouden en de dag in te vullen. Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men niet in staat, noch geïnteresseerd. Geen besluitnemings- en oplossingsvaardigheden. Initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexe taken moet vaak worden overgenomen. Ze reizen met begeleiding.
Kenmerken cliënten ZZP’s GGZ C 3 t/m 6 (in rood het verschil met het één stap lagere ZZP) | ||
---|---|---|
Bijlage 3. Model voor regiobinding
Bijlage 4. Inhoudelijk pakket bij ZZP, VPT en EMZ
[1] Momenteel maken ruim 800.000 mensen gebruik van de AWBZ. De regering verwacht dat minder dan 200.000 mensen gebruikmaken van de Wlz. Hierin is echter de groep kwetsbare GGZ-cliënten nog niet meegenomen.
[2] ZZP GGZC1 en GGZC2 zijn al vanaf 1 januari 2014 overgeheveld naar de Wmo, dit betreft een verantwoordelijkheid van de individuele regiogemeenten.
[3] Voor beschermd wonen is altijd een beschikking nodig. Het is immers een maatwerkvoorziening.
[4] De normatieve huisvestingscomponent (NHC) is een productiegebonden normatieve vergoeding voor (vervangende) (nieuw) bouw en instandhouding.
[5] De normatieve inventariscomponent (NIC) is een productiegebonden normatieve vergoeding voor investeringen in inventaris.
[6] De ZZP’s 1 en 2 zijn alleen nog van toepassing indien het om cliënten gaat met een reeds geldig indicatiebesluit. Deze indicaties kunnen vanaf 2014 niet meer worden afgegeven, vandaar dat de inhoudelijke omschrijving hier achterwege is gelaten.