Organisatie | Neder-Betuwe |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Vergunningenbeleid Horeca gemeente Neder-Betuwe 2006 |
Citeertitel | Vergunningenbeleid Horeca gemeente Neder-Betuwe 2006 |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Bijlage 1 vergunningenkaart voor horecaondernemers Bijlage 2 Stappenplannen voor de handhaving van de exploitatievergunning en vergunningen ingevolge de Drank- en Horecawet en Wet op de Kansspelen |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-01-2014 | bijlage 2 | 07-01-2014 Rhenense Betuwse Courant, 15-01-2014 | Onbekend. | ||
04-05-2006 | 23-01-2014 | nieuwe regeling | 28-03-2006 Rhenense Betuwse Courant, 26-04-2006 | Onbekend. |
In deze Horecanotitie worden een aantal regels bijelkaar gebracht zodat de kenbaarheid van de bestaande regelgeving wordt vergroot.
De horeca biedt aan veel mensen werk en vervult een belangrijke rol in de winkel- enontmoetingsfunctie van de gemeente. Deze positieve bijdrage van de horeca aan het sociaal-economisch leven is echter niet vanzelfsprekend. De horeca wordt soms ook gezien als veroorzaker van hinder en overlast. Het vergunningenbeleid van de gemeente is erop gericht deze negatieve effecten te voorkomen en de horeca-activiteiten zo te vergunnen dat ze zowel voor de horecaondernemer als voor de burger acceptabel zijn.
De vergunningverlening dient dus twee functies. Te weten vergunningverlening als middel om risico’s te vermijden (zoeken naar zekerheid) en als middel om activiteiten mogelijk te maken.
Neder-Betuwe is een nieuwe gemeente met ruim 22.000 inwoners, verdeeld over zes dorpskernen (Opheusden, Kesteren, Dodewaard, Ochten, Echteld en IJzendoorn) en diverse kleine buurtschappen. De gemeente telt ruim zeventig horecabedrijven, met een uiteenlopende bedrijfsuitoefening:
Doel van deze notitie is het vergunningenbeleid beter toegankelijk te maken voor de horecaondernemer en hanteerbaar te maken voor degene die aanvragen aan het beleid moet toetsen. De notitie biedt een overzicht van horecagerelateerde wetten en regels, en geeft aan hoe de gemeente deze wetten en regels hanteert en handhaaft. Daardoor krijgt de notitie ook de functie van naslagwerk, zowel voor de horecaondernemer en hun medewerkers als voor de ambtenaren.
De reikwijdte van de notitie beperkt zich tot horeca gerelateerde gemeentelijke wet- en regelgeving op het gebied van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en Bijzondere wetten (Drank- en Horecawet, de Wet op de Kansspelen en de gebruiksvergunning). In deze notitie gaan we niet in op ARBO- en VROM-wetgeving en nadere regels over voedsel-veiligheid.
Aan de relatie tussen de horeca en de evenementen in de gemeente zal de Evenementennota (uit te brengen in 2006) meer uitgebreid aandacht besteden.
Artikel 3 van de Drank- en Horecawet bepaalt dat voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse een vergunning nodig is van Burgemeester en Wethouders. Deze vergunningplichtige verstrekking kan plaatsvinden in een horecabedrijf of een slijterbedrijf. In deze notitie staat het horecabedrijf centraal.
Het verstrekken van niet-alcoholhoudende drank is niet vergunningplichtig. Dit volgt uit de definitie van het begrip ‘horecabedrijf’ in artikel 1 van de Drank- en Horecawet.
In artikel 8 tot en met 10 van de Drank- en Horecawet staan de eisen voor het verkrijgen van een vergunning. Indien niet wordt voldaan aan deze eisen moet de vergunning worden geweigerd.
Krachtens artikel 8, lid 2, dienen leidinggevenden aan de volgende eisen te voldoen:
Een belangrijk punt in de nieuwe Drank- en Horecawet is het verbod om een horecalokaliteit geopend te houden als er geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op de Drank- en Horecavergunning. Dit niet aanwezig zijn is een economisch delict. Bij toevallige afwezigheid van een leidinggevende kan de Voedsel en warenautoriteit of de politie direct een proces verbaal opmaken of een bekeuring geven. Bij structurele overtreding van dit verbod trekken Burgemeester en Wethouders de vergunning in (zie ook het stappenplan voor handhaving, zoals opgenomen in bijlage 2).
Leidinggevenden moeten voldoen aan de eisen van zedelijk gedrag en zij mogen niet van slecht levensgedrag zijn. Burgemeester en Wethouders vragen ter controle informatie op bij het politieteam Neder-Betuwe, regio Gelderland-Zuid en bij de Centrale Justitiële Documentatiedienst te Almelo.
De eisen met betrekking tot sociale hygiëne zijn gericht op bescherming van de volksgezondheid. Alle leidinggevenden moeten voldoen aan deze eisen. Daarvoor moeten ze (ten minste) in het bezit zijn van een verklaring van Sociale Hygiëne, uitgegeven door het Onderwijscentrum Horeca te Zoetermeer.
De eisen sociale hygiëne zijn in 1995 aan de Drank- en Horecawet toegevoegd. Deovergangsartikelen bepalen dat deze eisen niet van toepassing zijn op personen die op 1 januari 1996 als bedrijfsleider of beheerder zijn vermeld op een Drank- en Horecavergunning. Deze overgangsbepaling heeft twee consequenties: ten eerste mogen op 1 januari 1996 van kracht zijnde vergunningen niet worden ingetrokken; ten tweede hoeven de vermelde personen, wanneer ze bij een ander horecabedrijf gaan werken, niet alsnog een bewijsstuk van sociale hygiëne te behalen.
Het pand waarin een horecabedrijf wordt uitgeoefend, dient in het belang van de sociale hygiëne te voldoen aan een aantal eisen. De belangrijkste eisen betreffen de oppervlakte van de horecalokaliteit (ten minste 35 m²) en de toiletgelegenheden (ten minste twee volledig van elkaar gescheiden toiletgelegenheden). Bij behandeling van een aanvraag voor een Drank- en Horecavergunning controleert de afdeling Bouw- en Woningtoezicht of een inrichting aan de inrichtingseisen voldoet. Als de inrichting niet voldoet aan de eisen, mag de vergunning niet worden verleend.
Op grond van artikel 27 van de Drank- en Horecawet wordt de vergunning geweigerd indien:
Artikel 31, lid 3 zich tegen de verlening van de vergunning verzet. (Dit lid bepaalt dat, indien de vergunning van een rechtspersoon is ingetrokken vanwege handelen in strijd met de voorschriften of beperkingen verbonden aan de vergunning, de nieuwe vergunning pas verleend mag worden een jaar nadat het besluit tot intrekking onherroepelijk is geworden.)
De vergunning is onbeperkt geldig, tenzij de onderstaande veranderingen plaatsvinden. Bij minieme wijzigingen in de vergunning, zoals wijziging van de naam of rechtsvorm van de onderneming, hoeft niet een geheel nieuwe vergunning te worden aangevraagd. Burgemeester en Wethouders verstrekken na schriftelijke melding van de wijzigingen een gewijzigde vergunning. De vergunninghouder heeft de plicht de wijzigingen door te geven. Indien de inrichting zodanig verandert dat zij niet langer in overeenstemming is met het vermelde op de vergunning (bijvoorbeeld bij een verbouwing), dan is de vergunninghouder verplicht om binnen één maand Burgemeester en Wethouders hiervan op de hoogte te stellen. Zij geven dan een gewijzigde vergunning af.
De Drank- en Horecavergunning is persoonsgebonden en niet overdraagbaar. Als het bedrijf wordt overgenomen, moet de nieuwe ondernemer een nieuwe vergunning aanvragen. Als er een leidinggevende, vermeld op de vergunning, wordt vervangen, moet de nieuwe leidinggevende worden bijgeschreven. Dit is tevens van belang omdat in de huidige wet het verbod is opgenomen om de horeca-inrichting geopend te houden als er geen leidinggevende aanwezig is die vermeld is op de vergunning.
Een vergunning moet worden ingetrokken indien:
Daarnaast kan een vergunning worden ingetrokken indien:
Indien bovengenoemde gevallen zich voordoen beslissen Burgemeester en Wethouders over het wel of niet intrekken van de vergunning.
Onder paracommercialisme valt iedere vorm van concurrentie door instellingen die buiten hun doelstelling om horecadiensten verlenen aan hun bezoekers, die losstaan van de gebruikelijke activiteiten (voorbeeld is de voorzitter van de voetbalvereniging die besluit zijn 50e verjaardag te vieren in de kantine van de vereniging).
Sinds 1 januari 2000 bestaat de stichting Bevordering Eerlijke Mededinging bij horeca-activiteiten (BEM). Deze stichting is door Koninklijk Horeca Nederland in het leven geroepen om de al jaren sluimerende oneerlijke concurrentie bij horeca-activiteiten uit te bannen. Onder het motto ‘eerlijk spel = gelijke regels’ wil de BEM met een lik-op-stuk beleid de oneerlijke concurrentie bestrijden. Dit betekent in de praktijk dat de BEM in duidelijke gevallen van oneerlijke mededinging direct alle betrokken instanties (gemeente, politie, sportbonden, belastingen, Voedsel en warenautoriteit etc.) oproept om passende maatregelen te nemen.
Zodra de BEM een klacht in behandeling neemt, wordt melding gedaan aan de gemeente.
De gemeente bekijkt de klacht zorgvuldig en treedt indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven handhavend op (zie onderdeel 12 van het stappenplan voor de handhaving).
Sinds de wijziging van de Drank- en Horecawet van 1991 stelden Burgemeester en Wethouders nadere regels ten aanzien van een Drank- en Horecavergunning voor instellingen die zich bezighouden met activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard. Dit gold echter alleen voor instellingen die niet waren aangesloten bij een koepelorganisatie (zoals de meeste instellingen op sportief gebied), die ten aanzien van paracommercialisme afspraken hadden gemaakt met het Bedrijfschap Horeca.
In 2000 is de Drank- en Horecawet gewijzigd. Ten aanzien van het onderwerp paracommercialisme is echter in de wettekst weinig verandering aangebracht. In 2000 is wel een einde gekomen aan de afspraken die het Bedrijfschap Horeca had met de diverse koepelorganisaties met betrekking tot dit onderwerp. Dit heeft tot het gevolg dat de werking van het betreffende artikel in de Drank- en Horecawet (artikel 4) nu van toepassing is op alle instellingen. Om die reden worden bij de vergunningverlening beperkingen opgelegd aan alle stichtingen en verenigingen die zich bezighouden met activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard.
Aan de daarvoor in aanmerking komende horecavergunningen van sportkantines, jongerencentra, kerkelijke instellen etc. worden in de gemeente Neder-Betuwe, gelet op het bepaalde in artikel 4 van de Drank- en Horecawet, de navolgende voorwaarden verbonden ter voorkoming van oneerlijke concurrentie:
De instelling mag slechts die horeca-activiteiten uitoefenen met inachtneming van het hierna onder 2. en 3. bepaalde. De instelling mag geen horeca-activiteiten uitoefenen ten behoeve van bijeenkomsten die worden gehouden wegens gebeurtenissen in de privé-sfeer van leden en bijeenkomsten voor niet-leden. Het bestuur dient hierop toe te zien;
Voor paracommerciële inrichtingen die een drank- en horecavergunning nodig hebben, gelden de volgende (extra) vereisten:
In de vernieuwde Drank- en Horecawet is er één mogelijkheid tot ontheffing overgelaten. Dit is de ontheffing op grond van artikel 35 Drank- en Horecawet. Deze ontheffing houdt in dat er ontheffing van de vergunningsplicht door de burgemeester kan worden verleend voor het verstrekken van zwakalcoholische dranken in geval van een bijzondere gelegenheid van tijdelijke aard (zoals jaarmarkten en dergelijke) voor een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf dagen.
Hieraan wordt de eis gesteld dat de verstrekking van alcohol geschiedt onder toezicht van een persoon die voldoet aan artikel 8, lid 2 van de Drank- en Horecawet en die beschikt over een bewijsstuk inzake sociale hygiëne.
De ontheffing kan door iedereen aangevraagd worden. De aanvrager moet er dan wel voor zorgen dat de drankverstrekking geschiedt onder leiding van een persoon die voldoet aan de eisen van artikel 8, lid 2 en 4. Het betreft de zogenaamde zedelijkheids- of moraliteitseisen, de leeftijdseis van 21 jaar en de eis van kennis en inzicht omtrent sociale hygiëne.
Indien er een ontheffing aangevraagd dient te worden in combinatie met een evenement, dan moet dit minimaal acht weken voor het evenement gebeuren. Indien de aanvraag later wordt ingediend kan de burgemeester de aanvraag niet-ontvankelijk verklaren in verband met de benodigde tijd voor het verantwoord behandelen van de aanvraag (artikel 3, eerste lid van de APV).
Aan de relatie tussen de horeca en de evenementen in de gemeente zal de Evenementennota (uit te brengen in 2006) meer uitgebreid aandacht besteden.
Gebleken is dat vergunninghouders wijzigingen (bijvoorbeeld van de inrichting, de leidinggevenden of de bedrijfsvoering) niet altijd melden bij de gemeente. Daarom worden de controles vanuit de gemeente aangescherpt. Dit betekent dat alle in Neder-Betuwe gevestigd horecabedrijven éénmaal in drie jaar worden gecontroleerd op actualiteit van de vergunningen. Dit neemt niet weg dat er individuele controles van de diverse diensten (zoals politie, brandweer, Milieudienst en Bouw- en Woningtoezicht) kunnen plaatsvinden. De gemeente hecht eraan op te merken dat de vergunninghouder de eerste verantwoordelijke is voor de actualiteit van de horecavergunningen.
De Voedsel en warenautoriteit heeft sinds 1 januari 2002 een zogenoemd DHT-team speciaal voor de handhaving van onder meer de Drank- en Horecawet. Ook dit team gaat scherper controleren op naleving van de voorschriften van de wet.
Tevens zullen horecaondernemers beter worden geïnformeerd over alle in te dienen stukken om op het moment van indiening niet met tijdverlies te worden geconfronteerd. De gemeente heeft de wettelijke verplichting om binnen drie maanden na ontvangst op de aanvraag te beslissen.
De politie is belast met het opsporen van delicten die op grond van de Wet Economische Delicten strafbaar zijn gesteld. Dit zijn onder andere: de afwezigheid van de leidinggevende(n) tijdens openingstijden, het verstrekken van alcohol aan personen jonger dan 16, het verstrekken van sterke drank aan personen jonger dan 18 en het uitoefenen van een horecabedrijf zonder vergunning. De politie kan proces verbaal opmaken en een bekeuring geven. Bij structurele overtreding van de verboden trekt de gemeente de vergunning in.
Bij constatering van overtredingen van de verboden in de Drank- en Horecawet wordt opgetreden zoals beschreven in het stappenplan (zie bijlage 2).
In de Wet op de kansspelen (WOK) wordt onderscheid gemaakt tussen kansspelautomaten en
De WOK beoogt de belangen van kwetsbare groepen (gokverslaafden) en het belang van een redelijke exploitatie van speelautomaten op een goede manier in balans te brengen, en daardoor een illegaal circuit te voorkomen.
In 2000 is de WOK op tal van onderdelen gewijzigd. Een aantal wijzigingen is ingrijpend, andere zijn van meer technische aard. De meest in het oog springende wijzigingen zijn:
Binnen de gemeente Neder-Betuwe worden de vergunningen jaarlijks verleend. Op deze manier wordt de actualiteit van het vergunningenbestand optimaal gewaarborgd.
De wet bepaalt dat kansspelautomaten alleen nog mogen worden opgesteld in hoogdrempelige inrichtingen (art. 30c, tweede lid). Een inrichting is hoogdrempelig indien:
De in 2005 door de gemeenteraad vastgestelde Algemene Plaatselijke Verordening (APV) bepaalt dat in hoogdrempelige inrichtingen maximaal twee speelautomaten zijn toegestaan, waarvan maximaal kansspelautomaten (artikel 2.3.3.2, tweede lid, van de APV). In laagdrempelige inrichtingen is het niet toegestaan kansspelautomaten te plaatsen, wel mogen er maximaal twee behendigheidsautomaten worden geplaatst (artikel 2.3.3.2, derde lid van de APV.
Het is vergunninghouder verboden personen jonger dan 18 jaar op een kansspelautomaat te laten spelen. Ook is het personen onder de 18 jaar verboden een kansspelautomaat te bespelen (art. 30g).
Zoals reeds vermeld, maakt de WOK onderscheid tussenkansspelautomaten en behendigheids-automaten. Op basis van dit onderscheid is het uitdrukkelijk niet de bedoeling dat spelers op behendigheidsautomaten geld uitbetaald krijgen. Om die reden mogen behendigheidsautomaten niet zijn uitgerust met eenuitbetalingsmechanisme. Zou dit wel het geval zijn, dan wordt dit type automaat niet toegelaten door Verispect (voorheen het Nederlands Meet Instituut), de organisatie die namens de Minister van Economische Zaken de keuringen verricht. Onduidelijker zijn echter de gevallen van ‘middellijke uitkering’, dat wil zeggen, uitbetaling door de opsteller of de exploitant op basis van het behaalde aantal punten. Dit uitbetalen wordt in sommige gevallen vergemakkelijkt doordat de behendigheidsautomaat is uitgerust met een printermechanisme, waardoor het behaalde aantal punten op papier wordt afgedrukt. Om te voorkomen dat er twijfel bestaat over de vraag of de wet dergelijke vormen van uitbetaling verbiedt, is dit verbod in art. 30t, uitdrukkelijk opgenomen.
De gemeenteraad van Neder-Betuwe heeft geen speelautomatenverordening vastgesteld, zodat er (door de burgemeester) geen vergunning voor een speelautomatenhal kan worden verleend.
De gemeente heeft de mogelijkheid controle uit te oefenen bij hoog- en laagdrempeligeinrichtingen op het type en op het aantal speelautomaten dat staat opgesteld. Deze controle kan door de politie, maar ook door gemeenteambtenaren worden uitgevoerd. De controle op de technische aspecten van speelautomaten zelf wordt in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken door Verispect uitgevoerd.
De mogelijkheden voor de gemeente om een vergunning te weigeren of in te trekken zijn verruimd. Het niet voldoen aan de eisen van zedelijk gedrag en van de kennis over de risico’s van gokverslaving zijn gronden hiervoor (zie het stappenplan hierover in bijlage 2).
Op 1 oktober 1998 is het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen in werking getreden. Dit besluit vloeit voort uit de Wet milieubeheer, waarin gestreefd wordt naar een duidelijke afbakening tussen de milieuregelgeving en andere regelgeving zoals op het gebied van openbare orde en bouw. Met dit besluit is de vergunningsplicht die de Wet milieubeheer kent, voor bijna alle horeca opgeheven en omgezet in een meldingsplicht. Het besluit gaat uit van een stukje eigen verantwoordelijkheid van het bedrijf. Iedere horecaondernemer moet nagaan wat de nadelige milieugevolgen kunnen zijn van zijn inrichting. Ook dient hij na te gaan op welke wijze nadelige gevolgen kunnen worden voorkomen of beperkt.
Het nieuwe besluit van 1 oktober 1998 gaat verder dan het oude. Ook afvalpreventie, energie- en waterbesparing en verkeer van personen en goederen van en naar het horecabedrijf maken nu onderdeel uit van de regeling.
Het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen wil de indirecte hinder van een horecabedrijf beperken. De exploitant van een inrichting wordt verantwoordelijk gehouden voor de hinder en overlast door bezoekers met dien verstande dat hij bij overlast actie dient te ondernemen. Het voorkomen of beperken van de hinder kan op verschillende manieren. Een mogelijkheid is het geleidelijk aankondigen van het sluitingstijdstip en het houden van toezicht in de directe omgeving van de inrichting. Daarnaast kan de exploitant maatregelen nemen gericht op het matigen van het drankgebruik.
In het Besluit horeca- sport- en recreatie-inrichtingen worden voorwaarden gesteld aan (levende) muziek in een horecabedrijf, inclusief een eventueel terras. In een aantal horecabedrijven is slechts een beperkt muziekgeluidsniveau mogelijk, terwijl levende muziek in de meeste horecabedrijven uitgesloten is. In sommige gevallen is een akoestisch onderzoek vereist, waaruit blijkt welk muziekgeluidsniveau in het bedrijf toelaatbaar is. Tevens kan de gemeente nadere eisen stellen, zoals de aanwezigheid van een geluidsbegrenzer (meer hierover op pagina 13 e.v.).
Bibob staat voor Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur.
De Wet Bibob biedt bestuursorganen, in dit geval de gemeente Neder-Betuwe, een preventief instrument om zich te beschermen tegen misbruik van vergunningen. Bij misbruik moet vooral gedacht worden aan het met behulp van deze beschikkingen en gunningen ontwikkelen van criminele activiteiten of het gebruik maken van uit criminele activiteiten verkregen voordelen. Toepassing van deze wet bevordert een integere besluitvorming.
De gemeente past per 1 september 2005 de Wet BIBOB toe ten aanzien van:
Artikel 3 van de Wet Bibob stelt bestuursorganen in staat om een beschikking te weigeren of in te trekken wanneer er ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede gebruikt zal worden voor:
Om te kunnen beoordelen of er daadwerkelijk sprake is van bovenstaand gevaar, zullen bestuursorganen op grond van artikel 30 van de Wet Bibob meer informatie van aanvragers verlangen. Met behulp van deze gegevens zijn bestuursorganen beter in staat om de betrokken, relevante natuurlijke- en rechtspersonen, in kaart te brengen. Wanneer een aanvrager weigert deze vragen te beantwoorden, kan dit door het bestuursorgaan aangemerkt worden als ernstig gevaar. Het bestuursorgaan kan de aanvraag dan weigeren (buiten behandeling laten) of intrekken.
Als een bestuursorgaan zelf voldoende informatie heeft verzameld waaruit blijkt dat er sprake is van een situatie omschreven in artikel 3 uit de Wet Bibob, kan zij rechtstreeks een beroep doen op dit artikel. Wanneer dit eigen onderzoek toch nog vragen onbeantwoord laat over de integriteit van de aanvrager of diens zakelijke relaties, kan een bestuursorgaan een beroep doen op het landelijke Bureau Bibob (Ministerie van Justitie). Indien het bestuursorgaan inderdaad besluit om advies in te winnen bij Bureau Bibob, zal zij de aanvrager hiervan op de hoogte stellen. Bureau Bibob zal verder onderzoek verrichten en een gemotiveerd advies uitbrengen.
Indien uw aanvraag vergezeld gaat van gegevens en/of bescheiden (stukken) die in een vreemde taal zijn opgesteld, is het bestuursorgaan bevoegd van u een vertaling van die gegevens en/of bescheiden te verlangen.
Beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit zijn belangrijke uitgangspunten van de wet.
Het bestuursorgaan bekijkt dus eerst of er geen bestaande weigeringsgronden zijn zoals genoemd in de APV en de Drank- en Horecawet. Deze bestaande weigeringsgronden hebben namelijk ook betrekking op de integriteit van de vergunningaanvrager c.q. houder. Te denken valt bijvoorbeeld aan de eis ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn’, of de eisen genoemd in het Besluit eisen zedelijk gedrag, behorend bij de Drank- en Horecawet.
Op de tweede plaats dient het bestuursorgaan te onderzoeken of zij niet zelfstandig de Wet Bibob kan toepassen. Dit onderzoek vindt zoals eerder opgemerkt plaats met behulp van de in artikel 30 van de Wet Bibob omschreven aanvraagformulieren. Hierin wordt onder meer gevraagd wie de leidinggevenden dan wel vermogensverschaffers van betrokkene(n) zijn, en wie de eventuele onderaannemer is en wat de wijze van financiering is. Indien er vanuit het bestuursorgaan een adviesaanvraag aan het Bureau Bibob volgt, dienen al deze personen er daarom rekening mee te houden dat zij onderworpen kunnen worden aan een ‘Bibob- onderzoek’.
Bureau Bibob verricht op verzoek van bestuursorganen onderzoek naar de integriteit van aanvragers en, in voorkomende gevallen, van diens zakelijke relaties. Nadat een verzoek in behandeling is genomen, zal Bureau Bibob de ter beschikking staande open en gesloten bronnen op systematische wijze bevragen. Hierbij wordt getracht zo min mogelijk inbreuk te maken op de privacy van de betrokkenen. Gegevens omtrent de financiële, justitiële en politiële achtergrond van aanvragers worden dan ook naar relevantie bevraagd en gecombineerd. Het resultaat van dit onderzoek verwoordt Bureau Bibob in een advies voor het bestuursorgaan. Dit advies is niet bindend. Het bestuursorgaan heeft de vrijheid om dit advies integraal of gedeeltelijk op te nemen in haar beschikking of het advies niet te gebruiken dan wel nadere voorschriften te stellen.
Het advies zal gebaseerd worden op gegevens uit openbare registraties, alsmede gegevens die door overheidsinstanties, welke in artikel 27 van de Wet Bibob (of het Besluit Bibob) zijn vermeld als informatieleverancier, in de uitoefening van hun taak zijn verzameld en vastgelegd in registraties of daaraan verbonden dossierverzamelingen. Voorts worden gegevens gebruikt die de aanvrager in het kader van een vergunningverlening heeft geleverd aan het bestuursorgaan.
Een Bibob-advies kan drie uitkomsten hebben. Er kan geconstateerd worden dat er geen gevaar is dat de gewenste beschikking wordt misbruikt voor criminele activiteiten. Het bestuursorgaan kan dan de vergunning of subsidie verlenen. Ook kan het onderzoek uitwijzen dat er een mindere mate van gevaar bestaat. Het bestuursorgaan kan dan extra voorschriften verbinden aan het verlenen van de beschikking. Tenslotte kan Bureau Bibob ernstig gevaar constateren. Het bestuursorgaan kan dan negatief beschikken. Het advies naar het bestuursorgaan is gemotiveerd. Dit wil zeggen dat de geraadpleegde informatiebronnen worden vermeld en dat aangegeven wordt hoe Bureau Bibob tot de conclusie van het advies is gekomen.
Alle gegevens worden twee jaar opgeslagen en kunnen gedurende die periode worden hergebruikt in het kader van een nieuw verzoek om advies. Met dien verstande dat voor de opslag van de hergebruikte geverifieerde gegevens opnieuw de termijn van twee jaar gaat lopen. Het bestuursorgaan kan het Bibob-advies gedurende twee jaar bewaren en hergebruiken.
Het bestuursorgaan, de aanvrager/houder van de vergunning. De derden die in het advies genoemd worden, mogen alleen desgevraagd het onderdeel van het advies inzien dat op hen betrekking heeft.
Artikel Is de Wet Openbaarheid van Bestuur van toepassing op een Bibob-advies?
Hoewel het Bibob-advies als document in beginsel onder het verstrekkingenregime van de WOB valt, zal in de praktijk het openbaar maken van het advies op grond van artikel 10 van de WOB achterwege blijven.
Nee. De beroep- en bezwaarprocedure uit de Algemene Wet Bestuursrecht is niet van toepassing op Bibob-adviezen. Wel op de uiteindelijke beschikking van het bestuursorgaan incl. het Bibob-advies. Overigens maken bestuursorganen vóórdat zij een Bibob-advies aanvragen dit voornemen kenbaar aan de aanvrager/houder (notificatieplicht). Hiertegen staat geen bezwaar open. De aanvrager/houder kan dan besluiten zijn aanvraag in te trekken. Indien het bestuursorgaan van plan is om negatief te beschikken naar aanleiding van een Bibob-advies, zal dit voornemen kenbaar moeten worden gemaakt aan de aanvrager. Deze krijgt vervolgens de gelegenheid zijn zienswijze kenbaar te maken.
De bestaande beschikkingstermijn wordt opgeschort op het moment dat een Bibob-verzoek wordt aangevraagd. Bureau Bibob moet binnen vier weken een advies leveren aan het bestuursorgaan. Het onderzoek van Bureau Bibob kan echter eenmalig met vier weken worden verlengd. De bestaande beschikkingstermijn kan daarom maximaal met 8 weken worden verlengd. Het is mogelijk dat deze termijn nog verder wordt opgeschort indien Bureau Bibob extra informatie van u verlangt. De lengte van de opschorting is afhankelijk van de tijd die het u kost om deze vragen te beantwoorden.
In 2005 is de geheel herziene APV van de gemeente Neder-Betuwe in werking getreden. In de APV is een exploitatievergunningstelsel opgenomen voor alle horecabedrijven (inclusief terrassen) binnen het grondgebied van de gemeente Neder-Betuwe. Het bevoegde orgaan is de burgemeester. Voor die inrichtingen die niet voor publiek toegankelijk zijn (zoals besloten sociëteiten en gezelligheids-verenigingen”) is op grond van artikel 174 van de Gemeentewet niet de burgemeester maar het college van burgemeester en wethouders het bevoegde orgaan. Het beleid dat aan de vergunningverlening ten grondslag ligt, dient nauw samen te hangen met het planologische beleid. Daarbij geldt als uitgangspunt, dat strijdigheid met het bestemmingsplan in principe een grond tot weigering van een exploitatievergunning vormt. De jurisprudentie bevestigt dat de toetsing van het bestemmingsplan bij aanvragen voor exploitatievergunningen een aanvaardbare vorm van coördinatie tussen de diverse gemeentelijke bevoegdheden is. Indien er geen strijd is met het planologisch beleid kan er getoetst worden aan de overige bepalingen van de APV.
De APV bevat tevens sluitingsbepalingen voor horecabedrijven die gevaar of overlast opleveren voor de openbare orde of zedelijkheid of voor het woon- en leefklimaat.
De regeling van plaats, aard en grootte van een horecabedrijf is allereerst een onderwerp voor de ruimtelijke ordening. Onder meer via bestemmingsplannen wordt de horecafunctie zo doelmatig mogelijk afgestemd op de behoefte en wordt zorgvuldig afgewogen op welke plaats een horecabedrijf zich kan vestigen, welke categorie toelaatbaar is en hoe groot de oppervlakte van een bedrijf mag zijn.
De gemeente behandelt een aanvraag voor een exploitatievergunning per geval. Leidraad is vooralsnog het bestemmingsplan, dat aangeeft of vestiging al dan niet mogelijk is. Bij een aanvraag voor een nieuwe vestiging gaat de gemeente eerst na of het geldende bestemmingsplan dit toelaat. Het bestemmingsplan voorziet in de juiste functie op de juiste plaats.
Gemeenten hebben een aantal middelen ter beschikking om het aantal coffeeshops binnen hun gemeentegrenzen te kunnen reguleren. Enerzijds hebben ze beschikking over de Opiumwet en door het Openbaar Ministerie opgestelde AHOJG-criteria. Anderzijds hebben de gemeenten de mogelijkheid een gemeentelijk coffeeshopbeleid op te stellen, waarin nader wordt gedefinieerd of coffeeshops worden toegelaten en waaraan deze zich moeten houden. In onze gemeente is gekozen voor de zogenaamde nuloptie. Binnen de gemeente worden geen coffeeshops toegelaten.
De volgende inrichtingen beschikken over een terras (2005):
Alle terrassen dienen op de exploitatievergunning te worden vermeld omdat terrassen onderdeel uitmaken van de inrichting.
Het terras moet in de onmiddellijke nabijheid liggen van de horecalokaliteit; het terras moet bedienbaar zijn. Indien een binnenterras onderdeel is van een inrichting die onderdeel uitmaakt van een winkel, wordt slechts een vergunning ten aanzien van dat terras verleend, indien het onmiddellijk aansluit aan een horecalokaliteit. Ook voor buitenterrassen en overdekte terrassen in winkelcentra geldt dat een vergunning slechts kan worden verleend, indien deze in de onmiddellijke nabijheid van een horecalokaliteit zijn gelegen.
Voor terrassen op de openbare weg geldt dat deze terrassen alleen in de vergunning mogen worden opgenomen als deze door burgemeester en wethouders nadrukkelijk zijn toegestaan. Er vindt dan o.a. toetsing aan het bestemmingsplan plaats.
De exploitatievergunning kent de volgende voorschriften over het gebruik en het uiterlijk aanzien van terrassen bij horecagelegenheden:
Onder terras wordt verstaan een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf, waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden bereid en/of verstrekt. Onder terras wordt in ieder geval verstaan het terrasmeubilair en de terrasschotten.
De sluitingstijden voor horecabedrijven zijn geregeld in artikel 2.3.1.4 van de APV.
De tijden die worden gehanteerd zijn als volgt:
De burgemeester heeft echter voor een tot het horecabedrijf behorend terras een ander sluitingsuur vastgesteld. Deze tijden zijn als volgt:
De burgemeester kan andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf. Dat kan zowel neerkomen op een verruiming van de openingstijden, als op een beperking. Er zal altijd een belangenafweging gemaakt moeten worden tussen enerzijds het belang van de omwonenden om geen overlast te ondervinden en anderzijds het belang van de jeugd om zo nu en dan langer uit te kunnen gaan/door te feesten.
Het belang van de omwonenden is duidelijk en hoeft geen verder uitleg. Een stringent beleid geeft voorrang aan deze belangen. Met een dergelijk beleid wordt het signaal afgegeven dat een ruim vergunningenbeleid niet past binnen onze gemeente gezien de aard en de omvang van onze dorpen en ligging van de diverse horecabedrijven.
In dit beleid past het wel om voor oudejaarsnacht, vanwege het specifieke karakter en de ervaringen van de afgelopen jaren, een uitzondering te maken.
Het is dus niet mogelijk om in combinatie met een incidentele festiviteit (bijvoorbeeld een karaoke-avond) langer open te blijven dan het officiële sluitingsuur. Slechts wanneer de aanvraag een bijzondere omstandigheid betreft die breed gedragen wordt door het publiek, kan de burgemeester een ontheffing verlenen.
Tijdens evenementen en feestdagen e.d. wordt in horecabedrijven vaak (live-)muziek ten gehore gebracht. De in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (het Besluit) opgenomen geluidsnormen zijn zodanig dan deze bij genoemde festiviteiten snel overtreden zullen worden (zie hoofdstuk 2.3). Het Besluit biedt daarom de mogelijkheid om bij verordening voor bepaalde activiteiten (festiviteiten) een hoger geluidsniveau dan normaal toe te staan. Daardoor wordt enerzijds toegestaan dat de strenge geluidsnormen van het Besluit een beperkt aantal keren per jaar worden overschreden en wordt anderzijds de gemeente een stevige juridische basis geboden voor de handhaving tijdens festiviteiten.
Er kan onderscheid worden gemaakt tussen een collectieve festiviteit en een incidentele festiviteit. Onder een collectieve festiviteit wordt verstaan een festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal horeca-inrichtingen is verbonden. Te denken valt aan Koninginnedag of een dorpsfeest (maximaal 6 keer per jaar op vooraf door het college aan te wijzen dagen).
Onder een incidentele festiviteit wordt verstaan een festiviteit die gebonden is aan één of een klein aantal horeca-inrichtingen. Denk hierbij aan een “aprés-ski-party” in een café of het optreden van een live-band.
In het Besluit is dit maximum gesteld op 12, maar de gemeenteraad heeft de bevoegdheid om dit aantal, rekening houdend met plaatselijke omstandigheden, te verlagen. In de gemeente Neder-Betuwe is het een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden.
Dit wil echter nog niet zeggen dat in alle gevallen met de kennisgeving wordt ingestemd. Naast de in de APV genoemde eisen dient aan een aantal criteria te worden voldaan. Op de eerste plaats dient de ondernemer over een geldige Drank- en Horecavergunning te beschikken. Daarnaast wordt bij elke kennisgeving een belangenafweging gemaakt, waarbij in ogenschouw wordt genomen of een eerdere incidentele festiviteit bij de betrokken inrichting tot overlast of andere problemen heeft geleid.
Blijkt uit de beoordeling van de kennisgeving dat naar verwachting de nadelige gevolgen niet afdoende (kunnen) worden beperkt of voorkomen, dan kan een nadere eis of aanvullende maatregel worden gesteld waarmee de tijdsduur waarbinnen muziek mag worden gemaakt, wordt beperkt. De burgemeester kan zonodig op basis van artikel 4.1.4 van de APV de gehele incidentele festiviteit verbieden.
In de Bouwverordening is in hoofdstuk 6 het ‘brandveilig-gebruik’ geregeld. Door de afgifte van deze gebruiksvergunning verklaart de brandweer dat het pand brandveilig is.
Deze gebruiksvergunning moet worden aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders.
De brandweer inventariseert, gaat na of het horecabedrijf voldoet aan brandveiligheidseisen zoals, bereikbaarheid, openbare bluswatervoorzieningen, brandscheidingen, voldoende blusapparatuur en nooduitgangen.
De gebruiksvergunning is niet persoonsgebonden maar gebouwverbonden, en is overdraagbaar.
In artikel 6.1.1, eerste lid van de Bouwverordening onder a, is opgenomen dat “ het verboden is zonder of in afwijking van een gebruiksvergunning van burgemeester en wethouders een bouwwerk in gebruik te hebben of te houden, waarin:
Op grond van dit artikel is een horecabedrijf, waarin meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn, verplicht een gebruiksvergunning aan te vragen.
Artikel 6.1.5 van de Bouwverordening bepaalt dat een gebruiksvergunning moet worden geweigerd indien een van de volgende omstandigheden zich voordoet:
Artikel 6.1.6 van de Bouwverordening bepaalt tenslotte dat:
Burgemeester en wethouders kunnen een gebruiksvergunning intrekken indien:
het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten het bouwwerk, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorwaarden dat belang voldoende te beschermen.
Bij incidentele festiviteiten of evenementen in het horecabedrijf blijven de voorschriften, zoals vermeldt in de gebruiksvergunning, onverminderd van kracht. Dit betekent dat als bijvoorbeeld een horecabedrijf een gebruiksvergunning heeft voor 100 bezoekers, dit aantal dan ook geldt voor het oud- en nieuw feest! Het is in géén geval toegestaan meer dan het genoemde aantal personen op de gebruiksvergunning in het horecabedrijf te ontvangen.