Organisatie | Heerenveen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Sociaal statuut gemeente Heerenveen |
Citeertitel | Sociaal statuut gemeente Heerenveen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Bijlage 4 Functie en formatieplan.pdf Bijlage 9 Voorbeeld sociaal plan bij privatisering.pdf Bijlage 3 Voorbeeldbrief statustoekenning functie.pdf Bijlage 7 Uitnodiging hoorzitting toetsingscommissie.pdf Bijlage 5 Formulier voor belangstellingsregistratie.pdf Bijlage 8 Plaatsingsbesluit.pdf Bijlage 2 Overzicht functie- en formatietoedeling.pdf Bijlage 6 Format verslag perspectiefgesprek.pdf Bijlage 1 Plan van aanpak.pdf |
In het kader van de gemeentelijke herindeling van de gemeente Boarnsterhim en de gemeente Heerenveen, als ook de toevoeging van het gebied van de grenscorrectie met de gemeente Skarsterlân per 1 januari 2014 wordt deze regeling geldend verklaard voor het gehele grondgebied van de gemeente Heerenveen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2006 | 01-08-2017 | gewijzigde regeling | 07-06-2006 Gemeenteblad 2014, 11973 | Onbekend. |
De artikelen 8:4, 8:4:1, 12:1:5, 12:2 en 15:1:10 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) en de Uitwerkingsovereenkomst (UWO), artikel 25 van de Bezoldigingsregeling en artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR), vormen de grondslag voor het hieronder vermelde Sociaal Statuut van de gemeente Heerenveen.
Hoofdstuk 2. Doel van het sociaal statuut
Het sociaal statuut kent drie doelstellingen:
vooraf duidelijkheid scheppen voor medewerkers over de eventuele gevolgen van toekomstige organisatieveranderingen voor hun positie.
Een helder sociaal statuut neemt onduidelijkheid en weerstand ten aanzien van organisatieverandering voor een deel weg, zodat alle betrokkenen zich kunnen concentreren op het verbeteren van de organisatie.
Hoofdstuk 3. Algemene bepalingen
In dit sociaal statuut wordt verstaan onder:
Een belangrijke inkrimping of wijziging van de werkzaamheden van de gemeente (of een onderdeel daarvan) of een belangrijke wijziging van de laatst vastgestelde organisatiestructuur van de gemeente (of een onderdeel daarvan), die niet van tijdelijke aard is en die personele gevolgen met zich meebrengt.
Een organisatiewijziging die het gevolg is van verzelfstandiging van een deel van de organisatie tot een nieuwe (privaatrechtelijke) rechtspersoon of de overdracht van een deel van de organisatie aan een derde (privaatrechtelijke) partij, dan wel een organisatiewijziging die het gevolg is van de overheveling van de een deel van de organisatie naar een ander publiekrechtelijk orgaan.
Een functie van gelijkwaardig werk- en denkniveau, die de medewerker redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen. Een passende functie is doorgaans van hetzelfde functieniveau als de oude functie, maar kan ook van een hoger niveau of maximaal één niveau lager zijn dan de oude functie.
De tijd in overheidsdienst doorgebracht, zoals verwoord in artikel 10.3 van de CAR/UWO.
(1) Voor de definitie van organisatiewijziging is aangesloten bij artikel 25 van de WOR. Daarbij geldt dat als OR of werkgever een organisatiewijziging als belangrijk definieert, het sociaal statuut van toepassing is. De OR functioneert daarbij als adviseur van het Georganiseerd Overleg (GO).
(2) De voorwaarde van goed functioneren ten aanzien van het salarisperspectief is al eerder vastgelegd in de Bezoldigingsregeling 2003, artikel 10. Daarbij geldt dat dit artikel pas in werking treedt op het moment dat daarover in het kader van de invoering van competentiemanagement met de OR overeenstemming is bereikt.
Dit sociaal statuut is van toepassing op alle organisatiewijzigingen in de gemeentelijke organisatie, niet zijnde een organisatiewijziging als gevolg van een gemeentelijke herindeling (3).
(3) Herindelingoperaties worden van de werkingssfeer van het sociaal statuut uitgezonderd. Bij herindeling is immers sprake van een bijzondere situatie waarin twee of meer gemeentelijke organisaties fuseren tot één nieuwe organisatie. Voor een dergelijke complexe reorganisatie moet een apart sociaal plan worden opgesteld in overleg met de andere werkgever(s) en de vakorganisaties in het bijzonder GO (BGO).
Hoofdstuk 4. Procedurele bepalingen organisatiewijzigingen
Indien de werkgever voornemens is om over de wenselijkheid van de organisatiewijziging extern advies te vragen, wordt de OR om advies gevraagd over het verstrekken en formuleren van de adviesopdracht, conform artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden.
Artikel 6. Taakverdeling tussen OR en GO
Ten aanzien van de medezeggenschap van medewerkers en vakcentrales geldt het algemene uitgangspunt dat onderwerpen die gedurende het proces van organisatiewijziging aan bod komen, primair door één orgaan worden behandeld (4).
(4) De kern van dit artikel is dat de onderwerpen die gedurende het reorganisatietraject moeten worden besproken, óf primair door de OR, óf primair in het GO worden besproken. Dit om te voorkomen dat bepaalde discussies over deelonderwerpen twee keer moeten worden gevoerd, met mogelijk een ander eindresultaat. Onze organisatie heeft ervoor gekozen het GO te beschouwen als orgaan waarin reorganisatie-aangelegenheden aan de orde komen. De OR ontvangt de voorstellen gelijktijdig met het GO en adviseert aan het GO voorafgaand aan de vergadering van het GO.
Artikel 9. Kennisgeving en uitvoering besluit
Als in het besluit wordt afgeweken van het advies van de OR, zal deze afwijking duidelijk worden gemotiveerd. De uitvoering van het besluit tot organisatiewijziging wordt in dat geval uitgesteld tot op zijn vroegst een maand nadat de OR van het besluit in kennis is gesteld, conform artikel 25, zesde lid, van de Wet op de ondernemingsraden.
Hoofdstuk 5. Algemene uitgangspunten voor sociaal beleid bij organisatiewijziging
Artikel 10. Inspanningsverplichting bij organisatiewijziging
Zowel werkgever als medewerkers zullen zich tot het uiterste inspannen om te voorkomen dat de bij de organisatiewijziging betrokken medewerkers onvrijwillig werkloos raken. Uitgangspunt hierbij is dat er geen gedwongen ontslagen zullen plaatsvinden, tenzij van te voren met het GO is overeengekomen dat gedwongen ontslagen onvermijdelijk zijn. (6)
(6) Dit artikel legt zowel de werkgever als de medewerker een inspanningsverplichting op, om ervoor te zorgen dat in de reorganisatie niemand onvrijwillig werkloos raakt. Deze inspanningsverplichting sluit niet uit dat voor betrokkenen een baan wordt gezocht buiten de organisatie. Ook reorganisatieontslag wordt niet uitgesloten, maar is pas een optie als alle mogelijke inspanningen, zoals vastgelegd in een maatwerk sociaal plan, nergens toe hebben geleid.
Artikel 11. Categorieën functies
Ten behoeve van de bepaling of een functie ongewijzigd is (zie artikel 1 Begripsbepaling, sub k) worden de functies ingedeeld in de volgende categorieën: (7)
(7) Wij hebben geen eenduidige objectieve systematiek kunnen vinden op basis waarvan bepaald kan worden of een functie 'gelijk of nagenoegd gelijk' is aan de functie die voor de organisatiewijziging gold. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat hoe meer taakhelderheid er is binnen de functie, hoe minder discussie er is over de indeling in categorieën. Dit staat echter haaks op ons functieboek, dat uitgaat van organieke functieprofielen, waarin de taken op hoofdlijnen zijn beschreven. In dit Sociaal Statuut worden daarom algemene termen gehanteerd. Uitgangspunt daarbij is dat de werkgever aannemelijk moet kunnen maken dat de toedeling aan een categorie redelijk is. Omgekeerd zal de medewerker, als hij het niet eens is met de toedeling, aannemelijk moeten kunnen maken waarom deze toedeling niet redelijk is. In het Overzicht functie- en formatietoedeling (zie bijlage 2) wordt wel een splitsing in percentages aangegeven, omdat dit nu eenmaal nodig is voor de verdeling van het beschikbare P-budget. Ook hier geldt dat de werkgever de splitsing aannemelijk moet maken, terwijl anderzijds (bij bezwaar en beroep) de werknemer aannemelijk moet kunnen maken waarom de splitsing anders zou moeten liggen. Binnen onze organisatie gaan we uit van een open cultuur, waarin leidinggevende en medewerker bij organisatiewijzigingen overleggen over de mate waarin een functie wijzigt en de categorie-indeling die van toepassing is. Daarbij heeft uiteindelijk het college de beslissingsbevoegdheid en kan de medewerker bezwaar en beroep aantekenen tegen dit besluit (zie ook artikel 20, lid 3).
Artikel 12. Voorkeursvolgorde bij herplaatsing
Indien de beschikbare formatie van de functie en de formatieomvang van de betrokken medewerker overeenkomen én er worden geen nieuwe taken aan de functie toegevoegd, zal de functie worden toegekend aan die medewerker die de betreffende functie voor wijziging uitoefende.
Indien aan de functie nieuwe taken worden toegevoegd, zal met de medewerker die de betreffende functie voor wijziging uitoefende een perspectiefgesprek gevoerd worden. In dit gesprek zal beoordeeld worden of de medewerker geschikt of geschikt te maken is voor de nieuwe taken.
Functies die voorkomen in de nieuwe organisatiestructuur en die niet met toepassing van de bovengenoemde voorkeursvolgorde toegekend kunnen worden aan het personeel dat behoort tot de organieke sterkte, worden overeenkomstig het bepaalde in artikel 2:4:2 CAR/UWO als vacature in de organisatie opengesteld.
Artikel 13. Uitgangspunten herplaatsing
De medewerker is verplicht om mee te werken aan gesprekken en tests die nodig zijn voor het verzamelen van gegevens als genoemd in het eerste lid onder a. De kosten van eventuele tests zijn voor rekening van de werkgever.
(8) Als gevolg van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid en het Ontslagbesluit zoals dat per 1 maart 2006 geldt, zal bij de plaatsing rekening worden gehouden met het afspiegelingsprincipe. Dit betekent dat medewerkers met vergelijkbare functies worden ingedeeld in leeftijdsgroepen (15-25, 25-35, 35-45, 45-55, 55 en ouder) en dat binnen die leeftijdsgroepen de medewerker met het langste dienstverband de voorkeur krijgt boven de medewerker met een korter dienstverband.
(9) De grondslag voor de tijdelijkheid kan variëren. Indien de grondslag een project is, dan zal de betrokken medewerker niet de voorkeur genieten bij plaatsing. Indien sprake is van een tijdelijk dienstverband in het kader van proef, dus met het doel een medewerker in vaste dienst te nemen, dan zal de betrokken medewerker wel in aanmerking komen voor plaatsing.
Artikel 14. Belangstellingsregistratie
Medewerkers, wiens functie tot de categorie A of B behoort, kunnen geen rechten ontlenen aan hun belangstellingregistratie. (10)
(10) Alle medewerkers met een categorie B of C functie hebben de gelegenheid hun belangstelling te uiten voor maximaal drie functies in de organisatie. In principe kan geen belangstelling geuit worden voor een categorie A functie. Als er meerdere organisatieonderdelen betrokken zijn bij de organisatiewijzigingen kan ervoor gekozen worden alle medewerkers in de gelegenheid te stellen hun belangstelling kenbaar te maken. Dit omdat het voor de organisatie interessant zijn een medewerker op een andere functie te plaatsen, als daarmee ruimte gecreëerd wordt voor een medewerker die anders niet geplaatst zou kunnen worden.
Voor medewerkers aan wie op het moment van reorganisatie een salarisgarantie is toegekend als gevolg van functiewaardering, geldt dat zij deze garantie verhoudingsgewijs behouden. (11)
(11) Salarisgarantie verhoudingsgewijs behouden wil in dit verband zeggen dat garanties op grond van functiewaardering gehandhaafd blijven in relatie tot de nieuwe salarisschaal. (Voorbeeld: een medewerker met een diensttijd van tien jaren had een functie in schaal 9, die door functiewaardering in schaal 8 terecht kwam en waarvoor dus een garantie op grond van functiewaardering is toegekend. Als gevolg van de reorganisatie wordt de medewerker geplaatst op een functie in schaal 7. De medewerker houdt gedurende de eerste tien jaar na plaatsing salarisschaal 9 en komt na tien jaar in salarisschaal 8.)
Artikel 16. Functiegebonden toelagen
Met inachtneming van het bepaalde van artikel 25 van de Bezoldigingsregeling 2003 wordt hem in voorkomende gevallen een afbouwtoelage toegekend.(12)
(12) Functiegebonden toelagen (bijvoorbeeld de vergoeding voor onregelmatige diensten, de calamiteitentoeslag of de consignatievergoeding) komen te vervallen als de medewerker na herplaatsing een functie gaat vervullen, waaraan deze toelagen niet zijn verbonden. Om een al te plotselinge inkomensachteruitgang te voorkomen wordt hier een afbouwregeling voorgesteld. Vervallen toelagen worden alleen afgebouwd, indien en voorzover het verdwijnen van de toelagen een verlaging van de bezoldiging betekent. Het is immers denkbaar dat bij de overgang van functie A naar B de ene toelage komt te vervallen, maar een andere toelage daarvoor in de plaats komt. Alleen de daling van de totale bezoldiging (salaris plus toelagen) wordt dan afgebouwd.
Artikel 17. Persoonsgebonden toelagen
De medewerker die wordt overgeplaatst naar een andere functie binnen de gemeentelijke organisatie, behoudt recht op zijn persoonsgebonden toelagen, daartoe ook gerekend het garantiebedrag inconveniëntentoelage dat hij geniet op de datum van overgang en de toelage die hij geniet op grond van artikel 31, eerste lid van de Bezoldigingsregeling 2003.(13)
(13)Een voorbeeld van een persoonsgebonden toelage is een toelage die de medewerker in het verleden op grond van artikel 3:7:8 van de UWO (buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver) is toegekend.
Artikel 19. Aanvullende scholing
De werkgever onderzoekt of het nodig is de medewerker, die is overgeplaatst naar een passende of geschikte functie binnen de gemeentelijke organisatie, bij of om te scholen voor het vervullen van zijn nieuwe functie. De kosten van de scholing zijn voor rekening van de werkgever, onder door de werkgever te stellen voorwaarden.
Hoofdstuk 6. Plaatsingsprocedure
Artikel 21. Functie- en formatieplan nieuwe organisatie
Het functie- en formatieplan nieuwe organisatie wordt gelijktijdig met de brief als bedoeld in artikel 20, lid 2 toegezonden aan de medewerkers. Daarbij wordt tevens een formulier voor belangstellingsregistratie gevoegd. (18)
(16)De toedeling van functies aan functieprofielen vindt plaats voordat medewerkers op die functies geplaatst worden. Daarmee vervalt de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen de toedeling. medewerkers kunnen wel bezwaar maken tegen de feitelijke plaatsing.
(17) Het functie- en formatieplan is een overzicht van de beschikbare functies, met het functieprofiel en de beschikbare formatie. Een voorbeeld is opgenomen als bijlage 4.
(18) Een voorbeeld van het formulier voor belangstellingsregistratie is opgenomen als bijlage 5.
Artikel 22. Perspectiefgesprekken
De eventueel ingediende op- of aanmerkingen worden aan het verslag gehecht, maar leiden niet tot aanpassing van het verslag.
(19)Het perspectiefgesprek wordt gevoerd volgens de STAR-methodiek, zoals deze is beschreven in het beleidsdeel van Werving en Selectie (zie hoofdstuk II van het Handboek P&O).
(20)Het format voor het verslag van het perspectiefgesprek is opgenomen als bijlage 6.
Artikel 26. Werkwijze toetsingscommissie
De toetsingscommissie brengt vervolgens advies uit aan het college over het concept plaatsingsplan. In dit advies signaleert de commissie eventuele gebreken in het proces en doet aanbevelingen ten aanzien van de consequenties van die gebreken.
(21) De Toetsingscommissie nodigt medewerkers uit voor de hoorzitting door middel van het formulier dat als bijlage 7 is toegevoegd.
Artikel 28. Verplichting medewerker
Wanneer de medewerker na herhaald en zorgvuldig overleg weigerachtig is ten aanzien van aanvaarding van een passende functie of niet meewerkt aan het vinden van een oplossing als bedoeld in artikel 30, eerste lid, kan het college van burgemeester en wethouders overgaan tot ontslag. Daarbij kan het college van burgemeester en wethouders melding maken bij de instelling die de Werkloosheidswet c.q. de bovenwettelijke uitkering uitvoert, dat de betreffende medewerker weigert een passende functie te aanvaarden of niet meewerkt aan het vinden van een oplossing als bedoeld in artikel 30, eerste lid.
Artikel 29. Functie buiten de gemeentelijke organisatie
Indien de medewerker als bedoeld in het eerste lid een functie van ten minste een gelijke betrekkingsomvang accepteert buiten de gemeentelijke organisatie, vult de werkgever het brutosalaris gedurende één jaar aan tot aan het niveau van het brutosalaris dat de medewerker genoot direct voorafgaand aan het ontslag. De medewerker die een functie accepteert met een kleinere betrekkingsomvang ontvangt gedurende één jaar een aanvulling van zijn brutosalaris naar rato. (23)
(23) In het tweede lid wordt gesteld dat het college van burgemeester en wethouders melding kan maken bij de instelling die de Werkloosheidswet uitvoert, van het feit dat de betreffende medewerker weigert een passende functie te aanvaarden of niet meewerkt aan het vinden van een oplossing als bedoeld in artikel 31, eerste lid. Deze melding kan de instelling die de Werkloosheidswet c.q. de bovenwettelijke uitkering uitvoert, meenemen in het besluit tot het toekennen van een werkloosheidsuitkering. De facto kan dit betekenen dat de betrokken medewerker zijn recht op een WW-uitkering verliest en/of ook zijn recht op een uitkering krachtens hoofdstuk 10a van de CAR.
Artikel 30. Geen passende of geschikte functie
Indien de werkgever er niet in slaagt om de medewerker een passende dan wel geschikte functie aan te bieden binnen de gemeentelijke organisatie, zullen de werkgever en de medewerker zich inspannen om gezamenlijk een structurele oplossing te vinden. Onderdeel van deze oplossing kunnen zijn:
Lid 1, 2 en 3 van dit artikel zijn ook van toepassing op reorganisaties zoals vermeld in hoofdstuk 7 Verzelfstandiging. (24)
(24)Deze gezamenlijke inspanning geldt alleen als er geen enkele mogelijkheid is voor de nieuwe werkgever om de betrokken medewerker in dienst te nemen. Uitgangspunt bij verzelfstandiging is dat alle medewerkers overgaan naar de nieuwe werkgever.
Hoofdstuk 7. Verzelfstandiging
Het plan van aanpak wordt voor advies voorgelegd aan de OR. (25) (26)
(25) Het plan van aanpak dient om inzicht te verschaffen in het waarom van de reorganisatie en in de stappen die gezet moeten worden om te komen tot de verzelfstandiging of privatisering. Het gaat in het plan van aanpak dus vooral om wat we gaan doen en wanneer we dat gaan doen. Pas in een volgend stadium (sociaal plan) komt aan de orde op welke wijze de gevolgen van de privatisering worden opgevangen.
(26) De rol van de OR ten aanzien van het plan van aanpak is vastgelegd in de Wet op de Ondernemingsraden. Nadat de OR advies heeft uitgebracht over het plan van aanpak is het GO het gremium waarin overeenstemming bereikt moet worden over de verdere uitwerking, zoals het Sociaal Plan. Feitelijk geldt hier dus dezelfde rolverdeling als bij organisatiewijzigingen.
De werkgever treedt met de betrokken privaatrechtelijke of publiekrechtelijke instantie in overleg over de overname van de medewerkers van het desbetreffende organisatieonderdeel. Gemaakte afspraken worden schriftelijk vastgelegd in het sociaal plan. (27)
(27) De werkgever treedt met de betrokken privaatrechtelijke of publiekrechtelijke instantie in overleg over de overname van de medewerkers van het desbetreffende organisatieonderdeel. In dit overleg zal in ieder geval aan de orde komen of het personeel geheel of gedeeltelijk wordt overgenomen en de wijze van inpassing. Bovendien zullen (de financiële aspecten van) de arbeidsvoorwaarden van het over te nemen personeel aan bod komen.
Artikel 34. Rechtspositievergelijking en Sociaal Plan
Indien de betrokken medewerkers overgaan naar een privaatrechtelijke of een andere publiek-rechtelijke werkgever waarvoor een afwijkende rechtspositieregeling of CAO geldt, maakt de werkgever een vergelijking tussen de arbeidsvoorwaardenpakketten die van toepassing zijn op de gemeentelijke werkgever en de nieuwe werkgever. (28)
Indien uit de vergelijking blijkt dat het totaalpakket van arbeidsvoorwaarden (bestaande uit in ieder geval salaris, uitkeringen en toelagen, (pre)pensioen, vakantie, ziektekostenregeling en werkloosheidsuitkering) bij de nieuwe werkgever minder is dan het totaalpakket bij de gemeentelijke werkgever, worden in het sociaal plan nadere afspraken gemaakt over afbouw, behoud of compensatie van aanspraken.
Er worden geen definitieve besluiten genomen ten aanzien van medewerkers voordat er overeenstemming is over het sociaal plan.
(28) Een voorbeeld van een sociaal plan is bijgevoegd als bijlage 9. Daarbij geldt de kanttekening dat de inhoud van een sociaal plan sterk afhankelijk is van het resultaat van rechtspositievergelijking.
(29) Een netto-nettogarantie houdt in dat het brutosalaris bij de nieuwe werkgever zodanig moet zijn, dat het salaris na aftrek van belasting en werknemerspremies, daaronder te begrijpen (in dit verband) de te betalen premie voor een particuliere ziektekostenverzekering, even hoog moet zijn als het nettosalaris bij de gemeente voor de overplaatsing. Er is hier gekozen voor een netto-nettoconstructie, omdat het bruto-nettotraject in de marktsector niet gelijk is aan het bruto-nettotraject in de overheidssector.
Bijlage 4 Functie en formatieplan.pdf
Bijlage 9 Voorbeeld sociaal plan bij privatisering.pdf
Bijlage 3 Voorbeeldbrief statustoekenning functie.pdf
Bijlage 7 Uitnodiging hoorzitting toetsingscommissie.pdf
Bijlage 5 Formulier voor belangstellingsregistratie.pdf
Bijlage 8 Plaatsingsbesluit.pdf
Bijlage 2 Overzicht functie- en formatietoedeling.pdf