Organisatie | Lelystad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels voorzieningen huisvesting onderwijs |
Citeertitel | Nadere regels voorzieningen huisvesting onderwijs |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | tabel 1 |
Geen.
1.Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-05-2013 | 26-05-2016 | nieuwe regeling | 05-03-2013 Flevopost, 22-5-2013 | Nr. 131015015 |
Nadere regelsVoorzieningen Huisvesting Onderwijs
Sinds de decentralisatie van de verantwoordelijkheid voor onderwijshuisvesting van het rijk naar gemeenten in 1997, dienen gemeenten te beschikken over een verordening waarin de regels en procedures betreffende onderwijshuisvestingsvoorzieningen zijn vastgelegd. Net als de meeste andere gemeenten is voor het opstellen van deze verordening in Lelystad gebruik gemaakt van een daartoe door de VNG opgestelde model-verordening.
In Lelystad is er echter, in overeenstemming met de betrokken bevoegde gezagsorganen, van meet af aan voor gekozen om voor wat betreft de te volgen procedures af te wijken van hetgeen hierover in de model-verordening is opgenomen. Deze afwijkende procedures zijn beschreven in het Handboek ‘Voorzieningen Huisvesting Onderwijs’, welke in 2008 integraal is toegevoegd aan de Verordening.
De essentie van de van de modelverordening van de VNG afwijkende procedures die in Lelystad worden gevolgd is een integrale en beleidsrijke invulling van de gemeentelijke taak op het gebied van de onderwijshuisvesting, inhoudende dat gemeente, bevoegde gezagsorganen en meer en meer ook andere instellingen gezamenlijk trachten te komen tot een zo goed mogelijk voorzieningenniveau in de stad. De diverse en soms tegenstrijdige belangen van de betrokken partijen kunnen daardoor goed worden afgewogen en gezamenlijk kan worden gestreefd naar de beste oplossingen. Het jaarlijks opstellen van een huisvestingsprogramma op basis van een door bevoegde gezagsorganen te volgen schriftelijke aanvraagprocedure, conform de VNG-modelverordening, leent zich niet goed voor de genoemde beleidsrijke en integrale invulling van de gemeentelijke taak. Daarnaast maakt deze procedure het moeilijker om flexibel op actuele situaties in te spelen en brengt het een grotere administratieve lastendruk met zich mee. Het is daarom gewenst de werkwijzen zoals de afgelopen jaren gevolgd te continueren
Sinds de vaststelling van de VHO in 2008 hebben echter een aantal ontwikkelingen plaatsgevonden die het noodzakelijk maken om de Verordening en bijbehorende procesregels voor onderwijshuisvestingsvoorzieningen te actualiseren. Deze ontwikkelingen betreffen:
De procedureregels betreffende onderwijshuisvestingsvoorzieningen zijn in de voorliggende Nadere regels op deze ontwikkelingen aangepast, zodanig dat met de vaststelling ervan een rechtmatige uitvoering kan plaatsvinden, zonder dat de essentie van de reeds bestaande werkwijzen wijzigt. Door de procedureregels voor de verschillende onderwijshuisvestingsvoorzieningen bovendien zo veel mogelijk bij elkaar te brengen in één document, wordt tevens beoogd de helderheid en leesbaarheid van de toetsingskaders voor onderwijshuisvestingsvoorzieningen te vergroten.
De bepalingen in deze Nadere regels zijn aanvullend op de bepalingen van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2013 en bedoeld om tijdig en juist te kunnen voorzien in de wettelijke taak om zowel het primair, voortgezet als speciaal onderwijs adequate huisvesting te bieden. Ze verschaffen duidelijkheid omtrent de (volgorde van) uit te voeren werkzaamheden en het tijdspad waarbinnen deze werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd. Daarnaast verschaffen ze helderheid over de (wijze van) beoordeling van aanvragen voor onderwijshuisvestingsvoorzieningen voor die zaken waarin de Wet en de Verordening niet of onvoldoende voorzien.
Achtereenvolgens zijn hieronder de Nadere regels weergeven voor de volgende processen:
Hoofdstuk 2 Integraal Huisvestingsplan Onderwijs;
Hoofdstuk 3 Meerjaren Onderhoudsplan Onderwijs;
Hoofdstuk 4 Gebruik gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs;
Hoofdstuk 5 Vergoeding materiële instandhouding gymzalen.
In deze Nadere regels voorzieningen huisvesting onderwijs zijn daarnaast nadere bepalingen opgenomen voor:
Hoofdstuk 6 Verzekering van onderwijshuisvestingsvoorzieningen en vergoedingen in geval van schade.
Hoofdstuk 7 Verhuur en medegebruik van schoolgebouwen
In Hoofdstuk 8 tenslotte zijn enkele slotbepalingen voor de toepassing van deze Nadere regels opgenomen.
Voor zaken waarin deze Nadere regels niet voorzien, wordt verwezen naar de Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs, de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de regionale expertisecentra en/of de Wet op het voortgezet onderwijs.
Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen
In deze Nadere regels wordt verstaan onder:
Raadde raad van de gemeente Lelystad;
College het college van de gemeente Lelystad;
Bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente
School: school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet onderwijs zoals bedoeld in de Verordening.
Verordening: de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2013 (VHO);
Voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van de
Aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening of
voor bekostiging van bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Verordening heeft ingediend;
Aanvraag: verzoek om bekostiging van een voorziening of om bekostiging van bouwvoorbereiding;
Wet de Wet op het primair onderwijs (WPO), de Wet op de expertisecentra (WEC), de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO).
Hoofdstuk 2. Integraal Huisvestingsplan Onderwijs
Het Integraal Huisvestingsplan Onderwijs (IHP) is het instrument op basis waarvan de integrale afweging wordt gemaakt tussen de diverse huisvestingswensen van de bevoegde gezagsorganen en de gemeente. Het geeft inzicht in de huisvestingswensen in meerjarenperspectief en de bijbehorende benodigde gelden. Het IHP heeft betrekking op de voorzieningen die zijn omgeschreven in artikel 2 van de Verordening onder a, b, d, e en f en de bouwvoorbereiding zoals omschreven in artikel 3 van de Verordening. Het betreffen kort gezegd investeringen in nieuwbouw, uitbreiding, verplaatsing, het terrein, eerste inrichting en gebouwelijke aanpassingen, alsmede de bekostiging van bouwvoorbereiding daarvan.
Ten aanzien van het IHP -proces gelden de volgende algemene uitgangspunten:
Vanaf het derde jaar(t+2) heeft het IHP heeft een intentioneel karakter. De hierin opgenomen voorzieningen geven geen garantie voor feitelijke realisatie ervan in het aangegeven jaar. De definitieve beoordeling van de noodzaak, omvang en kosten van te treffen voorzieningen vindt namelijk plaats bij de vaststelling van het IHP voorafgaande aan het jaar waarin de voorziening is gepland
Wanneer voor het eerste jaar (t) van de betreffende IHP-periode voorzieningen noodzakelijk zijn gelet op de voortgang van het onderwijs en waarmee in de voorafgaande IHP ‘s nog geen rekening is gehouden, wordt voor deze voorzieningen een spoedprocedure gevolgd, conform hoofdstuk 3 van de Verordening.
Bij de hieronder beschreven te volgen stappen in het IHP proces, wordt onderscheid gemaakt tussen de totstandkoming van het IHP - de planning - en de uitvoering van het IHP.
Artikel 2.1 Inventariseren – eerste IHP-overleg
verslag dat ter goedkeuring aan de betrokken bevoegde gezagsorganen wordt voorgelegd.
Op basis van de uitkomsten van de overleggen met de bevoegde gezagsorganen wordt een concept IHP
opgesteld door het college, waarin de aangevraagde voorzieningen in meerjarig perspectief worden geplaatst en worden voorzien van een beleidsmatige, juridische en financiële onderbouwing.
Artikel 2.7 Bekendmaken besluit IHP
Binnen vier weken na de datum van vaststelling van het IHP wordt het besluit tot vaststelling
inclusief het overzicht van toegekende en afgewezen voorzieningen door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen.
Artikel 2.9 Overleg over wijze van uitvoering
uitvoering van de voorziening;
van de Verordening zijn hierbij van toepassing.
-de communicatie over het project met omwonenden en andere belanghebbenden .
Artikel 2.10.a Goedkeuring bouwplan (bouwheerschap bevoegd gezag)
Toelichting op de uitgangspunten voor de toetsing van het bouwplan:
Het bevoegd gezag is er voor verantwoordelijk dat de plannen voldoen aan de algemene wettelijke eisen, de meer specifieke gebouwelijke eisen, eisen met betrekking tot toegankelijkheid, duurzaamheid, veiligheid, flexibel bouwen en arbeidsomstandigheden. Het bevoegd gezag is te allen tijde zelf geheel verantwoordelijk voor het aangaan van de verplichtingen hieromtrent en de daaraan verbonden consequenties. De hier bedoelde toetsing treedt niet in de plaats van de toetsing op de aanvraagvoor een bouwvergunning op basis van wetten als de Woningwet, de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de Wet Milieubeheer, ARBO-wet, enzovoorts. De toetsing aan deze wetten behoort tot de verantwoordelijkheid van reeds bestaande uitvoeringsorganen binnen of buiten de gemeentelijke organisatie. Het bevoegd gezag zal met deze regelgeving bekend moeten zijn en aan de wettelijke verplichtingen moeten voldoen. De toetsing door de gemeente die hier aan de orde is, ziet toe op de gemeentelijke verantwoordelijkheid in het kader van onderwijshuisvestingsvoorzieningen (voortvloeiend uit de WPO, WEC en WVO en de Verordening) en op toetsing aan gemeentelijke beleid op dit gebied.
Artikel 2.10.b Overeenstemming bouwplan (bouwheerschap gemeente)
Indien het bouwheerschap van een toegekende voorziening bij de gemeente is belegd, wordt pas tot
uitvoering van het plan overgegaan indien met het bevoegd gezag overeenstemming is bereikt over het
a.Binnen vijf maanden na oplevering van de voorziening dient het bevoegd gezag aan de gemeente schriftelijk te verantwoorden of is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de
totstandkoming van de voorziening en de bijbehorende inzet van middelen.
accountant bij uitgaven hoger dan € 250.000,00 of
-een financieel verslag dat vergezeld gaat van afschriften van facturen bij uitgaven lager dan
Hoofdstuk 3. Meerjaren Onderhoudsplan Onderwijs
Het Meerjaren Onderhoudsplan Onderwijs is het instrument op basis waarvan de planning en uitvoering van onderhoudswerkzaamheden aan schoolgebouwen tot stand komt. Het onderhoud aan schoolgebouwen wordt gezien als een voorziening in de onderwijshuisvesting en valt – voor wat betreft het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs – onder de wettelijke verantwoordelijkheid van de gemeente. De verantwoordelijkheid van de gemeente omvat evenwel alleen het zogenoemde ‘groot onderhoud’ van schoolgebouwen. De voorzieningen die onder dit begrip worden begrepen, zijn gedefinieerd in artikel 2, onder c., van de Verordening. Het overige (klein c.q. binnen-) onderhoud is een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Voor gebouwen waarin het Voortgezet Onderwijs is ondergebracht geldt dat al het onderhoud onder de verantwoordelijkheid van het betreffende bevoegd gezag valt.
Deze procesbeschrijving is van toepassing op de planning en uitvoering van onderhoudswerkzaamheden die onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid vallen. Bij de hieronder beschreven te volgen stappen in het MOP proces, wordt onderscheid gemaakt tussen de planning van onderhoudswerkzaamheden en de uitvoering ervan.
Beiden zijn ondergebracht bij het gemeentelijk team Gebouwenbeheer.
Artikel 3.1. (Her)inspectie gebouwen; actualisatie MOP
Het MOP is vastgelegd in een door de gemeente gehanteerd planningsprogramma . Een schoolgebouw
wordt minimaal 1 keer per drie jaar ge(her)inspecteerd. Op basis van de resultaten van deze
inspectie en een inventarisatie van de door de bevoegde gezagsorganen uitgevoerde werkzaamheden en eventueel geconstateerde gebreken wordt het MOP geactualiseerd.
Artikel 3.2. Instemming jaarschijf MOP en overleg
Eind februari worden de bevoegde gezagsorganen schriftelijk geïnformeerd over de onderhoudsplanning en de daarin opgenomen onderhoudswerkzaamheden voor het volgende jaar voor de in hun eigendom zijnde schoolgebouwen. Indien van toepassing ontvangen de bevoegde gezagsorganen voor deze gebouwen gelijktijdig een afschrift van de geactualiseerde meerjarenplanning.
Indien een bevoegd gezag voor eind april aangeeft niet akkoord te gaan met de planning en de daarin opgenomen onderhoudswerkzaamheden, vindt overleg plaats tussen de gemeente en het betreffende bevoegd gezag. Op basis van de beschikbare middelen en urgentie van de voorzieningen wordt gezamenlijk bekeken of de planning kan worden aangepast.
betreffende bevoegd gezag als advies aan het college voorgelegd.
Artikel 3.3 Besluitvorming jaarschijf MOP
Het college besluit of de eventuele bezwaren van de bevoegde gezagsorganen worden overgenomen, besluit over de uit de MOP-voorziening te onttrekken middelen voor de uitvoering van de in het volgende jaar geplande onderhoudswerkzaamheden en stelt het MOP voor het volgende jaar vast. Op dit besluit is het begrotingsvoorbehoud zoals bedoeld in artikel 11 tweede lid van de Verordening van toepassing.
onderhoudswerkzaamheden beschikbaar stelt overeenkomstig het onder a. bedoelde besluit, dan kunnen de bevoegde gezagsorganen de middelen aanvragen voor de voor volgende jaar in het MOP opgenomen onderhoudswerkzaamheden, conform de hieronder in artikelen 3.4 t/m 3.7 beschreven procedure.
-Indien de raad anders besluit, vindt overleg plaats tussen de gemeente en de bevoegde gezagsorganen overleg over de inzet van de beschikbare middelen en het vaststellen van de prioriteiten in het onderhoud.
Artikel 3.4 Goedkeuring uitvoeringsplan
onderbouwing te voorzien van ten minste drie offertes van verschillende aanbieders;
-de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt. Bijlage IV deel A onder 5 en bijlage IV deel B
van de Verordening zijn hierbij van toepassing.
a.Binnen 2 maanden na oplevering van de voorziening dient het bevoegd gezag aan de gemeente schriftelijk te verantwoorden of is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de
totstandkoming van de voorziening en de bijbehorende inzet van middelen.
accountant bij uitgaven hoger dan € 250.000,00;
-een financieel verslag dat vergezeld gaat van afschriften van facturen bij uitgaven lager dan
Hoofdstuk 4 Gebruik gymzalen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs (inroostering gebruik)
Jaarlijks dient voor het gebruik van gymzalen door het basisonderwijs en (voorgezet) speciaal onderwijs een rooster te worden opgesteld voor de verdeling van de beschikbare capaciteit. Bevoegde gezagsorganen dienen hiertoe ieder jaar voor 1 april opgave te doen van het gewenste onderwijsgebruik van gymzalen in het dan volgende schooljaar. Deze opgave wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 7 van de Verordening, met dien te verstande dat voor de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde dit hoofdstuk wordt gevolgd. De in dit hoofdstuk opgenomen aanvullende bepalingen zijn aanvullend op de in artikel 34 van de Verordening opgenomen bepalingen. Ze zijn opgesteld om uitvoering te kunnen geven aan het in het kader van het ‘Visiedocument School, Sport en Bewegen (2010)’ genomen besluit van het college om - in overeenstemming met de betrokken bevoegde gezagsorganen - de inroostering van het gebruik van gymnastiekzalen onder te brengen bij Stichting SchOOL. De uitvoering van dit besluit gebeurt op basis van de volgende bepalingen:
Artikel 4.1 Stichting SchOOL stelt voor de inroostering van het gebruik van gymzalen voor het
basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs een procedure op, op basis waarvan kan worden voldaan aan het bepaalde in dit hoofdstuk.
Artikel 4.2 Stichting SchOOL stelt op basis van de ingediende aanvragen en op basis van de bepalingen zoals opgenomen in artikel 34 van de Verordening, een voorstel tot inroostering op van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymzalen.
Artikel 4.3 Uiterlijk twee weken voor aanvang van de zomervakantie voorafgaande aan het schooljaar waar het rooster betrekking op heeft, dient Stichting SchOOL het rooster voor het gebruik van gymzalen in bij de gemeente Lelystad. Het rooster dient vergezeld te gaan van:
Artikel 4.4 Het college stelt voor aanvang van de zomervakantie de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymzalen voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een bezwaar zoals bedoeld onder artikel 4.3.b. of indien het afwijkt van het voorstel van Stichting SchOOL dan wordt dit schriftelijk gemotiveerd in de onder artikel 4.5 bedoelde mededeling.
Artikel 4.5 Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar.
Hoofdstuk 5 Vergoeding materiële instandhouding gymzalen
In bijlage VI van de Verordening is de regeling ‘bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs’ opgenomen. In deze regeling wordt de hoogte en wijze van vergoeding geregeld voor het gebruik door het primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van gymnastiekruimten die in eigendom zijn van een bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school. Anders dan voor de gymnastiekruimten die door of vanwege de gemeente beschikbaar zijn voor het onderwijsgebruik, kan het bevoegd gezag bij de gemeente een vergoeding aanvragen voor de materiële instandhoudingskosten van de gymzaal door het onderwijsgebruik. In dit hoofdstuk is de procedure voor het aanvragen van deze vergoeding beschreven.
Artikel 5.1. Het bevoegd gezag dat eigenaar is van een gymzaal die wordt gebruikt voor het onderwijs dient jaarlijks uiterlijk 1 september een aanvraag in bij het college voor vergoeding van de kosten van materiële instandhouding van deze gymzaal in verband met het gebruik voor onderwijs in dat jaar;
Artikel 5.2 De aanvraag dient vergezeld te gaan van:
a.een opgave van het gebruik van de gymzaal door de onder het bevoegd gezag van het
bevoegd gezag vallende school. De opgave betreft maximaal het aantal klokuren dat op grond van bijlage VI van de Verordening voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt;
b.wanneer er sprake is van medegebruik van de gymzaal door een of meerdere scholen voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs, een opgave van het aantal klokuren medegebruik.
Artikel 5.3 Het college beslist over de hoogte van de vergoeding op basis van de bepalingen hierover in bijlage VI van de Verordening en deelt dit besluit schriftelijk mede aan de aanvrager binnen acht weken na ontvangst van de complete aanvraag.
Artikel 5.4 Binnen vier weken na verzending van het besluit wordt de vergoeding aan de aanvrager uitbetaald.
Hoofdstuk 6 Verzekering van onderwijshuisvestingsvoorzieningen en vergoedingen
De gemeente kan op basis van artikel 92 van de Wet op Primair onderwijs, artikel 76 C van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 90 van de Wet op de expertisecentra worden aangesproken voor herstel van schade aan onderwijsgebouwen, onderwijsleerpakketten en meubilair als gevolg van bijzondere omstandigheden. In de navolgende artikelen is uitgewerkt hoe de gemeente met dit soort situaties omgaat.
In aanvulling op de in hoofdstuk 1 opgenomen begripsomschrijvingen, wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:
1.Inboedel:Alle roerende zaken in het schoolgebouw behorende tot het onderwijsleerpakket,
inclusief automatiseringsapparatuur, met uitzondering van:
c.Motorrijtuigen, fietsen of bromfietsen, aanhangwagens en vaartuigen, alles met inbegrip van losse onderdelen en accessoires, tenzij deze zaken voorafgaand aan de schade door het bevoegd gezag schriftelijk zijn aangemeld bij de gemeente;
d.Bont, sieraden waaronder horloges, kunstvoorwerpen, collecties, voorwerpen van zeldzaamheidswaarde;
e.Speeltoestellen op niet openbaar toegankelijke schoolterreinen;
f.Automatiseringsapparatuur aanwezig binnen de school ouder dan drie jaar en niet bevestigd aan een wand of plafond conform de daarvoor geldende voorschriften.
2.Nieuwwaarde:Het bedrag benodigd voor het verkrijgen van nieuwe zaken van dezelfde soort en
Artikel 6.2 Door de gemeente te vergoeden schade en uitsluiting van schadevergoeding
De volgende gebeurtenissen zijn gedekt:
a.Schade aan gebouw en inboedel zoals beschreven in artikel 6.1 eerste lid tenzij dit in deze nadere
b.Schade veroorzaakt doordat een dader zich de toegang tot het gebouw, waarin de inboedel zich
bevindt, heeft verschaft door inbraak gepleegd in bedoeld gebouw, alsmede de beschadiging
tengevolge van een en ander aan de inboedel gebracht. Dit geldt uitsluitend indien sporen van braak
aan de buitenzijde van het gebouw geconstateerd kunnen worden of - doch uitsluitend indien het
gebouw verhuurd is aan of mede in gebruik is bij derden, waardoor de verzekerde geen toezicht kan
uitoefenen op de aldus bij derden in gebruik zijnde gedeelte(n) van het gebouw – indien sporen van
braak geconstateerd kunnen worden aan het gedeelte van het gebouw, waarin de goederen/zaken aanwezig zijn.
c.Ten aanzien van de onder a en b van dit artikel genoemde dekking geldt voor los
automatiseringsapparatuur, zoals PC`s, beeldschermen, laptops aanwezig binnen de school, een
dekking indien de apparatuur aantoonbaar niet ouder is dan 3 jaar. Voor automatiseringsapparatuur
bevestigd aan een wand of plafond conform de daarvoor geldende voorschriften zoals bijvoorbeeld
beamers en digiborden, wordt een andere termijn gehanteerd, te weten de in de boekhouding
opgenomen afschrijvingstermijn. De school is zelf verantwoordelijk voor een overzicht van de
aangekochte apparatuur met de datum van aankoop inclusief (kopie) aankoopbewijs, alsmede een
boekhoudkundig overzicht ten aanzien van de afschrijving voor het automatiseringsapparatuur bevestigd
aan een wand of plafond conform de daarvoor geldende voorschriften.
a.als sprake is van schuld of nalatigheid van het bevoegd gezag of personeel zowel onderwijzend als niet-
onderwijzend, door het bevoegd gezag aangesteld en/of daaraan ondergeschikt, zoals beschreven is in
boek 6, artikel 162 van het Burgerlijk Wetboek.
b.veroorzaakt door bewuste roekeloosheid, met opzet of goedvinden van het bevoegd gezag en/of het
personeel, zowel onderwijzend als niet- onderwijzend, door het bevoegd gezag aangesteld en/of
c.wanneer bij het bevoegd gezag en/of personeel, zowel onderwijzend als niet- onderwijzend, door het
bevoegd gezag aangesteld en/of daaraan ondergeschikt, de dader (s) van de veroorzaakte schade
bekend is (zijn) zodat verhaal van de schade c.a. door het bevoegd gezag zelf mogelijk is.
d. veroorzaakt als gevolg van onvoldoende of door het bevoegd gezag uitgesteld onderhoud,
Artikel 6.3 Verplichtingen van het bevoegd gezag
1. Het bevoegd gezag zorgt ervoor dat:
a.Maatregelen zijn getroffen om inbraak, insluiping, diefstal en vernieling te voorkomen, bij voorkeur door
het schoolgebouw te beveiligen met een elektronisch inbraak- en doormeldsysteem.
b.De gemeente binnen 24 uur na constatering in kennis is gesteld van iedere gebeurtenis waaruit een
verplichting tot schadevergoeding kan ontstaan.
c.In geval van schade de politie direct is gewaarschuwd en de politie is verzocht om binnen twee
werkdagen een proces verbaal op te stellen.
d.Een afschrift van het in artikel 6.3, eerste lid, onderdeel c bedoelde proces-verbaal overlegd wordt bij het verzoek om vergoeding van de herstelkosten. Bij glasschade meldt de school de schade bij het door de gemeente aangewezen glaszettersbedrijf.
e.Desgevraagd alle van belang zijnde gegevens aan gemeente worden verstrekt, welke opgaven – zowel
mondeling als schriftelijk – kunnen strekken tot het bewijs van de oorzaak, toedracht en omvang van de
f.Volle medewerking wordt verleend bij de regeling en vaststelling van de schade en de aanwijzingen stipt worden opgevolgd.
g.Zodanige voorzorgsmaatregelen worden genomen dat schade zoveel mogelijk voorkomen of beperkt
h.Alle nodige maatregelen of noodvoorzieningen worden getroffen om vervolgschade te voorkomen.
De aanspraak op schadevergoeding vervalt:
a.Indien het bevoegd gezag niet handelt conform artikel 6.3, eerste lid.
b.Indien het bevoegd gezag niet te goeder trouw handelt.
c.Indien opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt.
Indien beschadigde goederen/zaken voor herstel vatbaar zijn, wordt de schade vastgesteld op het bedrag van de herstelkosten, tenzij deze de nieuwwaarde overstijgen.
4. Financiële afwikkeling ingeval van schade
a.Het bevoegd gezag dient, tenzij hierover met de gemeente schriftelijk afwijkende afspraken zijn
gemaakt, binnen 1 maand na constatering een aanvraag om schadevergoeding in bij de gemeente vergezeld van:
ØDe rekening(en) van de herstelkosten.
Øeen kopie van het opgestelde proces-verbaal, indien van toepassing.
b.De gemeente beslist zo spoedig mogelijk of de kosten van herstel c.q. vervanging door de gemeente
1.De door de gemeente verzekerde waarde van de inventaris, op basis van nieuwwaarde, wordt voldoende geacht voor de maximale vergoeding voor de gehele inventaris in het schoolgebouw waarvoor de gemeente de wettelijke verplichting heeft deze te vergoeden in geval van schade en tevens voor het deel dat door het bevoegd gezag zelf is aangeschaft. Indien het bevoegd gezag de verzekerde waarde onvoldoende acht, zal zij dit middels een taxatie rapport moeten aantonen.
2. Indien de schade minder bedraagt dan € 2.500,- , zal de schaderegeling geschieden zonder tussenkomst van de verzekeraar, maar in goed overleg met de gemeente.
3. Als de schade meer bedraagt dan € 2.500,-, zal de vaststelling van de grootte van de schade geschieden door inschakeling van de verzekeraar van de gemeente.
Wanneer gelden door de gemeente of haar verzekeraar beschikbaar zijn gesteld ter voldoening van de geleden schade en na verloop van tijd de dader(s) van het gepleegde feit bekend wordt (worden), dan treedt de gemeente dan wel haar verzekering in alle rechten die het bevoegd gezag ter zake van die schade tegen derden mocht hebben.
Hoofdstuk 7 medegebruik en verhuur van schoolgebouwen
Bevoegde gezagsorganen van het basisonderwijs hebben sinds 1 augustus 2007 de verplichting om zorg te dragen voor de organisatie van buitenschoolse opvang wanneer ouders daarom vragen. Om deze verplichting vorm te geven, zijn de basisscholen in Lelystad een samenwerkingsrelatie aangegaan met een kinderopvangorganisatie. Bij de meeste basisscholen vindt buitenschoolse opvang (BSO) in de scholen zelf plaats. De lokalen worden dan verhuurd aan de kinderopvangorganisatie.
Voor het gebruik van leegstand maakt de Wet onderscheid in medegebruik en verhuur. Medegebruik van een leegstaand schoolgebouw kan alleen door onderwijspartijen of culturele, maatschappelijke of recreatieve instellingen die door de overheid worden bekostigd. Aan andere partijen wordt het schoolgebouw verhuurd en moet dan ook een commerciële huurprijs c.q. marktconforme huurprijs worden berekend. Dit betekent dat de huurprijs in ieder geval de stichtings- en exploitatiekosten moet dekken. Ook kinderopvang is sinds de inwerkingtreding van de Wet op Kinderopvang een commerciële activiteit. Gelet op de definitie van (mede-) gebruik is het voor gemeenten niet mogelijk om ruimte in een schoolgebouw in medegebruik te geven aan een kinderopvangorganisatie. In tabel 1 zijn de verschillen tussen medegebruik en verhuur weergegeven.
Artikel 7.1 Begripsomschrijvingen
In aanvulling op de in hoofdstuk 1 opgenomen begripsomschrijvingen, wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:
lestijden niet door de school in gebruik is.
Artikel 7.3 Medegebruikstarieven
De medegebruikende instelling betaalt aan de eigenaar van het gebouw voor het gebruik van leegstand een vergoeding conform artikel 29 van de Verordening.
Artikel 7.7 Medegebruik en verhuur bij eigendom gemeente
Indien de gemeente eigenaar is van een (school)gebouw, zal de gemeente een vergoeding voor het medegebruik doorberekenen aan de gebruikers naar rato van het gebruik van het gebouw met in achtneming van artikel 29 van de Verordening wanneer sprake is van medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie. De gemeente sluit met de medegebruiker een medegebruikersovereenkomst af.
Voor de verhuur aan commerciële instellingen en/of ten behoeve van commerciële activiteiten, sluit de gemeente een huurovereenkomst af, waarmee de hoogte van en de betaling van de huurvergoeding wordt geregeld en de wijze waarop de kosten van het beheer, de exploitatie- en de stichtingskosten worden doorberekend.
Artikel 7.8 Vervangende huisvesting
Het college is nimmer verantwoordelijk voor het bieden van vervangende huisvesting aan een huurder wanneer de huurovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7.4, lid 7 en 7.7, lid 2, wordt beëindigd.
Artikel 7.9 Onderhoudsverplichtingen
Verhuur van leegstand ontslaat het bevoegd gezag niet van de onderhoudsverplichtingen zoals vermeld in de artikel 106 WPO, artikel 104 WEC en artikel 76q WVO. Indien er sprake is van nalatigheid op dit gebied, kan het college het bevoegd gezag aansprakelijk stellen voor de kosten van de gevolgschades.
Artikel 7.11 Overgangsbepaling
Het bevoegd gezag dat al leegstand verhuurt op het moment van inwerkingtreding van deze Nadere regels en waarvoor nog geen toestemming is gevraagd en verleend door het college hoeft niet alsnog toestemming te vragen. In deze gevallen zal de gemeente de stichtingskosten gaan vorderen op basis van de informatie die op dit moment bij de gemeente bekend is. Indien deze informatie niet klopt of wijzigt, is het bevoegd gezag verplicht dit door te geven aan de gemeente. De bepalingen in dit hoofdstuk zijn op het hier bedoelde verhuur onverminderd van toepassing.
Artikel 8.1 Ontheffing, hardheidsclausule, onvoorzien
a.Het college kan in individuele gevallen ontheffing verlenen van één of meerdere verplichtingen van deze
b.Indien naar het oordeel van het college in bijzondere individuele gevallen de toepassing van een artikel
van deze Nadere regels leidt tot een onbillijke situatie, dan is het college bevoegd hiervan af te wijken.
c.In gevallen, de uitvoering van deze Nadere regels betreffende, waarin deze Nadere regels noch de Verordening voorzien, beslist het college.