Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bodegraven-Reeuwijk

Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden o.g.v. artikel 4 bijlage 2 BOR

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBodegraven-Reeuwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden o.g.v. artikel 4 bijlage 2 BOR
CiteertitelBeleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden o.g.v. artikel 4 bijlage 2 BOR
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpkruimelgevallenregeling
Externe bijlagenFiguur 1 Figuur 2 Figuur 3 Figuur 4 Figuur 5 Figuur 6 Figuur 7 Figuur 8 Begrenzing bebouwde kom Bodegraven I Begrenzing bebouwde kom Bodegraven II Begrenzing bebouwde kom Bodegraven III Begrenzing bebouwde kom Bodegraven IV Begrenzing bebouwde kom Bodegraven V Begrenzing bebouwde kom Bodegraven VI Begrenzing bebouwde kom Bodegraven VII Begrenzing bebouwde kom Bodegraven VIII Begrenzing bebouwde kom Driebruggen Begrenzing bebouwde kom Nieuwerbrug Begrenzing bebouwde kom Reeuwijk-Brug I Begrenzing bebouwde kom Reeuwijk-Brug II Begrenzing bebouwde kom Reeuwijk-Brug III Begrenzing bebouwde kom Reeuwijk-Brug IV Begrenzing bebouwde kom Reeuwijk-Dorp Begrenzing bebouwde kom Waarder (16-12-2014)

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Nieuwe regeling

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Besluit omgevingsrecht, Bijlage II, artikel 4

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-01-2015Begrenzing bebouwde kom Waarder (t.p.v. perceel Dorp 27)

16-12-2014

Gemeenteblad 2015, Nr. 260 (7 januari 2015)

Z-12-14954
23-10-201408-01-2015Aanvulling (artikel 5.3 Overbouwingen)

07-10-2014

Gemeenteblad 2014, Nr. 59392

Z-12-14954
22-03-201323-10-2014Nieuwe regeling

12-02-2013

Kijk op Bodegraven en Kijk op Reeuwijk, 20 maart 2013

Z-12-14954

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden o.g.v. artikel 4 bijlage 2 BOR

 

 

Hoofdstuk 1 Begrippen en wijze van meten

Artikel 1 Begrippen

  • 1.1

    antennedrager

    antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

  • 1.2

    antenne-installatie

    installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

  • 1.3

    bebouwde kom

    het gebied zoals aangewezen in Bijlage 1 Bebouwde kom.

  • 1.4

    beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

    • a.

      publieksgericht: een min of meer publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

    • b.

      niet publieksgericht: een niet-milieuvergunning- c.q. meldingsplichtige beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke en/of architectonische uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

  • 1.5

    bijbehorend bouwwerk

    uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

  • 1.6

    bouwlaag

    een begane grond of hoger gelegen verdieping, waarbij ruimten in de kap zonder zelfstandige functie niet worden meegerekend.

  • 1.7

    bouwperceel

    een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

  • 1.8

    bouwwerk

    een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

  • 1.9

    bouwen

    het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

  • 1.10

    erf

    al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

  • 1.11

    hoofdgebouw

    gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

  • 1.12

    kap

    een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

  • 1.13

    openbaar toegankelijk gebied

    weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

  • 1.14

    overkapping

    een ander bouwwerk voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

  • 1.15

    peil

    de hoogte vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven, met dien verstande dat:

    • *

      bij de toepassing van het bovenstaande wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.

  • 1.16

    voorgevel

    de gevel van een (bedrijfs)woning die naar aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt.

  • 1.17

    voorgevelrooilijn

    denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een (bedrijfs)woning alsmede het verlengde daarvan en vanaf de hoeken van de (bedrijfs)woning evenwijdig aan de weg loopt.

  • 1.18

    woning

    een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

  • 2.1

    de goothoogte van een bouwwerk

    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  • 2.2

    de bouwhoogte van een bouwwerk

    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  • 2.3

    de dakhelling

    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  • 2.4

    diepte van aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw

    de diepte van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten tot het uiterste punt van de achtergevel van de aanbouw;

  • 2.5

    de inhoud van een bouwwerk

    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  • 2.6

    de oppervlakte van een bouwwerk

    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Afwijkingsmogelijkheden

Artikel 3 Bijbehorende bouwwerken

Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

 

lid 1:

een bijbehorend bouwwerk:

  • a.

    binnen de bebouwde kom,

  • b.

    buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

    • 2.

      de oppervlakte niet meer dan 150 m², en

    • 3.

      het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden;

 

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk vindt het gewenst om een uniforme regeling te hanteren voor bijbehorende bouwwerken bij een woning binnen de bebouwde kom (begrenzing hiervan is opgenomen in Bijlage 1) zowel voor bijbehorende bouwwerken of het voorerf als het achtererf, en daarom worden hiervoor de volgende regels opgenomen:

 

3.1       Bijbehorende bouwwerken op zij- en achtererf

 

Oppervlakte en bebouwingspercentage

De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 120 m², met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50 %.

 

Ligging

Uitgangspunt van de regeling voor bijbehorende bouwwerken is dat deze op het achtererf bij een woning opgericht mogen worden, op minimaal 3 m achter de voorgevel van de woning. Op figuur 1 is weergegeven waar het bouwen van bijbehorende bouwwerken is toegestaan.

 

Figuur 1

 

Het bouwen van een bijbehorend bouwwerk in het gebied tussen 1 m en 3 m achter de voorgevel is toegestaan, indien uit een stedenbouwkundige afweging blijkt dat er geen bezwaren tegen het bouwwerk bestaan.

Overigens biedt artikel 2 lid 3 van bijlage 2 bij het Besluit Omgevingsrecht de mogelijkheid om hier vergunningsvrij bijbehorende bouwwerken te realiseren. De beleidsregels zijn niet van toepassing voor zover een bouwwerk al vergunningvrij gebouwd kan worden.

 

Voor hoeksituaties geldt dat bijbehorende bouwwerken op het zijerf zijn toegestaan vanaf 3 m van de erfgrens, zie figuur 2.

 

Figuur 2

 

Indien de breedte van het zijerf minder is dan 3 m dan is het bouwen van bijbehorende bouwwerken uitsluitend mogelijk na een stedenbouwkundige afweging, in deze afweging kunnen ook verkeersveiligheidsaspecten worden meegewogen (zie figuur 3).

 

Figuur 3

 

In bepaalde gevallen zijn op het gehele zijerf bijbehorende bouwwerken toegestaan, zoals wanneer de hoekwoning is gelegen aan een groenstrook of aan openbaar water (zie figuur 4).

 

 

Figuur 4

 

Indien deze strook een minimale breedte heeft van 3 m is het bouwen van bijbehorende bouwwerken ook op het zijerf toegestaan.

 

Op het basisprincipe voor de hoeksituatie wordt een uitzondering gemaakt indien aan de achterzijde een hoofdgebouw is gelegen. In dergelijke gevallen dient een bijbehorend bouwwerk op minimaal 3 m achter de voorgevellijn van het achtergelegen hoofdgebouw te worden gebouwd (zie figuur 5).

 

Figuur 5

 

Voorzover aan de zijgevel al een bijbehorend bouwwerk is gerealiseerd geldt dat achter het verlengde van dit bijbehorend bouwwerk ook het bouwen van bijbehorende bouwwerken is toegestaan. Voor het gedeelte op het zijerf naast, en aan de voorzijde, van dit bijbehorend bouwwerk kan het bouwen van bijbehorende bouwwerk uitsluitend worden toegestaan indien een stedenbouwkundige afweging heeft plaatsgevonden (zie figuur 6).

 

Figuur 6

 

Overige regels

Naast de bovenstaande regels met betrekking tot de ligging gelden de volgende voorwaarden:

  • a.

    de goothoogte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 30 cm;

  • b.

    voor de bouwhoogte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken geldt het volgende:

    • 1.

      indien het bijbehorend bouwwerk wordt voorzien van een plat dak mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 30 cm;

    • 2.

      indien het bijbehorend bouwwerk wordt voorzien van een kap dient de dakhelling gelijk te zijn aan de dakhelling van het hoofdgebouw waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bovenkant van de scheidingsconstructie met de derde bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 30 cm;

  • c.

    de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;

  • d.

    de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;

  • e.

    de afstand tussen bijbehorende bouwwerken en openbaar water bedraagt ten minste 1 m;

  • f.

    de bouwdiepte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw;

  • g.

    de breedte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het zijerf van een woning bedraagt ten hoogste 4 m, met dien verstande dat;

    • 1.

      in afwijking van het voorgaande, mag een aan- en uitbouw of bijgebouw een breedte van 40% van het zijerf hebben, indien het bij een woning behorende zijerf een breedte heeft van meer dan 10 m;

 

Toelichting beleidsregel

In de beleidsregels wordt aangesloten bij het begrip 'bijbehorend bouwwerk' uit het Besluit Omgevingsrecht. Hieronder wordt verstaan:

'uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak'.

Onder de definitie van een bijbehorend bouwwerk vallen zowel aan- en uitbouwen, bijgebouwen als overkappingen.

 

Bij de beoordeling of een bijbehorend bouwwerk kan worden gebouwd op een perceel zal eerst worden gekeken of dit past binnen de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken welke op een perceel is toegestaan (120 m²) en het maximale  bebouwingspercentage van het perceel (50 %).

Bij het bepalen van de oppervlakte worden zowel gebouwde vergunningsvrije als niet-vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken meegenomen. Het bebouwingspercentage wordt berekend over alle gebouwen op een bouwperceel, dus het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken.

 

Voor wat betreft de ligging van een bijbehorend bouwwerk is het uitgangspunt dat deze zijn toegestaan op minimaal 3 m achter de voorgevel van de woning. Hierop zijn enkele uitzonderingen gemaakt, welke nader worden beschreven in lid 3.2, 3.3 en 3.4.

 

Voor de plaats van bijbehorende bouwwerken is de definitie van de begrippen 'voorgevel' en 'voorgevelrooilijn' van belang.

Voor deze beleidsregels wordt dit onderscheid gemaakt door de definitie van 'voorgevel'

"de gevel van een (bedrijfs)woning die naar aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt".

In veel gevallen zal dit ook de gevel zijn waarin zich de hoofdtoegang (voordeur) bevindt.

 

Bij het bepalen of een bouwwerk gebouwd mag worden wordt voor de ligging aansluiting gezocht bij de bovenstaande afbeeldingen en de bijbehorende beschrijving. Indien er sprake is van een uitzonderlijke situatie welke niet binnen de algemene voorbeelden valt, zal aansluiting worden gezocht bij deze algemene stedenbouwkundige uitgangspunten om het bepalen of een bijbehorend bouwwerk op de aangevraagde locatie stedenbouwkundig gezien gewenst is.

 

Onder de 'overige regels' zijn bouwregels opgenomen met betrekking tot de maximale goot- en bouwhoogte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) en vrijstaande bijbehorende bouwwerken.

Voor aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken geldt dat de diepte niet meer mag bedragen dan 3,5 m, gerekend vanaf de achtergevel van de woning.

 

3.2       Bijbehorende bouwwerken op voorerf

Op de algemene regeling dat bijbehorende bouwwerken uitsluitend zijn toegestaan op minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn wordt een uitzondering gemaakt indien al bestaande bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn op het voorerf.

 

Voor het bouwen van deze bijbehorende bouwwerken op het voorerf gelden de volgende regels:

  • a.

    de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van het bestaande bijbehorende bouwwerk op het voorerf;

  • b.

    de bouwwerken mogen niet dichter op de perceelsgrens worden gebouwd dan bestaand.

 

Daarnaast wordt ook een stedenbouwkundige afweging gemaakt, teneinde te beoordelen of er uit stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren bestaan tegen het bouwwerk.

 

In algemene zin geldt ook voor deze bijbehorende bouwwerken de regeling met betrekking tot de maximale oppervlakte aan bebouwing op een perceel:

  • *

    de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 120 m², met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50 %.

 

Toelichting beleidsregel

Op figuur 7 is weergegeven voor welk gebied aan de voorzijde van een woning het bouwen van een bijbehorend bouwwerk is toegestaan, indien uit stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren tegen het bijbehorend bouwwerk bestaan.

 

Figuur 7

 

3.3       Carport / Overkapping

Voor een carport / overkapping aan de zijgevel van de woning gelden de volgende voorwaarden:

  • a.

    de carport / overkapping mag tot maximaal 2 m voor de voorgevel worden gebouwd;

  • b.

    de afstand tot de naar de openbare weg gekeerde perceelsgrens dient minimaal 3 m te bedragen;

  • c.

    de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;

 

Daarnaast wordt ook een stedenbouwkundige afweging gemaakt, teneinde te beoordelen of er uit stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren bestaan tegen het bouwwerk.

 

In algemene zin geldt ook voor carports de regeling met betrekking tot de maximale oppervlakte aan bebouwing op een perceel:

  • *

    de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 120 m², met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50 %.

 

Toelichting beleidsregel

Een carport of overkapping is aan te merken als een 'bijbehorend bouwwerk' waardoor hierop de beleidsregels uit lid 3.1 van toepassing zijn. Het voorgaande houdt in dat deze op minimaal 3 m achter de voorgevel van de woning wordt gebouwd.

In bepaalde gevallen kan echter, indien hiertegen uit stedenbouwkundige oogpunt geen bezwaren bestaan, ook naast de woning en voor de voorgevellijn van de woning een carport / overkapping worden toegestaan, bijvoorbeeld indien deze constructie al op meerdere locatie in het straatbeeld voorkomt.

Dit lid is daarom bedoeld als een aanvullende regeling op het bepaalde in 3.1, welke van toepassing is op het gedeelte van de carport / overkapping gelegen in het gebied tussen 3 m achter de voorgevel en maximaal 2 m vóór de voorgevel (zie figuur 8).

 

Figuur 8

 

3.4       Erker / Entree

Voor erkers of entrees aan de voorgevel van de woning gelden de volgende voorwaarden:

  • a.

    de breedte bedraagt maximaal 2/3 van de frontbreedte van het hoofdgebouw, met een maximum van 4 m;

  • b.

    de diepte bedraagt maximaal 1/3 van de breedte van de erker met een maximum van 1,50 m;

  • c.

    de diepte bedraagt maximaal 1/3 van de diepte van de grondstrook voor de voorgevelrooilijn;

  • d.

    de goothoogte is maximaal gelijk aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer vermeerderd met 30 cm;

  • e.

    tussen erker of entree en perceelsgrens of gezamenlijke hoek bedraagt de afstand minimaal 0,50 m, met dien verstande dat er geen minimale afstand geldt indien het 2 aaneengesloten erkers betreft;

 

In algemene zin geldt ook voor erkers en entrees de regeling met betrekking tot de maximale oppervlakte aan bebouwing op een perceel:

  • *

    de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 120 m², met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50 %.

Artikel 4 Gebouw ten behoeve van een infrastructurele voorziening of openbare voorziening​

Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

 

lid 2:

een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 5 m, en

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

 

Voor deze categorie worden geen beleidsregels opgesteld.

Per aanvraag zal worden beoordeeld of afwijken van het bestemmingsplan noodzakelijk en aanvaardbaar is. Hierbij zal onder meer naar de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het bouwplan gekeken worden, alsmede naar de verkeerskundige situatie ter plaatse.

Artikel 5 Bouwwerk, geen gebouw zijnde

Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

 

lid 3:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 10 m, en

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

 

De categorie 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde' ziet op een veelheid aan bouwwerken, waarvoor niet in algemene zin beleidsregels zijn op te stellen. Daarom is ervoor gekozen om enkel voor bepaalde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waar regelmatig aanvragen voor binnenkomen beleid op te stellen.

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvoor geen beleidsregels zijn opgesteld zal per aanvraag worden beoordeeld of afwijken van het bestemmingsplan noodzakelijk en aanvaardbaar is. Hierbij zal onder meer naar de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het initiatief gekeken worden.

 

Voor de onderstaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn beleidsregels opgenomen:

 

5.1       Zwembaden

Voor zwembaden gelden de volgende voorwaarden:

  • a.

    zwembaden zijn alleen toegestaan op bouwpercelen van minimaal 400 m²;

  • b.

    per bouwperceel is maximaal één zwembad toegestaan;

  • c.

    zwembaden zijn gelegen achter de achtergevel van de woning;

  • d.

    de afstand ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt aan één zijde minimaal 2 m en voor de overige zijden minimaal 5 m;

  • e.

    de oppervlakte van een zwembad bedraagt maximaal 25% van het deel van het bouwperceel dat achter de achtergevel van de woning is gelegen;

  • f.

    de hoogte van een zwembad bedraagt, inclusief bijbehorende voorzieningen als overkappingen, maximaal 1 m.

 

5.2       Speeltoestel of boomhut

Voor een speeltoestel of boomhut geldt de volgende voorwaarde:

  • a.

    de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

5.3 Overbouwingen bij bedrijven op het bedrijventerrein Zoutman

 

Een overbouwing is volgens de begripsbepalingen van het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Zoutman e.o.’ een bouwwerk, of een deel van een bouwwerk dat in overwegende mate geen of nagenoeg geen steun vindt op het maaiveld, met als doel de functie van het maaiveld door te zetten cg. met elkaar te verbinden.

 

Overbouwingen zijn binnen dit plangebied toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    de watergrens, de bestemmingsgrens en de gevel van het bedrijfspand liggen op dezelfde lijn;

  • b.

    de breedte van de overbouwing mag maximaal 80 cm breed zijn, over de gehele lengte van de gevel van de bedrijfspanden;

  • c.

    opslag of bebouwing op een dergelijke overbouwing is niet toegestaan;

  • d.

    overbouwingen tegenover woningen zijn niet toegestaan;

  • e.

    de doorvaart mag niet worden gehinderd.

 

Vaarweg:

  • a.

    bij bouwen boven, over, langs of aan watergangen met de aanduiding ‘vaarwater’ dient de vrije doorvaartbreedte minimaal 3 meter te bedragen.

 

Artikel 6 Dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw

Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

 

lid 4:

een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;

 

Voor deze categorie worden geen beleidsregels opgesteld.

Per aanvraag zal worden beoordeeld of afwijken van het bestemmingsplan noodzakelijk en aanvaardbaar is. Hierbij zal onder meer worden gekeken naar de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het bouwplan, alsmede naar de welstandsaspecten.

Artikel 7 Antenne-installatie​

Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

 

lid 5:

een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

 

Voor deze categorie worden enkel beleidsregels opgesteld voor de plaatsing van UMTS-masten (alsmede de toekomstige technologische opvolger(s) hiervan).

Voor de overige antenne-installaties zal per aanvraag worden beoordeeld of afwijken van het bestemmingsplan noodzakelijk en aanvaardbaar is. Veel antenne-installaties zijn immers vergunningvrij op grond van het bepaalde in artikel 2 lid 15, 16 en 17 van bijlage 2 bij het Besluit Omgevingsrecht.

Voor deze antenne-installaties zal onder meer naar de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het initiatief gekeken worden, alsmede naar welstandsaspecten.

 

7.1       UMTS-masten

Voor het bouwen van UMTS-masten gelden de volgende voorwaarden:

  • a.

    UMTS-masten worden bij voorkeur niet opgericht in woongebieden, maar gekoppeld aan bestaande infrastructurele- of bedrijfsbouwwerken waarbij ook wordt gekeken naar de mogelijkheden tot bundeling van meerdere masten.

 

Daarnaast wordt ook een stedenbouwkundige afweging gemaakt, teneinde te beoordelen of er uit stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren bestaan tegen het bouwwerk.

Artikel 8 Installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling

Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

 

lid 6:

een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;

 

Voor deze categorie worden geen beleidsregels opgesteld.

Per aanvraag zal worden beoordeeld of afwijken van het bestemmingsplan noodzakelijk en aanvaardbaar is.

Artikel 9 Installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd

Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

 

lid 7:

een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

 

Voor deze categorie worden geen beleidsregels opgesteld.

Per aanvraag zal worden beoordeeld of afwijken van het bestemmingsplan noodzakelijk en aanvaardbaar is.

Artikel 10 Gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeven van evenementen

Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

 

lid 8:

het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;

 

Voor deze categorie worden geen beleidsregels opgesteld.

Per aanvraag zal worden beoordeeld of afwijken van het bestemmingsplan noodzakelijk en aanvaardbaar is.

Hierbij zal onder meer worden gekeken naar:

  • *

    de gevolgen van het evenement voor de nabije omgeving;

  • *

    het maximale bezoekersaantal;

  • *

    verkeersaspecten, waaronder bereikbaarheid en de aanwezigheid van parkeervoorzieningen.

Artikel 11 Afwijking gebruik tot 1500 m²​

Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

 

lid 9:

het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    binnen de bebouwde kom, en

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 1500 m²;

 

Op grond van het bepaalde in artikel 5 lid 1 dient daarnaast het aantal woningen gelijk te blijven. Het is dus niet mogelijk om middels deze afwijking nieuwe woningen toe te staan.

 

Hiervoor zijn de volgende specifieke beleidsregels opgenomen:

 

11.1      Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

Voor het gebruik van ruimten binnen de woning en/ of aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie, gelden de volgende voorwaarden:

  • a.

    maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot ten hoogste en in totaal 50 m² mag worden gebruikt voor publieksgerichte beroep- of bedrijfsactiviteiten aan huis;

  • b.

    degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;

  • c.

    de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd of in de directe omgeving mits hierdoor geen overlast wordt veroorzaakt;

  • d.

    uitsluitend is toegestaan een inrichting type a of b conform het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • e.

    het bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;

  • f.

    er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit.

 

Toelichting beleidsregel

Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten, die qua functie ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. Dit geldt uitsluitend voor de 'gewone' woningen, dus die bestemd zijn met de bestemming 'Wonen'. In het verleden werd hiervoor vaak het onderscheid gemaakt tussen aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven. Dit bleek niet altijd op de juiste gronden het onderscheid in activiteiten weer te geven.

Voor de beleidsregels is gekozen om de mate van publieksaantrekkende werking van de activiteiten als relevant onderscheid te hanteren tussen activiteiten die wel gewenst zijn in een woonomgeving en activiteiten die onder omstandigheden gewenst kunnen zijn in een woonomgeving. De 'niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit' is rechtstreeks mogelijk, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden.

De 'publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis' is via een afwijking mogelijk.

 

Het onderscheid richt zich zoals vermeld op het al dan niet publieksaantrekkend zijn van de activiteit. Hierbij is ervan uitgegaan dat een niet-publieksaantrekkende activiteit (geen verkeersaantrekkende werking / geen parkeerdruk) doorgaans zonder problemen in een woning zal kunnen plaatsvinden. Het betreft activiteiten met een introvert karakter, die inherent zijn aan de woonfunctie, zoals kantoorfuncties en ateliers.

 

Uitgangspunt is overigens dat geen milieuvergunningplichtige bedrijven worden toegestaan. Dit is van belang om te voorkomen dat activiteiten kunnen plaatsvinden, die weliswaar niet een publieksaantrekkend karakter hebben, maar die in verband met milieuaspecten niet bij de woonfunctie passen. Uitsluitend type a en b - bedrijven uit het Activiteitenbesluit zijn toegestaan.

 

De publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis kunnen wel verkeersaantrekkend zijn. Zij dienen echter kleinschalig en in te passen in de woonomgeving te zijn. Voorbeelden zijn persoonlijke dienstverlening (kapper/ pedicure), medische/ therapeutische dienstverlening, ambachtelijke bedrijvigheid.

Artikel 12 Gebruik van een recreatiewoning voor bewoning

Wettelijk kader

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

 

lid 10:

het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

  • b.

    de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

  • c.

    de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

  • d.

    de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

 

Voor deze categorie worden geen beleidsregels opgesteld.

Per aanvraag zal worden beoordeeld of afwijken van het bestemmingsplan noodzakelijk en aanvaardbaar is.

Hoofdstuk 3 Afwijking van de beleidsregels, citeertitel en inwerkingtreding

Artikel 13 Afwijken van de beleidsregels​

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd zowel in positieve als in negatieve zin af te wijken van bovenstaande beleidsregels indien:

  • a.

    stedenbouwkundige, verkeerskundige en/of overige ruimtelijke overwegingen hiertoe aanleiding geven;

  • b.

    de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en/of belangen van derden hier aanleiding toe geven.

Indien het college besluit tot het afwijken van deze beleidsregels, zowel in positieve als in negatieve zin, zal wel uitdrukkelijk gemotiveerd moeten worden waarom er van deze regels afgeweken wordt.

Artikel 14 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als "Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden o.g.v. artikel 4 bijlage 2 BOR".

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 22 maart 2013.

Toelichting  

Hoofdstuk 1            Inleiding

Per 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden. Met de Wabo worden meerdere vergunningstelsels gecombineerd in één vergunning voor een activiteit: de omgevingsvergunning. Via deze omgevingsvergunning kunnen eveneens planologische activiteiten geregeld worden, welke strijdig zijn met het geldende bestemmingsplan (of de beheersverordening).

 

Deze afwijking van het bestemmingsplan kan op grond van artikel 2.12 lid 1a Wabo op de volgende manier plaatsvinden:

- sub 1: binnenplanse afwijking (afwijkingsmogelijkheid op grond van het bestemmingsplan)

- sub 2: afwijking op grond van in de Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen gevallen (hieraan is vorm gegeven in artikel 4 van bijlage 2 bij het Besluit Omgevingsrecht)

- sub 3: buitenplanse afwijking met een goede ruimtelijke onderbouwing (Wabo-projectbesluit)

 

In deze notitie zijn beleidsregels opgenomen voor de planologische afwijkingsmogelijkheden op grond van het bepaalde in sub 2, de zogenaamde 'kruimelgevallenlijst'.

 

Hoofdstuk 2            Beleidsregels

In artikel 4 lid 1 t/m 10 van bijlage 2 bij het Besluit omgevingsrecht (BOR) zijn de planologische mogelijkheden opgenomen om af te wijken van het bestemmingsplan.

Deze bepalingen geven een behoorlijke ruimte en gelet hierop wordt het wenselijk geacht een gemeentelijk beleid te ontwikkelen waarin het toepassingsbereik nader wordt aangegeven.

 

Door het vaststellen van de beleidsregels geeft de gemeente aan dat in principe medewerking wordt verleend aan het afwijken van het bestemmingsplan als de omgevingsvergunningsaanvraag voldoet aan deze beleidsregels.

Als zich een dergelijke situatie voordoet, wordt deze conform de beleidsregel behandeld. Dit wil zeggen dat in beginsel geen extra planologische afweging meer nodig is: past een verzoek binnen de beleidsregels dan wordt de omgevingsvergunning verleend.

Indien een verzoek niet past binnen de beleidsregels dan zal worden afgewogen of het gewenst is om medewerking te verlenen aan het initiatief. Is de ontwikkeling ongewenst dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

 

In bepaalde gevallen zijn in de beleidsregels nadere toetsingskaders aangegeven, bijvoorbeeld een stedenbouwkundige afweging welke in het kader van de vergunningverlening uitgevoerd dient te worden.

Deze stedenbouwkundige afweging dient bijvoorbeeld plaats te vinden voor het bouwen van bepaalde bijbehorende bouwwerken op het zijerf van de woning.

 

Omdat niet alle gevallen van te voren kunnen worden voorzien, is het mogelijk om af te wijken van dit beleid en om juist wel of juist geen medewerking te verlenen aan een aanvraag. Uiteraard moet een besluit om af te wijken van het beleid goed gemotiveerd worden.

 

Een omgevingsvergunningsaanvraag voor het bouwen wordt niet alleen aan het bestemmingsplan, maar ook op andere aspecten getoetst. Dit zijn de Bouwverordening, het Bouwbesluit en de Welstandsnota. Het kan dus zo zijn dat aan een omgevingsvergunningsaanvraag die in strijd is met het bestemmingsplan maar voldoet aan deze beleidsregels (om af te wijken van het bestemmingsplan) toch geen medewerking verleend kan worden, bijvoorbeeld wegens strijd met welstandseisen.

 

De beleidsregels zijn voor een deel gebaseerd op de bestemmingsregeling zoals opgenomen in de reeds vastgestelde bestemmingsplannen voor Reeuwijk - Dorp, Reeuwijk - Brug en Kern Bodegraven. Wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt gemaakt, zal zoveel als mogelijk rekening worden gehouden met dit kruimelgevallenbeleid. Waar mogelijk, worden deze regels direct in de bestemmingsplannen verwerkt, zodat afwijken van het bestemmingsplan niet nodig is.

Voordeel hiervan is met name gelegen in het feit dat verschillende aan- en bijgebouwenregelingen in de toekomst overal binnen de gemeente op dezelfde manier kunnen worden toegepast.

Bepaalde afwijkingen zijn alleen toegestaan binnen de bebouwde kom van de kernen. In de beleidsregels is aangegeven of deze voor een specifiek gebied gelden, en voorzover deze gelden binnen de bebouwde kom is op de kaart aangegeven welk gebied behoort tot de 'bebouwde kom'. Deze kaart is als bijlage bij de beleidsregels opgenomen.

 

De beleidsregels zijn opgebouwd in 3 hoofdstukken

- Hoofdstuk 1 Begrippen en wijze van meten: in dit hoofdstuk zijn definities opgenomen van begrippen en meetvoorschriften welke worden gebruikt in hoofdstuk 2.

- Hoofdstuk 2 Afwijkingsmogelijkheden: in dit hoofdstuk is per lid uit artikel 4 van bijlage 2 BOR aangegeven wat het wettelijke kader is, en welke beleidsregels hierop van toepassing zijn.

Indien beleidsregels zijn opgesteld is er per afwijking een toelichting opgenomen over hoe de beleidsregels geinterpreteerd dienen te worden.

- Hoofdstuk 3 Afwijking van de beleidsregels, citeertitel en inwerkingtreding: in dit hoofdstuk is onder meer opgenomen wanneer de beleidsregels in werking treden.