Organisatie | Overijssel |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Uitvoeringsbesluit Subsidies Overijssel 2011 |
Citeertitel | Uitvoeringsbesluit Subsidies Overijssel 2011 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | bijlage_1_bij_paragraaf_5_15_ubs_prioriteringscriteria_bij_concurrerende_aanvragen_nga_financiering.pdf (166 Kb) bijlage_2_bij_paragraaf_5_15_inhoud_businesscase.pdf (65 Kb) bijlage_3_bij_paragraaf_5_15_projectplan_in_de_zin_van_artikel_5_15_3_2.pdf (59 Kb) bijlage_4_bij_paragraaf_5_15_social_return_on_investment.pdf (41 Kb) tabel_1_behorend_bij_artikel_7_2_1_3_sub_d_van_het_ubs_2011_overzicht_geselecteerde_kansrijke_relaties.pdf (96 Kb) |
Gedeputeerde Staten hebben het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel gewijzigd. Er zijn vijf nieuwe paragrafen toegevoegd.
- Gemeenten kunnen een subsidie van maximaal € 5.000 aanvragen voor de voorbereiding en uitvoering van de Week van de Amateurkunst.
- Voor het opstellen of uitvoeren van een retailagenda is per gemeente een subsidie van maximaal € 10.000 aan te vragen.
- ZP-ers kunnen hun ondernemerskwaliteiten en -vaardigheden versterken door van elkaar te leren onder professionele begeleiding door middel van een ‘Leren van elkaar kring'. Voor het faciliteren van een dergelijke kring is maximaal € 5000 subsidie per kring beschikbaar.
- Ondernemersverenigingen en samenwerkende brancheverenigingen kunnen een subsidie van maximaal € 20.000 aanvragen voor samenwerkings- en kennisuitwisselingsactiviteiten die bijdragen aan de versterking van het ondernemerschap van hun leden.
- Voor activiteiten die bijdragen aan de ontwikkeling en uitbreiding van de kennisinfrastructuur sociale kwaliteit is een bedrag van in totaal € 1.054.402 beschikbaar voor Arcon, Stimuland, Sportservice Overijssel en de Overijsselse Vereniging van Kleine Kernen.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 10-10-2016
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal Blad 2016 nr. 5613
Onbekend.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-10-2016 | 01-01-2017 | wijziging artikel(en) | 10-10-2016 Provinciaal Blad 2016 nr. 5613 | 2016/0394329 | |
15-10-2016 | 01-01-2017 | wijziging artikel(en) | 10-10-2016 | 2016/0394329 | |
12-07-2016 | 15-10-2016 | wijziging artikel(en) | 06-07-2016 Provinciaal Blad nr. 3998 | 2016/0209953 | |
09-04-2016 | 12-07-2016 | wijziging artikel(en) | 05-04-2016 Provinciaal Blad nr. 2069 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 5 april 2016 (kenmerk 2016/0096622) | |
26-01-2016 | 09-04-2016 | wijziging artikel(en) | 19-01-2016 Provinciaal Blad nr. 402 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 19 januari 2016 (kenmerk 2016/0002996) | |
01-01-2016 | 26-01-2016 | wijziging artikel(en) | 17-11-2015 Provinciale Bladen nrs. 7938 en 8404 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 17 november 2015 en 15 december 2015 (kenmerk resp. 2015/0322458 en 2015/0387359) | |
10-10-2015 | 01-01-2016 | wijziging artikel(en) | 06-10-2015 Provinciaal Blad nr. 6728 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 6 oktober 2015 (kenmerk 2015/0291200) | |
11-07-2015 | 10-10-2015 | wijziging artikel(en) | 30-06-2015 Provinciaal Blad nr. 4103 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 30 juni 2015 (kenmerk 2015/0164611) | |
07-07-2015 | 10-07-2014 | wijziging artikel(en) | 30-06-2015 Provinciaal Blad nr. 3972 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 30 juni 2015(kenmerk 2015/0185913). | |
27-04-2015 | 07-07-2015 | wijziging artikel(en) | 21-04-2015 Provinciaal Blad 2015/0113166 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 10 maart 2015 en 21 april 2015 (kenmerken 2015/0048385 en 2015/0101024). | |
16-04-2015 | 27-04-2015 | wijziging artikel(en) | 14-04-2015 Provinciale Blad 2015/0104340 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 14 april 2015 (kenmerk 2015/0079919). | |
26-03-2015 | 16-04-2015 | wijziging artikel(en) | 24-03-2015 Provinciale Blad 2015/0083118 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 24 maart 2015 (kenmerk 2015/0053579). | |
05-02-2015 | 26-03-2015 | wijziging artikel(en) | 03-02-2015 Provinciale Bladen 2015/0029181 en 2015/0040238 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 3 februari 2015 (kenmerk 2015/0023181). | |
05-02-2015 | 26-03-2015 | wijziging artikel(en) | 16-12-2014 Provinciaal Blad 2015/0029181 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 3 februari 2015 (kenmerk 2015/0023181). | |
01-01-2015 | 05-02-2015 | wijziging artikel(en) | 16-12-2014 Provinciaal Blad 2014/0354195 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 16 december 2014 (kenmerk 2014/0337684). | |
09-10-2014 | 01-01-2015 | wijziging artikel(en) | 07-10-2014 Provinciaal Blad 2014/0281022 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 7 oktober 2014 (kenmerk 2014/0264194). | |
06-09-2014 | 09-10-2014 | wijziging artikel(en) | 02-09-2014 Provinciaal Blad 2014/0128346 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 2 september 2014 (kenmerk 2014/0221177). | |
04-07-2014 | 06-09-2014 | Paragraaf 5.15 Breedbandinfrastructuur Overijssel | 01-07-2014 Provinciaal Blad 2014/0184021 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 1 juli 2014 (kenmerk 2014/0171584). | |
03-07-2014 | 04-07-2014 | wijziging artikel(en) | 01-07-2014 Provinciale Bladen 2014/0160291, 2014/0181988 en 2014/0182940 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 10 juni 2014 (kenmerk 2014/0142429) en 1 juli 2014 (kenmerk 2014/0160890). | |
02-06-2014 | 03-07-2014 | wijziging artikel(en) | 06-05-2014 Provinciaal Blad 2014/0128346 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 6 mei 2014 (kenmerk 2014/0117505). | |
10-04-2014 | 02-06-2014 | wijziging artikel(en) | 08-04-2014 Provinciaal Blad 2014/0101390 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 8 april 2014 (kenmerk 2014/0085079). | |
14-02-2014 | 10-04-2014 | wijziging artikel(en) | 11-02-2014 Provinciaal Blad 2014/0044023 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 11 februari 2014 (kenmerk 2014/0022388). | |
01-01-2014 | 14-02-2014 | wijziging artikel(en) | 20-12-2013 Provinciaal Blad 2013/0427606 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 20 december 2013 (kenmerk 2013/0386323). | |
22-11-2013 | 01-01-2014 | wijziging artikel(en) | 19-11-2013 Provinciale Bladen 2013/0383740 en 2013/0390849 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 1 oktober 2013 (kenmerk 2013/0322302) en 19 november 2013 (kenmerk 2013/0383633). | |
03-10-2013 | 22-11-2013 | wijziging artikel(en) | 01-10-2013 Provinciaal Blad 2013/0336530 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 1 oktober 2013 (kenmerk 2013/0322302). | |
13-09-2013 | 03-10-2013 | Artikelen 1.1.1, 5.9.3.2, 8.1.3, 8.9.3 en 8.9.7. | 10-09-2013 Provinciaal Blad 2013/0317804 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 10 september 2013 (kenmerk 2013/0310411). | |
19-08-2013 | 13-09-2013 | Artikel 8.1.3 is tekstueel gewijzigd | 13-08-2013 Provinciaal Blad 2013/0286841 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 13 augustus 2013 (kenmerk 2013/0267808). | |
12-07-2013 | 19-08-2013 | wijziging artikel(en) | 10-07-2013 Provinciaal Blad 2013/0238201 en 2013/0358320 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 10 juli 2013 (kenmerk 2013/0210927) en 29 oktober 2013 (kenmerk: 2013/0345039). | |
04-05-2013 | 30-05-2013 | art. 9.16.1 (toelichting) en 9.16.4 (artikel en toelichting) | 26-03-2013 Provinciaal Blad 2013/0094623 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 26 maart 2013 (kenmerk 2013/0094623). | |
02-11-2012 | 01-01-2013 | Hoofdstukken 3, 5, 8 en 9 | 30-10-2012 Provinciaal Blad 2012/0255880 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 30 oktober 2012 (kenmerk 2012/0243771). | |
29-06-2012 | 20-07-2012 | Hoofdstuk 8. | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 19 juni 2012 (kenmerk 2012/0152681). | ||
02-05-2012 | 29-06-2012 | Hoofdstukken 1, 2, 4, 5, 8, 9, 12 en 13. | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 10 april 2012 (kenmerk 2012/0089780). | ||
01-02-2012 | 02-05-2012 | Hoofdstuk 8 | 31-01-2012 Provinciaal Blad 2012/0024987 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 31 januari 2012 (kenmerk 2012/0024991). | |
01-01-2012 | 01-02-2012 | Hoofdstukken 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 13. | Provinciaal Blad 2011/0337901 en Provinciaal Blad 2011/0336135 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 29 november 2011 (kenmerk 2011/0220529) en d.d. 20 december 2011 (kenmerk 2011/0320139). | |
17-11-2011 | 01-01-2012 | Hoofdstuk 9 | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 15 november 2011 (kenmerk 2011/0210391). | ||
13-10-2011 | 17-11-2011 | Hoofdstukken 5, 6, 8 en 9 | Provinciaal Blad 2011/0159134 en Provinciaal blad 2011/0186018 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 23 augustus 2011 (kenmerk 2011/0152252) en 11 oktober 2011 (kenmerk 2011/0176424). | |
02-09-2011 | 13-10-2011 | Hoofdstukken 4, 5, 8 en 9 | Provinciaal Blad 2011/0152917 en Provinciaal blad 2011/0159130 | Besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 23 augustus 2011, met de kenmerken 2011/0152252 en 2011/0152917 | |
01-07-2011 | 02-09-2011 | nieuwe regeling | Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 24 mei 2011, kenmerk 2011/0096361 en d.d. 28 juni 2011, kenmerk 2011/0117164 |
Paragraaf 1.1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1.1. Begripsomschrijvingen
Vrijstellingsverordening Landbouw: Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Europese Commissie van 25 juni 2014, Pb L 193/1, waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard.
Algemene Groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EG) nr. 651/2014, Pb L187/1 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard.
Artikel 1.1.2. Toepassingsbereik
Dit besluit is van toepassing op alle door Gedeputeerde Staten te verstrekken subsidies met uitzondering van de subsidies voor de exploitatie van het openbaar vervoer en op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer.
Artikel 1.1.3. Subsidieplafond en volgorde van behandeling
Indien Gedeputeerde Staten een subsidieplafond vaststellen, worden subsidieaanvragen behandeld in volgorde van ontvangst. Hierbij geldt dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.
Artikel 1.1.5. Subsidiabele kosten
Interne loonkosten zijn subsidiabel indien deze rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn, een getrouw beeld geven, verifieerbaar zijn én de berekening ervan gebaseerd is op één van de volgende systematieken:
Kosten voor gebruik van materiaal zijn subsidiabel indien het verbruik ervan geadministreerd wordt én deze kosten rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn. Indien sprake is van gebruik van materiaal uit voorraad wordt uitgegaan van historische aanschafprijzen. Voor materiaal dat speciaal voor de activiteit wordt aangeschaft is het vierde lid van toepassing.
Kosten derden zijn subsidiabel indien deze kosten op factuur aantoonbaar aan derden verschuldigd zijn, rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit zijn toe te rekenen, binnen de projectperiode gemaakt en betaald zijn en door een onafhankelijke derde worden geleverd. Indien sprake is van de kosten voor het verkrijgen van de controleverklaring van de accountant zijn deze kosten, in afwijking van artikel 1.1.6 sub c, wel subsidiabel wanneer ze buiten de projectperiode zijn gemaakt.
Artikel 1.1.6 Niet subsidiabele kosten
boetes, gerechtskosten, kosten voor financieringen, debetrente, leges, kosten voor het inhuren van een subsidieadviesbureau of andere subsidiebemiddelaar, vergoedingen voor de inzet van vrijwilligers, kostenpost onvoorzien én andere kosten die niet rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn;
BTW, tenzij door de subsidieaanvrager kan worden aangetoond dat de BTW over de subsidiabele activiteiten niet met de fiscus of via het BTW compensatiefonds kan worden verrekend. Indien de gevraagde subsidie € 125.000 of meer bedraagt dient het aantonen te gebeuren door middel van een verklaring van de belastingdienst of door een verklaring van een accountant. Indien de gevraagde subsidie minder dan € 125.000 bedraagt, dient het aantonen te gebeuren door middel een getekende verklaring van de aanvrager;
Artikel 1.2.1. Bij aanvraag in te dienen gegevens
Bij een aanvraag om subsidie overlegt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens:
een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.
De aanvrager maakt op verzoek bij de aanvraag melding van subsidies of andere vormen van staatssteun die de subsidieontvanger, alsmede het eventuele moederconcern danwel dochters van de onderneming of het eventuele moederconcern hebben ontvangen in de drie jaren voorafgaand aan de aanvraag voor subsidie. Tevens wordt melding gemaakt van eventuele andere aanvragen die in behandeling zijn op het moment van de aanvraag voor subsidie op grond van dit besluit.
Paragraaf 1.3 Verlening van de subsidie
Artikel 1.3.1. Weigeringsgronden
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie aan een publieke instelling indien deze een jaarlijkse subsidie ontvangt en loon in welke vorm dan ook verstrekt aan een persoon die voor hem werkzaam is, dat uitgaat boven 100 procent van de bezoldiging van de minister, inclusief sociale verzekeringspremies, belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen en voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn.
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als voor de activiteiten al subsidie is verstrekt op grond van dit uitvoeringsbesluit of op grond van de verordening, met uitzondering van het verstrekken van subsidie uit Europese Fondsen en indien het verstrekken van subsidie een subsidie in de vorm van een geldlening betreft.
Paragraaf 1.4 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 1.4.1. Informatieplicht
De subsidieontvanger doet binnen twee weken melding aan Gedeputeerde Staten, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel vóór de in de beschikking vermelde datum waarop deze uiterlijk moeten zijn verricht, zullen worden verricht of dat vóór die datum niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
Indien het verleende subsidiebedrag hoger is dan € 25.000 en de verlening betrekking heeft op activiteiten met een looptijd langer dan een jaar, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd.
Artikel 1.4.2. Overige verplichtingen van de subsidieontvanger
Gedeputeerde Staten kunnen een termijn bepalen waarbinnen een activiteit of project moet zijn gestart of afgerond. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van de subsidieontvanger die termijn verlengen indien sprake is van feiten en omstandigheden waarvan de subsidieaanvrager op het moment van de aanvraag niet op de hoogte kon zijn. Gedeputeerde Staten verlenen geen uitstel indien de verlenging in strijd is met het beoogde beleidsdoel van de provincie.
Paragraaf 1.5 Vaststelling van de subsidie
Artikel 1.5.1. Subsidies tot € 25.000
Indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 25.000 wordt de subsidie door Gedeputeerde Staten direct verleend en vastgesteld.
Artikel 1.5.2. Subsidies vanaf € 25.000 tot € 125.000
Indien de subsidieverlening € 25.000 of meer bedraagt, maar minder dan € 125.000, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, of binnen een in de regeling of verleningsbeschikking op te nemen afwijkende termijn, een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.
Indien de subsidieverlening € 25.000 of meer bedraagt , maar minder dan € 125.000, en de kosten en opbrengsten van de te verrichten activiteiten in verband met de aard van die activiteiten zodanig ongewis zijn dat een realistische begroting niet vereist kan worden, kan worden bepaald dat de subsidieontvanger op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten mag aantonen dat de activiteiten zijn verricht. De subsidieontvanger maakt hierbij gebruik van het beschikbaar gestelde format.
Artikel 1.5.3. Subsidies vanaf € 125.000
Indien de subsidieverlening € 125.000 of meer bedraagt, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, of binnen een in de regeling of verleningsbeschikking op te nemen afwijkende termijn, een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.
Hoofdstuk 3 Bijzondere bepalingen Zorg en gezondheid
Paragraaf 3.2 Ondersteuning uitvoering Wet maatschappelijke ondersteuning
De provincie heeft een wettelijke taak op het gebied van de Wmo. Gedeputeerde Staten dragen zorg voor het voeren van beleid betreffende steunfunctiewerk. Gedeputeerde Staten vullen deze taak in door het laten uitvoeren van steunfunctietaken en door het financieren van projecten van gemeenten in het kader van de Wmo. Deze subsidieregeling bevat de criteria waaraan deze projecten moeten voldoen.
Artikel 3.2.1. Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning, 29 juni 2006, Stb. 2006/351.
Artikel 3.2.2. Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die gemeenten ondersteunen bij hun taken voor de uitvoering van de Wmo.
Artikel 3.2.4. Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 300.000 per aanvraag.
Artikel 3.2.4a Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.1.6 sub d zijn de gemeentelijke apparaatskosten wel subsidiabel.
Artikel 3.2.8. Volgorde van behandeling
Bij een gelijke score bepaalt ten eerste het aantal daadwerkelijk deelnemende gemeenten de prioriteitsvolgorde, met dien verstande dat het project waar het aantal deelnemende gemeenten het hoogst is, een hogere prioriteit krijgt. Mocht dit resulteren in een gelijke score dan bepaalt de hoogte van de investeringen van de aanvragende gemeente en overige financiers, in verhouding tot de bijdrage van de provincie Overijssel, de prioriteitsvolgorde.
Hoofdstuk 4 Bijzondere bepalingen Cultuur, sport en vrije tijd
Subparagraaf 4.5.1. Versterking productie aanbod Overijssel
Artikel 4.5.1.1 Begripsbepalingen
productie: het geheel van artistieke creatie, ontwikkeling en uitvoering van een nieuwe uiting op het terrein van ten minste één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media, literaire cultuur, niet zijnde een festival, boek, cd- of dvd-uitgave of een tentoonstelling;
gevestigd in Overijssel: indien de maker of kunstenaar een bedrijf is dan is dit bedrijf statutair gevestigd in Overijssel tenzij het bedrijf geen rechtspersoonlijkheid heeft, dan moet het bedrijf een bedrijfspand bezitten of huren in Overijssel en vanuit daar ook zijn activiteiten of een deel van de activiteiten uitvoeren;
Artikel 4.5.1.5. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
De aanvrager overlegt, in afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid, bij zijn aanvraag voor subsidie:
een productieplan betreffende het doel en het artistieke concept van de productie, de wijze waarop de beoogde doelen worden bereikt, de personen en instellingen uit Overijssel die bij de productie zijn betrokken, een beschrijving van een marketingstrategie betreffende de publieksgroep of publieksgroepen die aanvrager met de productie wil bereiken en de marketinginstrumenten die worden ingezet;
Artikel 4.5.1.7 Adviescommissie
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.5.1.2 sub a wordt om advies voorgelegd aan de Adviescommissie Productiefonds Overijssel 2013-2015 die advies geeft over:
a. De hoge artistieke inhoudelijke kwaliteit van de productie;
b. De nationale uitstraling van de productie;
c. De artistieke kwaliteit van de maker(s);
d. De toegevoegde waarde voor het bestaande kunst- en cultuuraanbod in Overijssel.
Subparagraaf 4.5.2 Nieuwe makers Overijssel
Artikel 4.5.2.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verstrekken voor het ontwikkelingstraject van een nieuwe maker of een groep van nieuwe makers, waarin ten minste één productie wordt ontwikkeld en uitgevoerd.
Artikel 4.5.2.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per aanvraag.
Artikel 4.5.2.4a Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.1.5 eerste lid bedragen de loonkosten maximaal € 11,55 per uur met een maximum van € 2.000 bruto per maand of maximaal het geldende CAO-loon.
Artikel 4.5.2.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
Artikel 4.5.2.8 Verplichtingen subsidieontvanger
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht de subsidiabele activiteit binnen 2 jaar na subsidieverlening te hebben afgerond.
Paragraaf 4.16 Cultuureducatie ‘Cultuur aan de basis'
Artikel 4.16.1 Begripsbepalingen
doorgaande leerlijn: de uitwerking per leerjaar van wat een kind aan het eind van het primair onderwijs moet kennen en kunnen. Deze uitwerking is gebaseerd op de kerndoelen kunstzinnige oriëntatie en geeft daarnaast zicht op de plaats van cultuur binnen andere vakken, de aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs en de aansluiting tussen binnenschools en buitenschools leren;
Artikel 4.16.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt per gemeente maximaal het bedrag zoals opgenomen in tabel 1, waarbij de subsidie voor de activiteit als bedoeld onder 4.16.2 sub a maximaal 60% van de totale subsidie bedraagt.
Artikel 4.16.5 Indieningstermijn aanvraag
In afwijking van artikel 1.2.2 kan een aanvraag worden ingediend vanaf 2 januari 2017 en moet deze ontvangen zijn uiterlijk op 3 april 2017.
Artikel 4.16.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag
In aanvulling op artikel 1.2.1. tweede lid overlegt de aanvrager bij zijn aanvraag voor subsidie:
een collegevoorstel waarin B&W of een raadsvoorstel waarin de gemeenteraad bevestigt dat een bedrag voor cultuureducatie op de gemeentelijke cultuurbegroting voor de jaren 2017, 2018, 2019 en 2020 ten minste 75% bedraagt van het bedrag dat in 2016 op de gemeentelijke begroting was opgenomen voor cultuureducatie.
Paragraaf 4.17 Cultuurmakelaars
Artikel 4.17.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een cultuurmakelaar.
Aanvullend op het eerste lid moet een subsidie voor een activiteit die zich afspeelt in de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo of Zwolle aan het criterium voldoen dat de cultuurmakelaar in ten minste één andere Overijsselse gemeente dan de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo of Zwolle voor ten minste vier uur per week wordt ingezet.
Artikel 4.17.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 55.000 per aanvraag.
Artikel 4.17.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel met een uurtarief van maximaal € 75.
Paragraaf 4.18 Cultuurparticipatie
Artikel 4.18.2 Subsidiabele activiteiten
Paragraaf 4.19 Erfgoed ‘Het verhaal van Overijssel'
Artikel 4.19.1 Begripsbepalingen
gebundelde aanpak: ten minste twee eigenaren nemen deel aan de activiteit. Voor terreinbeherende organisaties wordt hierop een uitzondering gemaakt als deze eigenaar zijn van een ensemble gebouwen, bouwwerken of cultuurhistorische elementen die bepalend zijn voor de karakteristieke identiteit van het gebied;
Artikel 4.19.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met maximum van € 100.000 per aanvraag.
Artikel 4.19.8 Volgorde van behandeling
Artikel 4.19.9 Adviescommissie
De aanvragen worden voorgelegd aan de provinciale Monumentencommissie, die advies uitbrengt en de aanvragen in een prioriteitsvolgorde plaatst.
Paragraaf 4.20 Restauratie Rijksmonumenten
Artikel 4.20.1 Begripsbepaling
woonhuis: beschermd rijksmonument of zelfstandig onderdeel dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning of dat thans voor meer dan de helft van de oppervlakte voor bewoning in gebruik is, met dien verstande dat niet als woonhuizen worden aangemerkt: gebouwen die deel uitmaken van een geregistreerd museum, kerkgebouwen, kastelen, paleizen, het hoofdhuis van buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens.
Artikel 4.20.5 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.1.5.is voor de berekening van de subsidiabele kosten voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 4.20.2 sub a artikel 4 en de bijbehorende Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten 2013 van de Sim van toepassing.
Artikel 4.20.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens:
een verzekeringspolis waaruit de herbouwwaarde van het rijksmonument blijkt, of voor zover geen verzekering is afgesloten of de herbouwwaarde niet uit de verzekeringspolis blijkt, een door een verzekeraar geaccepteerde taxatie van de herbouwwaarde. Deze bepaling geldt niet voor molens, groene en archeologische monumenten.
een vergunning van de gemeente voor de uit te voeren werkzaamheden, dan wel een verklaring van de gemeente waaruit blijkt dat de werkzaamheden niet vergunningplichtig zijn. Indien deze stukken bij het indienen van de aanvraag nog niet zijn verkregen, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde tot het verkrijgen van de betreffende vergunning dan wel verklaring van de gemeente waaruit blijkt dat de werkzaamheden niet vergunningplichtig zijn;
Artikel 4.20.9 Volgorde van behandeling
Artikel 4.20.10 Adviescommissie
De aanvragen worden voorgelegd aan de provinciale Monumentencommissie, die advies uitbrengt en de aanvragen in een prioriteitsvolgorde plaatst.
Artikel 4.20.11 Weigeringsgrond
De subsidie wordt geweigerd indien het een aanvraag betreft voor een rijksmonument dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning of dat thans voor meer dan de helft van de oppervlakte voor bewoning in gebruik is, met dien verstande dat niet als woonhuizen worden aangemerkt gebouwen die deel uitmaken van een geregistreerd museum, kerkgebouwen, kastelen, het hoofdhuis van buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens.
Paragraaf 4.21 Herbestemming cultureel erfgoed
Artikel 4.21.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het uitvoeren van een herbestemming op basis van een transformatieplan.
Artikel 4.21.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000 per herbestemming.
Artikel 4.21.5 Indieningstermijn
In afwijking van artikel 1.2.2 kan een subsidieaanvraag ingediend worden vanaf 2 februari 2016.
Artikel 4.21.8 Volgorde van behandeling
Voor zover door verstrekking van subsidie voor volledige aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden , wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld op basis van de procentuele hoogte van de eigen bijdrage en die van derden, waarbij een hogere percentage van de subsidiabele kosten voorgaat op een lagere bijdrage van de subsidiabele kosten.
Paragraaf 4.26 Festivals en evenementen 2016
Artikel 4.26.1. Subsidiabele activiteiten
de activiteiten van de volgende festivals en evenementen: Military Boekelo-Enschede, Deventer op Stelten, Dickens Festijn, Deventer Boekenmarkt, Bevrijdingsfestival Zwolle, IJsbeeldenfestival Zwolle, Zwolle Unlimited, Topsportevents Twente, Stoppelhaene Raalte, Ribs & Blues Raalte/Dauwpop Hellendoorn, Ronde van Overijssel, Kunsten op Straat (KOS), CSI Geesteren;
Artikel 4.26.3. Grondslag subsidie
Paragraaf 4.27 Product Markt Partner Combinaties (PMPC's) Toerisme Overijssel 2016
Artikel 4.27.1 Begripsbepalingen
businesscase: een document met de informatie die benodigd is om een gemotiveerde beslissing te nemen over het wel of niet realiseren van een PMPC. Een businesscase bevat in ieder geval een beschrijving van de doelstellingen van een PMPC inclusief een onderbouwing van de innovatie zoals bedoeld in de scoretabel bij artikel 4.27.9 eerste lid, een onderbouwing van de gerealiseerde samenwerking, een markt- en concurrentieanalyse, de benodigde investeringen, een kosten-batenanalyse en een overzicht van de risico's;
Product Markt Partner Combinatie (PMPC): een nieuwe vrijetijdseconomische product dat door samenwerkende ondernemers of organisaties uit Overijssel ontwikkeld is en die bijdraagt aan het aantrekkelijker en sterker maken van de vrijetijdssector in Overijssel met dien verstande dat ten minste één samenwerkingspartner een onderneming is;
Artikel 4.27.9. Volgorde van behandeling
In afwijking van artikel 1.1.3. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. De prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 1, waarbij geldt dat de subsidieaanvragen die een hogere score krijgen ook een hogere prioriteit krijgen. Aan de hand van scoretabel 1 wordt berekend welke totale score de PMPC behaalt voor de volgende onderdelen:
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede lid wordt bij de verlening van de subsidie een voorschot van maximaal 25% van de verleende subsidie verstrekt. Op verzoek van de subsidieontvanger kan een tweede voorschot van 50% van de verleende subsidie worden verstrekt, indien de subsidieontvanger kan aantonen dat ten minste 50% van de verleende subsidie besteed en betaald is aan de activiteiten waarvoor subsidie verkregen is.
Paragraaf 4.28 Week van de Amateurkunst
Artikel 4.28.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de voorbereiding en uitvoering van de Week van de Amateurkunst.
Artikel 4.28.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 5.000 per gemeente.
Artikel 4.28.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel.
Hoofdstuk 5 Bijzondere bepalingen Wonen en leefomgeving
Paragraaf 5.1 Effectuering Ruimtelijk Beleid
Artikel 5.1.1. Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder Omgevingsvisie: de op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde visie en het uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel, inclusief de actualisatie door Provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013.
Artikel 5.1.2. Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor onderzoek, visie- en planontwikkeling van ruimtelijke projecten die van provinciaal belang zijn op het gebied van ruimtelijke ordening en wonen.
Artikel 5.2.1.1. Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder prestatieovereenkomst: prestatieafspraken Wonen 2010-2015, waarin Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders van een gemeente in de provincie Overijssel afspraken hebben gemaakt met betrekking tot de beleidsthema's; ruimtelijke kwaliteit, energie & duurzaamheid, binnenstedelijke vernieuwing, wonen zorg en welzijn, geluid, bodem en Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).
Artikel 5.2.1.3. Jaarlijkse voortgangsrapportage
De gemeente overlegt jaarlijks vóór 1 mei een schriftelijke voortgangsrapportage met betrekking tot de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten, aan de hand van de verplichte rapportage indicatoren zoals genoemd in bijlage 1 van de prestatieovereenkomst.
Ingeval van subsidieverlening ex artikel 5.2.2.3 doet de gemeente hierbij tenminste een opgave van het aantal gereed gemelde woningen bij het Centraal bureau voor de Statistiek (CBS).
Subparagraaf 5.2.2 Binnenstedelijk vernieuwing
Artikel 5.2.2.2. Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van woningen.
Artikel 5.2.2.4. Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt € 5.000,-- per gerealiseerde en per bij het CBS gereed gemelde woning.
Subparagraaf 5.2.3 Wonen, zorg en welzijn
Artikel 5.2.3.4. Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal het bedrag dat genoemd is in de prestatieovereenkomst, onder paragraaf Wonen, zorg en welzijn, voor het opstellen van de visie, inclusief definitie woonservicegebied en de realisatie van de projecten uit het uitvoeringsplan tezamen.
Paragraaf 5.7 Herstructurering van bedrijventerreinen
Artikel 5.7.1. Begripsbepalingen
Bedrijventerrein: een terrein van minimaal één hectare, dat in gebruik is door twee of meer bedrijven uit de sectoren industrie, nijverheid en/of commerciële en niet-commerciële dienstverlening. Daaronder niet begrepen een terrein dat in overwegende mate bestemd is voor kantoren, detailhandel of horeca.
Artikel 5.7.4. Grondslag subsidie
De subsidie voor het uitvoeren van het herstructureringsplan als bedoeld in artikel 5.7.2 sub c bedraagt € 50.000,-- per ha van het totale herstructureringsproject, als opgenomen in het herstructureringsplan. De subsidie bedraagt in totaal ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 500.000,-- per bedrijventerrein.
Artikel 5.7.8. Vergoedingsplicht bij vermogensvorming
In de gevallen bedoeld in artikel 4:41 tweede lid Awb is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan de provincie.
Artikel 5.7.9. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid bij de aanvraag voor vaststelling voor het uitvoeren van het herstructureringsplan tevens de resultaten van de achteraf uitgevoerde "Monitoring Kwaliteitsscan".
Paragraaf 5.8 Vitaliteit en ruimtelijke identiteit Steden en Dorpen
Artikel 5.8.2. Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor fysieke maatregelen die de kwaliteit van een centrum of de ruimtelijke identiteiten van een stad of dorp verhogen.
Artikel 5.8.4. Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 500.000 per aanvraag.
Artikel 5.8.5. Subsidiabele kosten
Overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid, zijn uitsluitend kosten van derden subsidiabel.
Artikel 5.8.8. Weigeringsgrond
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien de te verlenen subsidie minder dan € 125.000 bedraagt.
Artikel 5.8.9. Verplichtingen subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 1.4.1. en 1.4.2. moet de subsidieontvanger uiterlijk binnen 12 maanden nadat de aanvraag is ingediend gestart zijn met de uitvoering van de activiteit en deze binnen drie jaar na de datum van subsidieverlening hebben afgerond.
Paragraaf 5.10 Leefbare kleine kernen
Artikel 5.10.2. Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor fysieke maatregelen, die de ruimtelijke kwaliteit, identiteit en leefbaarheid versterken van de kleine kernen.
Artikel 5.10.4. Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per aanvrager en maximaal twee subsidieverleningen per aanvrager.
Paragraaf 5.12 Aanpak leegstand kantoorpanden Overijssel
Artikel 5.12.5 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de kosten die verband houden met het daadwerkelijk slopen van kantoorpanden en afschrijvingskosten op een kantoorgebouw niet subsidiabel.
Artikel 5.12.7 Volgorde van behandeling
In aanvulling op artikel 1.1.3 geldt dat indien op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt en er meer dan één aanvraag is ontvangen, Gedeputeerde Staten de onderlinge rangschikking van die aanvragen vaststelt door middel van de volgende werkwijze: aanvragen voor artikel 5.12.2 sub c komen eerst in aanmerking voor subsidie, aanvragen voor artikel 5.12.2 sub d daarna en vervolgens aanvragen voor artikel 5.12.2. sub a en tenslotte sub b.
Artikel 5.12.8 Adviescommissie Leegstand kantoorpanden Overijssel
Een subsidieaanvraag wordt om advies voorgelegd aan de adviescommissie Leegstand kantoorpanden Overijssel. De adviescommissie adviseert over of de aanvraag voldoet aan de subsidiabele activiteit zoals genoemd in artikel 5.12.2 en artikel 5.12.3 sub d en e.
Artikel 5.12.9 Weigeringsgrond
In aanvulling op artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als minder dan € 5.000,-- aan subsidie zal worden verstrekt.
Artikel 5.12.10 Stukken bij de aanvraag voor subsidie
De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier ‘Aanpak leegstand kantoorpanden Overijssel'.
Paragraaf 5.14 Overijssel-Stedendriehoek-Deventer
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.14.2 tweede lid komt slechts in aanmerking voor subsidie als daarbij wordt aangetoond dat de aanvraag niet ten koste gaat van de realisering van projecten als bedoeld in artikel 5.14.2 eerste lid, dit doordat aangetoond wordt dat de kosten daarvan minder bedragen dan geraamd, of doordat de gemeente aanvullende financiering voor die projecten heeft bewerkstelligd.
De subsidie is een forfaitair vastgesteld bedrag van maximaal € 11.850.000,-- voor alle projecten als bedoeld in artikel 5.14.2 samen. Hierbij geldt dat de provinciale subsidie gelijk is aan de financiële bijdrage van de gemeente, de provinciale subsidie niet meer dan 50% van de totale kosten van de uitvoering van het werkprogramma bedraagt met een maximum subsidie van € 11.850.000.
Subparagraaf 5.15.1 Algemene bepalingen
Artikel 5.15.1.2 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 worden voor de Garantie als subsidiabele kosten beschouwd alle investeringskosten van de aanvrager die noodzakelijk zijn om de businesscase uit te voeren en die zijn toe te rekenen aan deze activiteit. Alleen kosten van activiteiten die zijn gestart en uitgevoerd na het indienen van de aanvraag zijn subsidiabel.
Artikel 5.15.1.4 Voorwaarden subsidieverlening
De Garantie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten waarin de rechten en verplichtingen zijn neergelegd die de provincie, kredietgever en subsidieaanvrager over en weer ten opzichte van elkaar hebben.
Artikel 5.15.1.5 Verplichtingen subsidieontvanger
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht:
wholesaletoegang tot het gesubsidieerde netwerk te verlenen voor een periode van tenminste zeven jaar tegen eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden en indien van toepassing, volgens de door de ACM vastgestelde beginselen inzake tarifering en toegang tot buizen en masten niet in tijd te beperken, zoals gedefinieerd in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 5.15.1.7 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling
In aanvulling op artikel 1.5.2 eerste lid en artikel 1.5.3 eerste lid, wordt de aanvraag tot vaststelling van de Garantie ingediend uiterlijk 13 weken nadat de Garantietermijn is verstreken.
Subparagraaf 5.15.2 Grote NGA-projecten in het buitengebied
Artikel 5.15.2.5 Procedure vooraanvraag
Na publicatie van de vooraanvraag op de provinciale website kan een ieder binnen een periode van 4 weken aantonen dat er een reeds gefinancierd investerings- en realisatieplan ligt, dat voorzien is van voor de uitvoering benodigde goedkeuringen en dat binnen 3 jaar leidt tot tenminste een vergelijkbaar NGA aanbod. Dit plan wordt ingediend aan de hand van een door de rechtsgeldig vertegenwoordiger van de indiener geaccordeerd voorstel voorzien van een investeringplanning, een plan voor de vraagbundeling en een projectplanning. De indiener zal contractueel gehouden worden aan de uitvoering van de plannen.
Indien een plan in de zin van het voorgaand lid niet wordt ingediend, zullen Gedeputeerde Staten een ieder (inclusief de vooraanvrager) in staat stellen binnen een periode van 8 weken na openstelling van de aanvraagperiode een subsidieaanvraag in te dienen voor een NGA-project in het gebied waarop de vooraanvraag betrekking heeft.
Artikel 5.15.2.6 Volgorde van behandeling
In afwijking van artikel 1.1.3 wordt, als er sprake is van meerdere aanvragen voor een NGA-project in hetzelfde gebied die elk voldoen aan de gestelde criteria, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld aan de hand van de prioriteringcriteria die in bijlage 1 bij deze paragraaf zijn opgenomen.
Artikel 5.15.2.9 Vermogensvorming en terugvordering
Bij verkoop of vervreemding van het NGA-netwerk aan een derde, niet-zijnde een aan de subsidieontvanger verbonden persoon, binnen de looptijd van de Garantie en voor zover het bedrag waarvoor de Garantie wordt verstrekt en de Subsidie tezamen meer dan € 500.000 bedragen, wordt de door vervreemding verkregen bovenmatige winst naar rato van het aandeel van de beschikbaar gestelde Garantie en Subsidie in de totale financiering, tussen de subsidieontvanger en Gedeputeerde Staten verrekend. Onder bovenmatige winst wordt verstaan het positief verschil tussen de kosten van het netwerk bij aanleg inclusief een redelijk rendement en de transactiewaarde op het moment van vervreemding.
Indien de Garantie en Subsidie tezamen tot staatssteun leiden van meer dan € 10.000.000, geldt een terugvorderingsmechanisme in de zin van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening. Deze dient te voorkomen dat er winst wordt gemaakt die een redelijk rendement te boven gaat. Onder winst die het redelijk rendement te boven gaat wordt verstaan het positief verschil tussen de kosten van het netwerk bij aanleg inclusief een redelijk rendement en de actuele waarde op het moment van subsidievaststelling van de Geldlening.
Bij het bepalen van de hoogte van een vergoeding op grond van dit artikel wordt de waarde van het NGA-netwerk en het redelijk rendement vastgesteld door een college van deskundigen. Gedeputeerde Staten en de subsidieontvanger wijzen elk een deskundige aan, die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen.
Subparagraaf 5.15.3 NGA-projecten van beperkte omvang
Artikel 5.15.3.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen een Subsidie verstrekken voor het realiseren van een NGA-project van beperkte omvang.
Paragraaf 5.16 Energielandschappen Overijssel
Artikel 5.16.1 Begripsbepalingen
bio-energie: energieopwekking door benutting van biomassa, zijnde de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval, (conform Richtlijn 2001/77/EG;); bodemenergie: energieopwekking door benutting van warmte die in de bodem is opgeslagen. Tot een diepte van 500 meter wordt gesproken over warmte- en koudeopslag; op grotere dieptes, vanaf 500 meter, is sprake van geothermie;
duurzame ontwikkeling: toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dit betekent dat er harmonie is tussen de leefbaarheid en het welbevinden van mensen (people), de kwaliteit van natuur en milieu (planet) en werkgelegenheid en bereikbaarheid (profit);
Artikel 5.16.5. Subsidiabele kosten
Voor de subsidie als bedoeld in artikel 5.16.2 sub a geldt dat uitsluitend kosten van derden, als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid subsidiabel zijn.
Artikel 5.16.6 niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de kosten die voortvloeien uit verplichtingen op basis van de Omgevingsverordening niet subsidiabel.
Paragraaf 5.17 Verbeteren van de haveninfrastructuur en -faciliteiten
Artikel 5.17.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel.
Artikel 5.17.7 Weigeringsgrond
In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als bedoeld in artikel 5.17.2 sub a, c of d, indien minder dan € 25.000 aan subsidie zal worden verstrekt.
Paragraaf 5.18. Investeringsimpuls verduurzaming goederenvervoer over water
Artikel 5.18.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten derden, als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid, zijn subsidiabel.
Artikel 5.18.8 Weigeringsgrond
In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie, indien voor de activiteit subsidie is verstrekt op basis van paragraaf 8.1 van dit Uitvoeringsbesluit.
Artikel 5.18.9 Verplichtingen subsidieontvanger
In aanvulling op artikel 1.4.1 en artikel 1.4.2 moet de subsidieontvanger de activiteit uiterlijk op 31 december 2018 hebben afgerond.
Paragraaf 5.21 Gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente 2.0
Artikel 5.21.1 Begripsbepalingen
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
De locatie van de activiteit bevindt zich in Noordoost-Twente, behalve als het gaat om het beleefbaar maken en het verbeteren van de routestructuren tussen Noordoost-Twente en Duitsland of het verbeteren van de economische potentie van de grensovergangen; dan mag de activiteit zich voor 50% in de hiervoor bedoelde locatie bevinden;
Het verbeteren van bestaande of toevoegen van nieuwe recreatieve accommodaties die bruikbaar zijn voor toeristen en recreanten. Waarbij aanvullend geldt day de toegang tot een recreatieve accommodatie toegankelijk moet zijn voor toersiten en recreanten zonder dat daarvoor een lidmaatschap of contributie wordt vereist én de recreatieve accommodatie wordt ten minste één dag per week opengesteld voor toeristen en recreanten;
De subsidie als bedoeld in artikel 5.21.1 sub b ten behoeve van landbouwondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten moet voldoen aan artikel 14 van de Vrijstellingsverordening Landbouw danwel de de-minimisverordening landbouw en de subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan de de-minimisverordening dan wel de de-minimisverordening landbouw.
Aanvullend op het eerste lid moet de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 5.21.2 onder sub b en sub c voldoen aan de volgende criteria:
Indien de activiteit of investering 14 of meer punten scoort draagt goed bij aan de doelstellingen van deze subsidieparagraaf.
Paragraaf 5.22 Gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente 3.0
Artikel 5.22.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Collectief van initiatieven: tenminste vijf individuele aanvragen die gelijktijdig of in ieder geval binnen twee weken nadat de eerste aanvraag is ontvangen door de provincie, worden ingediend, voor activiteiten die op ten minste drie thema's uit de gebiedsvisie elkaar versterken;
b. Gebiedsvisie Noordoost-Twente: door Gedeputeerde Staten vastgestelde visie, waarin de ontwikkelingsrichting van Noordoost Twente verwoord is.
Artikel 5.22.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de Gebiedsontwikkeling Noordoost Twente.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
g. de stuurgroep Gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente heeft vooraf ingestemd met de aanvraag;
h. indien sprake is van een steunmaatregel moet de subsidie voldoen aan de-minimisverordening, de de-minimisverordening landbouw, de Algemene groepsvrijstellingsverordening of de Vrijstellingsverordening Landbouw.
Artikel 5.22.5 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
1. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente 3.0.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid een de-minimisverklaring.
Paragraaf 5.23 Waterveiligheid en klimaatbestendigheid IJssel-Vechtdelta
Artikel 5.23.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan waterveiligheid danwel klimaatbestendigheid van de IJssel-Vechtdelta.
Artikel 5.23.5 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.2.1 bij de aanvraag tevens een plan van aanpak waarin in ieder geval is omschreven hoe de activiteiten bijdragen aan de ambities en kaders zoals verwoord in het rapport ‘Leven met water, Strategie waterveiligheid en klimaatbestendigheid in de IJssel-Vechtdelta' uitgewerkt aan de hand van de acht leidende principes als genoemd in dit rapport. Daarnaast bevat het plan van aanpak in ieder geval een planning, een risicoparagraaf, een resultaatbeschrijving, een begroting en een financieel plan.
Paragraaf 5.24 Ruimte voor de Vecht
Artikel 5.24.1 Begripsbepalingen
Samenwerkingsverband Ruimte voor de Vecht: het samenwerkingsverband van de gemeenten Zwolle, Dalfsen, Ommen en Hardenberg, de waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen, Overijssels Particulier Grondbezit, Staatsbosbeheer, Natuur en Milieu Overijssel, LTO-Noord, VNO/NCW en Marketing Oost, die zich gezamenlijk verbonden hebben aan de doelstellingen en uitgangspunten zoals verwoord in het Masterplan Ruimte voor de Vecht;
Uitvoeringsprogramma 2016-2018 Ruimte voor de Vecht: een programma, inclusief beschrijvingen van projecten en clusters van projecten, dat door het Breed bestuurlijk overleg Ruimte voor de Vecht is vastgesteld op 14 oktober 2015 en door Provinciale Staten is vastgesteld op 20 januari 2016, kenmerk PS/2015/917. In dit uitvoeringsprogramma is eveneens de afronding van projecten, zijnde de inrichting van 95 hectare nieuwe natuur van de uitvoeringsperiode 2012-2015 opgenomen.
Artikel 5.24.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor projecten die zijn opgenomen in het Uitvoeringsprogramma 2016-2018 Ruimte voor de Vecht.
Artikel 5.24.5 Subsidiabele kosten
In afwijking van de artikelen 1.1.5 en 1.1.6 bedraagt de subsidie voor natuurinrichting een forfaitair vastgesteld tarief van € 12.500 per hectare.
Artikel 5.24.7 Weigeringsgronden
In afwijking van artikel 1.3.1 vijfde lid wordt de subsidie niet geweigerd als de subsidie gestapeld wordt met subsidies verstrekt op basis van hoofdstuk 1A Investeren met Gemeenten van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007.
Artikel 5.24.8 Indieningstermijn aanvraag
Een aanvraag om subsidie moet uiterlijk 1 juli 2018 zijn ontvangen.
Paragraaf 5.25 Ruimtelijke kwaliteit groene omgeving
Artikel 5.25.5 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.1.6 sub a zijn kosten van vrijwilligers wel subsidiabel tot een maximum tarief van € 15 per uur.
Artikel 5.25.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag om subsidie
De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Ruimtelijke kwaliteit groene omgeving.
Artikel 5.26.2. Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen of uitvoeren van een gemeentelijke retailagenda ter uitvoering van de RetailDeal.
Artikel 5.26.4. Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000 per gemeente.
Artikel 5.26.5. Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel.
Hoofdstuk 6 Bijzondere bepalingen Innovatie
Paragraaf 6.5 Kennisondersteuning Agro en Food Overijssel
Artikel 6.5.1. Begripsbepalingen
agro&food sector: alle bedrijven in de voedselketen, inclusief de voor de voedingsmiddelen bestemde logistiek, handel, financiële dienstverlening en onderzoek en ontwikkeling. De afbakening van de bedrijven in de agro&foodsector is gebaseerd op de Monitor topsectoren, Methodebeschrijving en tabellenset van het CBS;
Artikel 6.5.2. Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken ten behoeve van een kennisvraag gericht op versterking en verduurzaming van de Overijsselse agro&food sector.
Artikel 6.5.4. Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 6.500 per aanvrager en een maximum van € 19.500 per gezamenlijke activiteit.
Artikel 6.5.5 Subsidiabele kosten
Overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid zijn uitsluitend kosten derden subsidiabel.
Artikel 6.5.8 Adviescommissie agro&food
Gedeputeerde Staten van Overijssel leggen de subsidieaanvragen voor aan de adviescommissie agro&food die binnen 6 weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. De adviescommissie adviseert Gedeputeerde Staten over de innovatieve waarde en de kwaliteit van het project en of het project bijdraagt aan de ambities voor verduurzaming en innovatie in de agro&food sector zoals omschreven in het Uitvoeringsprogramma agro&fooed Overijssel 2013-2015.
Artikel 6.5.9. Weigeringsgrond
In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt de subsidie geweigerd indien de subsidiabele kosten minder dan € 2.500 bedraagt.
Artikel 6.5.10. Verplichtingen subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 1.4.1. en 1.4.2 moet de subsidieontvanger binnen drie maanden na datum van de subsidieverlening zijn gestart met de uitvoering van de subsidiabele activiteit en deze activiteit binnen twaalf maanden na datum van de subsidieverlening hebben afgerond.
Paragraaf 6.6 Innovatie Agro&food Overijssel
Artikel 6.6.1 Begripsbepalingen
Agro&food sector: alle ondernemingen of organisaties in de voedselketen, inclusief de voor de voedingsmiddelen bestemde logistiek, handel, financiële dienstverlening en onderzoek en ontwikkeling. De afbakening van de bedrijven in de Agro&foodsector is gebaseerd op de Monitor topsectoren, Methodebeschrijving en tabellenset van het CBS;
innovatieproject: een project waarin de ‘proof of concept' van een nieuw product, techniek, dienst of proces wordt uitgeprobeerd in de praktijk om te kijken of het haalbaar en effectief is. Het betreffende product, techniek, dienst of proces is reeds ontwikkeld en getest, maar moet nog worden bewezen op haalbaarheid en effectiviteit in de praktijk;
Een geldlening wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten. Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de geldlening de voorwaarde verbinden dat de aanvrager zekerheden aan de Provincie Overijssel verschaft tot terugbetaling van de geldlening.
Artikel 6.6.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 400.000 per aanvraag.
Artikel 6.6.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag
Indien de Adviescommissie als bedoeld in artikel 6.6.8 adviseert om een lening te verstrekken, overlegt de aanvrager, aanvullend op het eerste, tweede en derde lid, de volgende stukken :
de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen van de moedermaatschappij van de aanvrager, tenzij de moedermaatschappij minder dan drie jaar geleden is opgericht, in welk geval het aantal jaarrekeningen gelijk is aan het aantal boekjaren dat is verstreken sinds de oprichting van aanvrager, en tenzij de aanvrager geen moedermaatschappij heeft.
Artikel 6.6.10 Verplichtingen subsidieontvanger
betaalt de subsidieontvanger in ieder geval jaarlijks het overeengekomen aflossingsbedrag en verschuldigde rente met ingang van achttien maanden volgend op de datum van verlening van de subsidie, aan Gedeputeerde Staten terug. De rente is verschuldigd vanaf aanvang van de geldlening over het totale uitstaande bedrag. Terzake van de aflossing en de verschuldigde rente wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidieontvanger.
Artikel 6.6.12 Voorschotverlening
In afwijking van artikel 1.3.3 tweede of derde lid verstrekken Gedeputeerde Staten in geval van een geldlening de aanvrager een voorschot van 100% van de verleende subsidie.
Artikel 6.6.13 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling
In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling van een subsidie in geval van een geldlening ingediend uiterlijk 13 weken na de laatste aflossing van de geldlening.
Paragraaf 6.7 Maatschappelijke ICT diensten Overijssel
behouden of gecreëerde arbeidsplaats: de permanent bezette en tot volledige dagtaak omgerekende arbeidsplaats op jaarbasis (1 fte), gebaseerd op een arbeidsovereenkomst voor een aaneengesloten periode van minimaal 12 maanden welke met de businesscase wordt geschapen of in stand wordt gelaten na de realisatie van de businesscase;
experimentele ontwikkeling en toegepast onderzoek: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden voor plannen, schema's of ontwerpen van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, procedés of diensten. De ontwikkeling van commercieel bruikbare prototypes en proefprojecten valt eveneens onder experimentele ontwikkeling indien het prototype het commerciële eindproduct is en de productie ervan te duur is om alleen voor demonstratie- en validatiedoeleinden te worden gebruikt. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan de routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;
Artikel 6.7.4. Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 300.000 per aanvraag.
Artikel 6.7.5 Subsidiabele kosten
Artikel 6.7.9. Volgorde van behandeling
Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen het subsidieplafond wordt overschreden, wordt in afwijking van artikel 1.1.3. de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de totale punten die de aanvraag behaalt. De prioritering vindt plaats op basis van het hoogst aantal behaalde punten voor de volgende onderdelen samen:
Subparagraaf 6.8.1 Launching Customer
Artikel 6.8.1.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verstrekken in de vorm van een geldlening of in de vorm van een risicodekking voor de aanschaf en in geval van een werk de realisatie van een innovatief product, na het volgen van een proces van innovatiegericht inkopen waarbij de subsidieaanvrager als launching customer optreedt.
Een risicodekking wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat een risicio als bedoeld in artikel 6.8.1.3 derde lid sub a zich aantoonbaar heeft verwezenlijkt binnen een fase in de levenscyclus zoals beschreven in de business case.
Artikel 6.8.1.12 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling
In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken na aflossing van de geldlening dan wel 13 weken na het einde van de risicodekking.
Artikel 6.8.1.13 Verplichtingen subsidieontvanger
De subsidieontvanger betaalt in geval van een subsidieverlening in de vorm van een geldlening het overeengekomen aflossingsbedrag en de verschuldigde rente, met ingang van de in de uitvoeringsovereenkomst overeengekomen datum, aan Gedeputeerde Staten terug in de overeengekomen termijnen. Ter zake wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken.
Subparagraaf 6.8.2 Small Business Innovatie Regeling Twente
Artikel 6.8.2.1 Begripsbepalingen
Innovatiegerichte uitvraag: een marktoriëntatie van de subsidieaanvrager als inkoper naar één of meerdere innovatieve producten met als doel zicht te krijgen op innovatieve oplossingen voor een vraagstuk. Het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek, het ontwikkelen en testen van prototypes als onderdeel van de marktoriëntatie valt hier ook onder.
Artikel 6.8.2.2 Subsidiabele activiteit
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een innovatiegerichte uitvraag.
Artikel 6.8.2.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 zijn subsidiabel.
Artikel 6.8.3.1 Begripsbepalingen
proeftuinfaciliteit: een open innovatie-omgeving voor het testen van technologische of marktinnovatie van nieuwe of vernieuwde producten of diensten (TRL levels 6 tot en met 8) die zich in het ontwikkelstadium bevinden waarbij ten minste één eindgebruiker en één ondernemer betrokken zijn en die zich kenmerkt door een realistische omgeving ("living lab");
Artikel 6.8.3.2 Subsidiabele activiteit
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verstrekken voor het realiseren van een proeftuinfaciliteit in de Innovatiedriehoek.
Artikel 6.8.3.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 750.000.
Paragraaf 6.9 Cofinanciering Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Oost Nederland
Artikel 6.9.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder EFRO: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
Artikel 6.9.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die subsidie ontvangen op basis van het Operationeel Programma 2014-2020 Oost-Nederland, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie op 11 november 2014.
Paragraaf 6.10 Samenwerkingsprogramma INTERREG A 2014-2020; Deutschland-Nederland
Artikel 6.10.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan projecten die passen binnen en die INTERREG-cofinancieringsmiddelen ontvangen uit het Samenwerkingsprogramma INTERREG A 2014-2020; Deutschland-Nederland.
Paragraaf 6.11 Thematische fondsen 2014-2020
Artikel 6.11.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken aan projecten die passen binnen en die EU-cofinancieringsmiddelen ontvangen uit de Europese thematische fondsen 2014-2020.
Paragraaf 6.12 MKB Innovatie topsectoren (MIT) Oost
Artikel 6.12.1 Begripsbepalingen
Arm's length-voorwaarden: de voorwaarden van de transactie tussen de contractspartijen die niet afwijken van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en die geen enkele vorm van heimelijke instandhouding behelzen. Iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en niet-discriminerende procedure wordt geacht te voldoen aan het arm's length-beginsel;
Experimentele ontwikkeling: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten. Dit kan ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele ontwikkeling, de planning en documentering van alternatieve producten, procedés of diensten. Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vaststaan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatie doeleinden. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden.
Haalbaarheidsstudie: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;
Industrieel onderzoek: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;
Innovatieadviesproject: een door een kennisinstelling of een onafhankelijke adviesorganisatie, niet zijnde de aanvrager, verrichte activiteit bestaande uit het, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, adviseren over een toepassingsgerichte kennisvraag van een ondernemer, uitgaande van voor de ondernemer nieuwe kennis met betrekking tot de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten, dan wel het verstrekken van innovatiesteun in de vorm van innovatieadviesdiensten of innovatieondersteuningsdiensten als bedoeld in artikel 2, nummer 94 en 95 van de AGVV;
Innovatieve onderneming: een onderneming :
die aan de hand van een door een externe deskundige uitgevoerde evaluatie kan aantonen dat zij in de voorzienbare toekomst producten, procedés of diensten zal ontwikkelen die in technologisch opzicht nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige stand van de techniek in deze sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden, of
waarvan de kosten voor onderzoek en ontwikkeling ten minsten 10% bedragen van haar totale exploitatiekosten in ten minste één van de drie jaren voorafgaande aan de toekenning van de steun of, in het geval van een startende onderneming zonder enige financiële voorgeschiedenis, bij de audit van haar lopende belastingjaar, gecertificeerd door een onafhankelijke accountant;
startende onderneming: een kleine onderneming tot vijf jaar na haar registratie, die nog geen winst heeft uitgekeerd en niet uit een fusie is ontstaan. Voor een onderneming die zich niet hoeft te laten registreren, kan de periode van vijf jaar geacht worden aan te vangen op het tijdstip dat de onderneming ofwel haar economische activiteiten aanvangt of belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten;
Artikel 6.12.5 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.1.5 zijn voor activiteiten als bedoel in artikel 6.12.2 sub a die betrekking hebben op experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek de volgende kosten subsidiabel:
kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en voor zolang zij voor het onderzoeksproject worden gebruikt. Indien deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het onderzoeksproject worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkend boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;
Artikel 6.12.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag om subsidie
In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 6.12.2 sub a een schriftelijk bewijsstuk waar het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid alsmede de technische en financiële risico's van de te onderzoeken activiteiten uit blijken.
Artikel 6.12.7 Indieningstermijn aanvraag
In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een aanvraag om subsidie ingediend vanaf 10 mei 2016 en ontvangen uiterlijk op 1 september 2016 om 19.00 uur.
Artikel 6.12.8 Weigeringsgronden
bij een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.12.2 sub b de aanvrager en de kennisinstelling of adviesorganisatie die het innovatieadviesproject gaan uitvoeren voorafgaand aan het indienen van de subsidieaanvraag reeds verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan over het innovatieadviesproject.
Hoofdstuk 7 Bijzondere bepalingen Verkeer, vervoer en wegen
Paragraaf 7.1 Realisatie van verkeers- en vervoersprojecten
Artikel 7.1.6. Indieningstermijn aanvraag
Gedeputeerde Staten kunnen voor specifieke projecten afwijken van de in artikel 1.2.2 tweede lid genoemde indieningstermijn.
Artikel 7.1.7. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
In aanvulling op artikel 1.2.1 eerste lid hebben Gedeputeerde Staten voor zowel infrastructurele- als gedragsbeïnvloedingsprojecten een aanvraagformulier vastgesteld die bij de aanvraag dient te worden overlegd.
Artikel 7.1.8. Subsidieplafond
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het Bestedingsplan DU V&V vast, waarmee tevens het subsidieplafond voor verkeers- en vervoersprojecten wordt vastgesteld. Voor het subsidieplafond wordt een begrotingsvoorbehoud gemaakt. Als achteraf blijkt dat de beschikbare middelen afwijken van deze begroting, dan kan besloten worden het subsidieplafond aan te passen.
Artikel 7.1.9. Volgorde van behandeling
In afwijking van artikel 1.1.3 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die in het betreffende subsidietijdvak zijn ontvangen en die voldoen aan de in artikel 7.1.3 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde die het best aansluit bij de bestedingsdoelen zoals genoemd in het jaarlijks vast te stellen Bestedingsplan DU V&V. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dat toestaat.
In afwijking van artikel 1.2.3 derde lid beslissen Gedeputeerde Staten binnen dertien weken nadat het advies van het bestuurlijk vervoerberaad West-Overijssel is ontvangen. Gedeputeerde Staten
beslissen in ieder geval uiterlijk binnen 22weken nadat de indieningstermijn als bedoeld in artikel 7.1.6 is verstreken.
Artikel 7.1.12. Aanleveren beleidsinformatie
De aanvrager overlegt binnen twee maanden na afloop van het subsidietijdvak wat betreft gedragsbeïnvloedingsprojecten een verslag van de geleverde (deel)prestaties en de kosten daarvan.
Subparagraaf 7.2.1 Fiets in de keten
Subparagraaf 7.2.3 Koppelen van systemen
Artikel 7.2.3.1 Begripsbepalingen
DVM-exchange:een landelijk open standaard voor Dynamisch Verkeersmanagement. Met DVM-exchange worden de verschillende soorten systemen van de verschillende leveranciers en wegbeheerders op een open, gestructureerde en kosteneffectieve manier gecombineerd ten behoeve van gecoördineerd netwerkmanagement;
Artikel 7.2.3.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten derden, als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel. In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die betrekking hebben op de activiteiten die vanaf 1 juli 2013 zijn uitgevoerd, wel subsidiabel.
Artikel 7.2.3.6a Indieningstermijn aanvraag
In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag voor subsidie ontvangen moet zijn uiterlijk op 30 januari 2015 vóór 19.00 uur.
Subparagraaf 7.2.4 Beter Benutten
Artikel 7.2.4.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 1.000.000,--.
Artikel 7.2.4.4a Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.1.6 sub c zijn de kosten die betrekking hebben op de activiteiten die vanaf 1 januari 2015 zijn uitgevoerd, wel subsidiabel.
Artikel 7.2.4.8 Verplichtingen subsidieontvanger
De subsidieontvanger, in aanvulling op artikel 1.4.1, overlegt een afschrift van de monitoringsrapportages of tussenrapportages zoals verzonden aan het Rijk;
Paragraaf 7.3 Nieuwe Mobiliteit West Overijssel
Artikel 7.3.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van nieuwe mobiliteit in West Overijssel.
Artikel 7.3.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel. Toelichting: Indien sprake is van aanschaf van machines of apparatuur zijn deze kosten eveneens kosten van derden.
Artikel 7.3.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag om subsidie
In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager:
een businesscase waarin ten minste is uitgewerkt een beschrijving van de nieuwe mobiliteit, het verwachte aantal reizigers, de vervoerskundige toegevoegde waarde, de doelgroep, een markt- en concurrentieanalyse, de benodigde investeringen, een analyse van de juridische financiële en organisatorische risico's en de eventuele beheersing en aansprakelijkheid ervan, een kosten-batenanalyse en een verdienmodel;
Hoofdstuk 8 Bijzondere bepalingen Milieu
Paragraaf 8.1 Duurzame energieopwekking en energiebesparing
Artikel 8.1.1. Begripsbepalingen
Investering: de aanschaf van duurzaam kapitaalgoed, zijnde een machine, installatie of een gebouw, die op de balans worden opgevoerd als vaste activa. Investeringen in gronden of voertuigen op de openbare weg vallen niet onder deze definitie. Een kenmerk van een investering is dat het nut zich over meerdere jaren voor doet;
Biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval (conform Richtlijn 2001/77/EG);
Artikel 8.1.5. Subsidiabele kosten
afwijking van artikel 1.1.5 is voor subsidie op grond van artikel 8.1.2 eerste, tweede, derde en vierde lid de netto-investering subsidiabel. De subsidiabele kosten van de investering zijn de volgende kosten van derden overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid: de kosten van de aanschaf van een duurzaam kapitaalgoed als bedoeld in artikel 8.1.1 sub f, alsmede de kosten voor het installeren van het kapitaalgoed en eventuele engineerings- en voorbereidingskosten waarbij geldt dat de advies- en loonkosten voor het installeren en de engineerings- en voorbereidingskosten in totaal maximaal 10% van de subsidiabele kosten bedragen. Interne loonkosten van de aanvrager of deelnemer zijn niet subsidiabel evenals kosten voor het aanvragen van vergunningen.
Artikel 8.1.7. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
In aanvulling op artikel 1.2.1. overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens alle gegevens en stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier Duurzame Energieopwekking en energiebesparing. Indien de opbrengsten van de investering niet opgegeven zijn, bepalen Gedeputeerde Staten de opbrengsten door gebruik te maken van de Tabel energieprijzen.
Artikel 8.1.8. Subsidieplafond
Gedeputeerde Staten stellen een subsidieplafond vast per indieningstermijn.
Artikel 8.1.11. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.5.2. tweede lid of artikel 1.5.3. tweede lid bij de aanvraag tevens een ingevuld factsheet Subsidieregeling Duurzame energieopwekking en energiebesparing.
Artikel 8.1.12. Verplichtingen subsidieontvanger
De subsidieontvanger dient de investeringen uiterlijk 3 jaar na datum van subsidieverlening gerealiseerd te hebben. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijnen verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.
Paragraaf 8.9 Haalbaarheidsstudies nieuwe energie en energiescans
Artikel 8.9.1. Begripsbepalingen
haalbaarheidsstudie: een studie naar de toepassing van innovatieve technieken gericht op één of meerdere energiebesparende maatregelen of duurzame energie opwekkingsvoorzieningen waarvan het onduidelijk is, of deze toepassing technisch inpasbaar of economisch rendabel is. De studie richt zich zowel op bouwkundige, technische, logistieke en organisatorische aspecten als het industriële verbruik;
Artikel 8.9.4. Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de totale subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000,-- per aanvrager.
Artikel 8.9.8. Verplichtingen subsidieontvanger
Een haalbaarheidsstudie is uiterlijk 1 jaar na datum van subsidieverlening afgerond. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijn verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.
Paragraaf 8.10 Energiebesparende maatregelen ondernemingen
Artikel 8.10.1. Begripsbepalingen
Energieonderzoek: een onderzoek naar energiebesparingsmogelijkheden in gebouwen en industriële processen. Het onderzoek richt zich zowel op bouwkundige, technische en organisatorische aspecten als het industriële gebruik. De rapportage van het onderzoek omvat minimaal:
- de energiebalans waarin minimaal 90% van het energiegebruik is toebedeeld aan de energiegebruikers,
- de energiebesparende maatregelen, gebaseerd op op de erkende maatregellijst en het overzicht van Infomil inclusief de verwachte investeting, energiereductie en een plan van aanpak voor de uitvoering van maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder. De maatregelen hebben minimaal betrekking op de energiegebruikers die voor >40% van het energiegebruik verantwoordelijk zijn.
De minimale investering in een gerealiseerde energiebesparende maatregel per aanvraag bedraagt € 4.000. Bij een gezamenlijke aanvraag kan één van de MKB ondernemingen of een onafhankelijke energieadviseur, als aanvrager aangewezen worden. Deze aanvrgaer is de subsidieontvanger en draagt zorg voor de verdeling van de subsidie.
Paragraaf 8.11 Rijden op groengas en elektriciteit
Artikel 8.11.1. Begripsbepalingen
elektrisch voertuig: een voertuig dat uitsluitend voorzien is van een elektromotor. Toelichting: Dit betekent dat voertuigen waarvan de elektromotor gevoed kan worden door een motor/generator combinatie op fossiele brandstoffen en voertuigen voorzien van een elektromotor in combinatie met een verbrandingsmotor niet in aanmerking komen voor subsidie.
nieuw voertuig: het voertuig wordt vanuit de fabriek geleverd, nieuw op kenteken gezet van de eerste eigenaar. Het voertuig mag na het verlaten van de fabriek geschikt gemaakt worden als elektrisch voertuig, aardgasvoertuig of dual fuel voertuig. Onder nieuw wordt ook een demonstratievoertuig verstaan mits de eerste eigenaar een autodealer en tweede eigenaar de betreffende subsidieaanvrager is, het voertuig niet ouder is dan 6 maanden én niet meer dan 6000 km heeft gereden;
voertuig: ieder motorvoertuig met of zonder carrosserie, met minimaal twee zitplaatsen naast elkaar gelegen, op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 kilometer per uur, bestemd om aan het wegverkeer deel te nemen, alsmede aanhangwagens daarvan, met uitzondering van voertuigen die zich over rails voortbewegen, landbouwtrekkers en landbouwmachines.
Artikel 8.11.2. Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de aanschaf of lease van een nieuw elektrisch-, aardgas- of dual fuel- voertuig;
indien de aanvrager een onderneming is, wordt geen subsidie verstrekt voor de aanschaf van een voertuig voor goederenvervoer over de weg, met uitzondering van de aanschaf van een LNG voertuig, mits dit LNG voertuig nog niet is aangeschaft en geleverd. Voor alle andere aanvragen geldt dat het voertuig al geleverd is en de aanvraag voor subsidie is ingediend binnen 26 weken na levering van het voertuig;
indien de subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107, lid 1 van het VWEU dan moet de subsidie aan een onderneming voor de aanschaf van een LNG voertuig voldoen aan artikel 36 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, alle andere aanvragen van ondernemingen moeten voldoen aan de de-miniminisverordening of de-minimisverordening landbouw.
Artikel 8.11.6. Bij aanvraag te overleggen gegevens
Indien de aanvraag betrekking heeft op de aanschaf van een LNG voertuig dan moet de aanvrager in afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid een offerte van het nieuw aan te schaffen LNG voertuig overleggen waaruit de subsidiabele kosten blijken. In alle andere gevallen moet de aanvrager de volgende stukken overleggen:
Artikel 8.11.10. Vaststelling subsidie
Een subsidie van € 25.000 of meer wordt, in afwijking van artikel 1.5.2 direct verleend en vastgesteld, met uitzondering van de subsidie voor de aanschaf van een LNG voertuig, die wordt, in afwijking van artikel 1.5.1, verleend en dan vastgesteld.
Paragraaf 8.13 Logistieke biomassaprojecten
Artikel 8.13.1. Begripsbepalingen
Biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval (conform Richtlijn 2001/77/EG).
Logistiek biomassaproject: een project voor het realiseren van een nieuwe biomassaketen met de activiteiten organiseren, plannen, besturen en uitvoeren van de goederenstroom biomassa. Onderdelen van een logistiek project zijn stappen als inzameling van biomassa, voorbewerking, tussenopslag, transport, bewerking van biomassa (transitie) en distributie van warmte, elektriciteit of biobrandstoffen naar de eindafnemer. Doel van deze projecten is om tegen optimale kosten en kapitaalgebruik de biomassawaardeketen te sluiten en nieuwe energie uit biomassa te produceren.
Artikel 8.13.2. Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor logistieke biomassaprojecten.
Artikel 8.13.4. Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000 per aanvraag.
Artikel 8.13.8. Verplichtingen subsidieontvanger
De subsidieontvanger realiseert de activiteit uiterlijk drie jaar na datum van subsidieverlening. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijn verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.
Paragraaf 8.14 Energielening ondernemingen
Artikel 8.14.1. Begripsbepalingen
Artikel 8.14.2. Subsidiabele activiteit
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken in de vorm van rentekorting op een, bij het SVn afgesloten, energielening ten behoeve van energiemaatregelen uit de energielijst.
Artikel 8.14.4. Grondslag subsidie
De rentekorting bedraagt in beginsel 3% en is gebaseerd op de geldende 5 jaars marktrente of 10 jaars marktrente die geldt op het moment dat de aanvraag voor de energielening is ontvangen door SvN.
Artikel 8.14.9. Weigeringsgrond
In afwijking van artikel 1.3.1. weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de benodigde vergunningen voor de energiemaatregel niet zijn verkregen.
Paragraaf 8.20 Hernieuwbare energie en energie-efficiëntie
Artikel 8.20.1 Begripsbepalingen en uitsluitingsgronden
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
bank: een bank zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht of een aan een bank gelieerd beleggingsfonds, al dan niet via een beheerder, zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht waarbij de bank of het beleggingsfonds handelt op grond van een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten;
basisniveau schilisolatie: per mogelijke soort woning is een basisniveau voor de schilisolatie vastgesteld; basisniveau van woninggebonden energieverbruik voor een: (a) rijwoning is 0,55 Gigajoule per m2, (b) galerijwoning 0,45 Gigajoule per m2, (c) portiekwoning 0,45 Gigajoule per m2 en voor (d) twee-onder-een-kap woning 0,50 Gigajoule per m2;
biomassa: de energie-installatie die biomassa gebruikt als brandstof om energie op te wekken, waarbij de invoer voor de energie-installatie per kalenderjaar voor maximaal 20% mag bestaan uit eerste generatie biomassa, mits deze biomassa geheel afkomstig is uit een gebied binnen een straal van 150 kilometer rondom de locatie waar de bio-energie-installate is gevestigd. De overige invoer dient te bestaan uit tweede of derde generatie biomassa, waarbij ten aanzien van de tweede generatie geldt dat deze per kalenderjaar voor minimaal 50% afkomstig moet zijn uit een gebied binnen een straal van 150 kilometer rondom de locatie waar de bio-energie-installatie is gevestigd. De biomassa (zowel eerste, tweede als derde generatie) dient te allen tijde te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de NTA 8080-1: 2015.nl en NTA 8080-2: 2015.nl (Nederlandse Technische Afspraak). Voor houtige biomassa geldt dat deze voor 100% afkomstig moet zijn uit een van de lidstaten van de Europese Unie, waar bosbouw wordt geacht duurzaam plaats te vinden;
de verplichting op grond van Richtlijn 2010/75/EU om de beste beschikbare technieken (BAT's) te gebruiken en ervoor te zorgen dat de emissieniveaus van verontreinigende stoffen niet hoger zijn dan bij de toepassing van de BAT's. Voor de gevallen waarin de met de BAT's geassocieerde emissieniveaus zijn bepaald in uitvoeringshandelingen die op grond van Richtlijn 2010/75/EU zijn vastgesteld, zullen die niveaus gelden. Wanneer die niveaus als een bandbreedte zijn geformuleerd, zal de grens waar de BAT het eerst wordt bereikt, van toepassing zijn;
energie-efficiëntiemaatregelen: maatregelen die een subsidie-aanvrager in staat stellen zijn energieverbruik, met name in zijn productiecyclus, - of in geval van woningcorporaties van hun huurders - te verminderen, waaronder in het geval van woningcorporaties mede wordt begrepen de bouwkundige aanpassingen aan woningen die nodig zijn om de energiemaatregelen te realiseren of andere onderhoud- of verbetermaatregelen die fysieke samenhang hebben met de te realiseren energie-efficiëntiemaatregelen;
hernieuwbare energie: energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties opgewekte energie die ook met conventionele energiebronnen werken;
kleine onderneming: een onderneming in de zin van Bijlage I van de AGV, met minder dan 50 werknemers, met een jaaromzet of een jaarlijks balanstotaal van maximaal € 10 miljoen. Een onderneming wordt niet als een kleine onderneming aangemerkt indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten, behoudens de in artikel 3, tweede lid, tweede alinea van Bijlage I van de AGV bedoelde gevallen;
middelgrote onderneming: een onderneming in de zin van Bijlage I van de AGV, met minder dan 250 werknemers, met een jaaromzet van maximaal € 50 miljoen, of een balanstotaal van maximaal € 43 miljoen. Een onderneming wordt niet als een middelgrote onderneming aangemerkt indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten, behoudens de in artikel 3, tweede lid, tweede alinea van Bijlage I van de AGV bedoelde gevallen;
projectplan: een inhoudelijk werkplan waarin onder andere een beschrijving c.q. gemotiveerde inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten energie-efficiëntie c.q. toename van hernieuwbare energie is opgenomen. Grote ondernemingen tonen in dit projectplan aan dat de subsidie een stimulerend effect, zoals bedoeld in artikel 6, derde lid, van de AGV, op het energieproject heeft;
ratingverklaring: een door GS geaccepteerde verklaring waaruit de rating van de aanvrager van een subsidie blijkt conform de Mededeling-rentepercentages en Mededeling-garanties, dan wel van diens moedermaatschappij, indien de aanvrager geen rating heeft of kan verkrijgen vanwege het ontbreken van een kredietverleden;
bij energie-efficiëntiemaatregelen: een technisch vergelijkbare investering aan het energieproject die een lager niveau van milieubescherming biedt die overeenstemt met de verplichte EU-normen (voor zover die bestaan) en waarvan aannemelijk is dat zij zonder steun zou worden uitgevoerd. Een technisch vergelijkbare investering is een investering met dezelfde productiecapaciteit en alle andere technische eigenschappen (met uitzondering van die welke rechtstreeks op de extra investering voor milieubescherming betrekking hebben) die uit zakelijk oogpunt een geloofwaardig alternatief is voor het energieproject.
bij hernieuwbare energie: wanneer de kosten van investeringen in de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen kunnen worden vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht, levert dit verschil tussen de kosten van beide investeringen de met hernieuwbare energie verband houdende kosten op en geldt dit als de in aanmerking komende kosten;
Subparagraaf 8.20.1 Hernieuwbare energie en energiebesparing door woningcorporaties
de aanvraag voldoet, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de AGV. Gedeputeerde Staten kunnen, in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGV aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van hernieuwbare energie en energiebesparingsmaatregelen de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen;
De subsidie wordt verleend voor zover door de rentekorting de totale steun die de woningcorporatie met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende- in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie is verstrekt, niet hoger is dan:
De subsidie wordt verleend voor zover door de rentekorting de totale steun die de woningcorporatie met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie is verstrekt, niet hoger is dan € 7,5 miljoen;
Artikel 8.20.1.3 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt de subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.20.1.1. met een maximum van € 7.000.000 per woningcorporatie waarbij tevens een maximum geldt van € 15.000 per woning, voor de woningen die verduurzaamd worden tot label C. Ten aanzien van woningen die na het afronden van het energieproject minimaal classificeren als label B woningen geldt geen maximum ten aanzien van de subsidiabele kosten.
Artikel 8.20.1.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag
een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.
indien de aanvrager voor dezelfde -elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende- in aanmerking komende kosten waarvoor zij subsidie aanvraagt reeds van het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbae lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie een vergoeding c.q. subsidie heeft ontvangen of aangevaagd, de bewijsstukken waaruit deze vergoeding c.q. subsidie blijkt;
Artikel 8.20.1.8 Adviescommissie
Een subsidieaanvraag wordt, nadat de aanvraag volledig is, om advies voorgelegd aan de adviescommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. Deze termijn kan met een termijn van maximaal twee weken worden verlengd.
Artikel 8.20.1.10 Volgorde van behandeling
Bij de toepassing van de rangschikking zullen Gedeputeerde Staten de criteria uit het eerste lid van dit artikel eerst toepassen op de woningen met een label A of B (na doorvoering van de aanpassingen). Indien er nog subsidie beschikbaar is dan zullen de criteria uit het eerste lid van dit artikel worden toegepast op de woningen met een label C (na doorvoering van de aanpassingen).
Artikel 8.20.1.11 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling
In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening.
Artikel 8.20.1.13 Verplichtingen subsidieontvanger
De subsidie-ontvanger betaalt in ieder geval jaarlijks het overeengekomen aflossingsbedrag, alsmede de verschuldigde rente, met ingang van 1 januari van het tweede jaar volgende op de datum van verlening van de subsidie, aan Gedeputeerde Staten terug. Terzake wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidie-ontvanger.
De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het energieproject.
De subsidie-ontvanger dient uiterlijk na verloop van de duur van de geldlening, zoals vermeld in de uitvoeringsovereenkomst, aan te tonen dat het project conform de aanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over het maatschappelijk rendement van het energieproject. Indien de looptijd van de lening langer duurt dan één jaar, rapporteert de aanvrager jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project en overlegt daarbij in ieder geval de jaarrekening.
Artikel 8.20.1.14 Uitstel of ontheffing betalingsverplichting
Subparagraaf 8.20.2 Hernieuwbare energie door ondernemingen
Artikel 8.20.2.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen aan een onderneming op aanvraag subsidie verlenen in de vorm van
Ingeval van een geldlening wordt de subsidie conform artikel 8.20.2.15, eerste, derde en vierde lid terugbetaald.
Ingeval een garantie door de bank wordt ingeroepen, wordt hetgeen de provincie aan de bank moet betalen door de onderneming aan de provincie conform artikel 8.20.2.15, eerste, tweede en vijfde lid terugbetaald.
de aanvraag voldoet, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de AGV. Gedeputeerde Staten kunnen, in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGV aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van hernieuwbare energie en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen.
De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten. Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de subsidie de voorwaarde verbinden dat de aanvrager zekerheden aan Gedeputeerde Staten verschaft ter zekerheid van de subsidie.
De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan:
De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan € 15 miljoen.
Artikel 8.20.2.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag
de aanvrager voor dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende- in aanmerking komende kosten waarvoor zij subsidie aanvraagt reeds van het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie een vergoeding c.q. subsidie heeft ontvangen, overlegt zij de bewijsstukken waaruit deze vergoeding c.q. subsidie blijkt.
Artikel 8.20.2.8 Volgorde van behandeling
Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energie-efficiëntie dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie.
Artikel 8.20.2.9 Adviescommissie
Een subsidieaanvraag wordt, nadat de aanvraag volledig is, om advies voorgelegd aan de adviescommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. Deze termijn kan met een termijn van maximaal twee weken worden verlengd.
Artikel 8.20.2.10 Weigeringsgronden
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag minder dan € 1.000.000 is per energieproject. Indien de aanvrager op dezelfde dag subsidie aanvraagt op grond van paragraaf 8.20.3, wordt voor het bepalen van het minimum tevens het te verlenen subsidiebedrag van die aanvraag betrokken.
Indien de aanvraag ziet op een subsidie voor een zonne-energieproject weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag minder dan € 500.000 is per energieproject, het zonne-energieproject niet dupliceerbaar is én de som van toegekende subsidies aan zonne-energieprojecten lager dan € 1.000.000 meer is dan € 2.500.000.
Artikel 8.20.2.11 Kenmerken van uitvoeringsovereenkomst, kredietovereenkomst en garantie
Artikel 8.20.2.12 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling
In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening of het einde van de garantie.
Artikel 8.20.2.13 Ambtshalve vaststellen subsidie
Ingeval van een garantie kan deze ambtshalve worden vastgesteld zodra:
a. het krediet waarvoor de provincie een garantie heeft afgegeven is afgelost; of
b. ingeval de bank de garantie heeft ingeroepen: de vordering van de provincie op de ontvanger van de garantie is voldaan dan wel de provincie heeft besloten af te zien van verdere invordering.
Artikel 8.20.2.14 Terugvordering
Als de ontvanger van de subsidie het energieproject niet uitvoert zoals is vastgelegd bij de beschikking tot het verlenen van de subsidie en niet heeft voldaan aan artikel 8.20.2.15 kunnen Gedeputeerde Staten besluiten eenmalig een premie van maximaal 5% van de hoogte van de afgegeven garantie bij de ontvanger van de garantie terugvorderen.
Artikel 8.20.2.15 Verplichtingen subsidieontvanger
De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het energieproject. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten indien de bank de garantie zal inroepen, dan wel in het geval verwacht kan worden dat de bank de garantie in zal roepen.
De subsidie-ontvanger dient uiterlijk na verloop van de duur van de geldlening c.q het krediet aan te tonen dat het energieproject conform de aanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over het maatschappelijk rendement van het energieproject. Indien de looptijd van de geldlening c.q. krediet langer duurt dan één jaar rapporteert de subsidie-ontvanger jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project en overlegt daarbij in ieder geval de jaarrekening.
Artikel 8.20.2.16 Uitstel of ontheffing betalingsverplichting
Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 8.20.2.15 vierde lid.
Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 8.20.2.15 vijfde lid.
Subparagraaf 8.20.3 Energie-efficiëntie door ondernemingen
Artikel 8.20.3.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen aan een onderneming op aanvraag subsidie verlenen in de vorm van
Ingeval van een geldlening wordt de subsidie conform artikel 8.20.3.15, eerste, derde en vierde lid terugbetaald.
Ingeval een garantie door de bank wordt ingeroepen, wordt hetgeen de provincie aan de bank moet betalen door de onderneming aan de provincie conform artikel 8.20.3.15, eerste, tweede en vijfde lid terugbetaald.
de aanvraag voldoet, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de AGV. Gedeputeerde Staten kunnen, in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGV aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van energie-efficiëntiemaatregelen en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen.
De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten. Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de subsidie de voorwaarde verbinden dat de aanvrager zekerheden aan haar verschaft ter zekerheid van de subsidie.
De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan:
De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan € 15 miljoen.
Artikel 8.20.3.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag
Indien de aanvrager voor dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende- in aanmerking komende kosten waarvoor zij subsidie aanvraagt reeds van het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie een vergoeding c.q. subsidie heeft ontvangen, overlegt zij de bewijsstukken waaruit deze vergoeding c.q. subsidie blijkt.
Indien de aanvraag een energieproject betreft waarbij energie-efficiëntiemaatregelen worden genomen door aanpassing of vervanging van bedrijfsruimten, wordt een taxatierapport van een taxateur, die is ingeschreven bij één van de taxatieregisters VastgoedCERT of SCVM, overgelegd dat bij aanvraag niet ouder is dan drie maanden.
Artikel 8.20.3.8 Volgorde van behandeling
Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energie-efficiëntie dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie.
Artikel 8.20.3.9 Adviescommissie
Een subsidieaanvraag wordt, nadat de aanvraag volledig is, om advies voorgelegd aan de adviescommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. Deze termijn kan met een termijn van maximaal twee weken worden verlengd.
Artikel 8.20.3.10 Weigeringsgronden
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag minder dan € 1.000.000 is per energieproject. Indien de aanvrager op dezelfde dag subsidie aanvraagt op grond van paragraaf 8.20.2, wordt voor het bepalen van het minimum tevens het te verlenen subsidiebedrag van die aanvraag betrokken.
Artikel 8.20.3.11 Kenmerken van uitvoeringsovereenkomst, kredietovereenkomst en garantie
Artikel 8.20.3.12 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling
In afwijking van 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening of het einde van de garantie.
Artikel 8.20.3.14 Terugvordering
Als de ontvanger van de subsidie het energieproject niet uitvoert zoals is vastgelegd bij de beschikking tot het verlenen van de subsidie en niet heeft voldaan aan artikel 8.20.3.15 kunnen Gedeputeerde Staten besluiten eenmalig een premie van maximaal 5% van de hoogte van de afgegeven garantie bij de ontvanger van de garantie terugvorderen.
Artikel 8.20.3.15 Verplichtingen subsidieontvanger
De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het energieproject. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten indien de bank de garantie zal inroepen, dan wel in het geval verwacht kan worden dat de bank de garantie in zal roepen.
De subsidie-ontvanger dient uiterlijk na verloop van de duur van de geldlening c.q het krediet aan te tonen dat het energieproject conform de aanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over het maatschappelijk rendement van het energieproject. Indien de looptijd van de geldlening c.q. krediet langer duurt dan één jaar rapporteert subsidie-ontvanger jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project.
Artikel 8.20.3.16 Uitstel of ontheffing betalingsverplichting
Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 8.20.3.15 vierde lid.
Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verleen van de verplichting genoemd in artikel 8.20.3.15 vijfde lid.
Paragraaf 8.21 Subsidieregeling "Asbest eraf, zonnepanelen erop"
Artikel 8.21.1 Begripsbepalingen
de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in Verordening (EG) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, PbEU L352/9 van 24 december 2013, met inbegrip van eventueel in de toekomst vast te stellen wijzigingen;
Artikel 8.21.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het verwijderen en afvoeren van asbestdaken.
Artikel 8.21.6a Indieningstermijn aanvraag
De aanvraag voor subsidie moet, in afwijking van artikel 1.2.2, ontvangen zijn uiterlijk op 31 oktober 2016.
Artikel 8.21.7 Weigeringsgrond
Artikel 8.21.8 Volgorde van behandeling
Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de gevraagde aanvulling is ontvangen, met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.
Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats op basis van de hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag, waarbij een lager aangevraagd subsidiebedrag voorgaat op een hoger aangevraagd subsidiebedrag.
Paragraaf 8.22 Verwijdering asbestdaken bedrijfslocaties Overijssel
Artikel 8.22.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het verwijderen en afvoeren van een asbestdak of asbestdaken.
Artikel 8.22.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal € 3,- per m2 asbestdak dat verwijderd en afgevoerd wordt, met een maximum van € 25.000 per aanvrager.
Paragraaf 8.25 Duurzaamheidsmaatregelen toeristische ondernemingen
Artikel 8.25.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000 per aanvrager.
Artikel 8.25.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel.
Paragraaf 8.26 Lokale energie-initiatieven
Artikel 8.26.1 Begripsbepalingen
Artikel 8.26.5 Grondslag subsidie
De subsidie als bedoeld in artikel 8.26.2 sub a en b bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per lokaal energie-initiatief waarbij het maximum voor de activiteit als bedoeld in artikel 8.26.2 sub a € 20.000 bedraagt. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan afwijken indien sprake is van een energie-initiatief waarbij in fase 1 meer dan € 20.000 aan kosten derden gemaakt gaat worden.
De subsidie als bedoeld in artikel 8.26.2 sub c bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 50.000 per lokaal energie-initiatief. Indien het ingediende bedrijfsplan naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende onderbouwd is en haalbaar lijkt, maar verdere uitwerking behoeft dan kan maximaal € 3.000 van de subsidie gebruikt worden voor de begeleiding door een externe deskundige om het bedrijfsplan te optimaliseren.
Artikel 8.26.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Lokale energie-initiatieven.
Artikel 8.26.8 Voorschotverlening
In aanvulling op artikel 1.3.3 verlenen Gedeputeerde Staten een voorschot op basis van de voortgang, behaalde resultaten en de benodigde financiële middelen. Om een voorschot te kunnen ontvangen voor de subsidie als bedoeld in artikel 8.26.2 sub b, moet de subsidieontvanger een businesscase overleggen. Om een voorschot te kunnen ontvangen voor de subsidie als bedoeld in artikel 8.26.2 sub c, moet de subsidieontvanger een bedrijfsplan overleggen. Er wordt geen voorschot verleend aan een subsidieontvanger die in oprichting is.
Paragraaf 8.27 Doorontwikkeling energie/woonloketten
Artikel 8.27.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de activiteiten van een energie/woonloket in 2016 t/m 2019 inclusief de activiteiten ten behoeve van een verzelfstandigd energie/woonloket in 2020.
Artikel 8.27.7 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.3.1 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de aanvraag uitsluitend betrekking heeft op de activiteiten van het energieloket en het verzelfstandigen van het energie/woonloket niet is betrokken.
Paragraaf 8.28 Duurzame voucher energieaanbod
Artikel 8.28.4 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid zijn subsidiabel.
Artikel 8.28.5 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000 per aanvrager.
Paragraaf 8.29 Stimulering actieve marktaanpak verduurzaming woningen
Artikel 8.29.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten waarbij woningeigenaren geactiveerd worden om hun eigen woning in Overijssel te verduurzamen en daarbij het energielabel van hun woning op ten minste label B te brengen.
Artikel 8.29.5 Subsidiabele kosten
Indien sprake is van een investering waarbij een machine of apparatuur wordt aangeschaft, dan is in afwijking van artikel 1.1.5 tweede lid, de aanschaf van de machine of apparatuur subsidiabel conform artikel 1.1.5 vierde lid.
Artikel 8.29.8 Aanvullende stukken bij de aanvraag om subsidie
In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een projectplan met een omschrijving van het initiatief, de doelgroep, de aanpak, de betrokken marktpartijen en hun inbreng, de omvang van de activiteiten, de te behalen prestaties, de meetbare resultaten en verwachte conversiegraad, bijdrage aan de ambitie om het energielabel van de betreffende woningen planmatig op ten minste label B te brengen, de informatie-overdracht aan andere partijen, de planning, de kosten, de eigen bijdrage, bijdragen van de gemeente of derden, en of de aanvraag is afgestemd met het energieloket van de betreffende gemeente.
Artikel 8.29.9 Indieningstermijn aanvraag
Een aanvraag om subsidie moet uiterlijk op 1 oktober 2019 zijn ontvangen.
Hoofdstuk 9 Bijzondere bepalingen Landbouw natuur en landschap
Paragraaf 9.1. Algemene bepalingen
plattelandsontwikkelingsprogramma: programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling voor Nederland met betrekking tot de programmeringsperiode 2007-2013, zoals goedgekeurd door de Commissie krachtens artikel 18 van verordening (EG) nr. 1698/2005 of herzien krachtens artikel 19 van die verordening;
vrijstellingsverordening: een door de Europese Commissie vastgestelde verordening op basis van artikel 1, lid 1 van Verordening (EG) 994/98 Pb L142 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen;
vrijstellingsverordening Landbouw: Verordening (EG) 1857/2006 Pb L 358/3 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001;
Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EG) nr. 800/2008, Pb L 214/3 van de commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening);
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van het pMJP en die passen in een gebiedsprogramma.
Artikel 9.1.3. POP-subsidie Algemeen
Binnen drie maanden na afloop van de activiteiten dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij Gedeputeerde Staten bij de subsidieverlening een andere termijn hebben aangegeven. De aanvrager overlegt, in aanvulling op artikel 1.5.1 en artikel 1.5.2, bij de aanvraag een inhoudelijk en financieel verslag alsmede een goedkeurende controleverklaring.
POP-subsidie wordt gefinancierd uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en is daarmee onderhavig aan de POP-verordening en de uitvoeringsverordening POP. Bij subsidieverstrekking op basis van POP zijn de bepalingen uit de POP-verordening en de uitvoeringsverordening POP leidend ten opzichte van hoofdstuk 1 van dit Uitvoeringsbesluit.
Artikel 9.1.7. Wijzigen van de subsidieverlening
Indien op grond van artikel 9 van de Wet Inrichting Landelijk gebied de bestuursovereenkomst tussen rijk en Gedeputeerde Staten van Overijssel wordt gewijzigd kan de subsidieverlening ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht.
Paragraaf 9.9 Toepassing stikstof emissiebeperkende maatregelen en technieken op landbouwbedrijven in het kader van Natura 2000
Artikel 9.9.1. Begripsbepalingen
N-depositie: neerslag van stikstofverbindingen uit de atmosfeer op een habitat binnen een beschermd natuurgebied, waarbij de belasting op het meest belaste punt binnen het habitat uitgedrukt wordt in mol N/ha/jr en de belasting op het habitat als geheel in mol N/jr; De berekening vindt plaats overeenkomstig artikel 7, lid 2 van de Beleidsregel stikstof;
Artikel 9.9.4. Grondslag subsidie
De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 9.9.2, tweede lid waarbij sprake is van investeringen die leiden tot extra kosten voor de bescherming van het milieu door de sanering van piekbelastingen op Natura 2000 gebieden middels technische maatregelen en die geen uitbreiding van de productiecapaciteit tot gevolg hebben, bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 400.000,-- per bedrijf in een periode van drie fiscale jaren, uitgaande van de datum van beschikking.
Artikel 9.9.5. Subsidiabele kosten
De subsidiabele kosten zoals genoemd in het eerste lid zijn maximaal de meerkosten van investeringen om lagere stikstofemissies te realiseren dan vereist op grond van de landelijke regelgeving ten opzichte van de kosten van de investeringen die gemaakt zouden moeten worden om te voldoen aan de normen van de landelijke regelgeving. Kosten die worden gemaakt om te voldoen aan de eisen waaraan op grond van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij in 2013 voldaan moet zijn, zijn niet subsidiabel. Deze bedrijven komen wel voor subsidie in aanmerking voor kosten van maatregelen die een minstens 10% lagere emissie opleveren dan waaraan in 2013 moet worden voldaan.
Artikel 9.9.9. Weigeringsgrond
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als er sprake is van vervangingsinvesteringen of investeringen op intensieve veehouderijbedrijven in extensiveringsgebieden in het Reconstructiegebied Salland-Twente.
Artikel 9.9.10. Verplichtingen subsidieontvanger
De activiteit moet binnen 2 jaar na subsidieverlening zijn uitgevoerd.
Paragraaf 9.13. Versterking van de twee Nationale Parken De Weerribben-Wieden en Sallandse Heuvelrug door uitvoering van de beheers- en inrichtingsplannen (pMJP 2.2.3)
Paragraaf 9.16 Groene en Blauwe diensten 2014-2015
Artikel 9.16.1.Begripsbepalingen
Groene en Blauwe diensten: maatregelen en activiteiten op het gebied van landschap, natuur en water, cultuurhistorie en recreatie die de kwaliteit en toegankelijkheid van het landelijk en stedelijk gebied verhogen, uitgevoerd door een of meerdere particuliere grondgebruikers. Bij Groene diensten gaat het om beheer, aanleg, herstel en vergroten van de toegankelijkheid van landschap en natuur. Bij Blauwe diensten gaat het om waterberging, waterconservering en verbetering van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. Groene en Blauwe diensten betreffen bovenwettelijke activiteiten. Het gaat om actief beheer en is geen schaderegeling. Indien sprake is van aanleg en herstel moet het langjarig beheer gegarandeerd zijn;
contract: een schriftelijke overeenkomst voor levering van Groene en Blauwe diensten, tussen een particuliere beheerder en een uitvoeringsorganisatie, waarbij de particuliere beheerder zich verbindt tot nakoming van de verplichtingen waartoe de subsidieontvanger uit hoofde van deze paragraaf, met betrekking tot de gronden binnen het betreffende projectvoorstel gehouden is, zolang de beheerder beschikt over het recht tot gebruik en beheer van die gronden. Tevens verbindt de particuliere beheerder zich, de in de vorige volzin bedoelde verplichtingen als kettingbeding op te nemen bij overdracht van het betreffende gebruiksrecht. De looptijd van de overeenkomst is 30 jaar. Indien om aantoonbare redenen een beheercontract van 30 jaar niet mogelijk is, is 20 jaar acceptabel, met een ondergrens van 10 jaar;
Artikel 9.16.4. Grondslag subsidie
De subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b bedraagt maximaal 75% van de normbedragen per Groene en Blauwe dienst zoals opgenomen in de Catalogus Groenblauwe diensten. Bij de verlening van de subsidie wordt het verwachte rendement in mindering gebracht op de contractwaarde van de naar verwachting af te sluiten beheercontracten. Het rendementspercentage wordt gebaseerd op de IRS (Interest Rate Swap) met een looptijd van 10 jaar + een opslag van 100 punten (=1%). Ter compensatie van de te verwachten gemiddelde inflatie zal 3% aan de Netto Contante Waarde van de afgesloten beheercontracten worden toegevoegd.
Artikel 9.16.6 Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidieverlening
In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager voor de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b:
een projectvoorstel dat tenminste de volgende onderdelen bevat: een overzicht van de te contracteren Groene en Blauwe diensten, met vermelding van de landschapselementen, aanleg, herstel met in beide gevallen aansluitend langjarig beheer, of alleen langjarig beheer; type element; type beheer; nummer locatie aangegeven op digitale kaart waarop ook de reeds gecontracteerde landschapselementen in de gemeente zichtbaar zijn; NAW beoogde contractpartner; begroting en dekkingsplan inclusief cofinanciering;
Artikel 9.16.7 Indieningstermijn aanvraag voor subsidie
Een aanvraag voor subsidie moet, in afwijking van artikel 1.2.2, ontvangen zijn uiterlijk op 1 juli 2015.
Artikel 9.16.9 Weigeringsgrond
Gedeputeerde Staten weigeren, in aanvulling op artikel 1.1.3, de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b indien voor de activiteiten een subsidiemogelijkheid bestaat op grond van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel, de Subsidieregeling Natuur Overijssel of de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Overijssel.
Artikel 9.16.11. Voorschotverlening
In afwijking van artikel 1.3.3 kunnen Gedeputeerde Staten de aanvrager een voorschot tot maximaal 100% van de verleende subsidie verlenen.
Artikel 9.16.12. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling
In aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid en artikel 1.5.3 tweede, derde en vierde lid wordt bij de aanvraag tot vaststelling, van de subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b, als bijlage toegevoegd het Excel document Berekening vaststelling subsidie Groene en Blauwe diensten.
Artikel 9.16.13 Vaststelling subsidie
De subsidie als bedoeld in artikel 9.16.2 sub b wordt vastgesteld op maximaal 75% van de normbedragen per Groene en Blauwe dienst zoals opgenomen in de Catalogus Groen Blauwe diensten. Bij de vaststelling van de subsidie wordt het verwachte rendement in mindering gebracht op de contractwaarde van de daadwerkelijk afgesloten beheercontracten. Het rendementspercentage wordt gebaseerd op de IRS (Interest Rate Swap) met een looptijd van 10 jaar + een opslag van 100 punten (=1%). Ter compensatie van de te verwachten gemiddelde inflatie zal 3% aan de Netto Contante Waarde van de afgesloten beheercontracten worden toegevoegd.
Paragraaf 9.17 Pilot Boeren voor natuur Twickel
Artikel 9.17.1 Subsidiabele activiteit
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die in het kader van de pilot Boeren voor natuur Twickel worden uitgevoerd en waaraan de Europese Commissie op 27 juli 2006 respectievelijk 19 november 2007, steunnummers N476/2007 goedkeuring is verleend.
Paragraaf 9.19 Beschermen weidevogels (pMJP 2.2.2)
Artikel 9.19.1. Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die gericht zijn op behoud en verbetering van de weidevogelstand in Overijssel.
Paragraaf 9.21 Faunabeheereenheden
Artikel 9.21.1. Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van een faunabeheerplan.
Paragraaf 9.24 Uitvoering ontwikkelopgave EHS/Natura 2000
Artikel 9.24.1. Begripsbepalingen
PAS (Programma Aanpak Stikstof): de landelijke aanpak die, in overeenstemming met de Minister van Defensie en Gedeputeerde Staten van de provincies, is vastgesteld door de Minister van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu ingevolge artikel 19kg van de Natuurbeschermingswet 1998. Het programma verbindt economie en ecologie door de realisering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden samen te laten gaan met economische ontwikkelingen;
PAS-maatregel: een gebiedsspecifieke maatregel of activiteit die wordt genomen ter uitvoering van het PAS en die tot doel heeft het herstellen en robuuster maken van de habitattypen en leefgebieden van soorten die gevoelig zijn voor stikstof, zodat deze beter beschermd zijn tegen de hoge stikstofbelasting. De maatregel of activiteit als zodanig is opgenomen in een PAS-gebiedsanalyse, dan wel een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd(e) aanpassing of alternatief van voornoemde maatregel of activiteit;
niet-PAS-maatregel: een gebiedsspecifieke maatregel of activiteit die wordt genomen ter realisering van de instandhoudingsdoelstellingen. De maatregel of activiteit is opgenomen in een (ontwerp-) beheerplan voor een Natura 2000-gebied in Overijssel of in het rapport 'Maatregelen voor Natura 2000-soorten in Overijssel en in De Wieden en Weerribben in het bijzonder' van 24 augustus 2012, dan wel in een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd(e) aanpassing of alternatief van voornoemde maatregel of activiteit;
PAS-gebiedsanalyse: een ecologische analyse van een stikstofgevoelig Natura2000-gebied in Overijssel, deel uitmakend van de passende beoordeling van het PAS. In de analyse zijn maatregelen opgenomen die dienen ter verzekering dat de kwaliteit van habitattypen en leefgebieden van soorten niet verder achteruit gaat of verbetert;
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
een partner van Samen werkt Beter, zijnde Landschap Overijssel, LTO Noord, Natuurmonumenten, Natuur en Milieu Overijssel, Natuurlijk Platteland Oost, Overijssels Particulier Grondbezit, RECRON, Staatsbosbeheer, VNG Overijssel; een Overijsselse gemeente; VNO-NCW; of de Waterschappen Drents-Overijsselse Delta, Vechtstromen en Rijn & IJssel; dan wel
een natuurlijk persoon of een privaatrechtelijke rechtspersoon, die eigenaar is van gronden die relevant zijn voor de Ontwikkelopgave en waarvan de gronden vallen binnen de begrenzing van de Omgevingsvisie, waarbij de subsidiabele kosten zich beperken tot activiteiten in het kader van fase 2, 3 en 4;
Artikel 9.24.5 Subsidiabele kosten
Artikel 9.24.10 Verplichtingen subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 is de subsidieontvanger verplicht:
de uitvoering van de EHS-/Natura2000-maatregelen te realiseren conform de beheerplannen dan wel de door Gedeputeerde Staten daartoe vastgestelde plannen waarin deze maatregelen worden beschreven. Voor zover voor de uitvoering nader onderzoek nodig is naar de vorm en maatvoering van de Natura2000-maatregelen, behoeft het uiteindelijke plan van uitvoering de goedkeuring van Gedeputeerde Staten.
Artikel 9.24.11 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot vaststelling
In aanvulling op de artikelen 1.5.2 en 1.5.3 bevat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie een verklaring van de subsidieontvanger of er al dan niet sprake is geweest van inkomsten op grond van economische activiteiten, die een gevolg zijn van de uitvoering van door deze regeling gesubsidieerde PAS- dan wel niet PAS-maatregelen. Deze inkomsten worden in mindering gebracht op de vast te stellen subsidie.
Paragraaf 9.25 Ontwikkelopgave Twickel
Artikel 9.25.1. Begripsbepalingen
Kaders: Ontwikkelingsvisie Twickel en omstreken, het investeringsbesluit Pact van Twickel (PS/2012/89), het gewijzigde Uitvoeringsprogramma Pact van Twickel 2012 - 2015 (PS/2013/830); het Projectplan Landbouw (Stuurgroep Pact van Twickel, 20 november 2014) en de paragraaf ‘Landschap' in de Landbouwvisie van Twickel;
Paragraaf 9.26 Verplaatsing landbouwbedrijfsgebouwen vanwege de ontwikkelopgave EHS/Natura 2000
Artikel 9.26.2. Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw ter bevordering van de grondverwerving ten behoeve van de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvrager is een natuurlijk persoon of een rechtspersoon die, ten tijde van het sluiten van de onder sub d vermelde overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing, het eigendom, regulier pachtrecht of erfpachtrecht heeft van grond behorend bij een landbouwbedrijf dat vanwege de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000 wordt verplaatst;
Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van het criterium genoemd in het eerste lid onder sub c mits het landbouwbedrijf dat wordt verplaatst een essentiële bijdrage levert aan de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000 in die zin dat het een sleutelpositie inneemt in het kader van de grondverwerving ten behoeve van de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000.
Artikel 9.26.4. Grondslag subsidie
voor opbouw: maximaal 40% doch nooit meer dan € 400.000,- van het navolgende berekende verschil. Het betreft het verschil tussen enerzijds de waarde en eventuele investeringskosten van installaties en bedrijfsgebouwen op de hervestiginglocatie, exclusief de bedrijfswoning en de ondergrond en inclusief de sloop van niet bruikbare bedrijfsgebouwen op de hervestiginglocatie, en anderzijds de waarde van installaties en bedrijfsgebouwen, exclusief de bedrijfswoning en de ondergrond op de te verlaten locatie. Beide waarden worden vastgesteld door middel van een in opdracht van de provincie uitgevoerde taxatie. Sloopkosten van de niet bruikbare bedrijfsgebouwen op de hervestiginglocatie zullen tegen maximaal € 25,- per m2 te slopen bedrijfsgebouw opgevoerd kunnen worden.
Artikel 9.26.7. Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie
Artikel 9.26.9. Weigeringgrond
Indien aanvrager een onderneming betreft die in één van navolgende financiële moeilijkheden verkeert:
in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat): wanneer meer dan de helft van haar geplaatste aandelenkapitaal door de opgebouwde verliezen is verdwenen. Dit is het geval wanneer het in mindering brengen van de opgebouwde verliezen op de reserves (en alle andere elementen die doorgaans worden beschouwd als een onderdeel van het eigen vermogen van de onderneming), een negatieve uitkomst oplevert die groter is dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal. Voor de toepassing van deze bepaling worden met „vennootschap met beperkte aansprakelijkheid" met name de in bijlage I bij Richtlijn 2013/34/EU bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld en omvat het „aandelenkapitaal" ook het eventuele agio;
in het geval van een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat): wanneer meer dan de helft van het kapitaal van de onderneming zoals dat in de boeken van de onderneming is vermeld, door de gecumuleerde verliezen is verdwenen. Voor de toepassing van deze bepaling worden met „een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming" met name de in bijlage II bij Richtlijn 2013/34/EU bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld;
Artikel 9.26.10. Verplichtingen subsidieontvanger
binnen vierentwintig maanden na het sluiten van de in artikel 9.26.3 sub d genoemde overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing, een landbouwbedrijf op een andere plaats te vestigen. Indien door aantoonbare overmacht de hervestiging van een volwaardig bedrijf op een andere plaats binnen de gestelde termijn niet mogelijk is kan de termijn voor hervestiging verlengd worden met maximaal vierentwintig maanden. De hervestiging zal na verlenging nooit later zijn dan zestien maanden na het verkrijgen van de benodigde vergunningen voor de hervestiging van het landbouwbedrijf. Onder overmacht wordt in ieder geval verstaan:
Paragraaf 9.27 Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden Overijssel
Artikel 9.27.1 Begripsbepalingen
werkprogramma: het door de regionale partijen opgestelde werkprogramma Zoetwatervoorziening Hogezandgronden 2016-2021 met als titel "Wel goed water geven!", waarin beschreven is welke maatregelen een initiatiefnemer of groep van initiatiefnemers gaat uitvoeren, waar de uitvoering globaal plaatsvindt en welke investeringen het betreft. Het werkprogramma is door het RBO op 27 mei 2015 vastgesteld. Het werkprogramma is een uitwerking van de bestuursovereenkomst;
Artikel 9.27.2. Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan het behouden van voldoende zoetwater, die zijn gericht op het tegengaan van effecten van droogte én die opgenomen zijn in bijlage 2 van het werkprogramma.
De subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat het Rijk de decentrale uitkering Deltafondsmiddelen voor Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden, zoals overeengekomen in de bestuursovereenkomst, ter beschikking stelt.
Artikel 9.27.5. Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.1.5 zijn kosten die aantoonbaar direct toe te rekenen zijn aan de activiteit subsidiabel.
Artikel 9.27.9. Aanvraag voor subsidie
In afwijking van artikel 1.2.1 eerste en tweede lid geldt de getekende bestuursovereenkomst als aanvraag voor subsidie.
Artikel 9.27.11. Betaling en bevoorschotting
In afwijking van artikel 1.3.3 verlenen Gedeputeerde Staten een voorschot op basis van artikel 4f van de bestuursovereenkomst . Het voorschot kan niet meer bedragen dan de door de provincie ontvangen decentrale uitkering Deltafondsmiddelen voor Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden van het betreffende jaar.
Paragraaf 9.28 Opruiming drugsafval
Artikel 9.28.4 Subsidiabele kosten
De daadwerkelijk gemaakte kosten van het opruimen van drugsafval of de uit de dumping voortvloeiende bodemverontreiniging zijn subsidiabel overeenkomstig artikel 1.1.5 vierde lid, voor zover deze niet op een andere wijze zijn vergoed.
Artikel 9.28.7 Indieningstermijn aanvraag
In afwijking van artikel 1.2.1 kan een aanvraag ingediend worden vanaf 1 februari 2016 en moet deze ontvangen zijn uiterlijk 31 maart 2016.
Artikel 9.29.1.3. Subsidiabele kosten
Uren van vrijwilligers zijn niet subsidiabel, maar kunnen in afwijking van artikel 1.1.6 sub a, tegen een maximum uurtarief van € 15 worden meegenomen in het dekkingsplan.
Artikel 9.29.1.4 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.3.1 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de subsidiabele kosten € 10.000 of minder bedragen. Dit geldt niet voor de subsidie die verstrekt wordt op grond van subparagraaf 9.29.2.
Subparagraaf 9.29.2 Plan van aanpak
Artikel 9.29.2.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen van een plan van aanpak voor het uitvoeren van een pilot.
Artikel 9.29.2.3 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden als bedoel in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.
Artikel 9.29.2.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 2.000 per aanvraag.
Subparagraaf 9.29.3 Kinderen en natuur
Artikel 9.29.3.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die de relatie tussen kinderen en natuur versterken of de betekenis van natuur bij kinderen vergroten.
Indien een aanvraag voor subsidie betrekking heeft op een natuurspeelplaats voldoet deze, aanvullend op artikel 9.29.1.2 aan het concept van Cool Nature.
Artikel 9.29.3.6. Volgorde van behandeling
Aanvullend op het eerste lid geldt voor de prioriteitsvolgorde dat deze wordt bepaald op basis van scoretabel 1. Aan de hand van scoretabel 1 wordt berekend welke totale score de pilot behaalt op de volgende onderdelen:
de mate waarin de biodiversiteit wordt versterkt.
Subparagraaf 9.29.4 Groen in de stad
Artikel 9.29.4.4 Aanvraag voor subsidie
Artikel 9.29.4.6. Volgorde van behandeling
Aanvullend op het eerste lid geldt voor de subsidieaanvragen dat de prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 2. Aan de hand van scoretabel 2 wordt berekend welke totale score het project behaalt voor de volgende onderdelen:
Bij een gelijke score bepaalt de mate waarin het beheer is geregeld de prioriteitsvolgorde. Mocht dit resulteren in een gelijke score dan bepaalt de mate waarin het proces bijdraagt aan de bewustwording en het op gang brengen van een vergroeningsproces van de directe omgeving de prioriteitsvolgorde.
Subparagraaf 9.29.5 Zorg en groen
Artikel 9.29.5.6. Volgorde van behandeling
Aanvullend op het eerste lid geldt voor de subsidieaanvragen dat de prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 3. Aan de hand van scoretabel 3 wordt berekend welke totale score het project behaalt voor de volgende onderdelen:
de mate waarin de biodiversiteit wordt versterkt.
Subparagraaf 9.29.6 Werken in het groen
Artikel 9.29.6.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt activeren en waar mogelijk kennis laten maken met werken in de groene sector.
Artikel 9.29.6.3 Aanvraag voor subsidie
Artikel 9.29.6.5. Volgorde van behandeling
Aanvullend op het eerste lid geldt voor de subsidieaanvragen dat de prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 4. Aan de hand van scoretabel 4 wordt berekend welke totale score het project behaalt voor de volgende onderdelen:
de mate waarin de biodiversiteit wordt versterkt.
Hoofdstuk 10 Bijzondere bepalingen Onderwijs
Paragraaf 10.1 Onderwijs en arbeidsmarkt
Artikel 10.1.4. Grondslag subsidie
De subsidie als bedoeld in artikel 10.1.2 bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
Artikel 10.1.7. Indieningstermijn aanvraag
In afwijking van artikel 1.2.2 eerste lid wordt een aanvraag voor een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen datum ingediend.
Artikel 10.1.8. Volgorde van behandeling
Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen die voor een bepaalde datum ex artikel 10.1.7 zijn ingediend en die voldoen aan de in artikel 10.1.3 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat. Daarbij streven Gedeputeerde Staten naar een evenwichtige verdeling van de subsidietoekenning over de regio's IJssel-Vecht, Twente en Stedendriehoek waarbij het aandeel in de beroepsbevolking van de Provincie een belangrijk criterium is.
Hoofdstuk 11 Bijzondere bepalingen Werk en loopbaan
Paragraaf 11.4 Ondersteuning startende ondernemers
Artikel 11.4.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor eerstelijns activiteiten gericht op netwerkvorming, kennisdeling en informatievoorziening ter ondersteuning van startende ondernemers.
Paragraaf 11.5 Leren van elkaar kringen (ZP-ers)
Artikel 11.5.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de professionele begeleiding van een Leren van elkaar kring.
Artikel 11.5.4 Subsidiabele kosten
Uitsluitend de kosten van de professionele begeleider zijn conform artikel 1.1.5 vierde lid subsidiabel.
Artikel 11.5.5 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000 per aanvraag en per Leren van elkaar kring.
Paragraaf 11.6 Ondernemend noaberschap
Artikel 11.6.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor samenwerkings- en kennisuitwisselingsactiviteiten tussen ondernemingen met als doel businessontwikkeling van aaneengesloten leden te stimuleren.
Artikel 11.6.5 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000 per aanvraag waarvan maximaal € 3.000 voor het opstellen van een plan van aanpak.
Hoofdstuk 15 Democratie en Grondrechten
Paragraaf 15.1 Dodenherdenking en bevrijdingsfestival
Artikel 15.1.5 Subsidiabele kosten
De subsidie bedraagt een forfaitair vastgesteld tarief per jaar per activiteit. Artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 zijn niet van toepassing.
[Toelichting: In dit artikel wordt een aantal begrippen verduidelijkt, die in het Uitvoeringsbesluit worden gehanteerd.
Subsidie: In artikel 4:21, eerste lid Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt een definitie van subsidie gegeven. Er is sprake van een subsidie als het gaat om geldverstrekkingen, die aan de volgende kenmerken voldoen:a. het betreft een aanspraak op financiële middelen;b. die door een bestuursorgaan worden verstrekt;c. met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager;d. anders dan als betaling voor het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.De provincie maakt een onderscheid tussen eenmalige en jaarlijkse subsidies.
Eenmalige subsidie: Dit zijn subsidies die Gedeputeerde Staten voor een eenmalige activiteit wil verlenen.
Jaarlijkse subsidie: De jaarlijkse subsidie wordt bij voorkeur voor meerdere jaren verleend en heeft veelal op voortdurende activiteiten van een instelling betrekking. Hierbij kan worden gedacht aan exploitatiesubsidies. In het Ubs is bepaald dat deze jaarlijkse subsidie voor een periode van ten hoogste vier jaren worden verstrekt. Na het verstrijken van die periode kan uiteraard opnieuw worden besloten een jaarlijkse subsidie te verstrekken. Voor de periode van 4 jaar is gekozen, omdat deze termijn én aansluit bij de zittingstermijn van Provinciale Staten (hoewel die termijnen uiteraard niet gelijk hoeven te lopen) én het een goede termijn lijkt om te bezien of eerder vastgestelde beleidsdoelen nog gelden en, zo ja, die met de verstrekte subsidies worden gediend. Als deze subsidie voor langer dan drie jaar aan een instelling wordt verstrekt voor de uitvoering van dezelfde activiteit(en), ontstaat er een subsidierelatie, zoals beschreven in artikel 4:51 van de Awb en dient bij weigering van de subsidie voor een nieuw tijdvak een redelijke termijn in acht te worden genomen.
Er is bewust niet voor gekozen het regime van afdeling 4.2.8 van de Awb in zijn geheel van toepassing te verklaren op de jaarlijkse subsidie. In de subsidieverleningsbeschikking bij jaarlijkse subsidies zal expliciet worden aangegeven welke bepalingen van afdeling 4.2.8 Awb van toepassing zijn.]
[Toelichting: Artikel 4:23, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bevat de kern van de subsidietitel in de Awb, te weten de eis dat er voor het verstrekken van subsidie een wettelijke grondslag moet bestaan. Hierbij heeft de wens van de wetgever om een weloverwogen gebruik van het subsidie-instrument te bevorderen een rol gespeeld. Omdat het vereiste van een wettelijke grondslag niet in alle gevallen kan worden gesteld, maakt het derde lid van artikel 4:23 Awb enkele belangrijke uitzonderingen; de zogenaamde buitenwettelijke subsidies. Hier wordt volstaan met het noemen van de subsidie die rechtstreeks op grond van Europese subsidieprogramma's (artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder b Awb) of de provinciale begroting worden verstrekt (artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder c Awb).
Ook op buitenwettelijke subsidies zijn de bepalingen van titel 4.2 Awb over de verplichtingen van de subsidieontvanger, de betaling en terugvordering van subsidies en de subsidieverlening en -vaststelling van toepassing. Om ervoor te zorgen dat daarnaast ook de bepalingen van deze verordening gelden voor het verstrekken van deze subsidies is de reikwijdte hiervan uitdrukkelijk benoemt.
De bijdragen die OV-ondernemingen ontvangen voor het verrichten van personenvervoer zijn in de Wet personenvervoer 2000 aangewezen als subsidie. Het is echter niet wenselijk dat daarop de regels uit dit uitvoeringsbesluit van toepassing zijn. De relatie tussen de provincie en de vervoersbedrijven is ‘tailor made' en wordt beheerst door het bestek waarop door de concessiehouder en diens concurrenten is ingeschreven in een openbare aanbestedingsprocedure. Daarin liggen ook de regels vast voor de hoogte van de subsidie, bevoorschotting, de vaststelling etc.
In artikel 6 van de Algemene subsidieverordening zijn afwijkingsmogelijkheden van bepalingen gesteld bij of krachtens deze verordening opgenomen. Wanneer naast de provincie ook andere overheden of derden subsidiëren, kan een subsidieontvanger te maken krijgen met niet op elkaar afgestemde subsidiebepalingen. Elke subsidiënt heeft immers vaak zijn eigen specifieke bepalingen.
Bij de afhandeling van Europese subsidies (EFRO (regionale ontwikkeling), ESF (sociaal fonds) en het EOGFL (landbouw)) (inclusief provinciale cofinanciering) wordt de Europese regelgeving gevolgd. De regelingen en programma's met betrekking tot bijdragen uit de Europese fondsen kennen hun eigen criteria en procedureregels. Het uitvoeringsbesluit kent eigen procedureregels.
Gedeputeerde Staten kunnen door maatwerk één of meerdere bepalingen van de verordening of het uitvoeringsbesluit buiten toepassing te laten. Voor het deel provinciale cofinanciering kan maatwerk worden toegepast.
Daarnaast zijn subsidiebesluiten op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer uitgezonderd van de werking van het Ubs. De Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer is in interprovinciaal verband tot stand gekomen (uniformiteit in 12 provincies). De uitvoering ligt in handen van een externe uitvoeringsorganisatie (de Dienst Regelingen). ]
[Toelichting: Artikel 5 van de Algemene subsidieverordening bepaalt dat Gedeputeerde Staten een subsidieplafond kunnen vaststellen en dat dit kan worden onderverdeeld in deelplafonds per subsidietijdvak of per onderdeel van provinciaal beleid. Genoemd artikel is de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4:25 Awb. In de meeste gevallen zullen Gedeputeerde Staten voor de in dit uitvoeringsbesluit geregelde subsidies een subsidieplafond vaststellen dat een heel kalenderjaar geldt. Omdat de artikelen over het subsidieplafond, de indieningstermijn en de wijze van behandelen van aanvragen een drie-eenheid moeten vormen, vloeit uit deze keuze automatisch voort dat (volledige) aanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst.
De Awb eist dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt, vóórdat de periode waarop het betrekking heeft, ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers weten hoeveel geld er beschikbaar is. Als een subsidieplafond niet tijdig is gepubliceerd, kan een aanvraag niet worden afgewezen wegens overschrijding van dat plafond. ]
[Toelichting: Dit artikel is de kapstok om in de subsidiegrondslag alleen de volgende rechtstreeks aan de activiteit toe te rekenen kosten mee te nemen:
2 kosten voor gebruik van apparatuur, waaronder afschrijvingskosten;
3 kosten voor gebruik van materiaal;
Deze kosten zijn subsidiabel voor zover de activiteit overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.1.6 sub c binnen de projectperiode uitgevoerd wordt. ]
[Toelichting: Voor de berekening van de loonkosten wordt aangesloten bij de praktijk en administratie van de subsidieontvanger en is de keuze aan de subsidieaanvrager welk van de in het eerste lid onder sub a of b genoemde systematieken gehanteerd wordt. Wanneer sub a en b niet van toepassing zijn dan kan op basis van sub c een vast uurtarief van € 35 gehanteerd worden.
Loonkosten zijn subsidiabel, indien de urenadministratie en de toerekening van kosten een getrouw beeld geven. Dat wil zeggen dat uren zorgvuldig worden bijgehouden in een, zo mogelijk, gesloten urenadministratie, welke verifieerbaar is en dat kosten navolgbaar worden toegerekend.]
[Toelichting: Het document ‘Toepassing Integraal kostprijstarief provincie Overijssel' is te vinden op www.overijssel.nl/subsidie. In dit document zijn de vereisten opgenomen waaraan de subsidieaanvrager of ontvanger moet voldoen om voor de berekening van de loonkosten het Integraal kostprijstarief (IKT) te mogen toepassen.
Het gaat om de volgende vereisten:
1 het IKT is gebruikelijk en stelselmatig in gebruik door de subsidieaanvrager. Van stelselmatigheid is sprake indien de subsidieaanvrager of -ontvanger een IKT al minimaal twee jaar toepast. Wanneer de subsidieaanvrager of -ontvanger pas 1 jaar met het IKT werkt kan stelselmatigheid worden vastgesteld indien deze kan aantonen wat de IKT's zouden zijn geweest in de voorgaande twee jaren;
2 het IKT is vooraf bepaald. Dat wil zeggen dat uiterlijk bij de subsidieverstrekking het tarief bepaald dient te zijn;
3 het IKT wordt jaarlijks voorcalculatorisch bepaald;
4 de werkelijke kosten dienen nacalculatorisch te worden vastgesteld;
5 de subsidieaanvrager of ontvanger hanteert een kostentoerekeningsmodel gebaseerd op bedrijfseconomisch en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen;
6 het IKT bestaat enkel uit directe personeelskosten en algemene indirecte kosten (overhead);
7 het IKT bevat geen debetrente, boetes, financiële sancties en gerechtskosten;
8 het IKT is goedgekeurd door een accountant en gebaseerd op het voorgaande boekjaar. ]
[Toelichting: Hierbij vormen de loonstaten per medewerker die deelneemt aan het project de basis voor de berekening van de subsidiabele kosten. Het aantal productieve uren en percentage overhead waarmee het uurtarief mag worden berekend is een vast getal. Met deze gegevens levert de subsidieaanvrager een berekening conform de volgende formule: ((brutoloon op jaarbasis + sociale lasten) /(1600 * deeltijdfactor )) + 20%. ]
[Toelichting: Dit lid bepaalt dat kosten die gemaakt worden voor gebruik van apparatuur ten behoeve van de subsidiabele activiteit subsidiabel zijn. Onder apparatuur vallen apparaten en machines, maar bijvoorbeeld ook licenties voor software. De kosten voor het gebruik van de apparatuur zijn naar rato van gebruik subsidiabel. Dit betekent dat de kosten niet volledig opgevoerd mogen worden indien de apparatuur breder ingezet wordt dan alleen voor de subsidiabele activiteit. Ook de eventuele afschrijvingskosten worden naar rato van gebruik opgenomen als kosten. ]
[Toelichting: Dit lid bepaalt dat kosten die gemaakt worden voor gebruik van materiaal ten behoeve van de subsidiabele activiteit subsidiabel zijn als het verbruik word geadministreerd. Onder materialen vallen o.a. verbruiksgoederen zoals grondstoffen en onderdelen. Onder kosten voor materiaal uit voorraad kunnen de kosten van het verbruik van materialen, die al eerder zijn aangeschaft, worden opgevoerd. Hierbij moet worden uitgegaan van historische aanschafprijzen. Als er geen administratie van het verbruik van materialen uit voorraad is, dan kunnen de kosten niet rechtstreeks aan het project worden toegerekend. Onder kosten voor speciaal aangeschafte materialen kunnen de kosten van materialen die speciaal voor een project worden gekocht, bij begroting en bij vaststelling opgevoerd worden onder de post ‘kosten derden'. ]
[Toelichting: Dit zijn de op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten die direct voor de subsidiabele activiteit worden gemaakt en doelmatig zijn, bijvoorbeeld door uitbesteding van een deel van de subsidiabele activiteit of in de vorm van kosten van voor de subsidiabele activiteit geleverde materialen en diensten. Het kan hier bijvoorbeeld ook gaan om materiaal en inhuur van personeel.
Doelmatig betekent onder andere dat het resultaat geleverd wordt tegen zo minimaal mogelijke kosten. Daarnaast moeten de kosten worden gemaakt en de dienst of producten worden geleverd door een onafhankelijke derde. Er is bijvoorbeeld sprake van onafhankelijkheid als er:
- geen onderlinge band is tussen de aanvrager en de derde. De derde kan zelfstandige besluiten nemen zonder dat er sprake is van een gezagsverhouding tussen de derde en de subsidieaanvrager;
- geen sprake is van een dochter-/zuster-/moederonderneming die als derde wordt betrokken.]
[Toelichting: De projectperiode is de periode vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag tot en met de in de beschikking tot verlening van de subsidie opgenomen datum waarop de subsidiabel activiteit moet zijn afgerond. De kosten van de activiteiten die in de periode worden uitgevoerd kunnen subsidiabel zijn. Voor zover sprake is van kosten derden moet de betaling ook binnen de projectperiode plaats hebben gevonden. ]
[Toelichting: In dit artikel is geregeld dat gangbare apparaatskosten van medeoverheden niet subsidiabel zijn. Conform artikel 1.1.1 sub n worden onder medeoverheden gemeenten, waterschappen en provincies verstaan.
Gangbare apparaatskosten zijn over het algemeen de overheadkosten. Ook inzet van ambtelijke capaciteit is hiermee beperkt subsidiabel. Indien sprake is van inzet van vast personeel wat gedekt is in de gemeentelijke begroting en tot de reguliere formatie behoort, is dit niet subsidiabel. Ook worden geen capaciteitstekorten bij de gemeenten gesubsidieerd, omdat de gemeenten hier zelf verantwoordelijk voor zijn.
Dat betekent dus dat inzet van ambtelijke capaciteit alleen subsidiabel is als:
1 er sprake is van inhuur voor het project (dan zijn de kosten subsidiabel conform artikel 1.1.5 vierde lid, kosten derden die rechtstreeks op het project drukken); of
2 er sprake is van inzet vaste formatie waarbij die vaste formatie aantoonbaar door tijdelijke inhuur of tijdelijke werktijduitbreiding gedurende de looptijd van het project wordt gerealiseerd; of
3 er sprake is van vast personeel dat ongedekt in de (gemeentelijke) begroting staat en zichzelf als het ware moeten terugverdienen.
Uit de aanvraag moet blijken dat van een of meer van deze uitzonderingen sprake is.]
[Toelichting: Een aanvraag voor subsidie moet schriftelijk worden gedaan. Dit kan door een schriftelijke brief. Soms is het invullen van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier vereist. Doel van een aanvraagformulier is om aan de aanvrager te verduidelijken wat voor informatie hij bij de aanvraag moet geven. Een aanvraag kan ook elektronisch worden gedaan, mits Gedeputeerde Staten deze digitale vorm open heeft gesteld. ]
[Toelichting: Ingevolge artikel 4:29 Awb begint het subsidieproces met een aanvraag. Wat een aanvraag is en aan welke eisen deze moet voldoen staat in afdeling 4.1.1. van de Awb. In het tweede lid is bepaald welke gegevens de aanvrager dient te overleggen bij zijn aanvraag voor subsidie. In dit artikellid zijn de minimale vereisten van de aanvraag voor subsidie geregeld. Het kan echter ook voorkomen dat voor bepaalde subsidies ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag aanvullende documenten worden gevraagd. ]
[Toelichting: Gelet op het maximaal te verstrekken subsidiebedrag is er de mogelijkheid gebruik te maken van een vrijstellingsverordening van de EG nr. 1998/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 EG op de-minimissteun. Dit betekent dat de subsidieontvanger (dus per onderneming, alsmede het eventuele gehele moederconcern waartoe de onderneming behoort) niet meer dan € 200.000,-- aan subsidie over een periode van drie belastingjaren (dus inclusief eerdere ontvangen subsidies overheidsinstanties) aan steun mag ontvangen. De aanvrager moet daarom aangeven hoeveel de-minimussteun door de aanvrager in het lopende en de twee daar aan voorafgaande belastingjaren ontvangen is en verklaren dat de totale steun niet meer dan € 200.000,-- bedraagt. De vrijstelling is ook van toepassing op de afzet en verwerking van landbouwproducten en op de sector vervoer. Ten aanzien van het laatste geldt een specifieke beperking: de-minimissteun voor ondernemingen actief in de sector wegvervoer wordt beperkt tot € 100.000,--. Aankoop van vervoermiddelen voor vrachtvervoer over de weg (vrachtwagens) blijft uitgesloten. De de-minimisegel is onder andere niet van toepassing op de primaire productie van landbouwproducten en de visserijsector (voor deze twee sectoren gelden eigen de-minimisdrempels, zie hieronder), exportsteun en steun waardoor binnenlandse producten ten opzichte van ingevoerde producten worden bevoordeeld.
Voor landbouwbedrijven (een primaire producent van landbouwproducten in de zin van Bijlage I EG-Verdrag) bedraagt de maximale steun € 7.500,--. Een vissersbedrijf kan tot € 30.000,-- steun binnen een periode van drie belastingjaren ontvangen, zonder dat de overheid dat vooraf aan de Europese Commissie moet melden. ]
[Toelichting: Dit artikel dient in samenhang met artikel 1.1.5 en artikel 1.2.3 te worden gelezen. Na ontvangst van de aanvraag hebben Gedeputeerde Staten op basis van artikel 1.2.3 13 weken de tijd om te beslissen over de aanvraag voor subsidie.
Het tweede lid geeft de aanvraagtermijn voor de jaarlijkse subsidie: op uiterlijk 1 oktober vóór het jaar of de jaren waarop de subsidie betrekking heeft. Deze termijn maakt een tijdige beslissing mogelijk.
Als het project start op 1 januari 2011, dan wordt geadviseerd om de aanvraag voor 1 oktober 2010 in te dienen. Stel dat de aanvraag voor dit project wordt ingediend op 1 december 2010, dan beslissen Gedeputeerde Staten voor 1 maart 2011. Als het project reeds is begonnen op 1 januari 2011 en de aanvraag wordt afgewezen door Gedeputeerde Staten, dan loopt de subsidieontvanger een financieel risico. Dit risico is voor eigen rekening van de aanvrager. Stel dat de aanvraag voor dit project wordt ingediend na 1 januari 2011, dan zijn de kosten die reeds gemaakt zijn niet subsidiabel, op basis van artikel 1.1.5. lid 3. ]
[Toelichting: De in dit artikellid genoemde termijnen zijn maximum termijnen. Indien mogelijk zullen Gedeputeerde Staten eerder beslissen.
In dit artikel zijn geen weigeringsgronden opgenomen. Artikel 4:35 Awb bevat een aantal niet-limitatieve algemeen geldende gronden om subsidieverlening te weigeren. Deze kunnen in de hoofdstukken 2 t/m 12 worden aangevuld met specifieke op de betreffende subsidie betrekking hebbende weigeringsgronden.
Artikel 4:36 Awb maakt het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst (eerste lid) of afdwingovereenkomst (tweede lid) mogelijk. De afdwingovereenkomst verschaft Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om in rechte nakoming te vorderen van het verrichten van de gesubsidieerde activiteit c.q. prestatie. Het geeft zekerheid over het daadwerkelijk verrichten van de activiteit/prestatie door de subsidieontvanger. Op grond van artikel 4:33, aanhef en onder a Awb, mag in de beschikking tot subsidieverlening als voorwaarde worden opgenomen dat de subsidieontvanger verplicht is mee te werken aan het sluiten van een uitvoerings- of afdwingovereenkomst. ]
[Toelichting: Als uitgangspunt geldt een beslistermijn van maximaal dertien weken, die begint op het moment van ontvangst van een aanvraag. Voor een niet-volledige aanvraag geldt artikel 4:5 Awb. Op grond van dat artikel kunnen Gedeputeerde Staten de aanvrager een termijn geven waarbinnen hij zijn aanvraag alsnog kan aanvullen. Doet hij dat niet, dan kan de aanvraag na die termijn buiten behandeling worden gelaten. Worden de ontbrekende gegevens wel tijdig ingezonden, dan volgt behandeling van de aanvraag volgens de normale procedure. Gedurende de termijn dat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, wordt de beslistermijn opgeschort (artikel 4:15 Awb). ]
[Toelichting: In artikel 4:35 Awb zijn een aantal weigeringsgronden opgenomen. Zo kan een subsidie bijvoorbeeld geweigerd worden als er duidelijke aanwijzingen zijn dat het gesubsidieerde project niet wordt uitgevoerd of als de aanvrager failliet is verklaard. Met artikel 1.3.1 worden die gronden aangevuld. In lid 1 blijkt uit het gebruik van het woord "kan" dat het een facultatieve weigeringsgrond is. Gedeputeerde Staten zullen hierbij een belangenafweging maken en kunnen de subsidie weigeren als de activiteiten ook zonder de subsidie gerealiseerd kunnen worden. Met lid 2 wordt een minimumbedrag gegeven voor subsidie: subsidie beneden de € 1.000,-- wordt niet verstrekt. ]
[Toelichting: Ingevolge het eerste lid geven Gedeputeerde Staten al in het besluit tot verlening van de subsidie aan op welke wijze de verantwoording van de ontvangen subsidies dient plaats te vinden. Hiermee wordt bereikt dat degene, aan wie de subsidie is toegekend, van meet af aan duidelijk is aan welke voorwaarden en administratieve eisen hij dient te voldoen. In het tweede lid is geregeld dat Gedeputeerde Staten de ontvanger verplichtingen kan opleggen. ]
[Toelichting: Uit artikel 4:29 Awb volgt dat tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, kan voorafgaande een beschikking tot subsidievaststelling een beschikking omtrent subsidieverlening worden gegeven.
Gedeputeerde Staten hebben besloten dat voor te verstrekken subsidie tot € 25.000,- de subsidie direct na de aanvraag wordt vastgesteld. Er volgt dus geen voorafgaande beschikking tot subsidieverlening. In alle andere gevallen zal de subsidievaststelling worden voorafgegaan door een beschikking tot subsidieverlening.
In een beschikking tot subsidieverlening zal de datum worden vermeld waarop de gesubsidieerde activiteit(en) uiterlijk moet(en) zijn verricht. ]
[Toelichting: Het subsidiesysteem gaat uit van drietal arrangementen:
- kleine subsidies tot € 25.000,
- middelgrote subsidies van € 25.000 tot € 125.000, en
- grote subsidies vanaf € 125.000.
Bij deze arrangementen hangt de zwaarte van de verantwoordingseisen voornamelijk af van het subsidiebedrag.
Gedeputeerde Staten moeten bij het besluit tot subsidieverlening bepalen hoe de verantwoording plaatsvindt. Uitgangspunt is het subsidiebedrag. Hogere regelgeving kan een zwaardere verantwoording eisen. Dit komt bijvoorbeeld voor op het beleidsveld inrichting landelijk gebied waar Europees recht soms tot zwaardere verantwoording verplicht. Doordat bij de verlening wordt aangegeven welke verantwoordingsregime van toepassing is, weet de subsidieontvanger tijdig wat van hem wordt verwacht. ]
[Toelichting: De betaling van het subsidiebedrag en de verleende voorschotten en de terugvordering daarvan zijn geregeld in afdeling 4.2.7 Awb. De bevoegdheid tot voorschotverlening, waarmee vooruit wordt gelopen op de betaling van het subsidiebedrag zelf, moet een wettelijke grondslag hebben. Hiertoe strekt artikel 1.3.3.
De bevoorschottingsbeschikking wordt ambtshalve gegeven op het moment van de verleningsbeschikking. De subsidieaanvrager hoeft geen aanvra(a)g(en) voor bevoorschotting in te dienen of tussentijdse overzichten van prestaties of uitgaven te overleggen.
Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten) uitgekeerd aan de subsidieontvanger.
De wijze van betaling en bevoorschotting verschilt per arrangement. ]
[Toelichting: De informatieplicht is bedoeld als tegenhanger van het geven van meer vertrouwen in de vorm van onder andere: het niet standaard verantwoording afleggen bij subsidies tot € 25.000, het vragen van minder tussenrapportages en automatische bevoorschotting.
De subsidieontvanger is verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze informatieplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag, kan in zo'n geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan de onderhavige subsidieverordening.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de informatieplicht niet geldt na vaststelling van de subsidie of voor zover er (op verzoek van de belanghebbende) door de subsidieverlener een ontheffing is verleend van de verplichting om een prestatie overeenkomstig de subsidietoekenning uit te voeren.]
[Toelichting: In het kader van het terugdringen van de administratieve lasten is ervoor gekozen aan meerjarig verstrekte subsidies hoger dan € 25.000 slechts een keer per jaar tussentijdse verantwoording te vragen. Op basis van deze gegevens kan de provincie zich verantwoorden over de realisatie van beleid naar PS en derden. ]
[Toelichting: In afdeling 4.2.4 Awb staan bepalingen over verplichtingen van de subsidieontvanger. De categorieën van verplichtingen genoemd in artikel 4:37, eerste lid Awb, kunnen Gedeputeerde Staten in ieder geval verbinden aan de subsidieverlening. Deze standaardverplichtingen behoeven in verband met het voorkomen van herhaalde normstelling geen herhaling in dit uitvoeringsbesluit. Daarnaast kunnen ook andere verplichtingen aan subsidieontvangers worden opgelegd. Het betreft andere doelgebonden verplichtingen (artikel 4:38 Awb) en oneigenlijke verplichtingen (artikel 4:39 Awb). Voor beide geldt dat als de subsidie berust op een wettelijke grondslag die verplichtingen ook op een wettelijke grondslag moeten berusten. De in artikel 1.2.2 opgenomen verplichting is aan te merken als een oneigenlijke verplichting. Vanuit Europese regelgeving geldt voor subsidieontvangers eveneens de soortgelijke verplichting om bij projecten die met subsidie vanuit Europa mogelijk worden gemaakt hiervan ter plaatse van het project melding te maken.]
[Toelichting: De omvang van de verantwoordingsverplichting is gekoppeld aan de hoogte van het subsidiebedrag.
Gedeputeerde Staten hebben ervoor gekozen om te verstrekken subsidies tot aan een bedrag tot € 25.000 direct vast te stellen. Dit betekent dat de subsidie niet eerst wordt verleend (meer voorlopige toekenning) maar dat deze meteen wordt vastgesteld (waarbij de definitieve hoogte wordt bepaald en betaling volgt). Bevoorschotting is niet van toepassing zie artikel 1.3.3.
Kenmerkend voor subsidies van minder dan € 25.000 is, dat een vast bedrag (lump sum) wordt verstrekt en dat de subsidieontvanger achteraf niet standaard verantwoording hoeft af te leggen aan de subsidieverstrekker. De subsidieontvanger hoeft geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.
Als de subsidie direct wordt vastgesteld blijft de subsidieontvanger verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. ]
[Toelichting: In dit artikel is aangegeven dat en wanneer de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling moet indienen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze de subsidieontvanger de aan hem verleende subsidie dient te verantwoorden. Ingevolge artikel 1.3.2 lid 2 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de ontvanger bekend gemaakt.]
[Toelichting: Soms blijkt het niet mogelijk om vooraf de kosten en opbrengsten van de prestatie realistisch te begroten. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij innovatieve activiteiten, als er nog geen standaard voor de daarmee samenhangende kosten en opbrengsten voorhanden is. In dergelijke gevallen is het mogelijk om af te rekenen op basis van een opgave van de totale werkelijke kosten en opbrengsten. De afrekening vindt plaats op basis van een verklaring van de subsidieontvanger over de totaal gerealiseerde kosten en opbrengsten. Bij toepassing van deze variant komt een afzonderlijke prestatieverantwoording te vervallen; een verklaring zoals omschreven in het tweede lid van artikel 1.5.2, volstaat.
De opgave van de gerealiseerde kosten en opbrengsten vormt de grondslag voor de berekening van het subsidiebedrag. Hierdoor worden detaildiscussies over onderliggende financiële posten voorkomen. Indien de subsidiabele kosten, na aftrek van de gerealiseerde opbrengsten (inclusief gerealiseerde bijdragen van derden) en de gerealiseerde eigen bijdrage, lager zijn dan begroot wordt de subsidie lager vastgesteld, tenzij rekening dient te worden gehouden met een in de van toepassing zijnde regelgeving geboden mogelijkheid tot het vormen van een egalisatiereserve. Indien de subsidiabele kosten hoger uitvallen dan begroot, wordt ten hoogste het verleende subsidiebedrag uitgekeerd. Steekproefsgewijs kan de subsidieverstrekker de opgegeven totalen controleren. In de verklaring geef de subsidieontvanger niet meer aan dan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een korte toelichting, dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan, wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is, wat in voorkomend geval de stand van de egalisatiereserve is, wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten, inclusief bijdragen van derden is, en wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is. ]
[Toelichting: In dit artikel is aangegeven dat en wanneer de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling moet indienen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze de subsidieontvanger de aan hem verleende subsidie dient te verantwoorden. Ingevolge artikel 1.3.2 lid 2 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de ontvanger bekend gemaakt.
Voor verleende subsidies van meer dan € 125.000,- geldt een verantwoording over prestaties en kosten. Het tweede lid bepaalt, dat de subsidieontvanger moet aantonen dat de activiteiten (vb concert of minimaal aantal bezoekers), waarvoor de subsidie is verleend, zijn uitgevoerd. Dit gebeurt met een inhoudelijk verslag (zie toelichting bij artikel 1.5.2). Daarnaast wordt over de kosten verantwoord, de wijze waarop dit plaatsvindt wordt per regeling bepaald. Er zijn standaard formats beschikbaar voor verantwoording over de kosten en verantwoording middels een controleverklaring.]
[Toelichting: Single information, Single audit betekent eenmalige informatieverstrekking, eenmalige accountantscontrole. SiSa is de manier waarop medeoverheden (provincies, gemeenten en gemeenschappelijke regelingen) aan het Rijk of Provincies ieder jaar verantwoorden of en hoe ze specifieke uitkeringen hebben besteed. De indicatoren worden landelijk vastgesteld. Uitgangspunt is om per specifieke uitkering zo weinig mogelijk verantwoordingsinformatie en controle te vragen. Er wordt aangesloten bij het reguliere jaarrekeningproces van de gemeenten. Dit houdt in dat: de provincie Overijssel gebruik maakt van de reguliere jaarstukken van de gemeente: het jaarverslag, de jaarrekening, inclusief SISA-bijlage en het verslag van bevindingen van de accountant waarin de accountant specifiek rapporteert over haar controle op de specifieke uitkeringen.
Voor de specifieke uitkering worden geen bijzondere controleverklaringen meer gevraagd. In plaats daarvan wordt de noodzakelijke met name financiële beleidsinformatie per specifieke uitkering opgenomen in een bijlage bij de (reguliere) jaarrekening en tijdens de jaarrekening controle door de accountant gecontroleerd.
Met uitzondering van de eerder genoemde financiële verantwoordingsplicht blijven de voorwaarden die in de beschikking of overeenkomst hebben gestaan van kracht. Wat betreft het verantwoordingsmoment wordt aangesloten bij de procedure die voor de reguliere jaarstukken geldt: uiterlijk 15 juli van het jaar volgend op het jaar of tijdvak waar over verantwoording moet worden afgelegd aan de provincie worden de stukken via het CBS bij de provincie aangeleverd.
Na ontvangst van de verantwoordingsinformatie kan de provincie Overijssel de regeling financieel vaststellen. Hierbij kan worden vertrouwd op de van de gemeente ontvangen gecertificeerde jaarstukken, welke zijn getoetst aan de afgesproken controles. Daarbij wordt ook het rapport van de bevindingen van de accountant en in het bijzonder de hierin opgenomen tabel met fouten en onzekerheden bij de vaststelling van de specifieke uitkering betrokken. Op basis van de verkregen verantwoordingsinformatie vindt vervolgens de inhoudelijke toets bij de provincie plaats. Dit kan leiden tot nadere vragen of maatregelen vanuit de provincie. Zie hiervoor ook de nota procedure aanlevering verantwoordingsinformatie die jaarlijks op de website van de Rijksoverheid wordt gepubliceerd. ]
[Toelichting: De Sisa-circulaire met daarin o.a. de ‘kruisjeslijst ontvangende medeoverheden' (kruisjeslijst sisa) en de SISA bijlage worden jaarlijks aangepast en gepubliceerd op de website van de Rijksoverheid. De Sisa systematiek wordt voor de regelingen uit de kruisjeslijst op alle openstaande beschikkingen en/of tweezijdige rechtshandelingen toegepast waaruit informatieverplichtingen voortvloeien. In uitzondering hierop wordt deze systematiek voor de regeling bodemsanering alleen toegepast voor alle na 1 januari 2008 aangegane overeenkomsten. ]
[Toelichting: De drie doelstellingen zijn:
- bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,
- ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,
[Toelichting: De regeling is gebaseerd op een ‘tendersysteem'. Dat houdt in dat alle aanvragen vóór een bepaald tijdstip moeten worden ingediend en gelijktijdig worden beoordeeld in welke mate ze voldoen aan de criteria van de regeling. De hoogst gerangschikte aanvragen worden vervolgens toegewezen voor zover het subsidieplafond dat toelaat. ]
Onderdeel; Cijfer; Weging; Score;
a. het aantal daadwerkelijk deelnemende gemeenten; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 30%; Cijfer x 0,3 = score 1;
b. de mate waarin het project inhoudelijk bijdraagt aan de doelstellingen van de Wmo. Dit wordt bepaald op basis van de volgende factoren: impact van het project op de doelstellingen, geografische verdeling en de mate waarin het project innovatief is voor Overijssel'; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 30%; Cijfer x 0,3 = score 2;
c. de hoogte van de investeringen van de aanvragende gemeente en andere financiers dan de provincie Overijssel in verhouding tot de bijdrage van de provincie Overijssel; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 20%; Cijfer x 0,2 = score 3;
d. de mate waarin het ontwikkelde concept of de opgedane kennis aantoonbaar worden overgedragen aan andere Overijsselse gemeenten.; matig (1), goed (3), uitstekend (4); 20%; Cijfer x 0,2 = score 4;
; ; ; Totale score = score 1 + score 2 + score 3 + score 4];
[Toelichting: De provincie Overijssel geeft in 2013-2015 een impuls aan de vergroting van de dynamiek, diversiteit en vitaliteit van de kunstensector in Overijssel. Hiervoor heeft zij de subsidieregeling Productiefonds Overijssel 2013-2015 in het leven geroepen.
Dit om aan de ene kant ter aanvulling op het reguliere aanbod bijzondere producties mogelijk te maken. En aan de andere kant een aantrekkelijker werkklimaat voor getalenteerde makers te stimuleren. Het gaat de provincie om professionele initiatieven met een bijzondere waarde voor Overijssel. Met deze impuls kan een nieuw en nog breder en groter publiek voor de kunsten in Overijssel bereikt worden.]
[Toelichting: Vakmanschap is een noodzakelijke randvoorwaarde om de beoogde artistieke kwaliteit ook daadwerkelijk te kunnen realiseren. Zeggingskracht en oorspronkelijkheid zijn uiteindelijk bepalend voor de artistieke kwaliteit. Het is dan ook van groot belang dat in de beschrijving van de productie voldoende inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze de aanvrager deze zeggingskracht en oorspronkelijkheid denkt te realiseren. Daarvoor is noodzakelijk dat in de aanvraag duidelijk wordt gemaakt vanuit welke inhoudelijke visie de productie gestalte krijgt.
Het vakmanschap van de kunstenaar bestaat niet alleen uit ambachtelijke vaardigheden. Vakmanschap van een kunstenaar is méér dan ambacht, namelijk door de specifieke greep van (een) specifieke kunstenaar(s) op materiaal. Dat materiaal kan bestaan uit verf, steen, muziek, taal of wat in de kunsten ook maar als grondstof gebruikt kan worden (ook oorspronkelijk werk van een ander). De specifieke greep van de kunstenaar is wat hij of zij met dat materiaal doet, te vertellen heeft, vorm wil geven, tot uitdrukking wil brengen, met een publiek wil delen: zijn artistieke visie. De combinatie van zijn ambachtelijke vaardigheden en visie vormen het vakmanschap van de kunstenaar. Sterker, dit is wat hem kunstenaar maakt en een kunstwerk doet creëren, in plaats van een producent die een product maakt. Zonder visie kan een werk ambachtelijk kwaliteit hebben, het is dan echter geen kunst.
Zeggingskracht ontstaat uit het vakmanschap plus wat wel de ‘noodzaak' of ‘urgentie' van een kunstwerk genoemd wordt. Terwijl vakmanschap een objectief te omschrijven fenomeen is, is noodzaak/urgentie subjectiever. Het is de overtuiging die een kunstwerk in zich draagt en vanuit zichzelf profileert. Het is een eigenschap die door iedere, zeker de geoefende, ontvanger ongeacht smaak, esthetische opvatting of persoonlijke mening, in een kunstwerk herkend wordt. Het vakmanschap van een kunstenaar is geen garantie voor deze zeggingskracht. Echter, wanneer het vakmanschap van de kunstenaar in essentie onvoldoende wordt benut, zal er zeker geen sprake zijn van zeggingskracht in het kunstwerk. Dat geldt niet alleen voor werken die af zijn, het geldt ook voor plannen.
Het vakmanschap en de zeggingskracht geven een kunstwerk zijn oorspronkelijkheid.
Oorspronkelijkheid is een combinatie van authenticiteit, originaliteit en zelfstandigheid in een kunstwerk. De specifieke greep van de kunstenaar op het materiaal maakt het werk oorspronkelijk. Een kunstwerk kan nooit oorspronkelijk zijn als het vakmanschap er niet ten volle in terugkomt. De visie van de kunstenaar is hierin een essentieel criterium, hij is per slot van rekening de geestesvader van het gecreëerde.]
[Toelichting: Op basis van deze regeling kan subsidie aangevraagd worden voor de kosten van professionele producties in alle kunstdisciplines. Het gaat om producties waarvan een hoge artistieke kwaliteit verwacht wordt en ten minste een nationale uitstraling en om producties met ten minste een provinciale uitstraling. Rechtspersonen zoals culturele instellingen kunnen een aanvraag indienen, maar ook natuurlijke personen zoals individuele kunstenaars (beeldend kunstenaars, componisten, auteurs). De subsidiabele kosten zijn alle voor de productie noodzakelijke kosten die aantoonbaar rechtstreeks toe te rekenen zijn aan de productie binnen de projectperiode. Dit betekent dat de kosten die gemaakt worden voor het voorbereiden, ontwikkelen en uitvoeren van de productie subsidiabel zijn. De aanvrager geeft met behulp van het aanvraagformulier aan of hij subsidie vraagt voor onderdeel a) of onderdeel b).
Aanvragen voor festivals, boekuitgaven, tentoonstellingen, cd-dvd uitgave en aanvragen ter aanvullende bekostiging van de reguliere activiteiten van door de provincie Overijssel gesubsidieerde instellingen komen niet in aanmerking. ]
[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen bijdragen aan de ontwikkeling van beginnende Overijsselse makers tot professionals, binnen de verschillende kunstdisciplines. Daartoe verstrekt zij subsidie voor ontwikkelingstrajecten, waarin een Overijsselse maker zich kan ontwikkelen door onder begeleiding van een professionele organisatie ten minste één artistieke productie te realiseren. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door een professionele organisatie.]
[Toelichting: De maximale subsidie is gebaseerd op het leerlingenaantal per gemeente, volgens de gegevens van DUO, peildatum 1 oktober 2014.
Gemeente; Aantal leerlingen ; Maximale subsidie ;
Hof van Twente; 3162; € 9.486;
Rijssen-Holten; 4182; € 12.546;
Steenwijkerland; 3733; € 11.199;
[Toelichting: In de intentieverklaring geeft het schoolbestuur aan dat zij voornemens is een inspanning te verrichten op bijvoorbeeld samenwerking in ontwikkeling doorlopende leerlijn, ontwikkeling van visie op cultuureducatie, activiteiten die bijdragen aan de deskundigheid van leerkrachten, vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatieactiviteiten die de relatie tussen school en en de lokale culturele omgeving versterken.]
[Toelichting: Het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd richt zich op ten minste twee en bij voorkeur drie, van de thema's archeologie, cultureel erfgoed of streekcultuur/immaterieel erfgoed. Het verbinden van meerdere thema's versterkt het project en levert daarom ook een hogere score op bij het bepalen van de prioriteitsvolgorde van de aanvragen.]
[Toelichting: De commissie kan op het terrein streekcultuur/immaterieel erfgoed aanvullend advies inwinnen bij het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed. De aanvragen voor het onderdeel publieksbereik kunnen ter beoordeling worden voorgelegd aan een onafhankelijke communicatiedeskundige.]
[Toelichting: Met ingang van 2012 heeft het Rijk middelen voor de restauratie van rijksmonumenten overgedragen aan de provincies. Overijssel ontvangt hiervoor jaarlijks een bedrag van € 1.249.181. Met het Rijk is afgesproken dat deze middelen worden aangevuld. Deze regeling is staatssteunproof. De Nationale Monumentenregeling kan gebruikt worden voor steun monumenten. Steunmaatregelen op basis van deze regeling hoeven niet aangemeld te worden bij de Europese Commissie. ]
[Toelichting: De Sim, de instandhoudingsregeling van het Rijk, richt zich op planmatig onderhoud. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een rekenmodel dat stelt dat een investering voor sober onderhoud in beginsel gelijk is aan 0,5 % van de herbouwwaarde per jaar. Omdat de Sim subsidie verstrekt voor een zesjarig instandhoudingsplan komt dit neer op 3% van de herbouwwaarde in zes jaar. De provinciale regeling richt zich op restauraties die het reguliere onderhoudswerk overstijgen. Hierbij wordt uitgegaan van restauratiewerkzaamheden die niet binnen twee onderhoudsperiodes kunnen worden gerealiseerd. Dat betekent dat de restauratieopgave voor de provinciale subsidieregeling groter moet zijn dan 6% van de herbouwwaarde.]
[Toelichting: De Sim, de instandhoudingsregeling van het Rijk, maakt voor het berekenen van de onderhoudskosten aan molens geen gebruik van de herbouwwaarde. Deze methode volstaat bij molens niet, omdat de bewegende onderdelen van molens harder slijten dan "gewone" monumenten. De subsidiabele kosten voor molens in de Sim zijn daarom voor zesjarig onderhoud vastgesteld op maximaal € 60.000. De provinciale regeling zich richt op restauratiewerkzaamheden die niet binnen twee onderhoudsperiodes kunnen worden gerealiseerd. Dat betekent dat de restauratieopgave voor molens voor de provinciale subsidie groter moet zijn dan € 120.000. ]
[Toelichting: Het gaat hierbij om kosten die het reguliere onderhoud (zoals gesubsidieerd met de Sim) aantoonbaar overstijgen. Ook voor dit type rijksmonumenten geldt dat de provinciale regeling inzet op grote restauratieopgaven, omdat reguliere onderhoudswerkzaamheden gesubsidieerd kunnen worden met de Sim, de instandhoudingsregeling van het Rijk. Omdat hierbij niet gerekend kan worden met de herbouwwaarde, maar de provincie wel hecht aan het onderscheid tussen relatief kleinschalige werkzaamheden en grotere onderhoudsopgaven wordt een ondergrens van € 25.000 gehanteerd.]
[Toelichting: Om ook in de toekomst vakkundig en kwalitatief hoogstaand restauratiewerk mogelijk te maken is het noodzakelijk dat restauratieleerlingen worden opgeleid voor dit specialistische vak. Zonder de benodigde praktijkervaring is het succesvol afronden van een leertraject niet mogelijk. De provincie hecht er daarom aan dat op projecten die subsidie ontvangen voor restauratie voor ten minste één leerling in de restauratiebouw een leerlingplaats wordt gerealiseerd. Indien de aard van de werkzaamheden de inzet van leerlingen uitsluit overlegt de aanvrager hierover een verklaring van het restauratiebedrijf. Gedeputeerde Staten kunnen deze verklaring ter beoordeling aan de provinciale Monumentencommissie voorleggen.]
[Toelichting: Bij het bepalen van de volgorde van behandeling hanteren Gedeputeerde Staten een prioriteitsvolgorde waarbij punten kunnen worden toebedeeld op basis van een aantal kenmerken van de aanvraag. Investeren in een restauratie heeft pas zin als er planmatig onderhoud aan het rijksmonument wordt uitgevoerd. Aanvragers krijgen dan ook voorrang wanneer ze een aanvraag hebben ingediend bij een instandhoudingsregeling van het Rijk.
Een eigenaar die maximaal leent via het Nationaal Restauratiefonds toont de bereidheid te investeren in het onderhoud van het monument. Ook deze aanvragers krijgen voorrang.]
[Toelichting: Instandhouding van monumenten is een van de hoofdactiviteiten van de POM's. Met het rijk is afgesproken om zorg te dragen voor de POM's vanwege hun bijzondere rol bij het behoud van monumenten. In deze regeling vertaalt zich dat door per POM aan maximaal twee aanvragen een punt in de scoretabel toe te kennen. Voor groene en archeologische monumenten is het realiseren van een herbestemming geen optie. Ook zal het afsluiten van een lening via het NRF in veel gevallen geen mogelijkheid bieden voor deze categorie monumenten. Om deze monumenten een gelijke kans op subsidie te geven kent de regeling een aanvraag van dit type monument twee punten toe (indien toch sprake is van een lening via het NRF wordt hiervoor geen extra punt berekend, omdat deze hierbij reeds is toebedeeld).
Het rijksmonument is eigendom van een POM (per POM kunnen maximaal twee aanvragen aanspraak maken op een punt. Indien de POM meer aanvragen indient, dient zij zelf een onderlinge prioritering aan te geven); 1;
Het betreft een groen of archeologisch rijksmonument; 2;
Voor het rijksmonument is in het kader van de Brim of de Sim subsidie ontvangen, danwel aangevraagd; 1;
Voor het rijksmonument is een laagrentende lening via het Nationaal Restauratiefonds afgesloten; 1;
Het rijksmonument maakt onderdeel uit van een herbestemmingsopgave; 1;
De gevraagde subsidie bedraagt 70% van de subsidiabele kosten; 1;
De gevraagde subsidie ligt tussen de 69 en 50% van de subsidiabele kosten; 2;
De gevraagde subsidie ligt tussen de 49 en 30 % van de subsidiabele kosten; 3;
De gevraagde subsidie ligt tussen de 29 en 1 % van de subsidiabele kosten; 4;
[Toelichting: Te denken valt aan: religieus erfgoed (bv. kerken en kloosters), industrieel erfgoed (bv. fabrieken, fabriekscomplexen en molens) en agrarisch erfgoed (bv. boerderijen en schuren). Het kan daarbij gaan om een rijksmonument of een gemeentelijk monument of een gebouw/bouwwerk waar de gemeente een verklaring voor af heeft gegeven dat het van cultuurhistorische waarde is. Naast een rijksmonument of een gemeentelijk monument is er ook sprake van cultuurhistorische waarde wanneer het gaat om:
- een in het bestemmingsplan aangeduid karakteristiek gebouw of bouwwerk:
- een gebouw of bouwwerk dat in een nationale, provinciale of gemeentelijke inventarisatie is aangemerkt als van cultuurhistorische waarde.]
[Toelichting: Voordat een aanvraag voor subsidie voor een project ter uitvoering van het transformatieplan wordt aangevraagd, dient uit het vooroverleg met de desbetreffende gemeente te blijken dat er naar verwachting geen planologische bezwaren tegen het project zullen zijn. De noodzakelijke vergunningen moeten zijn verkregen.]
[Toelichting: Festivals en evenementen leveren een belangrijke bijdrage aan het versterken van de regionale economie. In de periode 2013-2015 hebben 13 organisaties voor de jaren 2013 t/m 2015 een subsidie ontvangen. Ze hebben daarmee een belangrijke bijdrage geleverd aan de promotie van Overijssel als gastvrije, culturele en sportieve provincie én aan het vergroten van regionaal economische spin-off, werkgelegenheid en naamsbekendheid van de provincie Overijssel. Onderhavige subsidieregeling is bedoeld als een overgangsregeling voor het jaar 2016.
Het doel van deze subsidieregeling is drieledig:
Ten eerste willen Gedeputeerde staten subsidie verlenen aan 13 festivals en evenementen zodat deze hun activiteiten in 2016 kunnen voortzetten. De subsidie wordt verleend voor dezelfde activiteiten waarvoor de festivals en evenementen een driejarig subsidie van de provincie hebben ontvangen voor 2013 t/m 2015.
Ten tweede willen Gedeputeerde Staten een bijdrage leveren aan 4 nieuwe festivals en evenementen omdat deze een bijdrage leveren aan de uitvoering van het Coalitieakkoord 2015-2019 (werkgelegenheid, breedtesport en cultuur) én met hun (inter-)nationale uitstraling en verbindende elementen van bijzondere betekenis zijn voor Overijssel. Daarnaast passen deze festivals en evenementen goed binnen het profiel van Overijssel als fiets- en sportprovincie (topsport/breedtesport) én binnen het opbouwen van het internationale Hanzeprofiel, zoals het ministerie van EZ dit in de routekaart voor inkomend toerisme wil gaan gebruiken. De subsidie wordt verleend voor de activiteiten van het evenement of festival. Dit betekent dat het kan gaan om de voorbereiding en uitvoering van het festival of evenement.
Tenslotte willen Gedeputeerde Staten kleinschalige festivals en evenementen ondersteunen door ze een subsidie van maximaal € 10.000 te verlenen.]
[Toelichting: De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten. De subsidiabele en niet subsidiabele kosten zijn opgenomen in artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6. Rekening houdend met artikel 1.1.6 sub c zijn de voorbereidingskosten subsidiabel vanaf het moment dat de aanvraag is ontvangen door de provincie. ]
[Toelichting: Sectoroverstijgende samenwerking is niet gelimiteerd tot de SBI-codes als bedoeld onder 4.27.3. lid eerste lid onder sub a. Er is sprake van een samenwerking als een onderneming of organisatie inspanning levert in de PMPC, welke aantoonbaar is door een omschrijving van de geleverde bijdrage en een samenwerkingsverklaring.]
[Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem volgt dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie dat neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.
Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De tijdige volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager. ]
[Toelichting: Gedeputeerde staten kunnen subsidie verstrekken voor projecten die bijdragen aan de hoofdpunten van het provinciaal ruimtelijk beleid zoals dit is vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel. Het provinciaal belang bij het project is maatgevend voor het al dan niet verstrekken van een subsidie. Subsidie kan worden verleend ten behoeve van de kosten van uitbesteding van voorbereidend onderzoek, visievorming en/of planontwikkeling met betrekking tot concrete ruimtelijke projecten of ruimtelijke voorzieningen. Uitvoering van het project is niet subsidiabel. Daarom zijn de kosten voor bouw- en sloop, evenals investeringen, exploitatiekosten en overhead niet subsidiabel.]
[Toelichting: Ter uitwerking van de Provinciale Omgevingsvisie 2010-2019 hebben Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders van de Overijsselse gemeenten prestatieafspraken gemaakt over een breed pakket van onderwerpen op het gebied van bouwen en wonen. De prestatieafspraken zijn in samenwerking met gemeenten opgesteld en zijn in de eerste helft van 2010 ondertekend. Gedeputeerde Staten en de Burgemeester en Wethouders hebben afspraken gemaakt over de volgende beleidsthema's:
1 Ruimtelijke kwaliteit: stimulansen voor ruimtelijke kwaliteit (cultureel erfgoed, stedenbouwkundige en architectonische ontwerpen, overgang stad en platteland en verruiming van de openbare ruimte),
2 Energie & duurzaamheid (energiebesparing bij de sociale sector, stimuleringsregeling particuliere sector, loket voor begeleiding particulieren, pilotprojecten),
3 Woningbouwprogramma (minimaal en maximaal aantal woningen, maximale bestemmingsplancapaciteit),
4 Binnenstedelijke vernieuwing (percentage binnenstedelijk en uitleg, herstructurering, bodem, geluid),
5 Wonen, zorg en welzijn (realisatie van woonservicegebieden en huisvesting bijzondere doelgroepen),
8 Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).
Met deze subsidieregeling wordt uitvoering gegeven aan de afspraken die gemaakt zijn op het gebied van:
1 binnenstedelijke vernieuwing,
Voor de prestatieafspraken onderdeel Energie & duurzaamheid is paragraaf 8.2 Energiebesparingsfonds woningen Overijssel, van toepassing.]
[Toelichting: De gemeente kan subsidie ontvangen voor de realisatie van binnenstedelijke nieuwbouwwoningen. Binnenstedelijk betekent dat de woningen worden gerealiseerd op locaties binnen de contouren van feitelijk bebouwd gebied per 1 januari 2010. Locaties aan de rand van de kern, Vinex-locaties en uitleggebieden vallen hier niet onder. Vinex locaties zijn locaties die zijn aangewezen om op korte termijn een groot aantal woningen te realiseren (Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra). Deze locaties bevinden zich buiten de bestaande bebouwde omgeving. Uitleggebieden zijn gebieden waar de functie verandert in een woon- en/of werkfunctie en daarmee een nieuw stuk stad of dorp wordt ontwikkeld buiten diens bestaande bebouwingscontouren. Meestal heeft het gebied vóór de ontwikkeling een agrarische- of een natuur bestemming.
Niet subsidiabel zijn woningen die gerealiseerd worden als onderdeel van een project waarvoor Gedeputeerde Staten een subsidie hebben verstrekt in het kader van ISV I of II, de Bouwimpuls en/of de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw. ]
[Toelichting: Gedeputeerde Staten verstrekken een subsidie van maximaal € 5.000,-- per gerealiseerde en gereed gemelde woning. De gemeente moet de woningen gereed moet melden vóór 31 december 2014.
De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.2.2.2 bedraagt maximaal € 5.000,-- per bij het CBS gereed gemelde woning. ]
[Toelichting: Voorschot bij verlening bedraagt 20% van de verleende subsidie. Dit wordt als volgt berekend:
In de prestatieafspraken staat vermeld wat het aantal binnenstedelijk te realiseren woningen zijn. Stel dat dit 200 woningen zijn, dan bedraagt de subsidie 200 x €5.000,-- = € 1000.000,--. Het eerste voorschot is dan 20% van € 1.000.000,-- is € 200.000,--. Jaarlijks dient de gemeente voor 31 december een voortgangsrapportage in, waarin de gemeente onder andere rapporteert over het aantal gereed gemelde woningen bij het CBS. Naar aanleiding van deze opgave kunnen Gedeputeerde Staten een aanvullend voorschot verstrekken. Stel dat uit de voortgangsrapportage over 2010 blijkt dat de gemeente 20 woningen heeft gereed gemeld in 2010, dan bedraagt het tweede voorschot 20 x 5.000,-- is € 100.000,--. ]
[Toelichting: Voorschot bij verlening bedraagt 10% van de verleende subsidie. Dit wordt als volgt berekend:
In de prestatieafspraken staat vermeld wat het maximale subsidie voor het onderdeel ‘Wonen, zorg en welzijn bedraagt. Stel dat dit € 100.000,-- is, dan bedraagt het eerste voorschot bij subsidieverlening € 10.000,--, te gebruiken voor het opstellen van het uitvoeringsplan.
Het aanvullende voorschot wordt bepaald aan de behaalde resultaten blijkend uit de jaarlijkse voortgangsrapportage. Gedeputeerde Staten bepalen zelf wat het aanvullende voorschot zal zijn. ]
[Toelichting: De gemeente moet de prestatieafspraken aanvullen met een beleidvisie en uitvoeringsplan ten aanzien van realisatie van woonservicegebieden. Naar aanleiding van dit uitvoeringsplan kunnen Gedeputeerde Staten een subsidie verstrekken aan realisatiekosten van het uitvoeringsplan, die het langer zelfstandig wonen mogelijk maken in enigerlei vorm van een woonservicegebied. Een woonservicegebied biedt allerlei voorzieningen en of aanpasbare woningen die geschikt zijn voor zorgbehoevenden bijvoorbeeld: levensloopbestendige of 0-trede woningen. Het budget mag voor maximaal 10% worden ingezet voor het opstellen van de visie en het uitvoeringsplan. Van de overige 90 % mag de subsidie voor maximaal 25% worden ingezet voor het nemen van sociale maatregelen. Het resterende budget dient te worden ingezet voor fysieke maatregelen
Gedeputeerde Staten hebben een format opgesteld dat per project ingevuld dient te worden en als bijlage met het uitvoeringsplan wonen en zorg meegestuurd dient te worden. Dit kan gedownload worden van de website van de provincie Overijssel: www.overijssel.nl/subsidie. ]
[Toelichting: Een kwaliteitsscan vindt plaats door middel van een systematische beoordeling van de aanwezige kwaliteit op een bedrijventerrein. De scan is een onderdeel van het kwaliteitsscoresysteem. Dit systeem wordt door Gedeputeerde Staten als een gekwalificeerd systeem beschouwd. Deze moet zijn geborgd in een onafhankelijke stichting. De scan vindt plaats in opdracht van het gemeentebestuur. Door middel van objectieve en toetsbare criteria volgen vanuit de toepassing van dit systeem, de scores met betrekking tot de kwaliteit op de diverse relevante aspecten. Dit leidt tot het geven van één of meer sterren, naar analogie van het hotel-classificatiesysteem. Vervolgens worden door middel van een kansenkaart aanbevelingen gedaan en de concrete activiteiten benoemd, die moeten worden getroffen om een hogere en duurzamere kwaliteit van het bedrijventerrein te bereiken. Dit instrument scherpt de discussies aan tussen de gemeente en de ondernemers over het te bereiken kwaliteitsniveau van een bedrijventerrein. Voorafgaand aan de opstelling van een herstructureringsplan, vindt de scan plaats als nul-meting. Na uitvoering van het herstructureringsproject wordt de kwaliteit als gevolg van de genomen maatregelen, opnieuw met een scan bepaald. Hiermee vindt monitoring van de kwaliteit plaats.]
[Toelichting: Een herstructureringsplan komt tot stand in overleg tussen het gemeentebestuur en de ondernemers of de ondernemersvereniging. Het plan wordt door het gemeentebestuur vastgesteld. Het plan is (mede) gebaseerd op de daaraan voorafgaande kwaliteitsscan. Het plan bevat de visie(s) met betrekking tot de herstructurering van het betreffende bedrijventerrein. Het aspect duurzaamheid, waaronder ruimtewinst, maar ook het aspect ruimtelijke kwaliteit, wordt in het plan zichtbaar gemaakt. Het herstructureringsplan is de nadere uitwerking op uitvoeringsniveau, van de te nemen concrete activiteiten en het daarbij behorende financieringsplan (inclusief kosten, c.q. exploitatiebegroting). Als het herstructureringsplan zowel werkzaamheden in de publieke ruimte als in de private sector omvat, dan worden deze in samenhang in het plan beschreven en in samenhang uitgevoerd. Het plan bevat voorts een overzicht van subsidieabel geachte kosten, waarover - via vooroverleg tussen gemeente en provincie - overeenstemming bestaat. Dit overzicht dient ter bepaling van de prestaties in de beschikking tot subsidieverlening. Het overzicht is tevens basis voor de beoordeling van geleverde prestaties ten behoeve van de vaststelling van de subsidie.
Uit het plan blijkt dat alle bij het herstructureringsproject betrokken partijen de uitvoering ervan onderschrijven. Het herstructureringsplan bevat voorts een plan van aanpak om het met de herstructurering bereikte kwaliteitsniveau te borgen. Dat kan zijn door middel van afspraken tussen gemeente en bedrijven over beheer en onderhoud, het structureel beheer. Ook kan dat plaatsvinden door middel van parkmanagement. Als het herstructureringsplan ook werkzaamheden bevat in de private sector, dan worden de werkzaamheden in de publieke ruimte en die in de private sector in samenhang in het herstructureringsplan beschreven en in samenhang uitgevoerd.
Voor zover (de) initiatiefnemer(s) bij het project een betrokkenheid wensen van de HMO, bevat het herstructureringsplan de gemotiveerde reden(en) hiertoe.]
[Toelichting: Voor deze scan geldt ook dat deze volgens de door de provincie Overijssel gehanteerde kwaliteitsscoresystematiek wordt uitgevoerd. De Monitoring Kwaliteitscan is gekoppeld aan de aanvraag voor vaststelling van de subsidie voor het uitvoeren van het herstructureringsplan. De monitor maakt inzichtelijk welke maatregelen zijn genomen inzake de herstructurering ten aanzien van de sterrenkwalificatie zoals vastgesteld in de nul-meting. Met de uitkomst van de monitor is het voor alle stake-holders (gemeente, ondernemers, provincie etc.) inzichtelijk wat de herstructurering heeft opgeleverd. Voor deze scan vervalt de subsidiemogelijkheid, omdat de kosten ervan geheel voor rekening van de provincie komen. ]
[Toelichting: De uitvoering van de kwaliteitsscan komt voor subsidiëring in aanmerking als deze op grond van de regeling vereist is. Vereist in die zin dat deze vooraf moet gaan aan een herstructureringsplan waarvoor subsidie wordt gevraagd. De scan wordt uitgevoerd conform de systematiek van het kwaliteitsscoresysteem. Het gaat hier om de eerste nul-meting, ter voorbereiding van de opstelling van het herstructureringsplan. Voor die scan kan subsidie worden aangevraagd. Ook moet er een (monitoring)scan worden uitgevoerd, nadat het herstructureringsproject is afgerond. Voor deze scan geldt ook dat deze volgens de door de provincie Overijssel gehanteerde kwaliteitsscoresystematiek wordt uitgevoerd. De monitoringsscan is gekoppeld aan de aanvraag voor vaststelling van de subsidie voor het uitvoeren van het herstructureringsplan. Voor deze scan vervalt de subsidiemogelijkheid, omdat de kosten ervan geheel voor rekening van de provincie komen.]
[Toelichting: Een herstructureringsproject mag geen eindeloos aantal jaren doorlooptijd hebben. De termijnen vereisen van initiatiefnemers een voortdurende actieve opstelling met betrekking tot de doorlooptijd van het proces. Om die reden is ook subsidie voor procesmanagement mogelijk gemaakt. De maximale termijn voor de uitvoering van een herstructureringsproject is vastgesteld op 6 jaar. ]
[Toelichting: Het onderdeel project- en procesmanagement vormt in de praktijk nogal eens een zwakke schakel. Hierdoor komen herstructureringsprojecten niet van de grond, of hebben een erg lange doorlooptijd. Om ook hierin verbetering te brengen bieden Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om hiervoor een subsidie te verkrijgen. ]
[Toelichting: Onder "met de uitvoeringswerkzaamheden moet zijn begonnen", wordt het volgende verstaan. De werkzaamheden moeten niet alleen zijn aanbesteed en gegund, maar ook daadwerkelijk zijn gestart. Die start mag geen pro forma karakter hebben, maar moet werkzaamheden betreffen, die een fysieke betekenis hebben en een continu karakter. Bodemonderzoek valt daar bij voorbeeld niet onder.]
[Toelichting: Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor fysieke maatregelen, zoals omschreven in artikel 5.10.1. sub a, die zichtbaar en tastbaar zijn in kleine kernen. Dit betekent dat de kosten die gemaakt worden ten behoeve van deze fysieke maatregel subsidiabel zijn. Planvormingsactiviteiten en onderzoek worden niet gezien als fysieke maatregel en komen daarom niet in aanmerking voor subsidie.]
[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen leegstand van kantoorpanden in Overijssel aanpakken. Hierbij zoeken zij naar instrumenten die op regionaal niveau de betrokken partijen in beweging brengen en houden om de leegstand aan te pakken. Enerzijds door partijen met elkaar om tafel te krijgen en anderzijds door experimenten te ondersteunen door middel van deze subsidieregeling. ]
[Toelichting: De adviescommissie Leegstand kantoorpanden Overijssel adviseert over of de uitkomsten en resultaten van de activiteit bijdragen aan kennisontwikkeling op het gebied van aanpak leegstand van kantoorpanden in Overijssel. Het criterium kennisontwikkeling is een belangrijke opbrengst: enerzijds voor de verschillende partners om hiervan te leren, anderzijds om als provincie daarnaast input te ontvangen over het beter afstemmen en zo mogelijk samen aanvliegen van de verschillende domeinen van het vestigingsklimaat (werklocaties). ]
[Toelichting: Doel van deze regeling is subsidie te verlenen (in de vorm van een garantie of een geldbedrag) teneinde NGA-projecten (Next Generation Access) te realiseren in buitengebieden en op bedrijventerreinen. De regeling is beperkt tot zogenaamde "witte gebieden" (waar de markt niet bereid is breedband aan te leggen) die geografisch gelegen zijn in Overijssel. Op deze wijze beoogt de provincie bij te dragen aan de aansluiting van huishoudens, instellingen en bedrijven op snel breedband.]
[Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem vloeit derhalve voort dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.
Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager.]
[Toelichting: Tabel 1 is gebaseerd op SVBP2008, waarin functies van gebouwen en locaties gekoppeld worden aan functiecategorieën. Indien een functie niet in de lijst voorkomt, wordt de initiatiefnemer gevraagd aannemelijk te maken in welke categorie de functie zou moeten vallen. Voorbeeld: er is geen sprake van bedrijfsverbreding als een varkenshouder (categorie agrarisch) meer varkens gaat houden of overstapt op koeien omdat dit nog steeds onder categorie agrarisch valt. Gaat hij echter een restaurant beginnen (categorie horeca), dan is er wel sprake van bedrijfsverbreding.
Tabel 1: Verbreding bedrijfsactiviteiten
Categorieën van functies; Functies;
Agrarisch; agrarisch agrarisch bedrijf akkerbouw ambachtelijke be- en verwerking agrarische producten aquacultuur bollenteelt bomenteelt bosbouw fruitteelt glastuinbouw grondgebonden veehouderij houtwal houtsingel intensieve veehouderij intensieve kwekerij kas paardenfokkerij paardenhouderij sierteelt silo tuinbouw viskwekerij ;
Bedrijf; agrarisch loonbedrijf baggerspeciedepot bedrijf brandweerkazerne caravanstalling gronddepot groothandel hovenier munitiedepot nutsbedrijf nutsvoorziening opslag (veer)haven verkooppunt motorbrandstoffen (met of zonder vulpunt lpg) waterzuiveringsinstallatie windturbine windturbinepark zend-/ontvangstinstallatie ;
Cultuur en ontspanning; attractiepark bioscoop bowlingbaan casino creativiteitscentrum dansschool dierentuin evenemententerrein kinderboerderij museum muziekschool muziektheater sauna speeltuin theater wellness ;
Detailhandel; het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruikof aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.;
Dienstverlening; het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;
Horeca; het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed & breakfast, discotheek, feestzaal en partyboerderij;
Kantoor; het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie;
Maatschappelijk; asielzoekerscentrum begraafplaats bibliotheek crematorium dierenasiel dierenpension drugsopvang gezondheidszorg jeugdopvang justitiële inrichting kazerne militair oefenterrein militaire zaken naschoolse opvang onderwijs openbare dienstverlening praktijkruimte religie uitvaartcentrum verenigingsleven welzijnsinstelling zorgboerderij zorginstelling ;
Natuur; ecologische verbindingszone natuurgebied ;
Recreatie; dagrecreatie jachthaven kampeerboerderij kampeerterrein modelvliegtuigbaan passantenhaven recreatie recreatiewoning strand verblijfsrecreatie volkstuin ;
Sport; autocircuit drafbaan fitnesscentrum golfbaan ijsbaan kartbaan kunstijsbaan manege modelvliegtuigbaan motorcrossterrein pitch & putt skeelerbaan skibaan speelterrein sport sportcentrum sporthal sportschool sportveld sportzaal stadion squashcentrum tennisbaan wielerbaan zwembad ;
Water; aanlegsteiger aquaduct ligplaats oever sluis steiger stuw tunnel vaarweg vijver water waterberging waterkering waterstaat waterweg woonschepenligplaats ];
[Toelichting: Een aanvraag van een landbouwonderneming die actief is in de primaire productie van landbouwproducten, kan alleen een subsidie van € 100.000 ontvangen als de subsidie voldoet aan artikel 14 van de Vrijstellingsverordening landbouw.
Dit betekent onder andere dat de aanvraag moet bijdragen aan doelstellingen zoals opgenomen in de Vrijstellingsverordening landbouw.
Als de aanvraag niet onder artikel 14 van de Vrijstellingsverordening landbouw verstrekt kan worden, dan wordt gekeken of de subsidie onder de de-minimisverordening landbouw kan worden verstrekt. De subsidie bedraagt dan maximaal € 15.000. ]
[Toelichting: Deze subsidieparagraaf heeft tot doel de samenleving aan zet te krijgen in Noordoost-Twente. In aansluiting bij de participatiesamenleving willen de partners van de gebiedsontwikkeling (waterschap Vechtstromen, de gemeenten Losser, Dinkelland, Tubbergen en Oldenzaal en de provincie Overijssel) op een nieuwe manier invulling geven aan hun rol in de samenleving. Deze subsidieregeling is dan ook vooral bedoeld als instrument om cocreatie tussen overheid en samenleving mogelijk te maken.]
[Toelichting: Het gaat om de volgende thema's uit de gebiedsvisie: Het nieuwe ondernemen, Het nieuwe boeren, Het nieuwe recreëren, Informatiepunten, Unique Selling Points, Ongekende grenzen, Mobiliteit, Anders wonen en werken, Zorg en onderwijs als motor, Ontwikkelingsmogelijkheden natuur- en landschap of Het stromende water.]
[Toelichting: Alle individuele aanvragen worden getoetst op staatssteun. Gedeputeerde Staten kunnen, in voorkomend geval, de subsidie die niet onder de de-minimisverordening verstrekt kunnen worden, onder de Algemene groepsvrijstellingsverordening of de vrijstellingsverordening landbouw brengen. Dit betekent dat de aanvraag voor subsidie dan ter kennisgeving gemeld moet worden bij de Europese Commissie.]
[Toelichting: Uit de definitie van klimaatbestendigheid en waterveiligheid en de criteria onder artikel 5.23.3 sub c en d valt af te leiden dat niet alle activiteiten die bijdragen aan klimaatbestendigheid en waterveiligheid in aanmerking komen voor de subsidie. Bij klimaatbestendigheid gaat het uitsluitend om maatregelen ter voorkoming van wateroverlast, droogte of hittestress. Energiemaatregelen vallen hier dus niet onder. Bij waterveiligheid moet het gaan om het treffen van maatregelen die zich richten op preventie, waterrobuuste inrichting of crisisbeheersing.]
[Toelichting: Een aanvraag voor subsidie kan door iedereen ingediend worden. Wel moet de aanvrager aantonen dat sprake is van samenwerking. Er is sprake van samenwerking als ten minste één andere partij betrokken is bij de activiteit. Bij samenwerking valt te denken aan samenwerking met burgers, (overheids-)organisaties, ondernemingen en onderwijs etc. De vorm is vrij. Het kan een samenwerking zijn waarbij partijen afspraken met elkaar maken over de uitvoering van de activiteiten. Ook is sprake van samenwerking als er meerdere partijen financieel bijdragen aan de kosten. De aanvrager van de subsidie hoeft niet een samenwerkingsverband te zijn. Eén van de partijen kan als aanvrager of als penvoerder de subsidie aanvragen.]
[Toelichting: In het rapport ‘Leven met water' staat dat waterveiligheid gebaseerd is op het principe van meerlaagsveiligheid:
1.Preventie; het betreft de preventie van primaire en regionale keringen. De veiligheid wordt bepaald door overstromingskansen gebaseerd op de risicobenadering. Ook het concept van overstroombare dijken past binnen deze laag.
2.Duurzame ruimtelijke inrichting; dit is een ruimtelijke inrichting door bijvoorbeeld compartimentering waarbij bestaande hoogten in het landschap worden opgehoogd of verbonden door nieuwe dijken/wallen aan te leggen. Ook het bouwen op terpen of aanleg van waterrobuuste bouwwerken/infrastructuur valt onder deze laag. Ook bij deze tweede laag voor de waterveiligheid wordt de inrichting gebaseerd op overstromingsrisico's. 3.Crisisbeheersing; Crisisbeheersing bestaat uit een flexibele evacuatiestrategie, effectieve risico- en crisiscommunicatie en het voorkomen van grootschalige keteneffecten bij uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur.]
[Toelichting: In het rapport ‘Leven met water' staat wat nodig is om een robuuste, waterveilige en klimaatbestendige IJssel-Vechtdelta te krijgen. Dit is verwoord aan de hand van een panorama, een realisatiestrategie en een uitvoeringsprogramma. Bj de realisatie van de opgave en hoofdambitie dienen de acht leidende principes als handvatten. Het gaat om de volgende principes:
- waterveiligheid en klimaatbestendigheid als basis
- toekomstvast investeringsperspectief
- innovatie als motor en uithangbord
- leefbaar en betrokken vanuit het gebied
[Toelichting: In het provinciale coalitieakkoord is het programma ‘Ruimte voor de Vecht' als een van de speerpunten benoemd in het provinciaal beleid. Voor de uitvoering van Ruimte voor de Vecht heeft de provincie Overijssel een vitale coalitie gevormd met de gemeenten Hardenberg, Ommen, Dalfsen en Zwolle, de waterschappen Vechtstromen en Drents Overijsselse Delta, Staatsbosbeheer, LTO-Noord, Natuur en Milieu Overijssel, het Overijssels Particulier Grondbezit, Markering Oost en VNO/NCW. Ruimte voor de Vecht is daarmee een programma van en voor gebiedspartners. Gedeputeerde Staten kunnen op grond van paragraaf 5.24 subsidie verlenen aan projecten uit het Uitvoeringsprogramma Ruimte voor de Vecht.
Ruimte voor de Vecht is een ambitieus integraal gebiedsontwikkelingsprogramma gebaseerd op prioriteiten en ambities van de gebiedspartners en gericht op het verzilveren van kansen om de ruimtelijke kwaliteit van het Vechtdal te vergroten. De activiteiten vanuit dit programma leiden tot een gedeeld en wenkend perspectief voor de toekomst van het Vechtdal.
In het startdocument Masterplan Ruimte voor de Vecht zijn de doelen van de vitale coalitie vastgelegd. Deze doelen laten zich samenvatten tot:
1. Veiligheid; het zorgdragen voor de waterveiligheid voor mens en dier in het Vechtdal, het voorkomen van wateroverlast.
2. Sociaal-economische impuls; het versterken van de economische dragers landbouw en toerisme en het verbinden van bewoners en bebouwing met de Vecht
3. Natuuropgaven; het integraal realiseren van de natuuropgaven (zowel water- als landnatuur) die in het gebied liggen. Om dit te kunnen bereiken is afgesproken dat de partners uit de coalitie intensief samenwerken.
In het startdocument Masterplan Ruimte voor de Vecht zijn vijf statements neergelegd die de inhoudelijke basis voor de visie op de Vecht en het Vechtdal in 2050 vormen. Deze statements bieden aanknopingspunten voor het verbinden van de plannen van verschillende partners en vormen zo de basis waarop de verantwoordelijke partners in het gebied verder willen werken. De vijf statements zijn hierna kort toegelicht.
1. Ga voor de volle winst van de levende rivier.
De Vecht moet meer ruimte krijgen, zodat de bewoners in het Vechtdal beschermd blijven tegen overstromingen. Dit biedt kansen om de meer natuurlijke loop van de rivier terug te brengen en natuur te ontwikkelen. De volle winst van de levende rivier vraagt om de Vecht te beschouwen als een samenhangend geheel.
2. Maak en behoud het winterbed als grote open ruimte voor landbouw, natuur, recreatie en landschap.
Het winterbed is een open landschap en biedt kansen voor landbouw, natuur èn voor toerisme en recreatie. We zoeken naar mogelijkheden om deze functies te verbinden. Hier is het streven om grotere gebieden als geheel te bekijken. Dat vergt innoverende technieken en goede inpassing van landbouw en natuur, zonder daarbij de verschillende belangen uit het oog te verliezen.
3. Maak de rivier de voorkant van het Vechtdal. De Vecht kan een verbindende schakel zijn voor wonen, werken en recreëren in het gebied. Op goed gekozen plekken kan de Vecht toegankelijker worden, waardoor bewoners en bezoekers de Vecht meer kunnen "beleven". De Vecht mag op sommige plekken wel nadrukkelijk zichtbaar worden en deel gaan uitmaken van het landschap.
4. Organiseer de bezoekersstromen.
Verschillende groepen hebben verschillende wensen. Grotere publiekstrekkers moeten de rust en natuur in andere gebieden niet verstoren. Het is denkbaar om zones voor verschillende functies te maken, waarbij zowel rust als drukte en vermaak een plek hebben. Het Vechtdal kan het decor zijn voor de verschillende activiteiten. Het aanbod is gericht op diverse doelgroepen. Daarnaast blijft de natuur rond de Vecht iets om zuinig op te zijn.
De Vecht en het Vechtdal hebben een rijke geschiedenis. De Vecht verbindt plaatsen, mensen en verhalen. Zoveel moois mag bekend worden. Een stevige identiteit kan helpen om duidelijk te maken hoe mooi het Vechtdal is. Het is goed om dat bekend te maken aan bezoekers. Ook voor bewoners heeft de Vecht veel te bieden.
Uitvoeringsprogramma 2016-2018 Ruimte voor de Vecht
Om de programmadoelen verder te realiseren is er een Uitvoeringsprogramma 2016-2018 Ruimte voor de Vecht opgesteld. In het Uitvoeringsprogramma 2016-2018 zijn te realiseren projecten en projectclusters opgenomen, die bijdragen aan de doelstellingen en passen binnen de uitgangspunten van het programma Ruimte voor de Vecht. Het is de bedoeling om, op basis van de onderliggende projectplannen, die in nader uitgewerkte vorm worden ingediend bij de subsidieaanvragen, zichtbare resultaten te bereiken.
Alleen de partners van het programma Ruimte voor de Vecht, zijnde de gemeenten Hardenberg, Ommen, Dalfsen en Zwolle, de waterschappen Vechtstromen en Drents Overijsselse Delta, Staatsbosbeheer, het Overijssels Particulier Grondbezit, LTO-Noord, NMO, VNO/NCW en Marketing Oost kunnen subsidie aanvragen. Uitzondering op deze regel is een beperkt aantal ondernemers, dat door de partners van het programma wordt voorgedragen om een bepaald project uit te voeren. ]
[Toelichting: De provincie zet in op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied. Ruimtelijke ontwikkelingen zoals nieuwe functies en voorzieningen moeten daar aan bijdragen. Om dit samen met gemeenten te stimuleren is de werkwijze Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving ontwikkeld. Deze is inmiddels breed in gebruik. Belangrijke drager is deelname vanuit de samenleving.
Gedeputeerde Staten willen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de investeringen in ruimtelijke kwaliteit versterken met inbreng van ideeën van omwonenden en daarmee belangen bij elkaar brengen. Daarnaast streven Gedeputeerde Staten ernaar om afzonderlijke investeringen in ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe functies en voorzieningen te bundelen. Met deze subsidieregeling worden beide aspecten gestimuleerd. Met als resultaat voor een groter gebied een groter effect op de ruimtelijke kwaliteit, die beter aansluit bij wensen uit de samenleving.]
[Toelichting: In de landelijke Retailagenda zijn de provincies gevraagd regie te voeren over het ruimtelijk-economisch detailhandelsbeleid, gericht op onder andere het terugbrengen van het overaanbod, voorkomen van leegstand en de samenwerking en afstemming tussen partijen te faciliteren. Het ministerie van Economische Zaken heeft in 2015 een Retailagenda opgesteld waarin 20 maatregelen staan beschreven die gericht zijn op het ontwikkelen van sterke winkelgebieden, investeren in mensen en kansen voor ondernemerschap. Eén van de maatregelen is het sluiten van RetailDeals tussen het Ministerie van EZ, mede gesloten namens partijen vertegenwoordigd in de landelijke Retailagenda, en gemeenten. Diverse Overijsselse gemeenten hebben inmiddels een gemeentelijke retaildeal afgesloten, andere zijn voornemens om in een volgende ronde te tekenen. Gemeenten hebben behoefte aan provinciaal procesgeld bij het opstellen en uitvoeren van de gemeentelijke retailagenda.
Gedeputeerde Staten willen bijdragen aan de versnelling van de uitvoering van de acties afgesproken in de gemeentelijke retaildeal en stellen een subsidie van maximaal € 10.000 per gemeente beschikbaar. ]
[Toelichting: Het doel van deze subsidieregeling is om innovaties in de agro&foodsector te stimuleren door middel van de inzet van kennis. De innovaties dragen bij aan verduurzaming en versterking van de Overijsselse agro&food sector zoals omschreven in het Uitvoeringsprogramma Agro&food Overijssel 2013-2015. ]
[Toelichting: In de agro&food draait het om de voedselketen. De kern van de agro&food bestaat uit de primaire productie van (grondstoffen voor) levensmiddelen en de verwerking hiervan in de voedingsmiddelenindustrie. In de agro&food sector staan de plantaardige en dierlijke economische ketens centraal. Deze ketes hebben verschillende schakels zoals de toeleverende industrie, uitgangsmateriaal, primaire productie, veterinaire dienstverlening, verwerkende (levensmiddelen)industrie, veilingen, handel en retail.]
[Toelichting: De economische regio Zwolle is een samenwerkingsverband van de volgende 19 gemeenten: Dalfsen, Ommen, Hardenberg, Raalte, Olst-Wijhe, Hattem, Oldebroek, Heerde, Kampen, Dronten, Noordoostpolder, Zwartewaterland, Steenwijkerland, Meppel, Staphorst, Urk, Westerveld, De Wolden en Zwolle.]
[Toelichting: In de Agro&food draait het om de voedselketen. De kern van de agro&food bestaat uit de primaire productie van (grondstoffen voor) levensmiddelen en de verwerking hiervan in de voedingsmiddelenindustrie. In de Agro&food sector staan de plantaardige en dierlijke economische ketens centraal. Deze ketens hebben verschillende schakels zoals de toeleverende industrie, uitgangsmateriaal, primaire productie, veterinaire dienstverlening, verwerkende (levensmiddelen)industrie, veilingen, handel en retail.]
[Toelichting: Bij het berekenen van de maximale subsidie worden, ingeval van een landbouwonderneming die actief is in de primaire productie van landbouwproducten de artikelen 5, 7, 8 en 14 van de Vrijstellingsverordening Landbouw in acht genomen. Indien de aanvrager een andere onderneming is wordt de subsidie verstrekt met in achtneming van de De-minimisverordening of de De-minimisverordening Visserij (voor zover deze onderneming tot de visserij gerekend kan worden). Dit betekent o.a. dat de subsidie aan een onderneming in de visserij voor drie belastingjaren niet meer dan € 30.000 mag bedragen. De subsidie aan andere ondernemingen dan hiervoor genoemd niet meer dan € 200.000 mag bedragen. Indien sprake is van een samenwerkingverband met twee ondernemingen kan de subsidie van maximaal € 400.000 alleen verstrekt worden voor zover beide ondernemingen de toegestane limit van De-minimissteunverodening of De-minimisverordening visserij nog niet hebben bereikt.]
[Toelichting: Aan de hand van de stukken die nodig zijn om de ratingcategorie zoals bedoeld in de Mededeling-rentepercentages te kunnen bepalen, kunnen Gedeputeerde Staten een ratingcategorie vaststellen. Stukken die overgelegd moeten worden zijn onder meer een recente balans en een lijst met de zekerheden die gesteld worden ten behoeve van de door Gedeputeerde Staten te verstrekken subsidie. Wanneer de aanvrager een special-purpose-vehicle is, worden stukken overgelegd op basis waarvan de rating van de moederonderneming van de aanvrager kan worden vastgesteld. Wanneer een aanvrager zoals bedoeld in de vorige zin geen moedermaatschappij heeft, is het niet nodig deze stukken te overleggen.]
[Toelichting: Deze paragraaf geeft uitvoering aan het investeringsvoorstel ICT diensten (PS/2014/249). Het doel van deze paragraaf is om publiek-private samenwerkingsprojecten te ondersteunen bij de ontwikkeling en toepassing van maatschappelijke ICT diensten die bijdragen aan het realiseren van de provinciale opgaven op het gebied van Economie (vestigingsklimaat, topsectoren en sectoren van regionaal belang), Platteland (leefbaarheid), Mobiliteit (verkeersveilighied en ketenmobiliteit) en Energie (decentrale energieopwekking en energiebesparing).]
[Toelichting: Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst. Hierbij geldt dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst van de aanvraag geldt. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden wordt afgeweken van hetgeen wat in artikel 1.1.3 is opgenomen en wordt voor deze aanvragen de volgorde bepaald op basis van de score die de aanvraag behaald voor de op de sub a, b en c behaalde punten:
Het aantal punten bij toepassing van sub a, b en c wordt als volgt bepaald.Bijdrage is uitstekend: 30 punten, bijdrage is goed: 20 punten, bijdrage is voldoende: 10 punten en bijdrage is onvoldoende: 0 punten.
De prioritering vindt plaats op basis van het hoogst aantal behaalde totale punten voor de onder sub a, b en c genoemde onderdelen.]
[Toelichting: Deze subsidieparagraaf is een uitwerking van het programma "Innovatie zichtbaar in gebiedsontwikkeling Innovatiedriehoek". Dit programma heeft een tweeledige doelstelling: enerzijds het vestigingsklimaat in de Innovatiedriehoek te verbeteren en anderzijds een succesvolle marktintroductie te bevorderen van innovaties die aansluiten bij de behoeften van de gebiedsontwikkeling Innovatiedriehoek Twente. ]
[Toelichting: Het doel van deze subparagraaf is het stimuleren van de gemeenten Enschede en Hengelo, de regio Twente, ADT en de Universiteit Twente om innovatiegericht in te kopen. Gedeputeerde Staten kunnen deze partijen, die een rol als Launching Customer vervullen, een subsidie verstrekken ofwel in de vorm van een geldlening ofwel in de vorm van een voorwaardelijk te verstrekken geldbedrag dat bepaalde nader gespecificeerde risico's dekt.
De geldlening heeft betrekking op de aanschaf van een innovatief product dat zich vlak voor marktintroductie bevinden (TRL level 8-9: reeds ontwikkeld en getest, marktintroductie moet nog plaats vinden) en dat betrekking heeft op de thema's Mobiliteit, Veiligheid, Duurzaamheid en verblijfskwaliteit. Wanneer de kosten die nodig zijn om een innovatief product gebruiksklaar te maken (aanloop-/instelling- of aanschafkosten) hoger zijn ten opzichte van het conventionele alternatief, verstrekken Gedeputeerde Staten een geldlening van maximaal € 1.000.000.
De subsidie in de vorm van een geldbedrag dient ter dekking van risico's die voorkomen in de levenscyclus van een innovatief product en die niet of niet in die mate voorkomen in de levenscyclus van het conventionele alternatief. De subsidie is beperkt tot risico's die niet vermeden of voorkomen kunnen worden en die bovendien niet op een andere wijze kunnen worden beheerst. De subsidieaanvrager is verplicht de risico's te minimaliseren.Deze subsidie bedraagt maximaal € 350.000 en maximaal 33% van de subsidiabele kosten. Hij treedt alleen in werking als de risico's zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. De financiële dekking van risico's wordt in de verhouding 1:1:1 verdeeld tussen subsidieaanvrager/launching customer, opdrachtnemer/leverancier en provincie. Risico's die zich in een fase van de levenscyclus niet hebben voorgedaan, worden aan het einde van die fase in mindering gebracht op de verstrekte subsidie. ]
[Toelichting: Dit betekent dat de aanschaf, aanloop- of instellingskosten één of meerdere van de kostensoorten moeten zijn zoals opgenomen in artikel 1.1.5 en dat er geen kosten opgevoerd kunnen worden die opgenomen zijn in artikel 1.1.6. Een voorbeeld van aanschafkosten en instellingskosten kunnen kosten derden zijn zoals opgenomen in artikel 1.1.5 vierde lid. Indien sprake is van inzet van gemeentelijke apparaatkosten voor bijvoorbeeld het instellen van het innovatief product, dan zijn deze kosten alleen subsidiabel als dit niet in strijd is met artikel 1.1.6. ]
[Toelichting: Dit betekent dat de raming van de risicodekking op basis van de kosten zoals opgenomen in artikel 1.1.5 moet gebeuren. Daarnaast kunnen er geen kosten in de raming opgenomen worden die in artikel 1.1.6 en in dit lid opgenomen zijn. In de risicoraming kunnen bijvoorbeeld wel kosten derden worden opgenomen zoals bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid. Indien sprake is van inzet van gemeentelijke apparaatkosten voor bijvoorbeeld het beheer en onderhoud dan zijn deze kosten echter alleen subsidiabel als dit niet in strijd is met artikel 1.1.6.]
[Toelichting: Het doel van deze subparagraaf is het ondersteunen van de gemeenten Enschede en Hengelo, regio Twente, Area Development Twente (ADT) en de Universiteit Twente in het proces van Innovatiegericht Inkopen om een rol als Launching Customer te vervullen zoals bedoeld in de vorige subparagraaf. Meer specifiek richt deze regeling zich op het ondersteunen van een uitvraag aan de markt door de gemeenten Enschede, Hengelo, regio Twente en de Universiteit Twente om zich te oriënteren op mogelijk innovatieve producten die kunnen aansluiten bij hun opgave. Deze marktoriëntatie maakt onderdeel uit van het proces van Innovatiegericht Inkopen. Gedeputeerde Staten kunnen deze partijen, die een rol als Launching Customer vervullen, een subsidie verlenen. ]
[Toelichting: Het doel van deze subparagraaf is tweeledig. Enerzijds gaat het om het stimuleren van innovaties die zich bevinden in de demonstratiefase of fase van testen van systeemintegratie (TRL levels 6-8). En anderzijds gaat het om het zichtbaar maken van innovaties in de Innovatiedriehoek. Partijen met ervaring op het gebied van stimuleren van innovaties bij marktpartijen kunnen een subsidie aanvragen voor het openstellen van een proeftuinfaciliteit. Gedeputeerde Staten kunnen deze partijen, die een coördinerende en faciliterende rol vervullen, een subsidie verstrekken.]
[Toelichting: Gedeputeerde Staten kunnen op grond van deze paragraaf een aanvullende subsidie (provinciale middelen) verstrekken voor projecten die:
- op grond van Operationeel Programma EFRO subsidie verkrijgen; én
- een bijdrage leveren aan het Uitvoeringskader Kerntaak Regionale Economie 2012-2015 of het uitvoeringsprogramma Nieuwe Energie.
EFRO is het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Het operationeel programma (OP) EFRO Oost Nederland is een gezamenlijk subsidieprogramma van de provincies Overijssel en Gelderland en werkt aan structurele versterking van de economie in Gelderland en Overijssel.
Het doel van het OP is dat meer Oost-Nederlandse MKB-bedrijven meer omzet halen uit nieuwe producten. Daarom wordt het MKB direct ondersteund bij de productontwikkeling. Productvernieuwing is de basis voor behoud en vergroting van de concurrentiekracht en daarmee voor behoud van werkgelegenheid in Oost-Nederland. Oost Nederland zet de EFRO-middelen in op innovatiestimulering en koolstofarme economie.
Dit thema richt zich op innovatiestimulering in de sectoren Agro&Food, Health, Hightech Systemen en Materialen (HTSM) en op crossovers tussen deze sectoren en ICT, water, creatieve industrie, chemie en maakindustrie. Oost Nederland wil onderzoek versterken en technologische ontwikkelingen en innovatie bevorderen. De focus ligt op:
1 clustervorming en netwerken die leiden tot meer innovatiegerichte samenwerking tussen onderwijs, overheid en ondernemers (met name tussen MKB'ers onderling en MKB en kennisinstellingen);
2 bevordering van experimentele ontwikkeling van nieuwe producten, diensten, processen of toepassingen, inclusief het ontwikkelen en testen van prototypes, binnen het MKB.
Oost Nederland ondersteunt de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken. Daarbij gaat het om zaken als minder Co2 uitstoot en een toenemend gebruik van hernieuwbare energie. Ook kunnen energiebronnen veel efficiënter worden ingezet. Dit thema richt zich op innovatiestimulering in de sector Energie- en Milieutechnologie inclusief biobased economy en crossovers. De focus ligt op:
1 clustervorming en netwerken gericht op innovatie en toepassing van CO2-arme technologieën die leiden tot meer innovatiegerichte samenwerking tussen onderwijs/onderzoek, overheid en ondernemers (met name tussen MKB'ers onderling en MKB en kennisinstellingen);
2 bevordering van experimentele ontwikkeling van nieuwe producten en product-marktcombinaties van koolstofarme technologieën, inclusief het ontwikkelen en testen van prototypes, binnen het MKB.
Het Operationeel Programma EFRO wordt uitgevoerd door de Managementautoriteit Oost-Nederland. Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland zijn aangewezen als Managementautoriteit Oost-Nederland: Managementautoriteit Oost-Nederland, Postbus 9090, 6800 GX Arnhem en www.op-oost.eu.]
[Toelichting: De provincie ontvangt vanaf 2016 van het Rijk financiële middelen in de vorm van een Decentralisatie Uitkering Verkeer en Vervoer (hierna: DU V&V) voor de uitvoering van het verkeers- en vervoersbeleid op regionaal niveau. Daardoor wordt het mogelijk op het decentrale en regionale schaalniveau een integrale afweging te kunnen maken tussen verkeers- en vervoersprojecten, maatregelen te treffen en de daarvoor bestemde middelen in te zetten. Deze financiële middelen mogen op het gehele terrein van het verkeer en vervoer worden ingezet. Het betreft onder meer de verdeling over openbaar vervoer, bereikbaarheid en verkeersveiligheid.
De provincie stelt jaarlijks een bestedingsplan op. Bij de voorbereiding daarvan worden de gemeenten betrokken. In het bestedingsplan worden de voorgenomen uitgaven, verdeling over de beleidssectoren en reserveringen met betrekking tot de middelen DU V&V opgenomen. Het bestedingsplan bevat eveneens een verdeling van de middelen DU V&V over:
1 maatregelen met betrekking tot het provinciaal verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door de provincie;
2 en maatregelen met betrekking tot het gemeentelijke en intergemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband. ]
[Toelichting: De projecten moeten passen binnen de doelstellingen uit de Omgevingsvisie Overijssel en de in het jaarlijkse bestedingsplan opgenomen accenten voor de verdeling van bijdragen aan gemeenten of samenwerkingsverbanden. Vooralsnog gaat het om de volgende accenten:
1 Aanpak verkeers-ongevallen-concentratiepunten
2 Scheiding van verkeerssoorten
3 Herinrichting van wegvakken, kruisingen, aansluitingen en oversteekplaatsen
4 Verbetering van de herkenbaarheid van de wegcategorie
5 Aanpassing van het wegontwerp aan CROW-richtlijnen
6 Infrastructurele maatregelen met het oog op verkeersveiligheid
Het accent ligt niet bij infrastructurele maatregelen in verblijfsgebieden, zoals projecten snelheidsbegrenzing en attentieverhoging 30 km/h-wegen en 30 km/h-zones. Verder wordt er geen subsidie verstrekt voor kosten van onderhoud aan wegen of kunstwerken en parkeerinfrastructuur.]
[Toelichting: Aangegeven wordt voor welke kosten wel en niet subsidie kan worden verkregen en tot welke hoogte. Het betreft hier maximale subsidiepercentages. De hoogte van de te verstrekken subsidie is mede afhankelijk van de totale omvang van het project en het probleemoplossend vermogen van te leveren prestatie in relatie tot de beperkt beschikbare middelen. Planvorming, onderzoek/analyses alsmede kosten eigen dienst komen in principe niet voor subsidie in aanmerking.
De verkeersongevallenconcentraties, die voor een subsidie van ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten in aanmerking komen, betreffen de ongevallenconcentraties die voorkomen op de laatst uitgegeven VOC-lijst Overijssel. Deze lijst is een gezamenlijke uitgave van de provincie Overijssel en de Regio Twente. ]
[Toelichting: Ten behoeve van een goede beoordeling van de aanvraag hebben Gedeputeerde Staten een aanvraagformulier vastgesteld. Gedeputeerde Staten stellen het aanvraagformulier beschikbaar wanneer het subsidieplafond is gepubliceerd. In het aanvraagformulier wordt de datum vermeld wanneer de aanvraag voor subsidies uiterlijk moet zijn ontvangen door de provincie.]
[Toelichting: De in artikel 7.1.3 genoemde criteria zijn hiervoor richtinggevend. In het jaarlijks op te stellen bestedingsplan zullen voor de subsidieverlening de accenten worden aangegeven c.q. nader worden uitgewerkt. Onder meer zal in dat verband aan het bestedingsplan een opsomming van duurzaam veilig projecten worden toegevoegd ten behoeve van de subsidieverlening voor gedragsbeïnvloedingsprojecten. ]
[Toelichting: Het doel van deze subsidieparagraaf is het vergroten van het fietsgebruik op de kansrijke ketenrelaties op een dusdanige manier dat het aandeel fietsverplaatsingen toeneemt, met name ten opzichte van het aandeel autoverplaatsingen. Kansrijke ketenrelaties zijn reisverbindingen met de grootste reizigersstromen in en naar stedelijke netwerken waarop de fiets in combinatie met het OV of auto een goed alternatief vormt voor een reis (volledig) met de auto. Om deze doelstelling te bereiken stellen Gedeputeerde Staten subsidie beschikbaar voor de volgende activiteiten:
- Fysieke maatregelen die bijdragen aan een toename van het aandeel fietsverplaatsingen op een kansrijke ketenrelatie.
- Gedragsbeïnvloedingen maatregelen die bijdragen aan een toename van het aandeel fietsverplaatsingen op een kansrijke ketenrelatie.]
[Toelichting: Hierbij kan gedacht worden aan: capaciteitsuitbreiding van fietsstallingen of nieuwe fietsstallingen op regionale OV-knooppunten, verbetering fietsinfrastructuur zijnde invulling van de ontbrekende schakels in hoofdfietsroutes of kwaliteitsverbetering van hoofdfietsroutes of fietsleenconcepten. Onderzoek en verkenningen zijn niet subsidiabel.]
[Toelichting: De hoeveelheid vermeden primaire energie is de theoretische energie-inhoud van de conventionele energiedrager die men nu niet heeft hoeven gebruiken. De theoretische energie-inhoud wordt bepaald op basis van een referentietechnologie. De referentietechnologie is de conventionele methode waarmee dat energieproduct anders zou zijn opgewekt. Voor iedere referentietechnologie is het rendement bekend waarmee de primaire energiedrager wordt omgezet in een secondaire energiedrager, oftewel de energieproducten elektriciteit, warmte en (verschillende soorten) brandstof. De referentietechnologieën en rendementen staan beschreven in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie 2010. ]
[Toelichting: De energielijst is een overzicht van RVO van energie-investeringen die voor de fiscale EnergieInvesteringsaftrek regeling (EIA) in aanmerking komen. Deze lijst wordt elk jaar opnieuw opgesteld. De energielijst is te vinden op de website http://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/aftrekbare-investeringen-eia.]
[Toelichting: Indien een utiliteitsgebouw een andere bestemming krijgt, dat wil zeggen omgevormd wordt voor een andere gebruiksfunctie, dan moet de aanvraag voldoen aan de criteria voor de uiteindelijke bestemming. Een voorbeeld: als een leegstaand kantoor wordt omgevormd tot woningen, dan moet worden voldaan aan de eisen voor nieuwbouw van woningen zoals opgenomen in deze regeling, bijvoorbeeld het feit dat deze energieneutraal moeten zijn.]
[Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem vloeit derhalve voort dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie dat neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.
Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager. ]
[Toelichting: Tabel energieprijzen
Biomassa gedroogd €/ton; € 80,00;
Groen gas m3 (geen SDE+); € 0,30;
Bij de aanvraag moeten de gegevens en stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier Duurzame energieopwekking en energiebesparing ingediend worden. Het betreft in ieder geval een projectplan met daarin opgenomen:
a. Een beschrijving van de investering gericht op energiebesparing en energieopwekking;
b. Een samenvatting van kosten en opbrengsten en welke partijen in welke mate bijdragen aan de financiering;
c. De berekening van de vermeden primaire energiegebruik uitgedrukt in Gigajoule;
d. Berekening van de vermeden primaire energiegebruik in GigaJoule per euro aangevraagde subsidie;
e. Een beschrijving van de praktische navolging en slaagkans van de investering zoals bedoel in artikel 8.1.9 tweede lid.
Ook moeten de volgende bijlagen meegestuurd worden:
f. onderbouwing van de investeringskosten opgesteld door een onafhankelijke leverancier waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen investeringen en loonkosten.
g. Indien van toepassing, een kopie van de noodzakelijke vergunningen;
h. Indien van toepassing, een bewijsstuk waaruit de inkoop van biomassa blijkt, inclusief inkoopprijs per ton;
[Toelichting: De regeling is gebaseerd op een ‘tendersysteem'. Dat houdt in dat alle aanvragen vóór een bepaald tijdstip moeten worden ingediend en gelijktijdig worden beoordeeld in welke mate ze voldoen aan de criteria van de regeling. De hoogst gerangschikte aanvragen worden vervolgens toegewezen voor zover het subsidieplafond dat toelaat. Gedeputeerde Staten zullen bij de beoordeling onder meer gebruik maken van externe advisering.
De subsidieaanvragen worden gerangschikt onder meer op basis van de verwachte hoeveelheid vermeden primaire energie in Gigajoule per te subsidiëren euro.
De bijdrage aan de doelen wordt beoordeeld op de bijdrage aan de vermindering van GJ fossiele brandstoffen ten opzichte van een opgave over de in het voorgaande jaar opgewekte en/of verbruikte energie op basis van fossiele brandstoffen, herhaalpotentieel voor het project en de kans dat dit wordt benut. Bij economisch risico kan worden gedacht aan de robuustheid van het perspectief van een technologie ten opzichte van de te verwachten kostprijsontwikkeling; de mate waarin het project leidt tot kostenbesparing ten opzichte van referentie technologie en de mate waarin marktverwachtingen realistisch zijn.]
[Toelichting: Scoretabel investeringen
Vermeden primaire energie; GJ; GJ;
Kosteneffectiviteit scores investeringen
Rapportcijfer Kosteneffectiviteit ; GJ/€ van; GJ/€ tot;
Rapportcijfer slaagkans; Omschrijving ;
10; Aanvraag scoort goed op slaagkans;
6; Aanvraag scoort voldoende op slaagkans;
1; Aanvraag scoort matig op slaagkans;
Rapportcijfer praktische navolging; Omschrijving ;
10; Aanvraag scoort goed op praktische navolging;
6; Aanvraag scoort voldoende op praktische navolging;
1; Aanvraag scoort matig op praktische navolging;
Combinatie subsidiabele activiteiten
Rapportcijfer; Aantal activiteiten;
Bij de berekening van de hoeveelheid vermeden primaire energie wordt uitgegaan van een technische levensduur van 15 jaar.
Formule investeringen= toegekende rapportcijfer vermeden primaire energie*15 (30%) + toegekende rapportcijfer kosteneffectiviteit*15 (30%) + toegekende rapportcijfer de mate van slaagkans*10 (20%) + toegekende rapportcijfer praktische navolging *5 (10%) + toegekende cijfer de mate van combinatie subsidiabele activiteiten*5 (10%). De totale som wordt gedeeld door 50, zodat een cijfer tussen de 0 en 10 wordt verkregen.]
[Toelichting: Bij slaagkans valt te denken aan de helderheid van de doelstellingen en de gekozen aanpak van het projectvoorstel, aan de kwaliteit van de aanvrager(s) en aan de kwaliteit van de organisatie, die zich uit in beschikbare kennis, middelen en expertise. De score op de mate van slaagkans kan mede op grond van expertise en ervaring worden gegeven.]
[Toelichting: Bij praktische navolging gaat het om de mate waarin de organisatie inzicht geeft in de manieren waarop het aan ontwikkeling van de technologie na afronding van het project werkt en aan anderen kan worden overgedragen waarbij ook niet-technologische aspecten een belangrijke rol spelen. Voorbeelden van praktische navolging zijn de mogelijkheden voor vergelijkbare organisaties om vergelijkbare projecten uit te voeren en het doorontwikkelen van techniek. ]
[Toelichting: De doorlooptijd van de projecten is gesteld op maximaal 3 jaar. Een verzoek tot uitstel zal worden beoordeeld waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met voorzienbaarheid, en of de vertraging aan de aanvrager redelijkerwijs te verwijten is, dan wel voor zijn rekening dient te komen. ]
[Toelichting: Het programma Nieuwe Energie is gericht op duurzame energie en energiebesparing met als doel het fossiele energiegebruik te verminderen. Met deze subsidieregeling wordt uitvoering gegeven aan het deelprogramma ‘Energiebesparing bij bedrijven en -terreinen'. Ondernemingen die een energieonderzoek hebben laten uitvoeren, kunnen een subsidieaanvraag indienen voor het uitvoeren van de maatregelen die voorgesteld worden in het energieonderzoek. ]
[Toelichting: Een eenvoudige energiescan, zoals de digitale NZOscan, geeft niet alle mogelijke maatregelen weer. Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar een energieonderzoek door een energieadviseur. Zonnepanelen worden aangemerkt als energieopwekking en komen daarom niet in aanmerking voor subsidie.]
[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen gevolgen voor de gezondheid en het klimaat die door voertuigen worden veroorzaakt beperken en stellen subsidie beschikbaar voor de aanschaf van een elektrisch, aardgas of dual fuel voertuig. Het doel van deze subsidieregeling is om ondernemingen en particulieren te stimuleren deze voertuigen aan te schaffen. ]
[Toelichting: De hoogte van de subsidie is met uitzondering van het elektrisch voertuig afhankelijk van de voertuigcategorie. De voertuigcategorie is te vinden op het kentekenbewijs:
1. Categorie M: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde motorvoertuigen met ten minste vier wielen.
2. Categorie M1: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde voertuigen met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend.
3. Categorie M2: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde voertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximummassa van ten hoogste 5 ton.
4. Categorie M3: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde voertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximummassa van meer dan 5 ton.
5. Categorie N: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met ten minste vier wielen.
6. Categorie N1: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met een maximummassa van ten hoogste 3,5 ton.
7. Categorie N2: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met een maximummassa van meer dan 3,5 ton, doch niet meer dan 12 ton.
8. Categorie N3: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met een maximummassa van meer dan 12 ton. ]
[Toelichting: Van oudsher zijn er twee omvangrijke afzetmarkten voor biomassa: de voedselmarkt en de bestaande markt voor onder meer hout, olie, vezels, veevoer en compost. Hier komt een groeiende waardeketen bij, namelijk voor het gebruik van biomassa als groene materialen, als groene grondstof voor specifieke toepassingen in de chemie, als transportbrandstof en voor opwekking van duurzame energie. Biomassa inzetten voor duurzame energie is economisch gezien de meest laagwaardige toepassing, maar vanuit het oogpunt van benutting van de energie-inhoud is energieopwekking thans de meest toegepaste verwerking van biomassa. Voor energieopwekking zijn de meeste productiehoeveelheden biomassa beschikbaar.
De biomassaketen is een productketen en bestaat uit een aantal schakels die optimaal op elkaar afgestemd moeten worden.
Biomassa kan tot waarde worden gebracht door het opzetten van een biomassaketen. Daarom spreek je ook van een biomassawaardeketen.
De economische waarde binnen de keten neemt met elke schakel toe. Bijvoorbeeld gestapelde en gedroogde biomassa, en op maat verkleinde biomassa, heeft toenemend meer waarde voor de handel of de verwerker, dan verspreid liggende biomassa die nog ingezameld en voorbewerkt moet worden.
Projecten worden opgezet met het doel om samenwerking in de biomassaketen te bevorderen. Er is nu nog weinig of geen samenwerking in de waardeketen en biomassa wordt daarom niet geoogst, verhandeld en ingezet. Er is dringend behoefte aan het verbindingen maken tussen de schakels van de biomassaketen, opdat er een volwaardige markt voor biomassa tot stand komt. Het sluiten van ketens vergt een nauwe samenwerking tussen partijen, een sterke logistieke organisatie, en een rendabele manier van (her)gebruik van reststromen.]
[Toelichting: Deze regeling is bedoeld om ketenprocessen bij nieuwe biomassaprojecten te sluiten en te optimaliseren. Onderdelen van een biomassaproject zijn stappen als inzameling, voorbewerking, tussenopslag, transport en bewerking van biomassa (transitie) en distributie van warmte, elektriciteit of brandstoffen naar een eindafnemer. Daar hoort ook bij het oogsten, eventueel voorbewerken (om kwaliteit te leveren) en tussenopslag (massa, continuïteit). ]
[Toelichting: De geldende Energielijst is te vinden op rvo.nl. De energielijst is een overzicht van RVO van energie-investeringen die voor de fiscale Energie Investeringsaftrek regeling (EIA)in aanmerking komen. Deze lijst wordt elk jaar opnieuw opgesteld. De aangepaste lijst wordt elk jaar in april opgenomen in de regeling van de provincie Overijssel. Het overzicht van de energie-investeringen is opgedeeld in 5 categorieën. Deze subsidieparagraaf richt zich op categorie A bedrijfsgebouwen, B processen en D duurzame energie. Dit betekent dat een onderneming een energielening kan aanvragen bij de provincie voor investeringen die genoemd worden onder categorie A, B en D van de energielijst, met uitzondering van windturbines.]
[Toelichting: In dit artikel wordt in het eerste lid een aantal begrippen verduidelijkt die in deze paragraaf van het Uitvoeringsbesluit worden gehanteerd.
Onder andere biomassa wordt in het kader van deze subsidie-paragraaf als hernieuwbare energiebron aangemerkt.
De AGV stelt geen eisen aan energie-installaties die biomassa gebruiken als brandstof om energie op te wekken. Om die reden is er in deze subsidie-paragraaf voor gekozen om alleen steun te verlenen aan het gebruik van energie-installaties die biomassa gebruiken als brandstof om energie op te wekken. Steun voor de productie van biobrandstoffen valt niet onder de onderhavige subsidie-paragraaf.
Biobrandstoffen zijn vloeibare of gasvormige producten die gewonnen worden uit plantaardig of dierlijk materiaal (biomassa) en worden gebruikt om energie op te wekken of als brandstof te dienen. Er bestaan al drie generaties biomassa. Tot biomassa van de eerste generatie worden voedselgewassen gerekend, zoals maïs, koolzaad, oliepalm, soja, suikerbiet, suikerriet en ook graan. Biomassa die niet aan voedsel zijn gerelateerd worden meestal de tweede generatie genoemd. Voorbeelden hiervan zijn houtsnippers, stro, de oneetbare gedeelten van voedselgewassen, dierlijk vet, gebruikt frituurvet en afval. Onder de derde generatie biomassa wordt in Nederland vooral algen verstaan. Algen worden overigens als bron voor biomassa niet op de markt verwacht voor het jaar 2020.
Naar verwachting levert de realisatie van een energieproject een aantal nieuwe arbeidsplaatsen op of kunnen als gevolg van het energieproject nieuwe arbeidsplaatsen worden behouden. De provincie wil daarin inzicht hebben.
De subsidie-aanvrager moet in het projectplan aangeven wat de effecten zijn ten aanzien van energie-efficiëntie dan wel toename van hernieuwbare energie. Indien de subsidie-aanvrager een grote onderneming is, moet zij, naast het voorgaande, aantonen dat dat de subsidie een stimulerend effect op het energieproject heeft. Hierbij moet aan één of meer van de volgende criteria worden/zijn voldaan:
- een wezenlijke toename van de omvang van het energieproject of de activiteit als gevolg van de subsidie;
- een wezenlijke toename van de reikwijdte van het energieproject of de activiteit als gevolg van de subsidie;
- een wezenlijke toename van de totale uitgaven van de subsidie-ontvanger voor het energieproject of de activiteit als gevolg van de subsidie;
- een wezenlijke toename van de snelheid waarmee het betrokken energieproject of de activiteit wordt voltooid
Een eenvoudige verklaring van grote ondernemingen dat de subsidie de reikwijdte en omvang van het project vergroot volstaat niet om een stimulerend effect aan te tonen. Grote ondernemingen moeten de levensvatbaarheid van het project aan de hand van een vergelijking tussen scenario's met en zonder subsidie aantonen en daaruit moet blijken dat aan één of meer van de voorgaande criteria is voldaan. Gedeputeerde Staten zullen de analyse van de grote onderneming en de door haar verstrekte bewijsstukken op hun geloofwaardigheid toetsen.]
[Toelichting: In het tweede lid is aangegeven dat het verstrekken van subsidie voor bepaalde vormen van activiteiten dan wel bepaalde sectoren niet toegestaan is. Deze uitsluitingsgronden, met uitzondering van sub c (kolenindustrie) en e (wind- en kernenergie), vloeien voort uit artikel 1, lid 2, sub c, lid 3, sub a, en lid 4, sub c, van de AGV. Om te bepalen of er sprake is van één van deze vormen van steun, dient dan ook acht te worden geslagen op het bepaalde in de AGV, waarbij ook de definities van bepaalde begrippen in dat artikel in de AGV zijn opgenomen. Subsidiëring voor wind-en kernenergie acht de provincie Overijssel niet wenselijk in het kader van de uitvoering van het Ubs. ]
[Toelichting: In het derde lid is bepaald dat Gedeputeerde Staten de uitvoering van deze paragraaf hebben gemandateerd aan de besloten vennootschap Energiefonds Overijssel II B.V. Provinciale Staten van de Provincie Overijssel hebben op 21 september 2011 (PS 2011/461) besloten tot uitwerking van een fonds genaamd "Energiefonds Overijssel". Het Energiefonds Overijssel biedt ondernemers en woningcorporaties de mogelijkheid om hun projecten op het gebied van energie-efficiëntie en het produceren van nieuwe energie te financieren. Niet op de traditionele manier met subsidies maar door participaties, leningen en garanties. Het Energiefonds Overijssel kent een totale omvang van maximaal door de Provincie Overijssel ter beschikking gestelde financiële middelen van 250 miljoen EURO; Voor de uitvoering van de activiteiten van het Energiefonds Overijssel heeft de provincie Overijssel de besloten vennootschap Energiefonds Overijssel I B.V. opgericht, welke vennootschap op haar beurt Energiefonds Overijssel II B.V. heeft opgericht. De besloten vennootschap Energiefonds Overijssel II B.V. is namens het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel op basis van het GS-mandaat verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze paragraaf. Energiefonds Overijssel I B.V. houdt zich bezig met risicokapitaal. ]
[Toelichting: 25 Overijsselse woningcorporaties en de provincie Overijssel hebben op 28 juni 2012 het Convenant Energiebesparing Woningcorporaties Overijssel ondertekend. Deze corporaties vertegenwoordigen 90% van de sociale huurwoningvoorraad in Overijssel. In Overijssel zijn 35 woningcorporaties actief die in totaal 135.000 sociale huurwoningen bezitten. Dat is 1/3 deel van de woningvoorraad in Overijssel. 110.000 sociale huurwoningen hebben energielabel C of lager. Woningcorporaties die het Convenant Energiebesparing Woningcorporaties Overijssel hebben ondertekend kunnen een beroep doen op de onderhavige subsidieparagraaf. In het kader van de uitvoering van deze subsidieparagraaf gaat het daarbij om woningcorporaties die het Convenant op 28 juni 2012 hebben getekend, alsmede om woningcorporaties die op een later moment het Convenant alsnog hebben getekend. In deze subsidieparagraaf is aangesloten bij de afspraken voortvloeiend uit voormeld Convenant.
Alleen de in aanmerking komende kosten kunnen worden gesubsidieerd. Dit is een eis die voortvloeit uit de AGV. In de begripsbepalingen is gedefinieerd wat onder ‘in aanmerking komende kosten' moet worden verstaan. De opsomming van lid 2 sub a is limitatief. Onder hoger energielabel dan energielabel C in de zin van lid 2 sub b van dit artikel wordt bijvoorbeeld label A of B verstaan. Onder andere maatregelen in de zin van lid 2 sub b wordt bijvoorbeeld verstaan: zonnepanelen of centrale verwarming. ]
[Toelichting: Gedeputeerde Staten zullen beleidsregels opstellen over de vraag in welke gevallen tot melding bij de Europese Commissie dient te worden overgegaan. Gedurende de meldingsprocedure kan de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie worden verleend. De subsidie mag echter, voorafgaande aan de goedkeuring, niet worden uitgekeerd. ]
[Toelichting: Artikel 4:36 van de Awb maakt het sluiten van een zogenaamde uitvoeringsovereenkomst mogelijk met name met het oog op subsidies die worden verleend in de vorm van een garantie of een lening. In sub d van dit artikel is in overeenstemming met artikel 4:33 sub a van de Awb het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst als voorwaarde voor subsidieverlening opgenomen. In artikel 8.20.1.12, eerste lid, is opgenomen dat de uitvoeringsovereenkomst uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie wordt aangegaan. In artikel 8.20.1.11 zijn de belangrijkste uitgangspunten van de uitvoeringsovereenkomst opgenomen. ]
[Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de woningcorporaties. De steun die de woningcorporaties per project genieten mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 7,5 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal, Europees) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages ten aanzien van hernieuwbare energie zijn gebaseerd op artikel 23, lid 2, van de AGV. De steunpercentages ten aanzien van energiebesparingsmaatregelen zijn gebaseerd op artikel 21, lid 4, van de AGV. Het steunplafond van € 7,5 miljoen vloeit voort uit artikel 6, lid 1, sub b, van de AGV.
Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een woningcorporatie dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definties in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme rente") en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de woningcorporatie, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging-rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening
(zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html), waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de woningcorporatie en de door de woningcorporatie verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.
Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGV. Wanneer de rente, die op grond van de Mededelinging-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.
Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 7,5 miljoen.
Voor zover voor dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten steun is verleend die afkomstig is van andere bronnen (zie hiervoor), dient deze te worden meegeteld om te bepalen of het maximum steunpercentage en steunplafond niet wordt overschreden.]
[Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de woningcorporaties. De steun die de woningcorporaties per project genieten mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 7,5 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal, Europees) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages ten aanzien van hernieuwbare energie zijn gebaseerd op artikel 23, lid 2, van de AGV. De steunpercentages ten aanzien van energiebesparingsmaatregelen zijn gebaseerd op artikel 21, lid 4, van de AGV. Het steunplafond van € 7,5 miljoen vloeit voort uit artikel 6, lid 1, sub b, van de AGV.
Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een woningcorporatie dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definties in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme rente") en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de woningcorporatie, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging-rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening
(zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html), waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de woningcorporatie en de door de woningcorporatie verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.
Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGV. Wanneer de rente, die op grond van de Mededelinging-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.
Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 7,5 miljoen.
Voor zover voor dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten steun is verleend die afkomstig is van andere bronnen (zie hiervoor), dient deze te worden meegeteld om te bepalen of het maximum steunpercentage en steunplafond niet wordt overschreden.]
[Toelichting: Woningbouwcorporaties kunnen bij de uitvoering van de subsidieregeling in deze paragraaf maximaal een bedrag van € 7.000.000 verleend krijgen. Daarbij is er tevens een limiet gekoppeld aan het maximale bedrag aan subsidie per woning voor zover vast staat dat na het uitvoeren van het energieproject de betreffende woning clasificeert als een woning met energielabel C. Voor woningen die na de uitvoering van het energieproject classificeren als een woning met minimaal energielabel B is er geen maximum verbonden aan de subsidie per woning, behoudenshet maximale bedrag dat als totaal per woningcorporatie geldt. Daarnaast is de toekenning van de subsidie afhankelijk van de overige bepalingen in deze paragraaf waaronder, maar niet uitsluitend artikel 8.20.1.10.]
[Toelichting: Bij de berekening van de steunintensiteit zijn alle gebruikte cijfers de cijfers vóór aftrek van belastingen en andere heffingen.
Op grond van de artikelen 21 en 23 jo. artikel 18, leden 6 en 7, van de AGV, zijn alleen de investeringen in immateriële en/of materiële activa subsidiabel. Dat betekent dat de administratieve kosten die gemaakt worden ten behoeve van het energieproject en de kosten die gemaakt worden ten behoeve van het aanvragen van subsidie voor het energieproject niet subsidiabel zijn.]
[Toelichting: Op grond van artikel 1.2.2 eerste lid kan gedurende het gehele kalenderjaar een subsidieaanvraag worden ingediend. Artikel 1.2.2 tweede lid ziet op jaarlijkse subsidies. Afwijking van artikel 1.2.2 is wenselijk omdat in de onderhavige regeling met subsidieplafonds wordt gewerkt en er slechts een beperkt bedrag beschikbaar is. Aanvragen dienen derhalve binnen de periode van 3 juli 2014 tot en met 3 oktober 2014 te zijn ingediend om voor subsidie in aanmerking te komen. Na 3 oktober 2014 sluit de aanvraagperiode en zullen eventuele aanvragen niet meer in behandeling worden genomen.]
[Toelichting: Ingevolge artikel 4:22 van de Awb wordt onder subsidieplafond verstaan: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Artikel 4:25 van de Awb schrijft voor dat voor de vaststelling van een subsidieplafond een wettelijke grondslag is vereist. Artikel 8.20.1.7 geeft deze wettelijke grondslag.
De Awb eist dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt voordat de periode waarop het betrekking heeft ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers weten hoeveel geld er beschikbaar is. Op grond van artikel 4:25, tweede lid, Awb moet een aanvraag om subsidie worden geweigerd, als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.
Voor het subsidietijdvak 3 juli 2014 tot 3 oktober 2014 is één subsidieplafond vastgesteld. Het subsdiieplafond geeft de totaal beschikbare subsidie voor de uitvoering van deze paragraaf. Gedurende het subsidietijdvak kunnen alle daarvoor in aanmerking komende woningcorporaties een aanvraag indienen. Gedeputeerde Staten zullen vervolgens na het sluiten van het subsidietijdvak overgaan tot beoordeling van de aanvragen. Indien er in het betreffende subsidietijdvak meer subsidie wordt aangevraagd dan beschikbaar is dan zullen de aanvragen onderling worden gerangschikt op basis van artikel 8.20.1.10.]
[Toelichting: Deze weigeringsgronden gelden in aanvulling op artikel 1.3.1. De weigeringsgronden in artikel 1.3.1 zijn facultatief. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren als die weigeringsgronden zich voordoen. In dit artikel 8.20.1.9 zijn de weigeringsgronden imperatief geformuleerd. Als een van deze afwijzingsgronden zich voordoen, dan moeten Gedeputeerde Staten de aanvraag afwijzen.
De afwijzingsgronden in sub d tot en met i vloeien voort uit de staatssteunregels. Deze afwijzingsgronden zijn gebaseerd op de AGV: sub d is gebaseerd op de artikelen 21 en 23 van de AGV, sub e is gebaseerd op artikel 1, zesde lid sub c van de AGV jo. de Mededeling-rentepercentages die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen; sub f is gebaseerd op artikel 1, zesde lid sub a van de AGV; sub g is gebaseerd op artikel 1, zesde lid sub c van de AGV, sub h is gebaseerd op artikel 8, tweede lid van de AGV; sub i is gebaseerd op artikel 8, derde lid van de AGV.
In de overige gevallen heeft een subsidie van Gedeputeerde Staten naar hun mening geen toegevoegde waarde. Deze gevallen zijn in lid 2 sub a-c en sub j opgesomd. Voor deze gevallen is van belang dat Gedeputeerde Staten de aanvragen per energieproject beoordelen, deze weigeringsgronden worden ook per energieproject (gedeelte van de aanvraag) toegepast. Voor de onder lid 2 sub b genoemde weigeringsgrond geldt dat daar in ieder geval onder wordt verstaan de situatie waarin de uitkomst van een door een expert uitgevoerde financiële, technische, juridische of fiscale due diligence negatief is.]
[Toelichting: Zie toelichting 8.20.1.2 sub d over de achtergronden van de uitvoeringsovereenkomst.
Afgezien van de staatssteunrechtelijke beperkingen aan het geboden rentevoordeel, is de provincie Overijssel van mening dat het geboden rentevoordeel niet te groot mag zijn, omdat dan de afstand naar de markt te groot wordt en daarmee minder goede projecten worden gefaciliteerd. Dat geeft overstimulering en bemoeilijkt de transitie naar hernieuwbare energie en een normale markt zonder stimulering van de overheid.]
[Toelichting: Dit artikel bevat de belangrijkste subsidieverplichtingen die aan de subsidieontvanger zullen worden opgelegd. Op grond van artikel 4:37 van de Awb kunnen de in dat artikel genoemde verplichtingen aan subsidieontvangers worden opgelegd zonder wettelijk voorschrift. Een aantal subsidieverplichtingen kunnen vanwege het bepaalde in artikel 4:38 en 4:39 van de Awb slechts worden opgelegd als dat in een wettelijke regeling, zoals dit Uitvoeringsbesluit, is bepaald. Om die reden zijn in dit artikel 8.20.1.12 een aantal subsidieverplichtingen geformuleerd. ]
[Toelichting: Aangezien het verlenen van de subsidie conform deze subsidieparagraaf staatssteun oplevert, is deze subsidieparagraaf gebaseerd op de AGV en de de-minimisverordening en is zodanig ingericht dat de subsidieverlening moet voldoen aan de regels van de AGV en de-minimisverordening. De genoemde Europese regelgeving stelt een groot aantal eisen aan het verstrekken van subsidies door Gedeputeerde Staten in de vorm van leningen. Onder meer mogen op grond van deze regelgeving geen achtergestelde leningen worden verstrekt. In deze paragraaf zijn niet alle in de Europese regelgeving gestelde eisen overgenomen. Bij de beoordeling van de aanvraag zal echter worden getoetst of de subsidie in overeenstemming met die eisen kan worden verstrekt. Zo niet, dan zal de subsidie worden geweigerd, tenzij het in artikel 8.20.1.2 sub c, tweede zin, genoemde geval zich voordoet. In artikel 8.20.1.2 sub c, tweede zin, is aangegeven dat Gedeputeerde Staten in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGV kunnen aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van hernieuwbare energie c.q. energiebesparingsmaatregelen en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie dan onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen. Voldoet de subsidie niet aan genoemde eisen en doet het geval in artikel 8.20.1.2 sub c, tweede zin, zich niet voor, dan is subsidieverlening in strijd met de staatssteunregels. ]
[Toelichting: Deze subsidieparagraaf ziet op subsidies in de vorm van een geldlening of garantie voor de in aanmerking komende kosten van een energieproject voor de opwekking van hernieuwbare energie aan ondernemingen. De Provincie Overijssel beoogt daarmee ondernemingen te stimuleren om een energieproject voor de opwekking van hernieuwbare energie te ontwikkelen.
Alleen de in aanmerking komende kosten kunnen worden gesubsidieerd. Dit is een eis die voortvloeit uit de staatssteunregels. In de begripsbepalingen is gedefinieerd wat onder ‘in aanmerking komende kosten' moet worden verstaan. ]
[Toelichting: Gedeputeerde Staten zullen beleidsregels opstellen over de vraag in welke gevallen tot melding bij de Europese Commissie dient te worden overgegaan. Gedurende de meldingsprocedure kan de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie worden verleend. De subsidie mag echter, voorafgaande aan de goedkeuring, niet worden uitgekeerd. ]
[Toelichting: Artikel 4:36 van de Awb maakt het sluiten van een zogenaamde uitvoeringsovereenkomst mogelijk met name met het oog op subsidies die worden verleend in de vorm van een garantie of een lening. In sub d van dit artikel is in overeenstemming met artikel 4:33 sub a van de Awb het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst als voorwaarde voor subsidieverlening opgenomen. In artikel 8.20.2.15, eerste lid, is opgenomen dat de uitvoeringsovereenkomst uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie wordt aangegaan. In artikel 8.20.2.11 zijn de belangrijkste uitgangspunten van de uitvoeringsovereenkomst opgenomen. ]
[Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting en de premiekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de aanvrager. De steun die de aanvrager per project geniet mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 15 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Als de aanvrager financiering van de EU heeft ontvangen wordt deze niet meegeteld voor de berekening van de steunpercentages en het steunplafond, mits die financiering niet direct of indirect onder de controle van de overheid staat of stond (bijvoorbeeld: EFRO-gelden staan onder controle van de overheid ook al is dit EU-financiering, en om die reden moeten zij meegeteld worden bij genoemde berekening als de aanvrager EFRO-subsidie heeft ontvangen voor dezelfde kosten). Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages zijn gebaseerd op artikel 41, lid 7, van de AGV. Het steunplafond van € 15 miljoen vloeit voort uit artikel 4, lid 1, sub s, van de AGV.
Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is.
In het geval de subsidie uit een lening bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een aanvrager dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme rente") en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de aanvrager, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging-rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening (zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html), waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de aanvrager en de door de aanvrager verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.
Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGV. Wanneer de rente die op grond van de Mededeling-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.
Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen.
In het geval de subsidie uit een garantie bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om het steunbedrag te kunnen berekenen dat voortvloeit uit een garantie, dient het verschil te worden berekend tussen de marktconforme premie die wordt bepaald op grond van de Mededeling-garanties (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme premie")en de daadwerkelijk door de begunstigde te betalen premie, waarbij de netto contante waarde van het premievoordeel moet worden berekend. De hoogte van de marktconforme premie is afhankelijk van de rating van de aanvrager. Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat de marktconforme premie minstens 3,8% is, en nooit lager kan zijn dan de premie die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.
Om de marktconforme premie te bepalen dient op grond van de AGV verplicht te worden uitgegaan van de Mededeling-garantie. Wanneer de marktconforme premie die op grond van de Mededeling-garantie geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen premie. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen premie over de garantie en de marktconforme premie die is vastgesteld conform de Mededeling-garanties, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.
Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen.]
[Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting en de premiekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de aanvrager. De steun die de aanvrager per project geniet mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 15 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Als de aanvrager financiering van de EU heeft ontvangen wordt deze niet meegeteld voor de berekening van de steunpercentages en het steunplafond, mits die financiering niet direct of indirect onder de controle van de overheid staat of stond (bijvoorbeeld: EFRO-gelden staan onder controle van de overheid ook al is dit EU-financiering, en om die reden moeten zij meegeteld worden bij genoemde berekening als de aanvrager EFRO-subsidie heeft ontvangen voor dezelfde kosten). Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages zijn gebaseerd op artikel 41, lid 7, van de AGV. Het steunplafond van € 15 miljoen vloeit voort uit artikel 4, lid 1, sub s, van de AGV.
Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is.
In het geval de subsidie uit een lening bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een aanvrager dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme rente") en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de aanvrager, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging-rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening (zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html), waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de aanvrager en de door de aanvrager verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.
Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGV. Wanneer de rente die op grond van de Mededeling-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.
Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen.
In het geval de subsidie uit een garantie bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om het steunbedrag te kunnen berekenen dat voortvloeit uit een garantie, dient het verschil te worden berekend tussen de marktconforme premie die wordt bepaald op grond van de Mededeling-garanties (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme premie") en de daadwerkelijk door de begunstigde te betalen premie, waarbij de netto contante waarde van het premievoordeel moet worden berekend. De hoogte van de marktconforme premie is afhankelijk van de rating van de aanvrager. Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat de marktconforme premie minstens 3,8% is, en nooit lager kan zijn dan de premie die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.
Om de marktconforme premie te bepalen dient op grond van de AGV verplicht te worden uitgegaan van de Mededeling-garantie. Wanneer de marktconforme premie die op grond van de Mededeling-garantie geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen premie. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen premie over de garantie en de marktconforme premie die is vastgesteld conform de Mededeling-garanties, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.
Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen.]
[Toelichting: Op grond van artikel 1.2.2 eerste lid kan gedurende het gehele kalenderjaar een subsidieaanvraag worden ingediend. Artikel 1.2.2 tweede lid ziet op jaarlijkse subsidies. Afwijking van artikel 1.2.2 is wenselijk omdat in de onderhavige regeling met subsidieplafonds wordt gewerkt voor een bepaald subsidietijdvak. De verwachting is dat het er in de praktijk behoefte zal zijn om gedurende het gehele subsidietijdvak aanvragen om subsidie in te kunnen dienen. Om aanvragen toch zoveel mogelijk binnen het subsidietijdvak af te kunnen handelen, is in het eerste lid van dit artikel bepaald dat de subsidieaanvraag tot dertien weken voor het einde van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft kan worden ingediend. In het tweede lid is bepaald dat de aanvraag vier weken voor het einde van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft volledig moet zijn. ]
[Toelichting: Dit artikel geeft voorschriften voor een aanvraag voor subsidie. Dit artikel dient in samenhang te worden gelezen met artikel 1.2.1. In aanvulling op de gegevens die een aanvrager op grond van artikel 1.2.1 bij de aanvraag moet indienen, dient de aanvrager aanvullende gegevens te overleggen ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag. ]
[Toelichting: Het bedrijfsplan moet in ieder geval de volgende gegevens bevatten:
- de doelstelling van de aanvrager en hoe hij deze wil bereiken; de ideeën over het soort onderneming dat hij wil oprichten;
- vergunningen die nodig zijn om van start te gaan met het project;
- meerjarige investeringsbegroting;
- meerjarige exploitatiebegroting: op basis van de meerjarige omzetprognose moet de aanvrager aangeven hoeveel nettowinst hij verwacht te overhouden na aftrek van de investeringen (exploitatie) van de omzet;
Ten slotte wordt in het bedrijfsplan verwacht dat de subsidieaanvrager zal aangeven welke werkgelegenheidseffecten door realisering van het energieproject te realiseren dan wel te verwachten zijn. Om die reden wordt van de subsidieaanvrager verwacht dat hij inzicht geeft in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen. Dit begrip is toegelicht in de definities. Daarbij moet tevens inzicht worden gegeven in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen dat na uitvoering van het energieproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd zal blijven bestaan. ]
[Toelichting: Bij documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een financiële due diligence, een technische due diligence, een duurzaamheidstoets en een fiscale en juridische due diligence moet, afhankelijk van de aard van het energieproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd, worden gedacht aan een zonurenanalyse, een technische analyse van de gebruikte technologie, taxatierapporten, identificatiebewijzen van bestuurders en aandeelhouders, een organisatieschema, projectcontracten, zoals afnamecontracten, inkoopcontracten en onderhoudscontracten. ]
[Toelichting: Ingevolge artikel 4:22 van de Awb wordt onder subsidieplafond verstaan: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Artikel 4:25 van de Awb schrijft voor dat voor de vaststelling van een subsidieplafond een wettelijke grondslag is vereist. Artikel 8.20.2.7 geeft deze wettelijke grondslag.
De Awb eist dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt voordat de periode waarop het betrekking heeft ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers weten hoeveel geld er beschikbaar is. Op grond van artikel 4:25, tweede lid, Awb moet een aanvraag om subsidie worden geweigerd, als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.]
[Toelichting: GS hebben bij besluit van 13 november 2012 een adviescommissie ingesteld die advies uitbrengt over elke aanvraag die is ingediend op grond van deze paragraaf.
Indien door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt op grond van artikel 8.20.2.8, derde lid, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energie-efficiëntie dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie. Ook over deze prioritering brengt de adviescommissie advies uit.]
[Toelichting: Deze weigeringsgronden gelden in aanvulling op artikel 1.3.1. De weigeringsgronden in artikel 1.3.1 zijn facultatief. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren als die weigeringsgronden zich voordoen. In dit artikel 8.20.2.10 zijn de weigeringsgronden imperatief geformuleerd. Als een van deze afwijzingsgronden zich voordoen, dan moeten Gedeputeerde Staten de aanvraag afwijzen. De afwijzingsgronden in sub c-h, k-l, vloeien voort uit de staatssteunregels. Deze afwijzingsgronden zijn gebaseerd op de AGV: sub c is gebaseerd op artikel 41 van de AGV; sub d is gebaseerd op artikel 5, tweede lid, sub b, van de AGV jo. de Mededeling-rentepercentages die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van leningen; sub e is gebaseerd op artikel 5, tweede lid, sub c, onder i), van de AGV jo. de Mededeling-garanties die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van garanties; sub f is gebaseerd op paragraaf 3.3. van de Mededeling-garanties die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van garanties; sub g is gebaseerd op artikel 1, vierde lid, sub a, van de AGV; sub h is gebaseerd op 1, tweede lid, sub c, van de AGV; sub k is gebaseerd op artikel 6, tweede lid, van de AGV; sub l is gebaseerd op artikel 6, tweede en derde lid, van de AGV. In de overige gevallen heeft een subsidie van de provincie Overijssel naar de mening van de provincie Overijssel geen toegevoegde waarde. Deze gevallen zijn in lid 2 sub a-b en i-j opgesomd. Voor deze gevallen wordt ook geen subsidie verleend door de provincie Overijssel. ]
[Toelichting: Zie toelichting artikel 8.20.2.2 over de achtergronden van de uitvoeringsovereenkomst.
Afgezien van de staatssteunrechtelijke beperkingen aan het geboden rentevoordeel, is de provincie Overijssel van mening dat het geboden rentevoordeel niet te groot mag zijn, omdat dan de afstand naar de markt te groot wordt en daarmee minder goede projecten worden gefaciliteerd. Dat geeft overstimulering en bemoeilijkt de transitie naar hernieuwbare energie en een normale markt zonder stimulering van de overheid.]
[Toelichting: Onderdeel a van dit artikel geeft aan dat de garantie wordt vastgesteld op het moment dat de lening is afgelost. Dit geldt ook als de lening voortijdig is afgelost. Verder geeft dit artikel aan dat de garantie tevens zal worden vastgesteld als de bank de garantie heeft ingeroepen. Verder is opgenomen dat de garantie wordt vastgesteld als er geen vorderingen meer zijn ten aanzien van de aanvrager. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gelden als de provincie Overijssel de restschuld van de bank overneemt nadat de bank de garantie heeft ingeroepen. In de beschikking tot verlening van de garantie kunnen Gedeputeerde Staten voorwaarden vastleggen over de vaststelling. ]
[Toelichting: In dit artikel is opgenomen dat de provincie Overijssel een premie zal terugvorderen als blijkt dat de ontvanger van de subsidie zijn energieproject niet of op een ander manier gaat uitvoeren. Deze subsidieparagraaf is uiteindelijk bedoeld ter stimulering van hernieuwbare energie. Als gedurende de looptijd van het energieproject de activiteiten dusdanig wijzigen dat er geen sprake meer is van de opwekking van hernieuwbare energie, dan bereikt de provincie haar beleidsdoel niet. De provincie Overijssel had dan ook geen garantie af willen geven voor het project. De provincie Overijssel kan de garantie niet intrekken, omdat dan de bank met een risico wordt opgezadeld. Om deze reden wil de provincie Overijssel een deel van het premievoordeel dat een ontvanger van de garantie heeft terugvorderen.]
[Toelichting: Dit artikel bevat de belangrijkste subsidieverplichtingen die aan de subsidieontvanger zullen worden opgelegd. Op grond van artikel 4:37 van de Awb kunnen de in dat artikel genoemde verplichtingen aan subsidieontvangers worden opgelegd zonder wettelijk voorschrift. Een aantal subsidieverplichtingen kunnen vanwege het bepaalde in artikel 4:38 en 4:39 van de Awb slechts worden opgelegd als dat in een wettelijke regeling, zoals dit Uitvoeringsbesluit, is bepaald. Om die reden zijn in dit artikel 8.20.2.15 een aantal subsidieverplichtingen geformuleerd.]
[Toelichting: Aangezien het verlenen van de subsidie conform deze subsidieparagraaf staatssteun oplevert, is deze subsidieparagraaf gebaseerd op de AGV en de de-minimisverordening en is zodanig ingericht dat de subsidieverlening moet voldoen aan de regels van de AGV en de-minimisverordening. De genoemde Europese regelgeving stelt een groot aantal eisen aan het verstrekken van subsidies door Gedeputeerde Staten in de vorm van leningen en garanties. In deze paragraaf zijn niet alle in de Europese regelgeving gestelde eisen overgenomen. Bij de beoordeling van de aanvraag zal echter worden getoetst of de subsidie in overeenstemming met die eisen kan worden verstrekt. Zo niet, dan zal de subsidie worden geweigerd, tenzij het in artikel 8.20.2.2, sub a, tweede zin, genoemde geval zich voordoet. In artikel 8.20.2.2 sub c, tweede zin, is aangegeven dat Gedeputeerde Staten in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGV kunnen aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van hernieuwbare energie en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie dan onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen. Voldoet de subsidie niet aan genoemde eisen en doet het geval in artikel 8.20.2.2 sub c, tweede zin, zich niet voor, dan is subsidieverlening in strijd met de staatssteunregels.]
[Toelichting: Deze subparagraaf ziet op subsidies in de vorm van een geldlening of garantie aan ondernemingen voor de in aanmerking komende kosten van een energieproject waarbij energie-efficiëntiemaatregelen worden genomen. De provincie Overijssel beoogt daarmee ondernemingen te stimuleren om energie-efficiëntiemaatregelen te nemen.
Alleen de in aanmerking komende kosten kunnen worden gesubsidieerd. Dit is een eis die voortvloeit uit de staatssteunregels. In de begripsbepalingen is gedefinieerd wat onder ‘in aanmerking komende kosten' moet worden verstaan.]
[Toelichting: Lid 4 houdt verband met de trend dat zogenoemde ESCO's (Energy Service Companies) de aanleg, het beheer en onderhoud van energie-installaties of zelfs van hele gebouwen overnemen. De provincie Overijssel wil bij deze trend aansluiten door de mogelijkheid te bieden dat onder deze subsidieparagraaf subsidie kan worden verstrekt aan ESCO's. Met het bepaalde in lid 4 wil de provincie Overijssel stapeling van subsidies door woningcorporaties voorkomen.]
[Toelichting: Gedeputeerde Staten zullen beleidsregels opstellen over de vraag in welke gevallen tot melding bij de Europese Commissie dient te worden overgegaan. Gedurende de meldingsprocedure kan de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie worden verleend. De subsidie mag echter, voorafgaande aan de goedkeuring, niet worden uitgekeerd. ]
[Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting en de premiekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de aanvrager. De steun die de aanvrager per project geniet mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 15 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Als de aanvrager financiering van de EU heeft ontvangen wordt deze niet meegeteld voor de berekening van de steunpercentages en het steunplafond, mits die financiering niet direct of indirect onder de controle van de overheid staat of stond (bijvoorbeeld: EFRO-gelden staan onder controle van de overheid ook al is dit EU-financiering, en om die reden moeten zij meegeteld worden bij genoemde berekening als de aanvrager EFRO-subsidie heeft ontvangen voor dezelfde kosten). Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages zijn gebaseerd op artikel 38, lid 4 en 5, van de AGV. Het steunplafond van € 15 miljoen vloeit voort uit artikel 4, lid 1, sub s, van de AGV.
Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is.
In het geval de subsidie uit een lening bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een aanvrager dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme rente") en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de aanvrager, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging-rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening (zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html), waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de aanvrager en de door de aanvrager verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.
Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGV. Wanneer de rente die op grond van de Mededeling-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.
Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen.
In het geval de subsidie uit een garantie bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om het steunbedrag te kunnen berekenen dat voortvloeit uit een garantie, dient het verschil te worden berekend tussen de marktconforme premie die wordt bepaald op grond van de Mededeling-garanties (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme premie")en de daadwerkelijk door de begunstigde te betalen premie, waarbij de netto contante waarde van het premievoordeel moet worden berekend. De hoogte van de marktconforme premie is afhankelijk van de rating van de aanvrager. Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat de marktconforme premie minstens 3,8% is, en nooit lager kan zijn dan de premie die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.
Om de marktconforme premie te bepalen dient op grond van de AGV verplicht te worden uitgegaan van de Mededeling-garantie. Wanneer de marktconforme premie die op grond van de Mededeling-garantie geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen premie. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen premie over de garantie en de marktconforme premie die is vastgesteld conform de Mededeling-garanties, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.
Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen.]
[Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting en de premiekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de aanvrager. De steun die de aanvrager per project geniet mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 15 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Als de aanvrager financiering van de EU heeft ontvangen wordt deze niet meegeteld voor de berekening van de steunpercentages en het steunplafond, mits die financiering niet direct of indirect onder de controle van de overheid staat of stond (bijvoorbeeld: EFRO-gelden staan onder controle van de overheid ook al is dit EU-financiering, en om die reden moeten zij meegeteld worden bij genoemde berekening als de aanvrager EFRO-subsidie heeft ontvangen voor dezelfde kosten). Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages zijn gebaseerd op artikel 38, lid 4 en 5, van de AGV. Het steunplafond van € 15 miljoen vloeit voort uit artikel 4, lid 1, sub s, van de AGV.
Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is.
In het geval de subsidie uit een lening bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een aanvrager dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme rente") en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de aanvrager, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging-rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening (zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html), waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de aanvrager en de door de aanvrager verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.
Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGV. Wanneer de rente die op grond van de Mededeling-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.
Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen.
In het geval de subsidie uit een garantie bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om het steunbedrag te kunnen berekenen dat voortvloeit uit een garantie, dient het verschil te worden berekend tussen de marktconforme premie die wordt bepaald op grond van de Mededeling-garanties (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme premie")en de daadwerkelijk door de begunstigde te betalen premie, waarbij de netto contante waarde van het premievoordeel moet worden berekend. De hoogte van de marktconforme premie is afhankelijk van de rating van de aanvrager. Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat de marktconforme premie minstens 3,8% is, en nooit lager kan zijn dan de premie die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.
Om de marktconforme premie te bepalen dient op grond van de AGV verplicht te worden uitgegaan van de Mededeling-garantie. Wanneer de marktconforme premie die op grond van de Mededeling-garantie geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen premie. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen premie over de garantie en de marktconforme premie die is vastgesteld conform de Mededeling-garanties, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.
Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 7,5 miljoen.]
[Toelichting: Op grond van artikel 1.2.2 eerste lid kan gedurende het gehele kalenderjaar een subsidieaanvraag worden ingediend. Artikel 1.2.2 tweede lid ziet op jaarlijkse subsidies. Afwijking van artikel 1.2.2 is wenselijk omdat in de onderhavige regeling met subsidieplafonds wordt gewerkt voor een bepaald subsidietijdvak. De verwachting is dat het er in de praktijk behoefte zal zijn om gedurende het gehele subsidietijdvak aanvragen om subsidie in te kunnen dienen. Om aanvragen toch zoveel mogelijk binnen het subsidietijdvak af te kunnen handelen, is in het eerste lid van dit artikel bepaald dat de subsidieaanvraag tot dertien weken voor het einde van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft kan worden ingediend. In het tweede lid is bepaald dat de aanvraag vier weken voor het einde van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft volledig moet zijn.]
[Toelichting: Dit artikel geeft voorschriften voor een aanvraag voor subsidie. Dit artikel dient in samenhang te worden gelezen met artikel 1.2.1. In aanvulling op de gegevens die een aanvrager op grond van artikel 1.2.1 bij de aanvraag moet indienen, dient de aanvrager aanvullende gegevens te overleggen ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag.]
[Toelichting: Het bedrijfsplan moet in ieder geval de volgende gegevens bevatten:
- de doelstelling van de aanvrager en hoe hij deze wil bereiken; de ideeën over het soort onderneming dat hij wil oprichten;
- vergunningen die nodig zijn om van start te gaan met het project;
- meerjarige investeringsbegroting;
- meerjarige exploitatiebegroting: op basis van de meerjarige omzetprognose moet de aanvrager aangeven hoeveel nettowinst hij verwacht te overhouden na aftrek van de investeringen (exploitatie) van de omzet;
- Ten slotte wordt in het bedrijfsplan verwacht dat de subsidieaanvrager zal aangeven welke werkgelegenheidseffecten door realisering van het energieproject te realiseren dan wel te verwachten zijn. Om die reden wordt van de subsidieaanvrager verwacht dat hij inzicht geeft in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen. Dit begrip is toegelicht in de definities. Daarbij moet tevens inzicht worden gegeven in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen dat na uitvoering van het energieproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd zal blijven bestaan.]
[Toelichting: Bij documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een financiële due diligence, een technische due diligence, een duurzaamheidstoets en een fiscale en juridische due diligence moet, afhankelijk van de aard van het energieproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd, worden gedacht aan een zonurenanalyse, een technische analyse van de gebruikte technologie, taxatierapporten, identificatiebewijzen van bestuurders en aandeelhouders, een organisatieschema, projectcontracten, zoals afnamecontracten, inkoopcontracten en onderhoudscontracten.]
[Toelichting: Ingevolge artikel 4:22 van de Awb wordt onder subsidieplafond verstaan: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Artikel 4:25 van de Awb schrijft voor dat voor de vaststelling van een subsidieplafond een wettelijke grondslag is vereist. Artikel 8.20.3.7 geeft deze wettelijke grondslag.
De Awb eist dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt voordat de periode waarop het betrekking heeft ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers weten hoeveel geld er beschikbaar is. Op grond van artikel 4:25, tweede lid, van de Awb moet een aanvraag om subsidie worden geweigerd, als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.]
[Toelichting: GS hebben bij besluit van 13 november 2012 een adviescommissie ingesteld die advies uitbrengt over elke aanvraag die is ingediend op grond van deze paragraaf.
Indien door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt op grond van artikel 8.20.3.8, derde lid, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energie-efficiëntie dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie. Ook over deze prioritering brengt de adviescommissie advies uit.]
[Toelichting: Deze weigeringsgronden gelden in aanvulling op artikel 1.3.1. De weigeringsgronden in artikel 1.3.1 zijn facultatief. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren als die weigeringsgronden zich voordoen. In dit artikel 8.20.3.10 zijn de weigeringsgronden imperatief geformuleerd. Als een van deze afwijzingsgronden zich voordoen, dan moeten Gedeputeerde Staten de aanvraag afwijzen. De afwijzingsgronden in sub c-h, k-m, vloeien voort uit de staatssteunregels. Deze afwijzingsgronden zijn gebaseerd op de AGV: sub c is gebaseerd op artikel 38 van de AGV; sub d is gebaseerd op artikel 5, tweede lid, sub b, van de AGV jo. de Mededeling-rentepercentages die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van leningen; sub e is gebaseerd op artikel 5, tweede lid, sub c, onder i), van de AGV jo. de Mededeling-garanties die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van garanties; sub f is gebaseerd op paragraaf 3.3. van de Mededeling-garanties die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van garanties; sub g is gebaseerd op artikel 1, vierde lid, sub a, van de AGV; sub h is gebaseerd op 1, vierde lid, sub c, van de AGV; sub k is gebaseerd op artikel 6, tweede lid, van de AGV; sub l is gebaseerd op artikel 6, tweede en derde lid, van de AGV; sub m is gebaseerd op artikel 38, lid 2, van de AGV. In de overige gevallen heeft een subsidie van de provincie Overijssel naar de mening van de provincie Overijssel geen toegevoegde waarde. Deze gevallen zijn in lid 2 sub a,b,i en j opgesomd. Voor deze gevallen wordt ook geen subsidie verleend door de provincie Overijssel.]
[Toelichting: Zie toelichting artikel 8.20.3.2 over de achtergronden van de uitvoeringsovereenkomst.
Afgezien van de staatssteunrechtelijke beperkingen aan het geboden rentevoordeel, is de provincie Overijssel van mening dat het geboden rentevoordeel niet te groot mag zijn, omdat dan de afstand naar de markt te groot wordt en daarmee minder goede projecten worden gefaciliteerd. Dat geeft overstimulering en bemoeilijkt de transitie naar hernieuwbare energie en een normale markt zonder stimulering van de overheid.]
[Toelichting: Onderdeel a van dit artikel geeft aan dat de garantie wordt vastgesteld op het moment dat de lening is afgelost. Dit geldt ook als de lening voortijdig is afgelost. Verder geeft dit artikel aan dat de garantie tevens zal worden vastgesteld als de bank de garantie heeft ingeroepen. Verder is opgenomen dat de garantie wordt vastgesteld als er geen vorderingen meer zijn ten aanzien van de aanvrager. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gelden als de provincie Overijssel de restschuld van de bank overneemt nadat de bank de garantie heeft ingeroepen. In de beschikking tot verlening van de garantie kunnen Gedeputeerde Staten voorwaarden vastleggen over de vaststelling.]
[Toelichting: In dit artikel is opgenomen dat de provincie Overijssel een premie zal terugvorderen als blijkt dat de ontvanger van de subsidie zijn energieproject niet of op een ander manier gaat uitvoeren. Deze subsidieparagraaf is uiteindelijk bedoeld ter stimulering van energie-efficiëntie. Als gedurende de looptijd van het energieproject de activiteiten dusdanig wijzigen dat er geen sprake meer is van energie-efficiëntie, dan bereikt de provincie Overijssel haar beleidsdoel niet. De provincie Overijssel had dan ook geen garantie af willen geven voor het project. De provincie Overijssel kan de garantie niet intrekken, omdat dan de bank met een risico wordt opgezadeld. Om deze reden wil de provincie Overijssel een deel van het premievoordeel dat een ontvanger van de garantie heeft terugvorderen.]
[Toelichting: Dit artikel bevat de belangrijkste subsidieverplichtingen die aan de subsidieontvanger zullen worden opgelegd. Op grond van artikel 4:37 van de Awb kunnen de in dat artikel genoemde verplichtingen aan subsidieontvangers worden opgelegd zonder wettelijk voorschrift. Een aantal subsidieverplichtingen kunnen vanwege het bepaalde in artikel 4:38 en 4:39 van de Awb slechts worden opgelegd als dat in een wettelijke regeling, zoals dit Uitvoeringsbesluit, is bepaald. Om die reden zijn in dit artikel 8.20.3.15 een aantal subsidieverplichtingen geformuleerd.]
[Toelichting: Aangezien het verlenen van de subsidie conform deze paragraaf staatssteun oplevert, is deze subsidieparagraaf gebaseerd op de AGV en de de-minimisverordening en is zodanig ingericht dat de subsidieverlening moet voldoen aan de regels van de AGV en de-minimisverordening. De genoemde Europese regelgeving stelt een groot aantal eisen aan het verstrekken van subsidies door Gedeputeerde Staten in de vorm van leningen en garanties. In deze paragraaf zijn niet alle in de Europese regelgeving gestelde eisen overgenomen. Bij de beoordeling van de aanvraag zal echter worden getoetst of de subsidie in overeenstemming met die eisen kan worden verstrekt. Zo niet, dan zal de subsidie worden geweigerd, tenzij het in artikel 8.20.3.2, sub a, twee zin, genoemde geval zich voordoet. In artikel 8.20.3.2 sub c, tweede zin, is aangegeven dat Gedeputeerde Staten in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGV kunnen aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van energie-efficiëntiemaatregelen en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie dan onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen. Voldoet de subsidie niet aan genoemde eisen en doet het geval in artikel 8.20.3.2 sub c, tweede zin, zich niet voor, dan is subsidieverlening in strijd met de staatssteunregels.]
[Toelichting: In oktober 2012 is een convenant gesloten tussen de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de gezamenlijke provincies waarin is overeengekomen dat in de periode 2012-2016 door provincies, met rijksmiddelen, een regeling wordt opgesteld en uitgevoerd om het verwijderen van asbestdaken en afvoeren van asbest bij agrarische ondernemers, voormalige agrarische ondernemers en eigenaren van een voormalig agrarisch bouwblok, te subsidiëren in die gevallen waar ook zonnepanelen op de nieuwe daken worden geplaatst. Dit convenant is in juni 2014 aangepast.
De provincies hebben op grond van dit convenant een inspanningsverplichting om te streven naar een extra sanering van 4 miljoen vierkante meter asbestdak voor 31 december 2016. Hiervoor stelt het ministerie van Infrastructuur en Milieu totaal 20 miljoen euro beschikbaar via het provinciefonds. Deze 20 miljoen euro is als volgt verdeeld over de provincies:
Iedere provincie stelt in de subsidieregeling of een apart besluit een subsidieplafond vast afgeleid van bovenstaande verdeling.]
[Toelichting: Het Asbestverwijderingsbesluit bevat specifieke voorschriften voor inventarisatie en verwijdering van asbest, waaronder het vereiste van certificering voor asbestverwijdering en asbestinventarisatie. Het Asbestverwijderingsbesluit valt onder de reikwijdte van de Dienstenwet en is genotificeerd.]
[Toelichting: Dit artikel geeft de toetsingscriteria om voor de subsidie in aanmerking te komen, mits ook aan overige wettelijke vereisten (Algemene wet bestuursrecht, europese regelgeving) is voldaan.
In dit artikel, noch elders in deze paragraaf, zijn vereisten opgenomen ten aanzien van de-minimissteun. Deze vereisten uit de betreffende verordening gelden rechtstreeks en vormen rechtstreeks onderdeel van het toetsingskader. In het aanvraagformulier worden derhalve wel gegevens gevraagd om aan deze vereisten te kunnen toetsen:
De belangrijkste criteria daarvan zijn de volgende:
1 het maximum voor de-minimissteun aan een onderneming bedraagt € 15.000 gerekend over de twee voorafgaande belastingjaren en het lopende belastingjaar;
2 het maximum geldt voor alle overheidssteun die als de-minimissteun kan worden aangemerkt. Het doet echter niet af aan de mogelijkheid voor de begunstigde om andere overheidssteun te ontvangen uit hoofde van door de Europese Commissie goedgekeurde regelingen;
3 het maximum geldt voor alle categorieën steun, in welke vorm en met welk doel dan ook verleend.
Bij de beoordeling van de de-minimissteun wordt in principe van het maximaal verleende steunbedrag uitgegaan. Het moment van de feitelijke uitbetaling is daarbij niet van belang.]
[Toelichting: een eigenaar van een voormalig agrarisch bouwblok dient aan te tonen dat het bouwblok een agrarische bestemming heeft gehad. Vanwege alle verplichtingen uit het ruimtelijk ordeningsrecht ten aanzien van het periodiek aanpassen van het bestemmingsplan, is gekozen voor het jaar 1993 als momenyt waarop het bouwblok tenminste een agrarische bestemming moet hebben gehad. Het bouwblok moet tussen 1 januari en het moment van aanvraag, op enig moment een agrarische bestemming hebben gehad. ]
[Toelichting: Het kan voorkomen dat de aanvragende agrarische onderneming zelf geen eigenaar is van een bedrijfsgebouw maar deze gebruikt via een pachtconstructie. In deze situatie kan er subsidie worden aangevraagd door de agrarische onderneming met een instemmingsverklaring van de eigenaar van het bedrijfsgebouw, mits de agrarische onderneming de kosten voor het project draagt.]
[Toelichting: Het plaatsen van zonnepanelen is onderdeel van de toetsing. Dit betekent dat de aanvrager moet kunnen aantonen waar, wanneer en hoe deze worden geplaatst. Hiertoe dient de aanvrager een getekende offerte bij de aanvraag te overleggen.
Deze regeling voorziet niet in het subsidiëren van de aanschaf en plaatsing van zonnepanelen.]
[Toelichting: Net als bij alle elektrische apparaten staat ook het vermogen van zonnepanelen uitgedrukt in Watt. De productie van elektriciteit is niet gelijkmatig doordat de hoeveelheid zonlicht steeds verandert. Daarom is bij zonnepanelen het maximale vermogen onder ideale omstandigheden aangegeven: Watt-piek (Wp). De te plaatsen zonnepanelen dienen ten minste een productiecapaciteit van 5.000Watt-piek te hebben (5 kWp).]
1 [Toelichting: Voor het verwijderen en afvoeren van asbest gelden op grond van het Bouwbesluit 2012 en het Asbestverwijderingsbesluit 2005 diverse procedurevoorschriften waaraan de aanvrager dient te voldoen. Ook voor het plaatsen van zonnepanelen gelden procedurevoorschriften zoals een vergunning voor het plaatsen van zonnepanelen indien het gebouw een monument is.
1 Om aan te tonen dat de activiteit uitgevoerd gaat worden en aan de vereisten kan worden voldaan, dienen dergelijke vergunningen reeds te zijn aangevraagd en verkregen danwel meldingen te zijn gedaan voordat een aanvraag om een subsidie wordt ingediend.]
[Toelichting: De subsidie wordt berekend over het aantal vierkante meters dak dat asbest bevat. Het betreft nadrukkelijk niet het aantal vierkante meters asbest dat gestort wordt. Bij de bepaling van de hoeveelheid vierkante meters asbest van het dak wordt als leidraad genomen het aantal vierkante meters asbestdak zoals genoemd in het asbestinventarisatierapport.]
1 [Toelichting: Een aanvrager kan slechts een keer subsidie aanvragen in een provincie op grond van deze regeling. Wel kan een aanvrager tegelijk voor meerdere bouwlocaties of bouwblokken subsidie vragen mits hij voor iedere verwijdering van een asbestdak aan de vereisten voldoet.
Niet wordt uitgesloten dat de aanvrager op grond van andere regelingen subsidie ontvangt voor dezelfde subsidiabele activiteit danwel voor het plaatsen van zonnepanelen. Deze regeling beperkt derhalve niet de toegang tot bijvoorbeeld de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) of de fiscale mogelijkheden middels de MIA (Milieu Investeringsaftrek) en Vamil (willekeurige afschrijving milieu-investeringen).]
Niet wordt uitgesloten dat de aanvrager op grond van andere regelingen subsidie ontvangt voor dezelfde subsidiabele activiteit danwel voor het plaatsen van zonnepanelen. Deze regeling beperkt derhalve niet de toegang tot bijvoorbeeld de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) of de fiscale mogelijkheden middels de MIA (Milieu Investeringsaftrek) en Vamil (willekeurige afschrijving milieu-investeringen).]
[Toelichting: De asbest mag niet reeds verwijderd en afgevoerd zijn voordat de aanvraag om subsidie wordt ingediend. De voorfase waarin offertes worden gevraagd en overeenkomsten ten behoeve van de uitvoering tot stand komen, dient wel doorlopen te zijn voordat subsidie kan worden aangevraagd. Anders kan immers niet worden aangetoond dat aan de subsidievereisten wordt voldaan.]
[Toelichting: Uit dit artikel volgt dat een aanvrager een bedrijf moet zijn met een bedrijfslocatie in de provincie Overijssel en dat zich op deze bedrijfslocatie een of meer gebouwen bevinden die een of meer asbestdaken bevatten. Het is niet mogelijk het asbestdak of de asbestdaken gedeeltelijk te saneren. Daarom is als criterium opgenomen dat alle op de bedrijfslocatie aanwezige asbestdaken worden verwijderd en afgevoerd. Verder kan de inventarisering en sanering van de asbestdaken alleen plaatsvinden door daartoe gecertificeerde bedrijven. In artikel 8.22.1 onder g is vermeld over welke certificeringen deze bedrijven moeten beschikken. Hieruit blijkt o.a. dat het bedrijf dat de asbest verwijdert en afvoert een ander bedrijf moet zijn dan het bedrijf dat de asbestinventarisatie uitvoert.
Voorts is vereist dat de aanvrager beschikt over de noodzakelijke vergunningen c.q. de benodigde meldingen heeft gedaan. Hiervan dienen bewijsstukken bij de aanvraag te worden overlegd (zie artikel 8.22.7, lid 2, sub c). Voor het saneren van asbestdaken kunnen verschillende toestemmingen vereist zijn. In zijn algemeenheid moet op basis van artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012 een sloopmelding gedaan te worden bij het bevoegd gezag voor de verwijdering van asbest. Ook kan op basis van de monumentenregelgeving of het bestemmingsplan een sloop- of omgevingsvergunning nodig zijn. De gemeente kan daarover nadere informatie verstrekken. Verder gelden op basis van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 diverse procedurevoorschriften waaraan de aanvrager moet voldoen.
In artikel 1.3.1 van hoofdstuk 1 van dit Uitvoeringsbesluit zijn weigeringgronden opgenomen. Bijvoorbeeld: er wordt geen subsidie verstrekt voor reeds gesaneerde asbestdaken; dit vloeit voort uit artikel 1.1.6 sub c en artikel 1.1.1 sub k. Verder wordt subsidie geweigerd als minder dan € 1.000 subsidie wordt verstrekt. Dit betekent dat saneringen van asbestdaken met een oppervlakte van 333 m2 of kleiner niet in aanmerking komen voor subsidie. Om te voorkomen dat dergelijke saneringen in het geheel niet voor subsidie in aanmerking kunnen komen, biedt de regeling, vanwege het belang van het verwijderen van asbestdaken, de mogelijkheid dat meerdere aanvragers gezamenlijk een aanvraag indienen. In dat geval is één aanvrager penvoerder en deze aanvrager is door de andere aanvragers gemachtigd de aanvraag in te dienen. Iedere aanvrager die is opgenomen in de gezamenlijke aanvraag zal moeten voldoen aan de voorwaarden die gesteld worden om voor subsidie in aanmerking te komen. ]
[Toelichting: De subsidie wordt berekend over het aantal vierkante meters dak dat asbest bevat. Het betreft nadrukkelijk niet het aantal vierkante meters asbest dat gestort wordt. Bij de bepaling van de hoeveelheid vierkante meters asbestdak wordt als leidraad genomen het aantal vierkante meters asbestdak zoals genoemd in het asbestinventarisatierapport. Per vierkante meter asbestdak dat gesaneerd wordt kan maximaal € 3,- subsidie verkregen worden. Indien uit de getekende offerte of overeenkomst tot sanering van het asbestdak blijkt dat de kosten minder zijn dan € 3,- per m2, dan heeft dit mindere bedrag te gelden als de maximale subsidie per m2.]
[Toelichting: In de artikelen 1.4.1 en 1.4.2 van dit Uitvoeringsbesluit zijn een aantal algemeen geldende verplichtingen voor de subsidieontvanger geformuleerd. In aanvulling op deze verplichtingen is in dit artikel de verplichting geformuleerd dat de gesubsidieerde activiteit dient te zijn gerealiseerd binnen 12 maanden na datum van de subsidieverlening.]
[Toelichting: Zoutelektrolyse vervangt de traditionele chloorinstallatie. De nieuwprijs is ongeveer € 70.000. Indien de chloorinstallatie aan vervanging toe is dan bedraagt de meerinvestering slechts een paar duizend euro, op deze meerinvestering is deze subsidie van toepassing. De exploitatielasten gaan bij elektrolyse wel omhoog vanwege hogere onderhoudskosten en overige arbeidskosten. Voor zwembaden die het gehele jaar geopend zijn kan zoutelektrolyse een beperkt voordeel opleveren. Deze investering heeft daarmee voornamelijk een duurzaam karakter!]
[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen vanaf het begin van een lokaal energie-initiatief betrokken zijn, om indien nodig deskundigheid in te brengen en te helpen om het lokaal energie-initiatief van de grond te kunnen krijgen. Gedeputeerde Staten zijn ondersteunend en niet sturend. De initiatiefnemers moeten uiteindelijk zelf de keuzes maken die nodig zijn om het initiatief van de grond te krijgen.]
[Toelichting: Gedeputeerde Staten verlenen een subsidie van maximaal € 100.000. Op basis van artikel 1.3.3 kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot van maximaal 90% uitbetalen. Echter gezien de aard van de subsidie, is dit niet wenselijk. Het kan immers ook zijn dat na fase 1, de idee en ontwerpfase, blijkt dat het energieproject niet uitgevoerd kan worden. In de verleningsbeschikking worden go-or nogo momenten opgenomen en op basis van een tussengesprek met de provincie of een tussenrapportage besluiten Gedeputeerde Staten of een voorschot wordt verleend. Om een voorschot te kunnen ontvangen voor de subsidie als bedoeld in artikel 8.26.2 sub b (uitvoeren van een energieproject), moet de subsidieontvanger een businesscase overleggen. Om een voorschot te kunnen ontvangen voor de subsidie als bedoeld in artikel 8.26.2 sub c (professionalisering van het lokale energie-initiatief tot een toekomstbestendige onderneming) moet de subsidieontvanger een bedrijfsplan overleggen.]
[Toelichting: Gedeputeerde Staten stellen de subsidie beschikbaar voor de activiteiten van de energie/woonloketten , maar willen dat de gemeenten samen met markpartijen toewerken naar een verzelfstandigde markt in 2020. Dit betekent dat de gemeente de subsidie gebruikt voor het in stand houden van het energie/woonloket in 2016 t/m 2019 maar ook voor activiteiten die nodig zijn om toe te werken naar een verzelfstandigd energie/woonloket in 2020. Er is sprake van een verzelfstandigd energie/woonloket als binnen de gemeente (of in samenwerking op regionaal niveau) de inwoners van de gemeente voldoende en effectief kennis kunnen verwerven over energiebesparing en welke marktpartijen zij voor uitvoering kunnen benaderen, zonder hiervoor afhankelijk te zijn van een financiële bijdrage van de provincie. ]
[Toelichting: Een forfaitair tarief betekent dat de subsidie een vast tarief is. Een onderbouwing van de subsidiabele kosten op grond van artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 is daarom niet nodig. Rekening houdend met artikel 8.27.3 sub b en c moet de gemeente wel een begroting overleggen met de totale kosten van de subsidiabele activiteiten. De totale kosten moeten ten minste €120.000 bedragen. Uit de dekkingsplan moet blijken dat de gemeente ten minste €60.000 van de kosten zelf dekt. Bij de berekening van de totale kosten kan de gemeente ook loonkosten meenemen voor maximaal € 50 per uur.]
[Toelichting: Gedeputeerde Staten kunnen subsidie in de vorm van een voucher verstrekken aan MKB ondernemingen (individueel of in clusters), lokale energieorganisaties of intermediairs of adviseurs. De subsidie is bedoeld voor procesbegeleiding voorafgaand aan het ontwikkelen van een energiepropositie in de vorm van een straat-, wijk- of doelgroepbenadering voor verduurzaming van particuliere woningen.]
[Toelichting: Dit artikel bevat heel eenvoudig de basis voor de beoordeling van alle subsidieaanvragen, namelijk het pMJP en het gebiedsprogramma. Dat een bepaalde activiteit niet is opgenomen in een gebiedsprogramma betekent niet dat deze niet voor subsidie in aanmerking komt. Alleen als sprake is van strijdigheid met het gebieds-programma of verdringing van prioriteiten levert het gebiedsprogramma een weigeringsgrond op. ]
[Toelichting: Het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 (afgekort POP2) is een Europees subsidieprogramma dat gericht is op:
1 de versterking van de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector;
2 het verhogen van de kwaliteit van natuur en landschap;
3 de verbetering van de leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie.
Het gaat hierbij om middelen uit het bij Verordening (EG) nr. 1290/2005 opgerichte Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), de opvolger van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor Landbouw (EOGFL). Het doel dat Nederland met het POP-2 wil bereiken, is: een goed evenwicht tussen de kwaliteit van natuur en landschap en het gebruik daarvan voor wonen, recreatie, gezondheid en persoonlijk welbevinden. Ook wordt geld ingezet voor de versterking van de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector. De Europese Commissie heeft het programmadocument POP 2007-2013 op 20 juni 2007 officieel goedgekeurd. Gedeputeerde Staten zijn aangewezen als beheersautoriteit voor de POP subsidies in Overijssel. Betaalautoriteit zijn Dienst Landelijk Gebied en Dienst Regelingen. Het POP2-programma is het vervolg op het POP 2000 t/m 2006.
POP2 is opgebouwd uit vier assen. Deze assen vormen samen de doelstellingen van het programma. Onder de assen zijn verschillende maatregelen mogelijk. De POP-maatregelen worden ingezet om de doestellingen van het provinciaal Meerjarenprogramma voor het platteland (pMJP) te realiseren. Vanuit dat programma wordt ook de nationale financiering geregeld die nodig is om aanspraak op POP-subsidie te kunnen maken. Een aanvraag moet dus ook inhoudelijk en financieel binnen het pMJP passen.
As 1: versterking van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector.
De maatregelen onder deze as zijn bijna allemaal gericht op het ondersteunen van agrarisch ondernemers bij het aanpassen en innoveren van hun bedrijf. Het gaat dan om de kwaliteit van grond en kavelstructuur, gebouwen en machines, maar ook om nieuwe productiemethoden en het kunnen inspelen op ontwikkelingen vanuit de markt.
As 2: verbetering van het milieu en het platteland.
Het doel van de maatregelen onder as 2 is het verhogen van duurzaam gebruik van landbouwgrond. Agrarische ondernemers kunnen bijvoorbeeld gesubsidieerd worden als zij investeren in maatregelen tegen verdroging van hun grond.
As 3: verbetering van de leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie.
Het doel van de maatregelen onder as 3 is het bevorderen van een toegankelijk, vitaal en dynamisch platteland waar de landbouw niet meer de enige economische drager is. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden met investeringen in kleinschalige ondernemingen die zich richten op toerisme en recreatie, in leefbaarheids-voorzieningen, in dorpsvernieuwing en in het landelijk erfgoed.
As 4: uitvoering van de LEADER-aanpak.
De aanpak van huidige LEADER+-programma vindt een vervolg in POP2. De LEADER-aanpak werkt met zogenaamde plaatselijke groepen (PG's). Deze PG's zijn gerelateerd aan het Bestuurlijk Gebiedsoverleg (BGO): afstemming vindt plaats in taken en verantwoordelijkheden en een aantal personen is in beide gremia vertegenwoordigd. De PG richt zich met name op de verbetering van de sociale en economische vitaliteit van het platteland. De PG's hebben plaatselijke ontwikkelingsstrategieën gemaakt voor hun gebied. Hierin geven ze voor de komende programmaperiode aan: doelen, strategie, inzet van de beschikbare middelen en de wijze van uitvoering. Samenwerking en innovatie staan daarbij centraal. Het gaat dan om samenwerking binnen het LEADER-gebied, tussen de leden van de Plaatselijke Groep en projectuitvoerders, maar ook om samenwerking tussen LEADER-gebieden in binnen- en buitenland.
LEADER biedt kansen voor innovatieve vormen van beleidsvorming en -uitvoering: een aanpak ‘van onderop', met een belangrijke rol voor de plaatselijke groep. In Overijssel zijn zes LEADER-gebieden aangewezen, te weten Noordwest-Overijssel, Noordoost-Overijssel, Salland, Noordoost-Twente, West-Twente en Zuid-Twente
Doelstellingen onder as 1 t/m 3 kunnen binnen LEADER uitgevoerd worden.|
In hoofdstuk 8 en 9 zijn de volgende POP-maatregelen gekoppeld aan pMJP-prestaties:
Overzicht koppeling POP-maatregelen uit Hoofdstuk 8 en 9 Ubs aan pMJP-prestaties
De nummering betreft de maatregelen zoals opgenomen in de bijlage van het programmadocument POP 2007-2013*; pMJP-prestatie ; De correlerende artikelen uit dit hoofdstuk ;
121: Modernisering landbouwbedrijven; 1.3.2; Artikel 9.9.3 lid 8;
125: Infrastructuur voor de ontwikkeling/aanpassing van land- en bosbouw; 1.1.5; Artikel 9.5.2 onder d;
216: Niet productieve investeringen; 5.1.1-5.2.9; Artikel 8.5.2 onder d;
311: Diversificatie naar niet-agrarische activiteiten; 1.2.2; Ingetrokken;
311b: Diversificatie naar niet productieve investeringen- Hernieuwbare energie; 1.2.1; Artikel 9.7.2 lid 6;
321b: Basisvoorzieningen voor de economie en plattelandsbevolking- Hernieuwbare energie; 3.1.2; Artikel 9.1.4a lid 2;
323: Instandhouding en opwaardering van het landelijk erfgoed; 2.3.1, 2.3.2, 2.3.6; Artikel 9.22.2 onder i;
411: Verbetering van het concurrentievermogen in de land- en bosbouwsector; 1.2.1; Artikel 9.1.4a, lid 2;
413: De leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie; 3.1.2, 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3, 3.2.4, 3.2.6, 4.1.1, 4.1.2, 4.3.2 ; Artikel 9.1.4a, lid 2;
421: Uitvoering van samenwerkingsprojecten; ; Artikel 9.1.4a, lid 2;
431: Beheer van de Plaatselijke Groep; ; Artikel 9.1.4a, lid 2];
[Toelichting: Lid 1 koppelt de POP-bijdrage aan de inhoudelijke prestaties in het pMJP. Per prestatie wordt aangegeven wanneer artikel 9.1.3 van toepassing is. Daarbij is ook aangegeven welke maatregel van toepassing is zodat duidelijk is welke voorschriften uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma gelden.]
[Toelichting: Lid 2 is een precisering van artikel 6, lid 1 van de Algemene Subsidieverordening Overijssel (ASV). Daarin is bepaald dat Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van de ASV en het uitvoeringsbesluit als er sprake is van medesubsidiënten. Bij samenloop met middelen uit het ELFPO zal het POP-regime van toepassing zijn voor de totale subsidie, dus ook voor de provinciale cofinanciering voor die activiteit. Dit geldt ook onverkort voor zogenaamde top-ups. Dit zijn nationale middelen (Rijk/provincie) die niet gekoppeld zijn aan een EU bijdrage, maar wel onder POP-regime vallen.]
[Toelichting: Lid 5 regelt de uitvoeringstermijn van projecten. Op het moment van de subsidieverlening dient het project obstakelvrij te zijn. Obstakelvrij betekent dat er geen belemmeringen meer zijn om het project uit te voeren; de benodigde toestemmingen zijn verleend en eventuele planwijzigingen zijn voltooid. Er kunnen zich situaties voordoen waarbij hiervan afgeweken moet worden. Dit wordt dan geregeld in de beschikking tot subsidieverlening.]
[Toelichting: Lid 1 geeft de wettelijke basis voor subsidieverlening voor de zogenaamde LEADER-aanpak. Naast het feit dat de LEADER-aanpak gekoppeld wordt aan de inhoudelijke prestaties van het pMJP moeten projecten ook inhoudelijk passen binnen de plaatselijke ontwikkelingsstrategie en de betreffende maatregelen uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013.]
[Toelichting: Lid 2 regelt de koppeling van de Leader maatregelen. Er kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten gericht op de verbetering van het concurrentievermogen in de land- en bosbouwsector en activiteiten gericht op de leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie. Tevens kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten gericht op de uitvoering van samenwerkingsprojecten. Tot slot kan subsidie worden verstrekt activiteiten gericht op het beheer van de Plaatselijke Groepen.]
[Toelichting: Op grond van artikel 107 VWEU is het in beginsel verboden subsidie te verstrekken aan ondernemingen als daardoor de concurrentieverhoudingen op een internationale markt worden verstoord.
Lid 1 bevat het verbod op staatssteun: "Behoudens afwijkingen waarin dit Verdrag voorziet, zijn steunmaatregelen van de Staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt."
Het begrip onderneming wordt door het Europese Hof van Justitie ruim uitgelegd: "elke eenheid die een economische activiteit uitoefent ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd". Dit betekent dat ook stichtingen en verenigingen als onderneming kunnen worden gezien als hun activiteiten ook op een markt (kunnen) worden aangeboden.
Bij subsidies op grond van het onderhavige hoofdstuk is dikwijls sprake van staatssteun. Dit wil nog niet zeggen dat geen subsidie kan worden verleend. Als de aanvraag past binnen één van de zogenaamde vrijstellingsverordeningen van Europese Commissie kunnen Gedeputeerde Staten positief beschikken op een aanvraag. Er gelden dan wel aanvullende criteria, beperkingen ten aanzien van de hoogte van de subsidie en aanvullende voorschriften. In de zogenaamde factsheets in de bijlagen wordt steeds verwezen naar de voor dat onderdeel relevante regelingen en bepalingen.
Het voert te ver om op deze plaats alle verordeningen uitvoerig te belichten. Voor de precieze inhoud wordt u verwezen naar de website van Europa Decentraal: www.europadecentraal.nl. Hier kunt u onder andere de brochure ‘Europese regelgeving over staatssteun' downloaden. ]
[Toelichting: Naast de vrijstellingsverordeningen kan de Europese Commissie goedkeuring verlenen voor steunmaatregelen die ‘verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt' (artikel 97, lid 3, EG-verdrag). Door de provincies is samen met LNV gezamenlijk goedkeuring gevraagd voor subsidiemogelijkheden in een zogeheten Catalogus Groene Diensten. Eenmaal goedgekeurd heeft die catalogus dezelfde werking als een vrijstellingsverordening: de steun is toelaatbaar mits de aanvullende criteria en voorschriften in acht worden genomen. Mogelijk worden in de toekomst nog andere steunmodules gezamenlijk ontwikkeld.]
[Toelichting: Om de administratieve lasten voor gemeenten en waterschappen te beperken hoeft naast de ondertekening van het convenant niet nog eens een aparte aanvraag te worden ingediend. Voorwaarde is wel dat het gebiedsprogramma + het convenant voldoen aan de normale eisen die gelden voor een aanvraag voor subsidie. Dat betekent in ieder geval dat de aanvraag wordt ondertekend door het dagelijks bestuur van de gemeente of het waterschap namens de publiekrechtelijke rechtspersoon. Ondertekening door de portefeuillehouder of de burgemeester alleen is onvoldoende (tenzij een ondertekeningsmandaat is verleend).
Voor het overige gelden de eisen uit het Awb (artikelen 4.61-4.65) en eventueel aanvullende eisen op grond van artikel 9.1.3 voor de onderdelen waarvoor ook Europese middelen worden verstrekt. ]
[Toelichting: De inzet van de provincie is dat met de partners in de gebieden in één keer voor de hele periode afspraken worden gemaakt over de te leveren prestatie en de provinciale subsidie die daar tegenover staat. In jaar 1 wordt op basis van die afspraak in één keer subsidie verleend voor alle prestaties. Het is dan in beginsel aan de subsidieontvanger om te bepalen in welk jaar de prestatie wordt gerealiseerd. Wel wordt daarvan vooraf een inschatting gevraagd. Daarmee wordt het subsidiebedrag bij verlening verdeeld in jaarschijven. Op basis van de indeling in jaarschijven én de feitelijke voortgang worden voorschotten verleend op het subsidiebedrag.
Ieder jaar wordt er een verantwoording verwacht over de prestaties die in dat jaar zijn gerealiseerd, mede in verband met de verantwoordingsplicht van de provincie naar het Rijk. Deze informatie kan aanleiding zijn om de subsidieverlening te wijzigen. ]
[Toelichting: Om de doelstellingen van het natuurbeleid voor de Natura2000 gebieden te realiseren, dient de stikstofdepositie op deze gebieden verminderd te worden. Een belangrijk deel van de stikstofdepositie is afkomstig van veehouderijbedrijven.. Door het toepassen van emissiebeperkende technieken en maatregelen op veehouderijen kan de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden in belangrijke mate teruggebracht worden. In het provinciaal beleidskader stikstof en Natura2000 voor veehouderijen is het provinciale beleid voor de vermindering van de stikstofdepositie vanuit veehouderijbedrijven beschreven. Een van de maatregelen hiervoor is het bevorderen van de toepassing van emissiebeperkende maatregelen en technieken waarmee veehouderijbedrijven lagere emissies per dierplaats realiseren dan de emissies die op grond van de normen van de landelijke regelgeving vereist zijn. Hiertoe zet de provincie stimuleringsbeleid in op grond waarvan ondernemers een bijdrage voor hun ivesteringen in emissiearme technieken en maatregelen kunnen aanvragen. Met betrekking tot de toepassing van emissiearme technieken en maatregelen doen zich de volgende knelpunten voor:
1. Ondernemers hebben onvoldoende kennis van en ervaring met de mogelijkhedenm om met aanpassingen in de bedrijfsvoering en andere management maatregelen de emissiereductie te realiseren;
2. onvoldoende beschikbaarheid van praktijkgerede technieken. In sommige sectoren en met name in de rund- en melkveehouderij zijn er nog relatief weinig goede, gecertificeerde emissiebeperkende technieken- stalaanpassingen, vloersystemen, etc.- beschikbaar.
Om deze twee redenen is het stimuleringsbeleid ook gericht op bevorderen van kennisontwikkeling, innovatie en kennisspreiding met betrekking toty emissiebeperkende technieken en maatregelen. ]
[Toelichting: Het gaat hierbij om (samenwerkings-)projecten van landbouworganisatie(s), ondernemers en kennisinstellingen gericht op de ontwikkeling en verspreiding van kennis over aanpassingen in de bedrijfsvoering en nieuwe technieken op te nemen. Hierbij zal onder meer aandacht besteed worden aan
(i) de opstelling van bedrijfsplannen "stikstofemissiereductie"
(ii) het in de praktijk testen en monitoren van kansrijke maatregelen/maatregelpakketten op "voorloperbedrijven" en
(iii) de begeleiding van "studieclubs" voor de uitwisseling van de op de voorloperbedrijven en andere bedrijven opgedane kennis en ervaringen.
Deelname aan de onderdelen bedrijfsadvisering (i) en praktijknetwerken (iii) is openbaar toegankelijk. De test- en toetsresultaten uit het onderdeel (ii) worden via "studieclubs" uitgewisseld tussen landbouwondernemers. De genoemde activiteiten zijn derhalve voor alle landbouwondernemers beschikbaar.]
[Toelichting: Deze subsidieparagraaf is gebaseerd op het geactualiseerde Beleidskader Groene en Blauwe diensten 2006-2015. Gedeputeerde Staten willen een financiering van Groene en Blauwe diensten stimuleren en waarborgen. Via de gemeenten dragen zij bij aan fondsen die geldstromen bundelen om Groene en Blauwe diensten langdurig te financieren. Deze paragraaf integreert de op 4 juli 2014 geldende paragrafen 9.16, 9.17 en 9.18. ]
[Toelichting: De catalogus is een soort gereedschapskist waarmee overheden een regeling met maatregelen/pakketten kunnen opstellen op het gebied van aanleg en beheer van natuur, landschap, water, recreatie en cultuurhistorie. De Nederlandse Catalogus Groenblauwe diensten 2011 is opgesteld in nauwe samenwerking met Dienst Landelijk Gebied en de 12 provincies en in 2010/2011 geactualiseerd en opnieuw goedgekeurd door de Europese Commissie. De actuele Catalogus is te vinden op www.portaalnatuurenlandschap.nl/.]
[Toelichting: Om keuzes te maken welke Groene en Blauwe diensten gecontracteerd moeten worden, is een landschapsplan of -visie nodig. Dit kan in een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) zijn vastgelegd. Vergelijkbare, bestaande planvormen zijn ook mogelijk. Voor de beoordeling van de kwaliteit wordt de handreiking voor het LOP als referentie gehanteerd.]
[Toelichting: Stimulering van het landschapsbeheer gebeurt (ook) via het Subsidiestelsel Natuur en Landschapsbeheer(SNL). Hieronder vallen de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Overijssel en de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap Overijssel. Cumulatie van deze regelingen met subsidie op grond van onderhavige subsidieregeling, is uitgesloten. Het betreft een zogenaamde financiële anticumulatiebepaling: waar het SNL/SKNL geen financiële mogelijkheden biedt, kan Groen Blauwe diensten wel toepassing krijgen, mits aan de overige bepalingen is voldaan.]
[Toelichting: Omdat sprake is van langlopende beheercontracten van bij voorkeur 30 en minimaal 10 jaar, zal een substantieel deel van de ontvangen subsidie later worden uitbetaald en vindt fondsvorming plaats. Hierdoor is het mogelijk om via verantwoord en transparant fondsbeheer door middel van renteontvangsten op subsidie en andere (co)financiering een rendement te realiseren.]
[Toelichting: Deze subsidieparagraaf betreft de uitvoering van de EHS en de realisatie van de maatregelen ten behoeve van de Natura 2000-gebieden. De partners, zoals genoemd in artikel 9.24.3 maken gezamenlijk met de provincie afspraken over de uitvoering van gebiedsprocessen die hierbinnen uitgevoerd gaan worden. Tevens is en wordt afgesproken wie welk gebiedsproces trekt.
De subsidieverlening vindt plaats in het kader van de uitvoering van de ontwikkelopgave EHS/Natura 2000. PS hebben de kaders hiervoor op 3 juli 2013 en 23 april 2014 vastgesteld (PS/2013/412, "Samen verder aan de slag met de EHS", en PS/2014/62, "Uitvoeringsreserve EHS"). De fases in de gebiedsprocessen en -projecten die door partners worden uitgevoerd, vinden binnen deze ontwikkelopgave en de door PS aangegeven kaders plaats. De Natuurbeschermingswet biedt in artikel 17 tweede lid expliciet de mogelijkheid dat Gedeputeerde Staten subsidies kunnen verstrekken voor activiteiten die verband houden met de uitvoering van beheerplannen.]
[Toelichting: Op 3 juli 2013 hebben Provinciale Staten de actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld met daarbij de nieuwe begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (PS/2013/413). In deze begrenzing is onder meer het uitwerkingsgebied ontwikkelopgave EHS/Natura2000 opgenomen. Binnen de begrenzing van dit uitwerkingsgebied dienen maatregelen te worden genomen die de realisering van de EHS en de instandhouding van de Natura2000-gebieden bewerkstelligen.
Doel van deze maatregelen is het toekomstbestendig maken van de Natura 2000 gebieden. De neerslag van stikstof (stikstofdepositie) is één van de belangrijkste belemmeringen om de Europese natuurdoelen te halen. De huidige neerslag in een groot aantal Natura 2000-gebieden is veel hoger dan leefgebieden van planten en dieren kunnen verdragen. De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) moet het probleem van teveel stikstof in Nederland, door bijvoorbeeld uitlaatgassen en mest, oplossen. PAS-maatregelen moeten ervoor zorgen dat er een goede balans wordt gevonden tussen behoud en herstel van natuurlijke kwaliteiten en de economische ontwikkeling in Overijssel. Op die manier ontstaat weer ontwikkelingsruimte voor de economie (onder andere de landbouw) in Overijssel.
De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van effectgerichte maatregelen in en rond de Natura 2000-gebieden.De gronden binnen het uitwerkingsgebied dienen tijdig beschikbaar te komen zodat de maatregelen ook daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd binnen de gestelde termijnen. In geval van aankoop van een agrarisch bedrijf geldt als regel dat alleen de gronden binnen de begrenzing van de ontwikkelopgave verworven kunnen worden op basis van volledige schadeloosstelling. Gronden daarbuiten kunnen slechts tegen marktwaarde worden aangekocht. Soms heeft een agrarisch bedrijf een sleutelpositie in de realisering van de ontwikkelopgave, doch is aankoop tegen volledige schadeloosstelling conform onteigeningssystematiek niet mogelijk. Met onderhavige subsidieregeling bestaat de mogelijkheid voor een afgebakende groep van eigenaren om bovenop de marktwaarde een aanvullende vergoeding te krijgen. Aangesloten is bij de mogelijkheden tot staatssteun die de Vrijstellingsverordening Landbouw: Verordening (EU) Nr. 702/2014 biedt. Op grond van artikel 16 van deze verordening bestaat de mogelijkheid steun te verlenen voor investeringen in verband met de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen. Daar waar sprake is van terminologie waarvoor al een definitie is opgenomen in de verordening wordt voor de betreffende definitie verwezen naar artikel 2 van de verordening.
De voorschotverlening geschiedt conform artikel 1.3.3. Bewust is gekozen om de voorschotverlening in de regeling niet op voorhand te verankeren aan harde momenten. De uitvoering van een verplaatsing (en daarmee gepaard gaande kosten) zal per situatie immers verschillend zijn. De conform artikel 9.26.7 overgelegde investeringsbegroting en plan van uitvoering van werkzaamheden met daaraan gekoppelde tijdsplanning zullen als input dienen voor de door Gedeputeerde Staten te bepalen voorschottermijnen. Aanvrager zal verzocht worden om bepaalde bewijsstukken te overleggen dat voldaan zal worden aan de in artikel 9.26.10. genoemde verplichtingen alvorens tot uitbetaling van voorschotten wordt overgegaan. Welke bewijsstukken dit zijn, zal uit de beschikking subsidieverlening en voorschotverlening blijken. ]
[Toelichting: Dit artikel benoemt enerzijds de activiteit waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, te weten verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw en specificeert anderzijds het algemeen belang dat de steunverlening rechtvaardigt: de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000 zoals hierboven uiteengezet in " Toelichting algemeen". Aankoop van vervangende gronden is niet subsidiabel.]
[Toelichting: Sub a: Onder pachtrecht wordt geen geliberaliseerde pacht of teeltpacht verstaan.
Sub b: Met de vereiste minimum omvang wordt tot uitdrukking gebracht dat de regeling slechts van toepassing is op levensvatbare bedrijven.
Sub c: Door als criterium te stellen dat de gronden deels gelegen dienen te zijn binnen de begrenzing van het Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt het doel gewaarborgd waarvoor de regeling bedoeld is: voortgang in de uitvoering van de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000. Hieruit vloeit ook de eis voort dat het cultuurgrond, oftewel grond in gebruik voor akkerbouw en/of veeteelt, dient te betreffen.
Sub d: In het kader van de grondverwerving voert de provincie een analyse van de sleutelposities binnen de deelgebieden uit. Interesse van agrarische bedrijven in de regeling zal worden gepeild waarbij de nadruk zal liggen op de resultaten van de sleutelpositie analyse. Nut, noodzaak en financiële haalbaarheid van de aankoop door de provincie zal dienen te blijken uit een provinciaal opgestelde business case alvorens onderhandelingen over een overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing gevoerd zullen kunnen worden. Over de cultuurgrond binnen het Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 dient overeenstemming tot zelfrealisatie ofwel tot levering aan de provincie te bestaan. Indien de agrariër slechts een regulier pacht- of erfpachtrecht heeft tot de grond zal tussen provincie Overijssel, eigenaar en aanvrager overeenstemming dienen te bestaan betreffende de zelfrealisatie en/of levering van de grond almede een regeling betreffende de beëindiging van het gebruikrecht. Dit kan blijken uit een driepartijenovereenkomst dan wel meerdere separate verklaringen.
De overeenstemming tot levering van de tot het bedrijf behorende gronden en opstallen zal meestal zijn beslag krijgen door koop of ruil. Andere voorbeelden van overeenstemming tot levering zijn een Wilg-kavelruilovereenkomst of een overeenkomst inzake inbreng en toedeling van gronden vooruitlopend op een plan van toedeling als bedoeld in artikel 51 van de Wet inrichting landelijk gebied. In de overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing zal, indien gewenst, een ontbindingsgrond voor het deel gelegen buiten het Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 worden opgenomen voor het geval de subsidie niet verstrekt wordt. ]
[Toelichting: Lid 1 sub a: Onder kosten van demonteren worden nadrukkelijk alleen de kosten voor het demonteren van bestaande voorzieningen op de oude locatie verstaan. Deze kosten zijn conform artikel 9.26.3 eerste lid sub e alleen subsidiabel als uit de overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing blijkt dat de provincie sloop wenselijk acht.
Lid 1 sub b: Onder kosten van verhuizing wordt onder andere verstaan:
- feitelijke verhuizingkosten, zoals kosten voor verhuizen van bedrijfsmiddelen en dieren naar de hervestiginglocatie;
- eventuele overdrachtsbelasting die in verband met hervestiging is verschuldigd;
Lid 1 sub c: Een koopovereenkomst van bestaand onroerend goed geeft regelmatig niet de waarde in het economisch verkeer van de bedrijfsgebouwen weer. Voor een juiste onderbouwing van het subsidiebedrag zal, voor zowel de te verlaten locatie als de hervestigingslocatie, de provincie opdracht geven tot het uitvoeren van een taxatie. Bij taxatie van de installaties geldt dat geen rekening wordt gehouden met een eventuele restwaarde.
Lid 1 sub d: Onder advieskosten die zien op verplaatsing wordt onder andere verstaan:
- Voorbereidingskosten, zoals kosten van haalbaarheidsstudies;
- Advieskosten in verband met de demonteren, verhuizen en opbouwen.
Verplaatsing kent de navolgende deelactiviteiten: demontage, verhuizing en opbouw. Voor deze deelactiviteiten kan -indien voldaan wordt aan de criteria- subsidie worden aangevraagd. Voor zover een aanvrager zich laat adviseren door een derde over deze deelactiviteiten, zijn deze advieskosten subsidiabel overeenkomstig de grondslag in dit artikel.
Lid 1 en 2: Gezien de maximale bedragen in lid 1 sub c (€ 400.000,-) en lid 2 (€ 100.000,-), zal het bedrag aan subsidie voor verhuizing, opbouw en advieskosten per landbouwbedrijf totaal maximaal € 500.000,- bedragen. In het geval dat tevens demontage op de oude locatie door de provincie wenselijk wordt geacht en dit blijkt uit de overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing, zal het totaal subsidiebedrag maximaal € 600.000 kunnen bedragen. Bij de laatste mogelijkheid dient de navolgende kanttekening geplaatst te worden: overeenkomstig art. 9.26.3 lid 2 zal het totale subsidiebedrag binnen de steunmogelijkheden die de Vrijstellingsverordening Landbouw biedt dienen te blijven. Hierin is bepaald dat wanneer een verplaatsing naast demonteren, verhuizen en weer opbouw leidt tot een modernisering van voorzieningen of een verhoging van productiecapaciteit, de kosten van modernisering van de voorzieningen of verhoging van de productiecapaciteit slechts voor 40% subsidiabel zijn en de maximale steun in dat geval €500.000 per onderneming per investeringsproject mag bedragen. Er is geen sprake van "gepaard gaan met modernisering" indien het loutere vervanging van een bestaand gebouw of van bestaande voorzieningen door een nieuw modern gebouw of nieuwe, moderne voorzieningen betreft waarbij de betrokken productie of technologie niet fundamenteel wordt gewijzigd.
Lid 3: Deze regeling voorziet in de gevallen dat verwerving van het landbouwbedrijf tegen volledige schadeloosstelling conform de uitgangspunten van de onteigeningswet niet aan de orde is, omdat niet aan de (wettelijke) vereisten daarvoor wordt voldaan. Het totaalbedrag van de aankoopsom van de gronden en de bedrijfsverplaatsingsubsidie kan nimmer meer bedragen dan het volledige schadeloosstellingbedrag waarop aanvrager recht zou hebben gehad als zijn gronden wel in een onteigeningsprocedure betrokken hadden kunnen worden; dit was immers dan het maximaal wettelijke toegestane bedrag geweest.]
[Toelichting: Lid 1: In artikel 1.1.5. is de kapstok opgenomen waaraan de subsidiabele kosten worden opgehangen. Voor de demontagekosten, verhuiskosten en opbouwkosten, respectievelijk bedoeld onder artikel 9.26.4. eerste lid onder sub a, b, en c, geldt dat deze overeenkomstig 1.1.5. subsidiabel zijn. Voor een uitleg van het gemaakte onderscheid naar " interne loonkosten", "kosten voor gebruik van apparatuur", "kosten voor gebruik van materiaal" en "kosten van derden" wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1.1.5. Interne loonkosten zijn subsidiabel tegen € 35,- per uur conform artikel 1.1.5. lid 1 sub c. ]
[Toelichting: Sub c: In Overijssel zijn meerdere Rood-voor Rood-regelingen van kracht. Een dergelijke regeling beoogt een impuls te geven aan de ruimtelijke kwaliteit van het platteland. Een aanvrager dient een minimaal voorgeschreven aantal m2 landschapontsierende bedrijfsbebouwing te slopen en te investeren in landschapsverbetering. Ter compensatie wordt hiervoor een bouwkavel toegekend. De financiering van de sloopkosten en investering in de ruimtelijke kwaliteit wordt uit de waarde van deze bouwkavel gefinancierd. De provincie Overijssel kende in het verleden ook een eigen Rood voor Rood regeling. Naast toekenning van een bouwkavel voor sloop en investeringskosten in ruimtelijke kwaliteit was het mogelijk een bouwkavel toegekend te krijgen indien een landbouwbedrijf werd verplaatst. Ofschoon deze regeling inmiddels niet meer van kracht is, dient uitgesloten te zijn dat een aanvrager voor de diverse subsidieonderdelen reeds gebruik heeft gemaakt van nog vigerende gemeentelijke regelingen die eveneens een overlap vertonen met onderhavige regeling.]
[Toelichting: Sub b: Van volwaardige hervestiging is sprake indien het verplaatste bedrijf een omvang heeft van minimaal 50.000 eenheden Standaard Verdiencapaciteit. De locatie wordt als duurzaam voor landbouwdoeleinden aangemerkt indien hervestiging plaats kan vinden zonder juridische en feitelijke obstakels. Achtergrond van deze verplichtingen is dat het onwenselijk wordt geacht dat er een verplaatsingssubsidie wordt toegekend om realisatie van de Ontwikkelopgave EHS/N2000 mogelijk te maken en de opvolgende locatie vervolgens onvoldoende geschikt blijkt om de bedrijvigheid voort te zetten, dan wel op voorhand de levensvatbaarheid van het bedrijf twijfelachtig is omdat het bedrijfsmatig gebruik niet kan worden gecontinueerd.]
[Toelichting: Op 7 september 2015 is de bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021 regio Oost getekend door de minister van I&M. De regionale partijen hebben de bestuursovereenkomst individueel ondertekend in de periode juni - november 2015. Het doel van deze bestuursovereenkomst is om over voldoende zoetwater te beschikken en nadelige effecten van droogte tegen te gaan in de regio Oost-Nederland. Gedeputeerde Staten van Overijssel is één van de vele ondertekenaars.
Ter uitwerking van de bestuursovereenkomst is het werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021 met als titel "Wel goed water geven!" op 27 mei 2015 vastgesteld door het Regionaal bestuurlijk Overleg Rijn-Oost (RBO). De regionale partijen hebben daarna individueel met het werkprogramma ingestemd. De maatregelen en projecten, waarvan verwacht wordt dat ze bijdragen aan het doel van de bestuursovereenkomst, zijn vooraf aangedragen door de regionale partners en opgenomen in het werkprogramma. In dit werkprogramma is op hoofdlijnen beschreven welke maatregelen een initiatiefnemer of groep van initiatiefnemers gaat uitvoeren, waar de uitvoering (globaal) plaatsvindt en welke investeringen het betreft.
Het Rijk heeft via deelname aan de bestuursovereenkomst aangegeven 27,1 miljoen te zullen bijdragen aan de uitvoering van het werkprogramma. Voor het gebied van de provincie Overijssel gaat het om een bedrag € 12.889.240. Deze Rijksbijdrage wordt als decentralisatie uitkering via het provinciefonds over de jaren 2016 - 2021 uitgekeerd. De provincie geeft een deel van deze gelden via een subsidieregeling door aan initiatiefnemers, die maatregelen en projecten uitvoeren.
Op basis van onderhavige subsidieregeling verstrekken Gedeputeerde Staten subsidie aan waterschappen of gemeenten voor activiteiten of projecten die bijdragen aan het behouden van voldoende zoetwater en die zijn gericht op het tegengaan van effecten van droogte in de provincie Overijssel.]
[Toelichting: Bij een concept van Cool Nature wordt een natuurspeelplaats gerealiseerd die kinderen de mogelijkheid biedt in een natuurlijke omgeving te spelen. De natuurspeelplaats moet dichtbij woonwijken liggen en is tenminste twee hectare groot. De natuurspeelplaats draagt bij aan de belevingswaarde en bewustwording van de natuur en versterkt daarnaast ook de natuurkwaliteit, biodiversiteit en mogelijk ook de waterberging. ]
[Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem volgt dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.
Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De tijdige volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager. ]
[Toelichting: De provinciale doelen zijn te vinden in de Programmabegroting die jaarlijks door Provinciale Staten wordt vastgesteld (zie http://www.overijssel.nl/). Voorbeelden van provinciale doelen zijn waterretentie, behoud en versterken cultureel erfgoed, duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, versterking toerisme en recreatief medegebruik.]
[Toelichting: De provinciale doelen zijn te vinden in de Programmabegroting die jaarlijks door Provinciale Staten wordt vastgesteld (zie http://www.overijssel.nl/). Voorbeelden van provinciale doelen zijn waterretentie, behoud en versterken cultureel erfgoed, duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, biodiversiteit, versterking toerisme en recreatief medegebruik;]
[Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem volgt dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.
Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De tijdige volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager. ]
[Toelichting: De provinciale doelen zijn te vinden in de Programmabegroting die jaarlijks door Provinciale Staten wordt vastgesteld (zie http://www.overijssel.nl/). Voorbeelden van provinciale doelen zijn waterretentie, behoud en versterken cultureel erfgoed, duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, versterking toerisme en recreatief medegebruik. ]
[Toelichting: De provinciale doelen zijn te vinden in de Programmabegroting die jaarlijks door Provinciale Staten wordt vastgesteld (zie http://www.overijssel.nl/). Voorbeelden van provinciale doelen zijn waterretentie, behoud en versterken cultureel erfgoed, duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, versterking toerisme en recreatief medegebruik. ]
[Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem volgt dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.
Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De tijdige volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager. ]
[Toelichting: De provinciale doelen zijn te vinden in de Programmabegroting die jaarlijks door Provinciale Staten wordt vastgesteld (zie http://www.overijssel.nl/). Voorbeelden van provinciale doelen zijn waterretentie, behoud en versterken cultureel erfgoed, duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, biodiversiteit, versterking toerisme en recreatief medegebruik. ]
[Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem volgt dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.
Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De tijdige volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager. ]
[Toelichting: De provinciale doelen zijn te vinden in de Programmabegroting die jaarlijks door Provinciale Staten wordt vastgesteld (zie http://www.overijssel.nl/). Voorbeelden van provinciale doelen zijn waterretentie, behoud en versterken cultureel erfgoed, duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, biodiversiteit, versterking toerisme en recreatief medegebruik. ]
[Toelichting: In het Uitvoeringsprogramma Human Capital 2012-2015 stelt de provincie zich ten doel een stevige structuur voor starters- en ondernemersondersteuning te realiseren. Het programma IkStartSmart is met een jaar verlengd. Inmiddels is de 1000e deelnemer ingestroomd in het programma dat startende ondernemers begeleidt. Op basis van een tweetal bijeenkomsten met Overijsselse gemeenten zijn afspraken gemaakt over de eerstelijns ondersteuningsstructuur door gemeenten via al bestaande infrastructuur van 6 regionale Ondernemershubs/huizen in Overijssel. Hubs zijn gedefinieerd als punten/locaties waar goede fysieke en netwerkfaciliteiten voor startende ondernemers aanwezig zijn zoals in de gemeenten Hardenberg, Steenwijkerland, Deventer, Zwolle, Enschede en Rijssen-Holten.
Deze aanpak sluit aan op de in de brief van Gedeputeerde Staten beschreven versterkte regionale samenwerking voor startersondersteuning waarin wordt aangegeven dat regionale samenwerking beter en sterker kan. De verdere inbedding van de ondersteuningsstructuur via de Ondernemershubs/huizen in Overijssel zal worden meegenomen in de toekomstige MKB- en ondernemerschapsagenda 2016-2019. ]
[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen de professionalisering van ZP-ers ondersteunen door subsidie te verstrekken voor het faciliteren van ‘Leren van elkaar kringen'. Een Leren van elkaar kring bestaat uit minimaal vijf en maximaal tien ZP-ers, die hun ondernemerskwaliteiten en -vaardigheden willen versterken door van elkaar te leren, onder professionele begeleiding. Het kan gaan om bijvoorbeeld het verbeteren van vakkennis, vermogen om samen te werken, commercieel inzicht, kennis van de markt en financieel inzicht. Maar ook om vaardigheden zoals verkoopvaardigheden, marketingvaardigheden en sociale vaardigheden om nieuwe netwerken aan te boren.]
[Toelichting: Een van de deelnemende ZP-ers kan, ondanks dat die misschien wel de professionele deskundigheid heeft, niet de begeleiding van de betreffende Leren van elkaar kring op zich nemen, omdat deze als deelnemer niet wordt aangemerkt als ‘onafhankelijke' als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid . ]
[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen ondernemersverenigingen en samenwerkende brancheverenigingen in Overijssel stimuleren om plannen te maken en uit te voeren om businessontwikkeling van hun leden in Overijssel te versterken. Op basis van deze subsidieregeling kunnen ondernemersverenigingen en samenwerkende brancheverenigingen in Overijssel subsidie ontvangen voor samenwerkings- en kennisuitwisselingsactiviteiten die bijdragen aan de businessontwikkeling van aaneengesloten ondernemingen. ]
[Toelichting: De subsidie wordt verstrekt aan een ondernemers- of een branchevereniging. Het is ook mogelijk dat verenigingen samenwerken en gezamenlijk een aanvraag indienen. In dat geval wordt een aanvraag door één van de verenigingen ingediend. De aanvragende vereniging is dan verantwoordelijk voor de uitvoering van de activiteiten en de verantwoording van de subsidie. ]
[Toelichting: De ondernemersvereniging of branchevereniging maakt kosten om de activiteiten uit te kunnen voeren. Het kan dan gaan om het inhuren van een adviseur of kosten zoals zaalhuur. Alleen de kosten van derden zijn subsidiabel. Uit artikel 1.1.5 vierde lid blijkt onder andere dat het dan gaat om kosten van onafhankelijke derden, die op factuur aantoonbaar worden gemaakt en betaald.]
[Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem volgt dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie dat neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.
Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De tijdige volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager. ]
[Toelichting: Gedeputeerde Staten van Overijssel kunnen Arcon, Stimuland, Sportservice Overijssel en de Overijsselse vereniging van kleine kernen (Ovkk), subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan:
- de ontwikkeling en uitbreiding van een Overijsselse kennisinfrastructuur sociale kwaliteit.
- activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van de prestatielijnen Delen en Leren, Zelfstandig Leven, Gezond Bewegen en Overijssels Noaberschap, zoals opgenomen in het Statenvoorstel sociale kwaliteit.
Gedeputeerde staten verlenen subsidie aan de hiervoor genoemde organisaties. Deze organisaties hebben expertise opgebouwd, ervaring en een uitgebreid net werk van gemeenten, lokale initiatieven, sociale ondernemingen, ondernemers, maatschappelijke organisaties en professionals. ]
[Toelichting: Onmiddellijke of exclusieve werking is de hoofdregel van overgangsrecht. Dit betekent dat een nieuwe regeling niet alleen van toepassing is op wat na haar inwerkingtreding voorvalt, maar ook op bestaande rechtsposities en verhoudingen. Onder omstandigheden kunnen bezwaren kleven aan onmiddellijke werking. In dat geval kan gekozen worden voor een vorm van terugwerkende kracht of van eerbiedigende of uitgestelde werking. Volgens de aanwijzingen voor de decentrale regelgeving moeten afwijkingen van de hoofdregel van onmiddellijke werking in de regeling zelf worden neergelegd. Dit artikel geeft hier uitvoering aan.
In verband met het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel is voor de specifieke situatie dat de subsidie vóór het moment van inwerkingtreding van dit besluit op grond van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007 is verleend, maar nog niet is vastgesteld, gekozen voor uitgestelde werking van dit besluit. Dit betekent dat in de genoemde situatie de subsidievaststelling plaatsvindt op grond van de regels zoals die golden ten tijde van de subsidieverlening.]