Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sint Maarten

Landsverordening Veiligheidsdienst

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSint Maarten
OrganisatietypeKoninkrijksdeel
Officiële naam regelingLandsverordening Veiligheidsdienst
CiteertitelLandsverordening Veiligheidsdienst
Vastgesteld doorregering en Staten gezamenlijk
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp
Externe bijlagenMemorie van toelichting Landsverordening Veiligheidsdienst exb-2020-11643 Translation of the National Ordinance security service exb-2020-11645 Translation of the Explanatory Memorandum of the National Ordinance security service

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze Landsverordening is in ontwerp vastgesteld door de Eilandsraad voorafgaand aan 10 oktober 2010, en na 10-10-10 als GT afgekondigd ingevolge Additioneel Artikel II van de Staatsregeling  

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Art. 5, 7 en 8 van de Staatsregeling

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Landsbesluit aanwijzing vertrouwensfuncties en uitvoering van veiligheidsonderzoeken (AB 2012, no. 9)

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-05-2015Art. 65

17-04-2015

AB 2015, no. 9

Onbekend
10-10-201029-05-2015Nieuwe regeling

20-12-2010

AB 2010, GT no. 4

Onbekend
10-10-2010Nieuwe regeling

20-12-2010

AB 2010, GT no. 4

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Landsverordening Veiligheidsdienst

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Minister: de Minister-President, Minister van Algemene Zaken;

  • b.

    dienst : de Veiligheidsdienst Sint Maarten, genoemd in artikel 2;

  • c.

    hoofd : het hoofd van de dienst;

  • d.

    personeel : de bij de dienst werkzame ambtenaren;

  • e.

    gegevens : persoonsgegevens en andere gegevens;

  • f.

    persoonsgegevens: gegevens die betrekking hebben op een identificeerbare of geïdentificeerde individuele natuurlijke persoon;

  • g.

    gegevensverwerking : elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot gegevens, waaronder in ieder geval gegevens het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens;

  • h.

    veiligheidsonderzoek : het verrichten van onderzoek ter zake de vervulling van vertrouwensfuncties;

  • i.

    vertrouwensfuncties: functies bij het Land, of elders in Sint Maarten, die de mogelijkheid bieden de nationale veiligheid te schaden;

  • j.

    Commissie: de Commissie van Toezicht genoemd in artikel 51.

Hoofdstuk 2 De dienst en zijn taak

Artikel 2
  • 1.

    Er is een Veiligheidsdienst. De dienst verricht zijn taak in gebondenheid aan de wet en in ondergeschiktheid aan de Minister.

Artikel 3
  • 1.

    De dienst heeft in het belang van de nationale veiligheid tot taak:

    • a.

      het verrichten van onderzoek, waaronder het verzamelen van gegevens omtrent organisaties en personen, die door de doelen die zij nastreven, of door hun activiteiten, aanleiding geven tot het ernstige vermoeden, dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, of de integriteit van het openbaar bestuur, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van Sint Maarten, of het Koninkrijk der Nederlanden;

    • b.

      het verrichten van veiligheidsonderzoeken;

    • c.

      het bevorderen van maatregelen ter bescherming van de in onderdeel a, genoemde belangen, waaronder begrepen maatregelen ter beveiliging van gegevens waarvan de geheimhouding door de nationale veiligheid van Sint Maarten, of het Koninkrijk der Nederlanden is geboden en van die onderdelen van de overheidsdienst en van het bedrijfsleven, die naar het oordeel van de Minister van vitaal belang zijn voor de instandhouding van het maatschappelijk leven.

  • 2.

    Het hoofd informeert de Minister bij voortduring over de uitkomsten van de werkzaamheden van de dienst en stelt hem in kennis van al hetgeen voor hem in de uitoefening van zijn functie van belang kan zijn.

Artikel 4
  • 1.

    Het hoofd wordt op gemeenschappelijke voordracht van de Minister en de Minister van Justitie, bij landsbesluit benoemd en is ambtenaar in de zin van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht.

  • 2.

    Het hoofd heeft geen opsporingsbevoegdheid.

  • 3.

    Voor de benoeming als hoofd is ten minste vereist:

    • a.

      een verklaring van geen bezwaar door de dienst, nadat een veiligheidsonderzoek is uitgevoerd;

    • b.

      het bezit van de Nederlandse nationaliteit.

  • 4.

    Bij landsbesluit kunnen nadere eisen omtrent de benoeming van het hoofd worden vastgesteld.

Artikel 5

Het hoofd draagt zorg voor:

  • a.

    de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende gegevens;

  • b.

    de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende bronnen waaruit gegevens afkomstig zijn;

  • c.

    de veiligheid van personen met wier medewerking gegevens worden verzameld.

Artikel 6

Het hoofd draagt zorg voor:

  • a.

    de nodige voorzieningen ter bevordering van de juistheid en volledigheid van de gegevens die worden verwerkt;

  • b.

    de nodige voorzieningen van technische en organisatorische aard ter beveiliging van de gegevensverwerking tegen verlies of aantasting van gegevens alsmede tegen onbevoegde gegevensverwerking;

  • c.

    de aanwijzing van personen die bij uitsluiting van anderen bevoegd zijn tot de bij de aanwijzing vermelde werkzaamheden in het kader van de verwerking van gegevens.

Artikel 7
  • 1.

    Het personeel is ambtenaar in de zin van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht. Het wordt aangesteld, bevorderd en ontslagen op voordracht van de Minister.

  • 2.

    Vereiste voor aanstelling bij de dienst is:

    • a.

      een verklaring van geen bezwaar door de dienst, nadat een veiligheidsonderzoek is uitgevoerd;

    • b.

      het bezit van de Nederlandse nationaliteit.

  • 3.

    Het personeel bezit geen opsporingsbevoegdheid.

  • 4.

    Aan het personeel worden geen werkzaamheden opgedragen, die in strijd zijn met de taken van de dienst, noch verricht dit personeel dergelijke handelingen.

Artikel 8

De Minister kan ten aanzien van de organisatie, de werkwijze en het beheer van de dienst nadere regels stellen.

Hoofdstuk 3 Algemene bepalingen inzake de verwerking van gegevens

Artikel 9
  • 1.

    De dienst is bevoegd tot het verwerken van gegevens met inachtneming van de eisen die daaraan bij of krachtens landsverordening zijn gesteld.

  • 2.

    De verwerking van gegevens vindt slechts plaats voor een bepaald doel en slechts voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van deze landsverordening.

  • 3.

    De verwerking van gegevens geschiedt in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze.

  • 4.

    De gegevens die in het kader van de taakuitoefening van de diensten worden verwerkt, zijn voorzien van een aanduiding omtrent de mate van betrouwbaarheid of een verwijzing naar het document of de bron waaraan de gegevens zijn ontleend.

Artikel 10
  • a.

    De dienst verwerkt alleen persoonsgegevens over degenen:

  • b.

    wier activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, of de integriteit van het openbaar bestuur, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van Sint Maarten of het Koninkrijk der Nederlanden;

  • c.

    die schriftelijk toestemming hebben gegeven voor het instellen van een veiligheidsonderzoek;

  • d.

    over wie door een andere inlichtingen- of veiligheidsdienst binnen of buiten het Koninkrijk der Nederlanden gegevens worden gevraagd;

  • e.

    wier gegevens noodzakelijk zijn ter ondersteuning van een goede taakuitvoering van de dienst;

  • f.

    die ten behoeve van de dienst werkzaam zijn of zijn geweest.

  • b.

    De dienst verzamelt geen gegevens die betrekking hebben op iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, gezondheid of seksuele leven, tenzij dit plaatsvindt in aanvulling op de verzameling van andere gegevens, en dit voor het doel van de laatst bedoelde verzameling onvermijdelijk is.

Artikel 11
  • 1.

    Het hoofd draagt zorg dat door de dienst omtrent een persoon verwerkte gegevens die achteraf onjuist zijn gebleken of ten onrechte zijn verwerkt, onverwijld worden verbeterd of verwijderd. Van de verbetering wordt door het hoofd, dan wel indien artikel 28, tweede lid, van toepassing is, door de Minister, onverwijld mededeling gedaan aan hen aan wie hij de desbetreffende gegevens heeft verstrekt.

  • 2.

    Het hoofd draagt zorg dat gegevens die gelet op het doel waarvoor zij worden verwerkt hun betekenis hebben verloren, worden verwijderd.

  • 3.

    De verwijderde gegevens worden vernietigd tenzij wettelijke regels omtrent bewaring daaraan in de weg staan.

  • 4.

    Indien met betrekking tot de voor vernietiging in aanmerking komende gegevens een aanvraag als bedoeld in de artikelen 34 of 36 is gedaan, wordt de vernietiging van de desbetreffende gegevens opgeschort tot ten minste het moment waarop op de aanvraag onherroepelijk is beslist. Voor zover de aanvraag om kennisneming is ingewilligd worden de desbetreffende gegevens niet eerder vernietigd dan nadat de betrokkene van de desbetreffende gegevens overeenkomstig artikel 34, tweede lid kennis heeft kunnen nemen.

  • 5.

    Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld ten aanzien van de wijze van verwijdering en vernietiging van gegevens als bedoeld in het tweede en derde lid.

Artikel 12

Voor zover in deze landsverordening niet anders bepaald, is de Landsverordening bescherming persoonsgegevens, niet van toepassing.

Hoofdstuk 4 Algemene bevoegdheden tot het verzamelen van gegevens

Artikel 13

De dienst verzamelt de benodigde gegevens voor een goede uitoefening van zijn taken genoemd in artikel 3, eerste lid, uit openbare bronnen.

Artikel 14
  • 1.

    Het hoofd en het door hem daartoe gemachtigde personeel zijn bevoegd zich bij de uitvoering van hun taak, dan wel ter ondersteuning van een goede taakuitvoering, voor het verzamelen van gegevens te wenden tot:

    • a.

      bestuursorganen, ambtenaren en voorts een ieder die geacht wordt de benodigde gegevens te kunnen verstrekken;

    • b.

      de verantwoordelijke voor een gegevensverwerking.

  • 2.

    In het geval, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is de door het hoofd daarmee belaste ambtenaar verplicht zich ten opzichte van de verantwoordelijke voor een gegevensverwerking te legitimeren aan de hand van een daartoe door het hoofd, namens de Minister, verstrekt legitimatiebewijs.

  • 3.

    Degene die belast is met de leiding van een overheidsdienst, verschaft het hoofd op diens verzoek de gevraagde informatie. Indien voor die dienst een bijzondere geheimhoudingsplicht geldt, wordt slechts gevolg gegeven aan het verzoek, voor zover vooraf schriftelijk door de Minister is vastgesteld dat het door de dienst behartigde belang zwaarder weegt dan de door de betreffende overheidsdienst behartigde belangen. Eventuele op voornoemde verstrekking betrekking hebbende bijzondere bij landsverordening vastgelegde voorschriften zijn in dat geval niet van toepassing.

  • 4.

    De bij of krachtens landsverordening geldende voorschriften voor de verantwoordelijke voor een gegevensverwerking betreffende de verstrekking van zodanige gegevens zijn niet van toepassing op verstrekkingen gedaan ingevolge een verzoek als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 5 Bijzondere bevoegdheden tot het verzamelen van gegevens

Artikel 15

Onverminderd de bevoegdheid tot gegevensvergaring als bedoeld in de artikelen 13 en 14, is de dienst bevoegd tot de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in dit hoofdstuk, voor zover dat noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de taak, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 16
  • 1.

    De uitoefening door de dienst van een bevoegdheid als bedoeld in dit hoofdstuk is slechts toegestaan indien, voor zover in deze landsverordening niet anders is bepaald, de Minister of namens deze het hoofd, daartoe vooraf schriftelijk toestemming heeft gegeven.

  • 2.

    Het hoofd kan aan hem ondergeschikte ambtenaren bij schriftelijk besluit aanwijzen die de toestemming, bedoeld in het eerste lid namens hem verlenen. De Minister ontvangt onverwijld een afschrift van het genomen besluit.

Artikel 17
  • 1.

    De dienst is bevoegd de volgende bijzondere bevoegdheden toe te passen:

    • a.

      het observeren van natuurlijke personen of van zaken en het daarbij vastleggen van gegevens, al dan niet met behulp van observatie- en registratiemiddelen;

    • b.

      het volgen van natuurlijke personen of van zaken en het daarbij vastleggen van gegevens, al dan niet met behulp van volgmiddelen, plaatsbepalingapparatuur en registratiemiddelen;

    • c.

      het betreden en het doorzoeken van besloten plaatsen;

    • d.

      het openen en onderzoeken van gesloten voorwerpen;

    • e.

      het met een technisch hulpmiddel aftappen, opnemen en afluisteren van gesprekken, telecommunicatie of geautomatiseerde gegevensoverdracht;

    • f.

      het oprichten en de inzet van rechtspersonen ter voorbereiding op en ter ondersteuning van operationele activiteiten;

    • g.

      de inzet van natuurlijke personen niet-zijnde personeel die, al dan niet met gebruikmaking van een aangenomen identiteit of hoedanigheid, incidenteel of voor bepaalde tijd, onder verantwoordelijkheid en onder instructie van de dienst belast zijn met:

    • 1°.

      het gericht verzamelen van gegevens omtrent organisaties of personen die voor de taakuitoefening van de dienst van belang kunnen zijn,

    • 2°.

      het bevorderen of treffen van maatregelen en het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 23, derde lid, ter bescherming van door de dienst te behartigen belangen.

  • 2.

    Onder het openen van een gesloten voorwerp als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt mede begrepen het openen van brieven en andere geadresseerde zendingen, alsmede het binnendringen in geautomatiseerde bestanden.

  • 3.

    De bijzondere bevoegdheden, omschreven in het eerste lid, onderdeel c, d en e, worden uitsluitend toegepast mits de Minister daartoe op schriftelijk voorstel van het hoofd voor elk concreet geval vooraf, schriftelijk toestemming heeft verleend. Deze toestemming wordt, voor zover in deze landsverordening niet anders is bepaald, verleend voor ten hoogste drie maanden en kan telkens op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van het hoofd worden verlengd voor eenzelfde periode. De in het eerste lid omschreven bijzondere bevoegdheden worden alleen toegepast, indien door het hoofd is vastgesteld dat de beoogde verzameling van gegevens niet kan plaatsvinden op de in artikel 13 en 14, beschreven wijze.

Artikel 18
  • 1.

    Indien bij toepassing van de bijzondere bevoegdheid genoemd in artikel 17, eerste lid, onderdeel c, het noodzakelijk is om zonder toestemming van de bewoner een woning te betreden, is voor het personeel machtiging vereist van de Minister. De in artikel 7, tweede lid, van de Staatsregeling opgenomen voorschriften zijn niet van toepassing.

  • 2.

    In de machtiging, bedoeld in het eerste lid, worden door de Minister de personen aangewezen die tot binnentreden in de woning bevoegd zijn.

Artikel 19
  • 1.

    De uitoefening van de bevoegdheid tot het openen van brieven als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel d, j° tweede lid, en daarvan afschrift te nemen zonder toestemming van de geadresseerde is uitsluitend toegestaan indien een rechter werkzaam bij het Gerecht in Eerste Aanleg zittingplaats Sint Maarten hiertoe, op verzoek van het hoofd, ten aanzien van iedere afzender of geadresseerde afzonderlijk, een last heeft afgegeven.

  • 2.

    Het verzoek om een last genoemd in het eerste lid bevat ten minste: de naam en het adres van de persoon of instelling van wie, dan wel waarvan brieven of andere geadresseerde zendingen aan deze gericht dan wel van deze afkomstig, dienen te worden geopend.

  • 3.

    Een last wordt slechts afgegeven indien dat noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de aan de dienst opgedragen taak.

  • 4.

    Een last, bedoeld in het eerste lid, wordt afgegeven:

    • a.

      per brief of andere geadresseerde zending, indien deze reeds in het bezit van de dienst is;

    • b.

      voor een daarbij te bepalen periode van ten hoogste drie maanden, indien het betreft het openen van brieven of andere geadresseerde zendingen die aan een in de last vermelde instelling van post dan wel vervoer zijn of worden toevertrouwd.

Artikel 20
  • 1.

    De instelling van post, dan wel vervoer, bedoeld in artikel 19, vierde lid, onderdeel b, is gehouden de brieven en andere geadresseerde zendingen waarop de last betrekking heeft, tegen ontvangstbewijs uit te leveren aan een door het hoofd daartoe aangewezen lid van het personeel.

  • 2.

    Het personeel is gehouden zich jegens de instelling van post dan wel vervoer te legitimeren aan de hand van een door het hoofd verstrekt legitimatiebewijs.

  • 3.

    Het hoofd draagt ervoor zorg dat een door een instelling van post of vervoer uitgeleverde brief of andere geadresseerde zending na onderzoek daarvan, onverwijld aan de desbetreffende instelling ter verzending terug wordt gegeven.

Artikel 21
  • 1.

    Ingeval van het binnendringen in een geautomatiseerd werk als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel e, j° tweede lid, kan dit plaatsvinden al dan niet met gebruikmaking van technische hulpmiddelen alsmede met een valse hoedanigheid. Tot deze bevoegdheid behoort ook de bevoegdheid:

    • a.

      tot het doorbreken van enige beveiliging;

    • b.

      tot het aanbrengen van technische voorzieningen om versleuteling van gegevens opgeslagen of verwerkt in het geautomatiseerde werk ongedaan te maken;

    • c.

      de gegevens opgeslagen of verwerkt in het geautomatiseerde werk over te nemen.

  • 2.

    Het verzoek om toestemming, bedoeld in artikel 17, derde lid, wordt gedaan door het hoofd en bevat ten minste:

    • a.

      een aanduiding van de bevoegdheid die de dienst wenst uit te oefenen en voor zover van toepassing, een nummer;

    • b.

      gegevens betreffende de identiteit van de persoon dan wel de organisatie ten aanzien van wie onderscheidenlijk waarvan de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid wordt verlangd;

    • c.

      de reden waarom uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid wordt verlangd.

  • 3.

    Indien bij het verzoek om toestemming het nummer, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, nog niet bekend is, wordt de toestemming slechts verleend onder de voorwaarde dat de bevoegdheid alleen mag worden uitgeoefend zodra het desbetreffende nummer bekend is. De dienst is bevoegd tot het gebruik van een technisch hulpmiddel waarmee het nummer, bedoeld in de eerste volzin, kan worden verkregen.

  • 4.

    Indien bij het verzoek om toestemming de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, nog niet bekend zijn, wordt toestemming slechts verleend onder de voorwaarde de desbetreffende gegevens zo spoedig mogelijk aan te vullen.

  • 5.

    Het derde lid is niet van toepassing ten aanzien van het gericht ontvangen en opnemen van niet kabelgebonden telecommunicatie die zijn oorsprong of bestemming in andere landen heeft, aan de hand van een technisch kenmerk.

  • 6.

    Een ieder die kennis draagt ter zake van het ongedaan maken van de versleuteling van de gegevens opgeslagen of verwerkt in het geautomatiseerde werk als bedoeld in het eerste lid, is verplicht het hoofd op diens schriftelijk verzoek alle noodzakelijke medewerking te verlenen om deze versleuteling ongedaan te maken.

Artikel 22
  • 1.

    Bij toepassing van de bijzondere bevoegdheden genoemd in artikel 17, onderdeel e, is tevens voor elk concreet geval, voor zover het telecommunicatie betreft, vooraf tevens schriftelijke toestemming vereist van de Minister van Telecommunicatie. Een afschrift van elke toestemming wordt door het hoofd binnen 48 uur aan de Commissie van Toezicht gezonden.

  • 2.

    Opdat de dienst de hem in verband met de waarborging van de democratische rechtsorde toegekende bevoegdheden, genoemd in artikel 17, eerste lid, onderdeel e, kan toepassen, treft iedere houder van een concessie als bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen, in zijn bedrijf onverwijld de technische voorzieningen die het hoofd wenselijk acht.

Artikel 23
  • 1.

    De Minister kan daarvoor in aanmerking komende bestuursorganen schriftelijk opdragen die medewerking te verlenen die noodzakelijk is om een natuurlijk persoon als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel g, van een aan te nemen identiteit te voorzien. De voor het bestuursorgaan geldende wettelijke voorschriften ter zake van de van deze verlangde werkzaamheden, blijven voor zover deze in de weg staan aan het verrichten van die werkzaamheden, buiten toepassing.

  • 2.

    De inzet van natuurlijke personen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel g, geschiedt slechts met een bijzondere schriftelijke machtiging van het hoofd. Indien een in te zetten persoon justitiële antecedenten heeft, is voor die inzet de voorafgaande schriftelijke toestemming van de Minister benodigd en wordt van het inzetten mededeling gedaan aan de Commissie van Toezicht.

  • 3.

    Bij instructie van de dienst kan de natuurlijke persoon bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel g, tevens worden belast met het verrichten van handelingen die tot gevolg kunnen hebben dat medewerking wordt verleend aan het plegen van een strafbaar feit, dan wel een strafbaar feit wordt gepleegd. Een instructie als bedoeld in de eerste volzin wordt slechts gegeven indien een goede taakuitoefening van de dienst dan wel de veiligheid van de betrokken natuurlijke persoon daartoe noodzaakt.

  • 4.

    De natuurlijke persoon bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel g, mag bij de uitvoering van de instructie door zijn optreden een persoon niet brengen tot ander handelen betreffende het beramen of plegen van strafbare feiten, dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht. Bij de instructie bedoeld in het derde lid, wordt aan de desbetreffende natuurlijke persoon aangegeven:

    • a.

      onder welke omstandigheden deze ter uitvoering van de instructie handelingen mag verrichten die tot gevolg kunnen hebben dat medewerking wordt verleend aan een strafbaar feit, dan wel een strafbaar feit wordt gepleegd;

    • b.

      de wijze waarop aan de instructie uitvoering dient te worden gegeven, waaronder begrepen de aard van de handelingen, die door de desbetreffende persoon daarbij zullen mogen worden verricht, voor zover deze bij het geven van de instructie zijn te voorzien.

  • 5.

    De instructie aan de natuurlijke persoon bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel g, wordt schriftelijk vastgelegd.

  • 6.

    Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan de Minister nadere regels stellen met betrekking tot:

    • a.

      de voorwaarden waaronder en de gevallen waarin ter uitvoering van een instructie door een natuurlijke persoon als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel g, handelingen mogen worden verricht die tot gevolg kunnen hebben dat medewerking wordt verleend aan het plegen van een strafbaar feit, dan wel een strafbaar feit wordt gepleegd;

    • b.

      de wijze waarop de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid wordt gecontroleerd.

Artikel 24
  • 1.

    De Minister onderzoekt vijf jaar na beëindiging van de uitoefening van de bijzondere bevoegdheid als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel c, voor zover is binnengetreden in een woning zonder toestemming van de bewoner, en daarna telkens eenmaal per jaar, of de persoon ten aanzien van wie de bevoegdheid is uitgeoefend, daarvan verslag kan worden uitgebracht. Indien dit mogelijk is, geschiedt dit zo spoedig mogelijk.

  • 2.

    Het verslag is schriftelijk en omvat uitsluitend:

    • a.

      gegevens betreffende de identiteit van de betrokken persoon;

    • b.

      de persoon of instantie die voor de uitoefening van de bijzondere bevoegdheid toestemming, machtiging dan wellast heeft verleend;

    • c.

      de datum waarop voor de bevoegdheidsuitoefening toestemming, machtiging dan wel last is verleend;

    • d.

      de periode gedurende welke de bevoegdheidsuitoefening aanduiding heeft plaatsgevonden en een van de woning waarin is binnengetreden.

  • 3.

    Indien het uitbrengen van het verslag genoemd in het eerste lid niet mogelijk is, wordt de Commissie van Toezicht hiervan op de hoogte gesteld. De mededeling aan de Commissie wordt gemotiveerd.

  • 4.

    De verplichting tot het uitbrengen van een verslag, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment dat is vastgesteld dat zulks redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 5.

    Het schriftelijke verslag aan de persoon wordt uitgesteld indien de bijzondere bevoegdheid is uitgeoefend in het kader van een onderzoek, waarover verstrekking van gegevens aan de betrokken persoon, indien deze op het moment van het onderzoek een aanvraag als bedoeld in artikel 34 zou hebben ingediend, op grond van artikel 39 zou moeten worden geweigerd.

  • 6.

    De verplichting tot onderzoek, bedoeld in het eerste lid, vervalt, indien de dienst de Minister schriftelijk informeert dat het uitbrengen van het verslag naar redelijke verwachting ertoe leidt dat:

    • a.

      bronnen van de dienst, daaronder begrepen inlichtingen en veiligheidsdiensten van andere landen, worden onthuld;

    • b.

      betrekkingen met andere landen en met internationale organisaties ernstig worden geschaad;

    • c.

      een specifieke toepassing van een methode van de dienst of de identiteit van degene die de betrokken dienst behulpzaam is geweest bij de toepassing van de methode worden onthuld.

Artikel 25
  • 1.

    Indien het hoofd de uitvoering overweegt van een handeling die niet te herleiden is tot een in artikel 17, eerste lid, omschreven bijzondere bevoegdheid en die bij uitvoering leidt of kan leiden tot een inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een burger, gaat hij daartoe pas over, nadat de Minister hem daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven. Van de toepassing wordt mededeling gedaan aan de Commissie van Toezicht.

  • 2.

    Binnen zes maanden na het geven van toestemming tot het verrichten van de handeling als bedoeld in het eerste lid, dient de regering bij de Staten een ontwerp van landsverordening tot regeling van die handeling in.

Artikel 26
  • 1.

    De uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in dit hoofdstuk is slechts geoorloofd, indien de daarmee beoogde verzameling van gegevens niet of niet tijdig kan geschieden door raadpleging van voor een ieder toegankelijke informatiebronnen of van informatiebronnen waarvoor aan de dienst een recht op kennisneming van de daar berustende gegevens is verleend.

  • 2.

    Indien is besloten tot de uitoefening van een of meer bevoegdheden als bedoeld in dit hoofdstuk, wordt slechts die bevoegdheid uitgeoefend die, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van de bedreiging van de door de dienst te beschermen belangen, mede in vergelijking met andere beschikbare bevoegdheden voor de betrokkene het minste nadeel oplevert.

  • 3.

    De uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in dit hoofdstuk wordt onmiddellijk gestaakt, indien het doel waartoe de bevoegdheid is uitgeoefend is bereikt dan wel met de uitoefening van een minder ingrijpende bevoegdheid kan worden volstaan.

  • 4.

    De uitoefening van een bevoegdheid dient evenredig te zijn aan het daarmee beoogde doel.

  • 5.

    Van de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in dit hoofdstuk wordt in elk concrete geval een schriftelijk verslag opgemaakt.

Hoofdstuk 6 Interne en externe verstrekking van gegevens

Artikel 27

De verstrekking van door of ten behoeve van de dienst verwerkte gegevens aan een binnen de dienst of, ingevolge enige bepaling bij of krachtens landsverordening ten behoeve van de dienst werkzame ambtenaar, vindt slechts plaats voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de aan de desbetreffende ambtenaar opgedragen taak.

Artikel 28
  • 1.

    Het hoofd is bevoegd, nadat de Minister hem daartoe een algemene of bijzondere schriftelijke toestemming heeft verleend, in het kader van een goede taakuitvoering van de dienst omtrent bepaalde gegevens of categorieën van gegevens mededeling te doen aan:

    • a.

      een andere Minister;

    • b.

      een overheidsinstantie in Sint Maarten die het aangaat;

    • c.

      een niet overheidsinstantie die het aangaat, mits daartoe vooraf een bijzondere schriftelijke toestemming van de Minister is verleend;

    • d.

      daarvoor in aanmerking komende inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen, alsmede andere daarvoor in aanmerking komende internationale beveiligings-, verbindingsinlichtingen- en inlichtingenorganen.

  • 2.

    Indien de aard van de mededeling genoemd in het eerste lid daartoe aanleiding geeft informeert het hoofd de Minister, de mededeling geschiedt in dat geval door de Minister.

  • 3.

    Het hoofd zendt iedere vier maanden een schriftelijk overzicht van de ingevolge het eerste lid gedane mededelingen aan de Minister.

  • 4.

    Binnen dertig dagen na het aantreden van een nieuwe Minister zendt het hoofd een schriftelijk overzicht van de ingevolge het eerste lid verleende geldende algemene en bijzondere toestemmingen, aan de Minister.

  • 5.

    De verstrekking van gegevens door het hoofd, dan wel door de Minister in de gevallen als bedoeld in het tweede lid, geschiedt onder de daarbij door hem in ieder afzonderlijk geval te stellen voorwaarden:

    • a.

      dat de gegevens alleen gebruikt worden voor het doel waarvoor zij verstrekt zijn, en

    • b.

      dat zij door de ontvanger niet aan anderen mogen worden verstrekt dan met voorafgaande schriftelijke toestemming van het hoofd. Aan de toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden.

  • 6.

    Onverminderd de mededeling, bedoeld in het eerste lid, kan van door de dienst verwerkte gegevens slechts mededeling worden gedaan in de gevallen voorzien bij deze landsverordening.

  • 7.

    Gegevens, verkregen van andere inlichtingen- en veiligheidsdiensten binnen of buiten het Koninkrijk der Nederlanden, worden alleen door de dienst aan andere personen of instanties doorgegeven, nadat daarvoor door de verstrekkende organisatie schriftelijk toestemming is gegeven aan het hoofd.

Artikel 29
  • 1.

    De mededeling als bedoeld in artikel 28, eerste lid, geschiedt schriftelijk. Van iedere mededeling wordt door het hoofd aantekening gehouden.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen kunnen gegevens mondeling worden medegedeeld, gevolgd door een schriftelijke bevestiging van de mondelinge mededeling binnen 48 uur met omschrijving van de verstrekte gegevens.

Artikel 30
  • 1.

    Het hoofd is bevoegd, indien bij de verwerking van gegevens door of ten behoeve van de dienst blijkt van gegevens die van belang kunnen zijn voor de opsporing of vervolging van strafbare feiten, nadat de Minister hem daartoe voor elk concreet geval schriftelijke toestemming heeft verleend, hiervan schriftelijk mededeling te doen aan het daartoe aangewezen lid van het openbaar ministerie.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen kan de mededeling, bedoeld in het eerste lid, mondeling geschieden. Het hoofd bevestigt de desbetreffende mededeling zo spoedig mogelijk schriftelijk.

  • 3.

    Op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van het daartoe aangewezen lid van het openbaar ministerie wordt inzage gegeven in alle aan de mededeling ten grondslag liggende gegevens die voor de beoordeling van de juistheid van de mededeling noodzakelijk zijn. De artikelen 65 en 66 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Indien bij de verwerking van gegevens door of ten behoeve van de dienst is gebleken van een dringende en gewichtige reden kan de Minister of het hoofd, nadat de Minister hem daartoe voor elk concreet geval schriftelijk toestemming heeft verleend, schriftelijk mededeling doen van gegevens aan bij of krachtens landsbesluit aangewezen personen of instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van een publieke taak, voor zover deze gegevens tevens van belang kunnen zijn voor de behartiging van de aan hen in dat kader opgedragen belangen. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat inzage kan worden verleend.

  • 5.

    Van iedere mededeling wordt door het hoofd aantekening gehouden.

Artikel 31
  • 1.

    Verstrekking van persoonsgegevens waarvan de juistheid redelijkerwijs niet kan worden vastgesteld of die meer dan 10 jaar geleden zijn verwerkt, terwijl ten aanzien van de desbetreffende persoon sindsdien geen nieuwe gegevens zijn verwerkt, vindt niet plaats.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan over persoonsgegevens slechts mededeling worden gedaan aan:

    • a.

      een dienst of een instantie, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder d;

    • b.

      instanties die zijn belast met de opsporing en vervolging van strafbare feiten;

    • c.

      andere instanties in door de Minister te bepalen bijzondere gevallen.

  • 3.

    Bij een mededeling als bedoeld in het tweede lid wordt de mate van betrouwbaarheid en de ouderdom van de daaraan ten grondslag liggende gegevens vermeld. Indien met betrekking tot de desbetreffende gegevens een verklaring als bedoeld in artikel 35, eerste lid, voorhanden is, wordt deze gelijktijdig verstrekt.

Artikel 32

Van de verstrekking van persoonsgegevens wordt aantekening gehouden.

Hoofdstuk 7 Recht op kennisneming van persoonsgegevens en andere gegevens

Artikel 33

In dit hoofdstuk wordt onder document, bestuurlijke aangelegenheid, intern beraad, persoonlijke beleidsopvatting, ambtelijk of gemengd samengestelde adviescommissie verstaan, hetgeen daaronder in de Landsverordening openbaarheid van bestuur wordt verstaan.

Artikel 34
  • 1.

    De Minister deelt iedereen op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen drie maanden mee of, en zo ja, welke hem betreffende persoonsgegevens door of ten behoeve van de dienst zijn verwerkt. De Minister kan zijn besluit voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de aanvrager.

  • 2.

    Voor zover de aanvraag genoemd in het eerste lid wordt ingewilligd, stelt de Minister de aanvrager zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na bekendmaking van zijn besluit, in de gelegenheid van zijn gegevens kennis te nemen.

  • 3.

    De Minister zorgt voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de aanvrager.

Artikel 35
  • 1.

    Degene die ingevolge artikel 34 heeft kennis genomen van door of ten behoeve van de dienst over hem verwerkte gegevens, kan daarover een schriftelijke verklaring afleggen. Deze verklaring wordt bij de desbetreffende gegevens gevoegd.

  • 2.

    Bij de kennisneming door betrokkene van de hem betreffende gegevens, wordt deze gewezen op het bepaalde in het eerste lid.

  • 3.

    De verklaring wordt gelijktijdig met de gegevens waarop deze betrekking heeft verwijderd en vernietigd.

Artikel 36
  • 1.

    Artikel 34 is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag met betrekking tot persoonsgegevens die zijn verwerkt door of ten behoeve van de dienst ten aanzien van een overleden echtgenoot, geregistreerd partner, kind of ouder van de aanvrager.

  • 2.

    In de aanvraag genoemd in het eerste lid, worden ten minste de volgende gegevens vermeld:

    • a.

      naam en voorletters van de overledene;

    • b.

      geboortedatum en -plaats van de overledene;

    • c.

      datum en plaats van overlijden;

    • d.

      de hoedanigheid van de overledene in relatie tot de aanvrager.

  • 3.

    Als blijkt dat de aanvraag, genoemd in het eerste lid, betrekking heeft op gegevens van een persoon die nog niet is overleden of van een overleden persoon die niet de hoedanigheid van echtgenoot, geregistreerd partner, kind of ouder van de aanvrager heeft, wordt de aanvraag niet ontvankelijk verklaard.

Artikel 37
  • 1.

    De Minister deelt een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen drie maanden mede of kennis kan worden genomen van andere dan persoonsgegevens betreffende de in de aanvraag vermelde bestuurlijke aangelegenheid. De Minister kan zijn besluit voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de aanvrager.

  • 2.

    Voor zover de aanvraag genoemd in het eerste lid wordt ingewilligd, stelt de Minister de aanvrager zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na bekendmaking van zijn besluit in kennis van de desbetreffende gegevens.

Artikel 38
  • 1.

    De Minister stelt de aanvrager in kennis van de desbetreffende gegevens door:

    • a.

      het geven van een kopie van het document waarin de gegevens zijn neergelegd, of door de letterlijke inhoud daarvan in andere vorm te verstrekken;

    • b.

      inzage van de inhoud van het desbetreffende document toe te staan;

    • c.

      een uittreksel of samenvatting van de inhoud van het desbetreffende document te geven; of

    • d.

      inlichtingen uit het desbetreffende document te verschaffen.

  • 2.

    Bij het kiezen tussen de vormen van inkennisstelling houdt de Minister rekening met de voorkeur van de betrokkene en het belang van de dienst.

Artikel 39
  • 1.

    De aanvraag genoemd in artikel 34 wordt in ieder geval afgewezen, indien:

    • a.

      betreffende de aanvrager in het kader van enig onderzoek gegevens zijn verwerkt, tenzij:

      • 1°.

        de desbetreffende gegevens meer dan vijf jaar geleden zijn verwerkt;

      • 2°.

        met betrekking tot de aanvrager sindsdien geen nieuwe gegevens zijn verwerkt in verband met het onderzoek in het kader waarvan de desbetreffende gegevens zijn verwerkt;

      • 3°.

        de desbetreffende gegevens niet relevant zijn voor enig lopend onderzoek;

    • b.

      betreffende de aanvrager geen gegevens zijn verwerkt.

  • 2.

    Indien een aanvraag, op grond van het eerste lid wordt afgewezen, wordt bij de motivering van de afwijzing slechts in algemene termen gewezen op alle in dat lid vermelde gronden voor de afwijzing.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag als bedoeld in artikel 36 waarbij voor “aanvrager” wordt gelezen: de overleden persoon.

Artikel 40
  • 1.

    De aanvraag genoemd in artikel 37 wordt afgewezen, voor zover verstrekking van de gegevens waarop de aanvraag betrekking heeft:

    • a.

      de eenheid van de Regering in gevaar zou kunnen brengen;

    • b.

      de nationale veiligheid zou kunnen schaden;

    • c.

      bedrijfs- en fabricagegegevens betreft die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn medegedeeld.

  • 2.

    Een aanvraag wordt voorts afgewezen voor zover het belang van verstrekking van de gegevens waarop de aanvraag betrekking heeft, niet opweegt tegen de volgende belangen:

    • a.

      de betrekkingen van de Sint Maarten met andere landen en met internationale organisaties;

    • b.

      de economische of financiële belangen van de staat of het land, de andere publiekrechtelijke lichamen, lichamen, of bestuursorganen;

    • c.

      de opsporing en vervolging van strafbare feiten;

    • d.

      inspectie, controle en toezicht door of vanwege bestuursorganen;

    • e.

      de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

    • f.

      het belang, dat de persoon of organisatie waarop de gegevens betrekking hebben erbij heeft om als eerste kennis te kunnen nemen van de gegevens;

    • g.

      het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel derden.

  • 3.

    Indien een aanvraag tot kennisneming wordt afgewezen, wordt de Commissie van Toezicht hiervan op de hoogte gesteld. De mededeling aan de commissie gaat vergezeld van een motivering waarom het verzoek is afgewezen.

  • 4.

    De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag als bedoeld in de artikelen 34 en 36, voor zover een dergelijke aanvraag niet wordt afgewezen ingevolge artikel 39.

Artikel 41
  • 1.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op gegevens vervat in documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, worden geen gegevens verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.

  • 2.

    Over persoonlijke beleidsopvattingen kunnen met het oog op een goede en democratische bestuursvoering gegevens worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kunnen de gegevens in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.

  • 3.

    Met betrekking tot adviezen van een ambtelijke of gemengd samengestelde adviescommissie kan het verstrekken van gegevens over de daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen plaatsvinden, indien het voornemen daartoe door het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat aan de leden van de adviescommissie voor de aanvang van hun werkzaamheden kenbaar is gemaakt.

Artikel 42
  • 1.

    In afwijking van artikel 34 stelt het hoofd een persoon werkzaam, of werkzaam geweest, bij of ten behoeve van een dienst, op diens schriftelijk verzoek zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na het verzoek, in de gelegenheid kennis te nemen van zijn gegevens in de personeels- en salarisadministratie.

  • 2.

    Van inzage zijn uitgezonderd de gegevens die zicht kunnen geven op bronnen die geheim moeten worden gehouden.

  • 3.

    Het hoofd kan bepalen dat kennisneming van de gegevens slechts is voorbehouden aan de betrokkene in persoon.

  • 4.

    Degene die inzage heeft genomen van de hem betreffende gegevens kan het hoofd schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift zijn verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

  • 5.

    Het hoofd bericht de verzoeker binnen zes weken na ontvangst van het verzoek, genoemd in het vierde lid of, dan wel in hoeverre hij daaraan voldoet.

Hoofdstuk 8 Veiligheidsonderzoeken

Artikel 43

De vertrouwensfuncties worden aangewezen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

Artikel 44
  • 1.

    Het is verboden een persoon met een vertrouwensfunctie te belasten, tenzij de Minister tevoren op grond van een door de dienst ingesteld veiligheidsonderzoek heeft verklaard dat tegen vervulling van die functie door betrokkene uit het oogpunt van het voortbestaan van de democratische rechtsorde, de integriteit van het openbaar bestuur of de veiligheid of andere gewichtige belangen van Sint Maarten geen bezwaar bestaat.

  • 2.

    Het veiligheidsonderzoek wordt slechts uitgevoerd na voorafgaande schriftelijke instemming van de betrokken persoon.

  • 3.

    Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop veiligheidsonderzoeken worden gehouden. Tevens kunnen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regels worden gesteld over de wijze waarop de in het kader van een veiligheidsonderzoek vergaarde gegevens worden vastgelegd en door de betrokken persoon, in afwijking van artikel 34, kennis kan worden genomen van de over hem vastgelegde gegevens.

Artikel 45
  • 1.

    De Minister doet ten aanzien van personen die een vertrouwensfunctie vervullen, iedere vijf jaar en, indien gebleken feiten of omstandigheden hem daartoe aanleiding geven, incidenteel een hernieuwd veiligheidsonderzoek instellen. Voor het instellen van een hernieuwd veiligheidsonderzoek is de instemming van de betrokkene niet vereist.

  • 2.

    De Minister trekt ten aanzien van een persoon met betrekking waartoe aan hem is gebleken, dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouw zal volbrengen, de verklaring, bedoeld in artikel 44, eerste lid, in.

  • 3.

    Indien ten aanzien van een ambtenaar sprake is van een geval als bedoeld in het tweede lid, wordt de betrokkene door de Minister onder wie hij valt, terstond van zijn plicht tot het verrichten van de aan de vertrouwensfunctie verbonden werkzaamheden en zo spoedig mogelijk uit de desbetreffende functie ontheven. Betreft het een niet-ambtenaar, dan bevordert de Minister wie het aangaat, de spoedige ontheffing van de betrokkene uit de vertrouwensfunctie.

  • 4.

    Het is verboden een persoon te blijven belasten met een vertrouwensfunctie, nadat de Minister de op die persoon betrekking hebbende verklaring, bedoeld in artikel 44, eerste lid, heeft ingetrokken.

Artikel 46
  • 1.

    De Regeling Ambtenarenrechtspraak 1952 is niet van toepassing op bezwaar en beroep tegen het niet afgeven van verklaringen als bedoeld in artikel 44, eerste lid, en tegen een intrekking als bedoeld in artikel 45, tweede lid.

  • 2.

    Beroep is, in afwijking van artikel 7, tweede lid, onderdeel c, van de Landsverordening administratieve rechtspraak mogelijk op beschikkingen als bedoeld in artikel 44, eerste lid en in artikel 45, tweede lid, met dien verstande dat:

    • a.

      bij de behandeling van een bezwaarschrift ter zake van die niet-afgifte of intrekking de Commissie van Toezicht de taken vervult, die in voormelde landsverordening worden toebedeeld aan de Adviescommissie bezwaarschriften;

    • b.

      de hoorzitting met gesloten deuren plaatsvindt;

    • c.

      het verweerschrift niet ter inzage wordt gelegd en de Commissie van Toezicht bevoegd is delen van het verweerschrift met een schriftelijke verwijzing naar de gronden vermeld in artikel 40, eerste en tweede lid, aan de indiener van het bezwaarschrift te onthouden.

Hoofdstuk 9 Samenwerking tussen diensten

Artikel 47
  • 1.

    Het hoofd draagt zorg voor het onderhouden van verbindingen met de inlichtingen- en veiligheidsdiensten binnen het Koninkrijk en van daarvoor in aanmerking komende staten en internationale organisaties.

  • 2.

    In het kader van het onderhouden van verbindingen als bedoeld in het eerste lid, kunnen aan deze instanties gegevens worden verstrekt ten behoeve van door deze instanties te behartigen belangen, voor zover:

    • a.

      deze belangen niet onverenigbaar zijn met de belangen die de dienst heeft te behartigen, en

    • b.

      een goede taakuitvoering door de dienst zich niet tegen verstrekking verzet.

  • 3.

    Op de verstrekking van gegevens als bedoeld in het tweede lid zijn de artikelen 28, 29 en 31 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 48
  • 1.

    In het kader van het onderhouden van verbindingen als bedoeld in artikel 47, eerste lid, kan door het hoofd op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek, aan deze instanties technische en andere vormen van ondersteuning worden verleend ten behoeve van door deze instanties te behartigen belangen, voor zover:

    • a.

      deze belangen niet onverenigbaar zijn met de belangen die de dienst heeft te behartigen,en

    • b.

      een goede taakuitvoering door de dienst zich niet tegen de verlening van de desbetreffende vorm van ondersteuning verzet.

  • 2.

    Een verzoek om ondersteuning als bedoeld in het eerste lid dient ondertekend te zijn door de daartoe bevoegde autoriteit van deze instantie en omvat een nauwkeurige omschrijving van de verlangde vorm van ondersteuning en de reden waarom de ondersteuning wenselijk wordt geacht. De verzochte ondersteuning wordt slechts verleend indien daartoe toestemming is verkregen van de Minister.

  • 3.

    De Minister kan de bevoegdheid tot het verlenen van toestemming als bedoeld in het tweede lid uitsluitend mandateren aan het hoofd voor zover het gaat om verzoeken met een spoedeisend karakter. Van een verleende toestemming door het hoofd wordt de Minister onverwijld geïnformeerd.

Hoofdstuk 10 Samenwerking met andere instanties

Artikel 49
  • 1.

    Het hoofd en de advocaat-generaal van het Openbaar Ministerie plegen regelmatig overleg ten behoeve van een goede en gecoördineerde taakvervulling door de dienst en het openbaar ministerie.

  • 2.

    Het hoofd pleegt voorts regelmatig overleg met de korpschef van het Korps Politie Sint Maarten, de hoofdofficier van justitie, de inspecteur der invoerrechten en accijnzen en de directeur van de met de uitvoering van de Landsverordening Toelating en Uitzetting belaste dienst, over aangelegenheden die van gemeenschappelijk belang zijn.

  • 3.

    De politie- en douaneambtenaren en de ambtenaren van de Immigratie en Naturalisatiedienst doen aan de korpschef van het Korps Politie Sint Maarten, respectievelijk de Inspecteur der invoerrechten en accijnzen onverwijld mededeling van te hunner kennis gekomen gegevens die voor de dienst van belang kunnen zijn. Deze gegevens worden door het betrokken diensthoofd onverwijld doorgezonden aan het hoofd of ingebracht in het overleg, bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan de verstrekking van gegevens tevens plaatsvinden op rechtstreekse geautomatiseerde wijze. Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden nadere regels gesteld met betrekking tot de te treffen technische en organisatorische maatregelen.

Artikel 50
  • 1.

    De dienst is bevoegd, op schriftelijk verzoek van de Minister van Justitie, tot het verlenen van technische ondersteuning aan de met opsporing van strafbare feiten belaste instanties.

  • 2.

    De Minister is bevoegd zich te wenden tot de Minister van Justitie met het schriftelijke verzoek tot het verlenen van technische ondersteuning aan de dienst bij de uitvoering van diens taak, door het Korps Politie Sint Maarten.

  • 3.

    Een verzoek om medewerking als bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid, wordt ondertekend door de Minister van Justitie, onderscheidenlijk de Minister en omvat een nauwkeurige omschrijving van de verlangde werkzaamheden. De Minister die de ondersteuning heeft verzocht is verantwoordelijk voor de feitelijke uitvoering van de te verrichten werkzaamheden.

Hoofdstuk 11 Het toezicht op de Dienst

Artikel 51
  • 1.

    Er is een Commissie van Toezicht betreffende de Veiligheidsdienst Sint Maarten.

  • 2.

    De Commissie is belast met:

    • a.

      het toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald;

    • b.

      het gevraagd en ongevraagd inlichten en adviseren van de Minister aangaande de door de Commissie geconstateerde bevindingen. Desgewenst kan de Commissie de Minister vragen deze inlichtingen en adviezen ter kennis van de Staten te brengen waarbij de werkwijze zoals omschreven in artikel 56, derde tot en met zevende lid, van overeenkomstige toepassing is;

    • c.

      het onderzoeken en beoordelen van klachten over het optreden van de dienst.

Artikel 52
  • 1.

    De Commissie bestaat uit drie leden:

    • a.

      een door de president van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Saba en Sint Eustatius voorgedragen lid van dit Hof als voorzitter. De president van het Hof draagt voorts een lid van dit Hof voor die bij ontstentenis van de voorzitter lid van de Commissie is en plaatsvervangend voorzitter;

    • b.

      de vicevoorzitter van de Raad van Advies;

    • c.

      de voorzitter van de Staten.

  • 3.

    De leden van de Commissie dienen de Nederlandse nationaliteit te bezitten.

  • 4.

    De leden vervullen geen betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van hun functie of op de hand having van hun onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

  • 5.

    De betrekkingen van de leden worden door de voorzitter openbaar gemaakt.

  • 6.

    De griffier van het Gerecht in Eerste Aanleg met zittingsplaats Sint Maarten fungeert als secretaris van de Commissie van Toezicht.

  • 7.

    Aan de voorzitter wordt, indien hij geen ambtenaar is, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, een honorering toegekend. Tevens worden zijn werkelijke reis- en verblijfskosten vergoed, voor zover hij niet is ingeschreven in de basisadministratie van persoonsgegevens in Sint Maarten. Bij ontstentenis van de voorzitter, komen deze vergoedingen, uitsluitend voor de periode van vervanging, toe aan de plaatsvervangend voorzitter.

  • 8.

    Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden overige rechten en plichten die betrekking hebben op de kostenvergoeding en rechtspositie van de leden van de Commissie geregeld, voor zover daarin niet reeds bij verordening is voorzien.

Artikel 53

Aan de leden van de Commissie wordt, op voordracht van de Minister en de Minister van Justitie gezamenlijk, ontslag verleend:

  • a.

    op verzoek van de betrokkene;

  • b.

    wanneer de betrokkene uit hoofde van ziekten of gebreken blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen;

  • c.

    bij de aanvaarding van een betrekking als bedoeld in artikel 52, vierdelid;

  • d.

    bij het verlies van het Nederlanderschap;

  • e.

    wanneer betrokkene bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

  • f.

    wanneer betrokkene ingevolge onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld;

  • g.

    wanneer naar het oordeel van de Minister en de Minister van Justitie gezamenlijk, gehoord de Staten, betrokkene door handelen of nalaten ernstig nadeel toebrengt aan het in hem te stellen vertrouwen.

Artikel 54
  • 1.

    Door de Minister en Minister van Justitie gezamenlijk wordt een lid van de Commissie op non-actief gesteld ingeval dit lid:

    • a.

      zich in voorlopige hechtenis bevindt;

    • b.

      bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • c.

      onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld ingevolge een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    Door de Minister en de Minister van Justitie gezamenlijk kan een lid van de Commissie op non-actief worden gesteld, indien tegen dit lid een gerechtelijk vooronderzoek ter zake van een misdrijf wordt ingesteld of indien er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden die tot ontslag, anders dan op de gronden vermeld in artikel 53, onderdeel b, zou kunnen leiden.

  • 3.

    In het geval, bedoeld in het tweede lid, eindigt de non-activiteit na drie maanden. Door de Minister en de Minister van Justitie gezamenlijk kan de non-activiteit telkens met ten hoogste drie maanden worden verlengd. De non-activiteit wordt door de Minister en de Minister van Justitie gezamenlijk beëindigd zodra de grond voor non-activiteit is vervallen.

Artikel 55

De Commissie beschikt over administratieve ondersteuning. De tot de administratieve ondersteuning behorende personen worden op voordracht van de voorzitter van de Commissie door de Minister benoemd, geschorst of ontslagen.

Artikel 56
  • 1.

    In het kader van de toezichthoudende taak genoemd in artikel 51, tweede lid, onderdeel a, is de Commissie bevoegd tot het verrichten van onderzoek naar de wijze waarop hetgeen bij of krachtens deze landsverordening is gesteld, is uitgevoerd.

  • 2.

    De Commissie kan voorts een onderzoek als bedoeld in het eerste lid verrichten op een daartoe strekkend verzoek door de meerderheid van de leden van de Staten.

  • 3.

    De Commissie stelt naar aanleiding van het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid een toezichtsrapport op. Het toezichtsrapport is openbaar met uitzondering van de gegevens als bedoeld in artikel 64, derde lid.

  • 4.

    Alvorens het toezichtsrapport vast te stellen, stelt de Commissie de Minister in de gelegenheid, binnen een door de Commissie gestelde termijn, op de in het toezichtsrapport opgenomen bevindingen te reageren.

  • 5.

    Na ontvangst van de reactie van de Minister stelt de Commissie het toezichtsrapport vast. Zij kan naar aanleiding van haar bevindingen de Minister aanbevelingen doen met betrekking tot eventueel te treffen maatregelen.

  • 6.

    Het toezichtsrapport wordt na vaststelling door de Commissie gezonden naar de Minister.

  • 7.

    De Minister zendt het toezichtsrapport alsmede zijn reactie daarop binnen zes weken aan de Staten. Vermelding van gegevens bedoeld in artikel 64, derde lid, blijven daarbij achterwege. De Minister kan deze gegevens vertrouwelijk mededelen aan de fractievoorzitters van alle in de Staten gekozen politieke partijen.

Artikel 57
  • 1.

    Indien het hoofd een opdracht krijgt, die hij in strijd acht met de taakstelling van de dienst, zendt hij de Commissie van Toezicht een schriftelijk stuk waarin hij de gronden waarop zijn zienswijze ten aanzien van de opdracht berust uiteenzet. Bij het geschrift worden gevoegd eventuele andere op de opdracht betrekking hebbende stukken; een kopie van het schriftelijk stuk zendt hij aan de Minister.

  • 2.

    De Commissie van Toezicht doet uitspraak binnen 14 dagen; de plicht van het hoofd tot uitvoering van de opdracht is tot de datum van de uitspraak opgeschort.

  • 3.

    De Commissie legt haar beslissing schriftelijk vast en zendt deze onverwijld aan het hoofd en aan de Minister.

  • 4.

    Indien de Commissie van oordeel is dat de opdracht in strijd is met de taakstelling van de dienst, wordt door het hoofd de opdracht niet uitgevoerd.

Artikel 58
  • 1.

    Een ieder die meent dat de dienst ten aanzien van hem onbehoorlijk is opgetreden, kan daarover bij de Commissie een klacht indienen.

  • 2.

    Klachten over het optreden van de dienst, die bij een bestuursorgaan worden ingediend, worden door dat orgaan aan de Commissie ter behandeling overgedragen.

  • 3.

    De Commissie onderzoekt een klacht als bedoeld in het eerste lid, en deelt haar oordeel binnen 20 weken na ontvangst van de klacht schriftelijk mede aan de klager en de Minister met overeenkomstige toepassing van artikel 64, derde lid.

  • 4.

    Indien de Commissie een klacht gegrond beoordeelt, adviseert zij de Minister omtrent de vraag, welke gevolgen haar oordeel behoort te hebben. De Minister wijkt slechts van het advies af, indien de veiligheid van de staat of het land dat gebiedt.

Artikel 59
  • 1.

    De Minister, het hoofd, het personeel en een ieder die betrokken is bij de uitvoering van hetgeen bij of krachtens deze landsverordening is bepaald, zijn verplicht desgevraagd aan de Commissie alle inlichtingen te verstrekken die zij voor een goede uitoefening van haar taak noodzakelijk acht. De voorzitter van de Commissie wordt op diens schriftelijk verzoek rechtstreeks toegang verleend tot de bij of krachtens deze landsverordening verzamelde gegevens.

  • 2.

    Indien het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen schade kan toebrengen aan de geheimhouding van bronnen waaruit de gevraagde gegevens afkomstig zijn, of aan de veiligheid van personen met wier medewerking de gevraagde gegevens werden verzameld, worden die inlichtingen alleen verstrekt door het hoofd.

  • 3.

    Bij de verstrekking van inlichtingen als bedoeld in het eerste lid wordt, indien daartoe aanleiding bestaat, aangegeven welke inlichtingen in het belang van de nationale veiligheid ter uitsluitende kennisneming van de Commissie dienen te blijven.

Artikel 60

De Commissie kan anderen dan de in artikel 59, eerste lid, bedoelde personen verzoeken inlichtingen te verstrekken met betrekking tot het vervullen van de taken van de dienst.

Artikel 61
  • 1.

    De Commissie stelt van haar werkzaamheden jaarlijks, in de maand maart, met in achtneming van artikel 64, derde lid, een openbaar schriftelijk verslag op over het voorafgaand kalenderjaar. Het concept van dit verslag wordt vervolgens voorgelegd aan de Minister. De Minister maakt binnen dertig dagen zijn visie op het concept aan de Commissie kenbaar.

  • 2.

    De Commissie stelt, na ontvangst van de visie van de Minister, het in het eerste lid genoemde verslag vast en zendt dit voor 1 mei aan de Staten. Het verslag bevat geen gegevens of formuleringen, die herleidbaar zijn tot individuele personen of instellingen.

  • 3.

    Het openbare jaarverslag wordt algemeen verkrijgbaar gesteld.

Artikel 62
  • 1.

    De Commissie stelt voor haar werkzaamheden een reglement van orde op. Dit reglement wordt geplaatst in het blad waarin van overheidswege bekendmakingen worden gedaan of, bij afwezigheid daarvan, in een of meer plaatselijke dagbladen.

  • 2.

    De vergaderingen van de Commissie zijn niet openbaar.

Artikel 63
  • 1.

    Gegevens die door de Minister, het hoofd en andere bij de uitvoering van de bepalingen bij of krachtens deze landsverordening betrokken ambtenaren aan de Commissie zijn verstrekt ten behoeve van de taakuitoefening en daar berusten, zijn niet openbaar.

  • 2.

    Verzoeken om kennisneming of openbaarmaking van deze gegevens worden geweigerd.

Hoofdstuk 12 Verslaglegging omtrent de taakuitvoering door de dienst

Artikel 64
  • 1.

    De Minister brengt jaarlijks, voor 1 mei, aan de Staten een openbaar schriftelijk verslag uit van de werkzaamheden van de dienst in het voorafgaande kalenderjaar.

  • 2.

    In het verslag wordt in ieder geval volledig overzicht gegeven van:

    • a.

      de aandachtsgebieden waarop de dienst zijn activiteiten in het voorafgaande kalenderjaar heeft gericht;

    • b.

      de aandachtsgebieden waarop de dienst zijn activiteiten in het lopende kalenderjaar in ieder geval zal richten.

  • 3.

    In het openbare jaarverslag blijft in ieder geval vermelding achterwege van de gegevens die zicht geven op:

    • a.

      door de dienst aangewende middelen in concrete aangelegenheden;

    • b.

      door de dienst aangewende geheime bronnen;

    • c.

      het actuele kennisniveau van de dienst.

  • 4.

    De Minister kan de gegevens, bedoeld in het derde lid, vertrouwelijk mededelen aan alle fractievoorzitters van de in de Staten gekozen politieke partijen.

  • 5.

    Onverminderd de verplichting genoemd in het eerste lid, informeert de Minister uit eigen beweging de Staten, indien daartoe aanleiding bestaat. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 13 Geheimhouding

Artikel 65
  • 1.

    Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze landsverordening en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht. De verplichting tot geheimhouding duurt voort, nadat het betrokken zijn bij de uitvoering van deze landsverordening is geëindigd.

  • 2.

    Artikel 2:232, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing in geval van handelen of nalaten in strijd met de in het eerste lid omschreven verplichting.

Artikel 66
  • 1.

    De verplichting van een ambtenaar die betrokken is bij de uitvoering van deze landsverordening geldt niet tegenover degene aan wie de ambtenaar middellijk of onmiddellijk ondergeschikt is, noch in zover hij door een boven hem gestelde van die verplichting is ontslagen.

  • 2.

    De ambtenaar bedoeld in het eerste lid die krachtens een wettelijke bepaling verplicht wordt als getuige of deskundige op te treden legt, uitgezonderd indien artikel 59 van toepassing is, slechts een verklaring af omtrent datgene waartoe zijn verplichting tot geheimhouding zich uitstrekt, voor zover de Minister hem daartoe schriftelijk van deze verplichting heeft ontheven.

Hoofdstuk 14 Comptabiliteit

Artikel 67
  • 1.

    De bevoegdheden op grond van de Landsverordening Algemene Rekenkamer worden met betrekking tot de dienst uitsluitend uitgeoefend door de secretaris of voorzitter van de Algemene Rekenkamer. Voor de controle van de administratie van de dienst kan de voorzitter of secretaris zich uitsluitend laten bijstaan door het hoofd van de centrale accountantsdienst van het Land.

  • 2.

    Artikel 46, derde lid, van de Comptabiliteitslandsverordening blijft buiten toepassing wat betreft de oprichting van rechtspersonen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel f.

  • 3.

    De ter uitvoering van de Comptabiliteitslandsverordening vastgestelde algemeen verbindende voorschriften zijn uitsluitend op de dienst van toepassing, indien die uitvoeringsregelingen dat uitdrukkelijk vermelden.

Hoofdstuk 15 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 68
  • 1.

    Aan degene ten aanzien van wie door of namens de Minister is geconstateerd dat hij niet heeft voldaan aan een aan hem bij de artikelen 21, zesde lid, 22, tweede lid, 44, eerste lid en 45, vierde lid, opgelegde verplichting, kan een last onder dwangsom worden opgelegd. Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:

    • a.

      een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

    • b.

      de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

  • 2.

    De oplegging geschiedt schriftelijk onder opgave van redenen en de termijn waarbinnen dient te worden voldaan; de last bedraagt ten minste NAf 1.000,- en ten hoogste NAf 500.000,- voor iedere geconstateerde overtreding.

  • 3.

    De last onder dwangsom is gericht op het ongedaan maken van een overtreding en het voorkomen van een verdere overtreding of de herhaling daarvan. De opgelegde last onder dwangsom staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang.

  • 4.

    Tegen de oplegging van een last onder dwangsom staat beroep open ingevolge de Landsverordening administratieve rechtspraak, met inachtneming van artikel 28, tweede lid van die Landsverordening.

  • 5.

    De Minister kan op schriftelijk verzoek van de overtreder de looptijd van een last verlengen, ingeval te zijnen genoegen is aangetoond dat het voor de overtreder onmogelijk is tijdig aan de desbetreffende verplichting te voldoen.

Artikel 69
  • 1.

    Bij gebreke van voldoening aan de last binnen de termijn, bedoeld in artikel 68, tweede lid, kan de Minister het bedrag van de dwangsom, verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, doen invorderen bij dwangbevel, tenzij ingevolge de Landsverordening administratieve rechtspraak bezwaar is gemaakt tegen oplegging van de last.

  • 2.

    Een dwangbevel als bedoeld in het eerste lid, wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploot betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 3.

    Gedurende zes weken na de dag van betekening staat tegen het dwangbevel verzet open door dagvaarding van de Minister. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. De rechter kan op verzoek van de Minister de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

  • 4.

    De bevoegdheid tot invordering van verbeurde bedragen verjaart door verloop van zes maanden na de dag waarop zij zijn verbeurd. De verjaring wordt geschorst door faillissement en door ieder ander wettelijk beletsel voor invordering.

Artikel 70
  • 1.

    Indien er door enige omstandigheid door de dienst geen veiligheidsonderzoeken kunnen worden uitgevoerd, kan terzake door de Minister, een verzoek tot ondersteuning aan een inlichtingen- of veiligheidsdienst binnen het Koninkrijk worden gericht. Indien de gevraagde ondersteuning wordt verleend, wordt de in dat kader te verrichten werkzaamheden verricht onder verantwoordelijkheid van de Minister en met inachtneming van hetgeen bij of krachtens deze landsverordening is gesteld.

  • 2.

    Het personeel in dienst van de Veiligheidsdienst Nederlandse Antillen op het moment van de transitie van Eilandgebied naar Land Sint Maarten, dat overgaat naar de Veiligheidsdienst Sint Maarten, wordt geacht in het bezit te zijn van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a.

Artikel 71

Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van deze landsverordening.

Artikel 72

Deze landsverordening wordt aangehaald als: Landsverordening Veiligheidsdienst.

Memorie van toelichting Landsverordening Veiligheidsdienst  

Memorie van toelichting Landsverordening Veiligheidsdienst

Translation of the Explanatory Memorandum of the National Ordinance security service  

[Klik hier om het document te downloaden]

Translation of the Explanatory Memorandum of the National Ordinance security service