Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - Nieuw-West

Procedureverordening stadsdeel Osdorp voor advisering tegemoetkoming in planschade

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - Nieuw-West
Officiële naam regelingProcedureverordening stadsdeel Osdorp voor advisering tegemoetkoming in planschade
CiteertitelProcedureverordening stadsdeel Osdorp voor advisering tegemoetkoming in planschade
Vastgesteld doordeelraad
Onderwerp
Eigen onderwerp

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet op de ruimtelijke ordening, art. 6

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

12-02-200901-01-2013Vervallen van rechtswege

 

nvt

nvt

Tekst van de regeling

Procedureverordening stadsdeel Osdorp voor advisering tegemoetkoming in planschade

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvrager: degene die een aanvraag om tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening indient;

  • b.

    adviseur: de door het dagelijks bestuur van stadsdeel Osdorp aan te wijzen persoon als bedoeld in artikel 6.1.1.1 onder c Besluit ruimtelijke ordening;

  • c.

    adviescommissie: schadebeoordelingscommissie als bedoeld in artikel 3 lid 5 van deze verordening;

  • d.

    besluit: Besluit ruimtelijke ordening;

  • e.

    dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van stadsdeel Osdorp

  • f.

    deelraad: deelraad van stadsdeel Osdorp

  • g.

    stadsdeel: stadsdeel Osdorp

  • h.

    planologische maatregel: oorzaak als bedoeld in artikel 6.1 lid 2 Wet ruimtelijke ordening;

  • i.

    planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1 lid 1 Wet ruimtelijke ordening;

  • j.

    wet: Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Opdrachtverstrekking tot advisering

Binnen twaalf weken na het verstrijken van de termijnen als bedoeld in artikel 6.1.3.1 van het besluit verstrekt het dagelijks bestuur aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, opdracht om ter zake van een aanvraag advies uit te brengen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 van het besluit of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3 Adviseur of adviescommissie
  • 1. Voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking wordt door het dagelijks bestuur een adviseur aangewezen die beschikt over voldoende deskundigheid inzake advisering op het gebied van planschade.

  • 2. Indien het dagelijks bestuur, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege inkomensderving en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het dagelijks bestuur een tweede adviseur aangewezen die deskundig is op het gebied van accountancy of van financieel economische bedrijfsvoering.

  • 3. Indien het dagelijks bestuur, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege waardevermindering van een onroerende zaak en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het dagelijks bestuur een tweede adviseur aangewezen die deskundig is ter zake van de waardering van onroerende zaken en van waardevermindering daarvan als gevolg van een planologische verslechtering.

  • 4. Indien naar het oordeel van het dagelijks bestuur lid 2 en lid 3 van toepassing zijn, worden zowel de in lid 2 en lid 3 bedoelde adviseurs aangewezen.

  • 5. Bij aanwijzing van meerdere adviseurs vormen deze een adviescommissie, waarvan de in lid 1 bedoelde adviseur voorzitter is.

  • 6. De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.

Artikel 4 Deskundigheid en onafhankelijkheid
  • 1. Voordat een persoon als adviseur wordt aangewezen, kan het dagelijks bestuur verlangen dat deze aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 3 lid 1, lid 2 of lid 3, bedoelde aspecten waarop deze persoon de aanvraag moet beoordelen.

  • 2. Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het stadsdeel. Eveneens mag een adviseur niet betrokken zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 5 Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of adviescommissie
  • 1. Voordat het dagelijks bestuur de opdracht tot advisering zoals bedoeld in artikel 2 verstrekt, stelt het dagelijks bestuur de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a lid 2 en lid 3 van de wet schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van:

    • a.

      een adviseur als bedoeld in artikel 3 lid 1 of;

    • b.

      meerdere adviseurs als bedoeld in artikel 3 lid 5.

  • 2. De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a lid 2 en lid 3 van de wet kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in lid 1 schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het dagelijks bestuur indienen.

  • 3. Het dagelijks bestuur beslist binnen twee weken na het verstrijken van de in lid 2 bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs.

Artikel 6 Werkwijze adviseur of adviescommissie
  • 1. Het dagelijks bestuur stelt aan de adviseur of de adviescommissie alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie, alsmede de voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie noodzakelijke bescheiden ter beschikking.

  • 2. Het dagelijks bestuur wijst uit de ambtelijke organisatie één of meer personen aan die de adviseur of de adviescommissie bij de uitvoering van de adviesopdracht bijstaat.

  • 3. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie organiseert één of meerdere hoorzittingen, waar de aanvrager en de in lid 2 bedoelde ambtelijke vertegenwoordiger(s) in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten, onderscheidenlijk de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen, dan wel een standpunt van het stadsdeel over de aanvraag aan de adviseur of de adviescommissie kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a lid 2 en lid 3 van de wet worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

  • 4. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie bepaalt het tijdstip waarop de adviseur of de adviescommissie de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt de aanvrager voor de plaatsopneming uit.

  • 5. Ten behoeve van een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak, wordt door de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie met de aanvrager een afspraak gemaakt.

  • 6. Van de in lid 3 bedoelde hoorzitting en van de in lid 4 bedoelde bezichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van, de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie een verslag gemaakt, dat onderdeel vormt van het uit te brengen advies.

  • 7. Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur of de adviescommissie binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan het stadsdeel, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a lid 2 en lid 3 van de wet. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn van ten hoogste vier weken verlengen.

  • 8. De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a lid 2 en lid 3 van de wet worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het conceptadvies schriftelijk hierop te reageren.

  • 9. In het geval tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen vier weken na het verstrijken van de in lid 8 bedoelde termijn een advies uit aan het dagelijks bestuur, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken.

  • 10. In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in lid 8 bedoelde termijn een advies uit aan het dagelijks bestuur.

Artikel 7 Slotbepalingen
  • 1. Deze verordening treedt in werking op 12 februari 2009.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als ‘Procedureverordening stadsdeel Osdorp voor advisering tegemoetkoming in planschade’.

Toelichting

Algemene toelichting

Onder de oude Wet op de ruimtelijke ordening (WRO) was ‘planschade’ c.q. ‘tegemoetkoming in schade’ geregeld in artikel 49.

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en daarmee ook een nieuwe regeling voor tegemoetkoming in schade. Deze regeling is terug te vinden in afdeling 6.1 van de Wro en afdeling 6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Vanwege deze nieuwe wettelijke regeling dient tevens de in oktober 2007 door de deelraad vastgestelde ‘Procedureregeling planschadevergoeding’ van stadsdeel Osdorp alsmede het daarbij horende aanvraagformulier te worden geactualiseerd. Daarvoor is aansluiting gezocht bij het landelijke model van de ‘Vereniging voor Nederlandse Gemeenten’ (VNG). In dit model zijn de eisen uitgewerkt die door de wet (Wro, Bro) aan een gemeentelijke procedureregeling worden gesteld.

Krachtens artikel 6.1 van de Wro kan degene die in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een planologische maatregel, op aanvraag een tegemoetkoming in schade worden toegekend, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming in planschade niet voldoende anderszins verzekerd is.

Afdeling 6.1 van de Wro regelt een aantal zaken zoals:

  • het tijdstip waarbinnen aanvragen moeten worden ingediend (artikel 6.1 lid 4 en 5 Wro);

  • welke schade in ieder geval voor rekening van de aanvrager dient te blijven (artikel 6.2 Wro)

  • zaken die het bestuursorgaan bij het nemen van een beslissing op een aanvraag om tegemoetkoming in planschade dient te betrekken (artikel 6.3 Wro)

De in de Wro neergelegde regeling omtrent tegemoetkoming in schade wordt uitgewerkt in het Bro. De regels in het Bro leiden tot een uniformering en standaardisering van regels omtrent de inrichting, behandeling en de wijze van beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in schade. Alhoewel de nieuwe regeling in het Bro uitgebreider is dan de oude regeling in het ‘Bro 1985’ blijft voor iedere gemeente op basis van artikel 6.1.3.3 Bro de noodzaak bestaan om nadere regels te stellen omtrent de advisering inzake tegemoetkoming in schade.

In artikel 6.1.3.3 lid 1 Bro wordt voorgeschreven dat de gemeente een verordening moet vaststellen over de wijze waarop een adviseur wordt aangewezen en de wijze waarop deze tot een advies komt.

In artikel 6.1.3.3 lid 2 Bro wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op:

a. de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur;

b. de gevallen waarin een adviescommissie wordt ingeschakeld;

c. het tijdstip waarop de adviseur wordt ingeschakeld;

d. de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a lid 2 en lid 3 van de Wro vooraf in de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel na deze aanwijzing kunnen wraken;

e. de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a lid 2 en lid 3 van de Wro onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken, en de hierbij geldende termijnen.

De inwerkingtreding van voorliggende procedureverordening betekent niet dat de ‘oude’ verordening uit 2007 in zijn geheel wordt ingetrokken.

De (oude) WRO en daarmee ook de oude procedureverordening(en) zijn nog van toepassing op de volgende situaties:

  • op een aanvraag ingediend vóór 1 september 2005 is, in het geval dat de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005, de oude WRO (van vóór 1 september 2005) van toepassing;

  • op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 is, in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005, de oude WRO nog van toepassing (maar geen verjaringstermijn ex art. 49 lid 2 WRO);

  • op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 is, in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is geworden op of na 1 september 2005 en vóór

    1 juli 2008 van kracht is geworden, de oude WRO van toepassing (met inbegrip van de verjaringstermijn ex art. 49 lid 2 WRO);

  • op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 is, in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005, de oude WRO nog van toepassing (maar is geen verjaringstermijn van toepassing).

In onderstaande tabel wordt bovenstaande overgangsregeling versimpeld weergegeven:

Overgangsregeling

Aanvraag voor 1 juli 2008

Artikel 49 WRO (oud)

Artikel 49 WRO (oud)

n.v.t.

Aanvraag na 1 juli 2008

Artikel 49 RO (oud)

Artikel 6.1 Wro

Artikel 6 Wro

Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 Begripsbepalingen

Bij de definiëring van de begrippen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wro en het Bro en voor zover dit noodzakelijk werd geacht is een aanvulling gegeven. Voor een juiste interpretatie van de verordening is naast raadpleging van artikel 1 kennisneming van de algemene bepalingen in artikel 6.1.1.1 Bro van belang. Ten behoeve van de duidelijkheid van de begrippen adviseur en adviescommissie is in deze verordening een van het Bro afwijkende omschrijving van het begrip adviseur opgenomen.

Artikel 2 Opdrachtverstrekking

Het dagelijks bestuur dient binnen twaalf weken een opdracht te verstrekken aan één of meerdere adviseurs (gezamenlijk) nadat de termijnen als genoemd in artikel 6.1.3.1 Bro zijn verstreken.

Artikel 6.1.3.1 Bro ziet op de afwijzing van een aanvraag wegens kennelijke ongegrondheid of wegens onvolledigheid. Indien binnen de daarvoor geldende termijnen een aanvraag op één van deze gronden wordt afgewezen hoeft geen opdracht meer te worden verstrekt. Indien de termijnen uit 6.1.3.1 Bro worden overschreden dient alsnog conform eerstgenoemde termijn van 12 weken opdracht te worden verstrekt.

  • Artikel 6.1.3.1 lid 1 Bro geeft het dagelijks bestuur de bevoegdheid een aanvraag als kennelijk ongegrond af te wijzen binnen vier weken na ontvangst, dan wel binnen acht weken na het verstrijken van de termijn gedurende welke de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen.

  • Artikel 6.1.3.1 lid 2 Bro heeft betrekking op de bevoegdheid van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht waarbij een onvolledige aanvraag verder buiten behandeling moet worden gelaten. Ook hier geldt een termijn van 4 weken na ontvangst dan wel 8 weken na het verstrijken van de termijn gedurende welke de aanvrager in de gelegenheid is gesteld om de aanvraag aan te vullen. Laatstgenoemde termijn van 8 weken kan eenmalig met vier weken worden verlengd.

De opdracht wordt niet eerder verstrekt dan nadat de termijn om te wraken is verstreken en er geen verzoeken tot wraking zijn ingediend, dan wel door het dagelijks bestuur afwijzend is beslist over een ingediend verzoek tot wraking (zie artikel 5).

Artikel 3 Adviseur of adviescommissie

Het dagelijks bestuur schakelt één of meerdere adviseurs gezamenlijk in voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking. In dit artikel is bepaald in welke gevallen een adviseur of een adviescommissie dient te worden ingeschakeld en over welke deskundigheid een adviseur dient te beschikken.

Een adviseur kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn. De keuze tussen een natuurlijke persoon of een rechtspersoon wordt aan de gemeente overgelaten (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 63). Een adviesbureau gespecialiseerd in planschade kan derhalve worden aangewezen als adviseur bedoeld in het eerste lid, of als één van de adviseurs (tweede of derde lid) in een adviescommissie.

Hoewel voor iedere aanvraag een aanwijzing van één of meerdere adviseurs noodzakelijk is, staat de verordening er niet aan in de weg om telkens dezelfde adviseur(s) aan te wijzen (vaste adviseur/vaste adviescommissie).

In het eerste lid is bepaald dat een eerste adviseur wordt aangewezen die over voldoende deskundigheid op het gebied van planschadeadvisering dient te beschikken. Afhankelijk van de kennelijke oorzaak van de planschade kan een tweede en/of derde adviseur worden aangewezen, die over specifieke deskundigheid op het gebied van planschade wegens inkomensderving onderscheidenlijk wegens waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een planologische verslechtering beschikt.

Het is aan het dagelijks bestuur om, na advies te hebben ingewonnen bij de (eerste) adviseur, te beoordelen of deze (eerste) adviseur zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte is een tweede en/of derde adviseur bij de opdracht te betrekken die beschikt over specifieke deskundigheid. Het dagelijks bestuur zal de tweede en/of derde adviseur dan vervolgens moeten aanwijzen; bij de aanwijzing van twee of meer adviseurs is er sprake van een adviescommissie (artikel 3 lid 5). De adviseurs dienen de in artikel 6.1.3.4 Bro genoemde zaken te betrekken in hun advies.

Artikel 6.1.3.5 lid 1 Bro bepaalt dat de adviseur of de adviescommissie zich door derden kan laten adviseren en bijstaan. Indien hiermee kosten zijn gemoeid is instemming van het dagelijks bestuur vereist.

Artikel 4 Deskundigheid en onafhankelijkheid

Artikel 6.1.3.3 lid 2 onder a Bro schrijft voor dat de verordening regels moet bevatten over de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur. Om de deskundigheid van de adviseurs te waarborgen is in het eerste lid bepaald dat het dagelijks bestuur alvorens zij tot aanwijzing van een persoon als adviseur overgaat, kan verlangen dat deze persoon aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 3 lid 2 of lid 3 genoemde aspecten waarop hij of zij de aanvraag dient te beoordelen.

In aansluiting op artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 6.1.1.1 onder c Bro waaruit voortvloeit dat een adviseur niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd wordt in artikel 4 lid 2 bepaald dat die adviseur eveneens niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van het stadsdeel. Voorts bepaalt artikel 4 lid 2 dat een adviseur niet betrokken mag zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft. Dit betreft deskundigen die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de in het geding zijnde planologische maatregel. In het bijzonder kan worden gedacht aan personen behorende tot de risicoanalysecommissie die optreedt in het kader van planologische maatregelen.

Artikel 5 Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of adviescommissie

Dit artikel bepaalt dat de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a lid 2 en lid 3 van de Wro schriftelijk op de hoogte moeten worden gebracht van de aanwijzing van een adviseur of adviescommissie. De aanwijzing van een adviseur dient schriftelijk bekend te worden gemaakt. In het geval meerdere adviseurs worden aangewezen, worden deze aanwijzingen gezamenlijk schriftelijk bekend gemaakt. Indien de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a lid 2 en lid 3 van de Wro zich niet kunnen verenigen met de aanwijzing van één of meerdere adviseurs is er de mogelijkheid om één of meerdere adviseurs te wraken. Op verzoek van de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a lid 2 en lid 3 van de Wro kunnen één of meerdere adviseurs worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de vereiste deskundigheid en onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden. Genoemde partijen worden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het dagelijks bestuur kenbaar te maken. Het dagelijks bestuur moet binnen twee weken na het verstrijken van de termijn tot het indienen van een verzoek tot wraking beslissen.

Artikel 6 Werkwijze adviseur of adviescommissie

Dit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a lid 2 en lid 3 van de Wro onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken. Tevens worden de hiervoor geldende termijnen vastgelegd.

In lid 2 en lid 3 is bepaald dat vanuit het stadsdeel bijstand wordt verleend aan de adviseur of adviescommissie, door alle voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de aanvraag om tegemoetkoming in planschade ter beschikking te stellen. Daarnaast worden alle bescheiden die naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag aan hen ter beschikking gesteld.

Het 3de 4de en 5de lid bevatten regels over achtereenvolgens de hoorzitting, de bezichtiging en de taxatie. Deze onderdelen behoeven niet afzonderlijk te worden georganiseerd. Het is mogelijk om de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of taxatie. Volgens artikel 6.1.3.5 lid 2 Bro mag van de bezichtiging worden afgezien, indien uit de inhoud van de aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen.

Het conceptadvies dient binnen zestien weken na dagtekening van de opdracht aan het stadsdeel, de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a lid 2 en lid 3 van de Wro te worden toegezonden. Deze termijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd (lid 7).

Artikel 6.1.3.3 lid 2 onder e Bro bepaalt dat de verordening aandacht moet schenken aan de wijze waarop de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a lid 2 en lid 3 van de Wro bij de opstelling van het advies moeten worden betrokken. De Nota van Toelichting bij het Bro noemt als voorbeeld dat de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om binnen een bepaalde periode op het conceptadvies te reageren (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 66). In dit kader bepaalt lid 8 dat het stadsdeel, de aanvrager, eventuele andere bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a lid 2 en lid 3 van de Wro in de gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken schriftelijk op het conceptadvies te reageren.

Het 9de en 10de lid bepalen de termijnen voor het uitbrengen van het advies aan het dagelijks bestuur.

Artikel 7 Slotbepalingen

In dit artikel wordt de citeertitel bepaald alsmede de datum van inwerkingtreding.