Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Regge en Dinkel

Verordening beleids- en verantwoordingsfunctie

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Regge en Dinkel
Officiële naam regelingVerordening beleids- en verantwoordingsfunctie
CiteertitelVerordening beleids- en verantwoordingsfunct
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit:

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, art. 56, 57, 108

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200901-01-2014nieuwe regeling

17-12-2008

TCTubantia, 20 december 2008 De Stentor, editie Zwolle, 20 december 2008 De Gelderlander, editie Doetinchem, 20 december 2008

08.19960

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Definities

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a. administratie:

    het systematisch verzamelen, vastleggen en verwerken van gegevens alsmede het verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van het waterschap en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • b. financiële administratie:

    het onderdeel van de administratie dat omvat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen betreffende de financiële gegevens van (onderdelen van) de organisatie van het waterschap, teneinde te komen tot een goed inzicht in:

    * de financiële positie;

    * het financieel beheer;

    * de uitvoering van de begroting;

    * de uitvoering van investeringsprojecten;

    * het afwikkelen van vorderingen en schulden;

    alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover;

  • c. rechtmatigheid:

    de mate waarin in overeenstemming met geldende wet- en regelgeving, waaronder waterschapsverordeningen alsmede besluiten van algemeen en dagelijks bestuur, wordt gehandeld;

  • d. doelmatigheid:

    de mate waarin bepaalde prestaties met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen worden gerealiseerd;

  • e. doeltreffendheid:

    de mate waarin de beoogde doelen en effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden behaald;

  • f. waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk.

    1

Hoofdstuk 2 Beleidsvoorbereiding en verantwoording

Artikel 2 Programma’s

Het algemeen bestuur stelt een programma-indeling vast.

2

Artikel 3 Perspectievennota

  • 1. Het dagelijks bestuur biedt jaarlijks in het voorjaar aan het algemeen bestuur ter vaststelling de Perspectievennota met toelichting aan, waarin voorstellen worden gedaan voor het beleid in het volgende begrotingsjaar en ten minste de drie daaropvolgende jaren, en de financiële gevolgen daarvan.

  • 2. De eerste jaarschijf uit de Perspectievennota is kaderstellend voor de begroting voor dat betreffende jaar.

    3

Artikel 4 Vaststelling begroting en investeringskredieten

  • 1. Het algemeen bestuur autoriseert met het vaststellen van de begroting de netto-kosten die per programma zijn opgenomen alsmede de dekkingsmiddelen die zijn opgenomen in de begroting naar kostendragers.

  • 2. Voor investeringen die in de loop van het begrotingsjaar in uitvoering worden genomen legt het dagelijks bestuur voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel en een voorstel voor het autoriseren van een investeringskrediet aan het algemeen bestuur voor.

  • 3. Indien een investeringsvoorstel als bedoeld in het tweede lid afwijkt van de begroting wordt daarop in het betreffende voorstel ingegaan, waarbij de reden van afwijking wordt vermeld.

    4

Artikel 5 (tussentijdse rapportage)

Het dagelijks bestuur informeert het algemeen bestuur door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van het beleid dat in de begroting is opgenomen en over de uitvoering van investeringen, in het voorjaar over de eerste twee maanden, en in het najaar over de eerste zeven maanden van het lopende begrotingsjaar.

5

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten financieel beleid

Artikel 6 Financieel beleid algemeen  

Het dagelijks bestuur stelt beleid vast ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a.

    activeren, waarderen en afschrijven van uitgaven;

  • b.

    het voldoende aanwezig zijn van reserves, een gelijkmatige tariefsontwikkeling, uitgangspunten voor raming van baten en lasten, en adequate budgetten voor het uitvoeren van aan het waterschap opgedragen taken;

  • c.

    kostentoerekening en onderbouwing tarieven;

  • d.

    financiering.

6

  • a.

    op grond van dit artikel 6 krijgt het dagelijks bestuur de opdracht te zorgen voor beleid ten aanzien van de in het eerste lid genoemde onderwerpen, waarbij het dagelijks bestuur rekening moet houden met datgene wat ter zake in het Waterschapsbesluit en deze verordening (met name de artikelen 7, 8 en 9) wordt bepaald;

  • b.

    via de paragrafen van de begroting doet het dagelijks bestuur voorstellen aan het algemeen bestuur omtrent het meer operationele beleid ten aanzien van de in artikel 6, tweede lid genoemde onderdelen van het ‘financieel’ beleid (kostentoerekening, waterschapsbelastingen, weerstandsvermogen, en financiering).

Artikel 7 Regels voor activeren, waarderen en afschrijven van uitgaven

  • 1. Uitgaven met meerjarig nut beneden een bedrag van €25.000 worden niet geactiveerd,

    met uitzondering van uitgaven voor aankoop van gronden en uitgaven voor aankoop van  vervoermiddelen.

  • 2.Op uitgaven voor aankoop van gronden wordt niet afgeschreven.

  • 3. Uitzondering op lid 2 zijn gronden voor waterstaatswerken. Hierop wordt wel afgeschreven gelijk aan de gebruiksduur van het betreffende activum.

  • 4. Bijdragen van eigen personeel en de rente over het tijdvak, dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend, worden in de vervaardigingsprijs van vaste activa opgenomen.

  • 5. De afschrijving van activa geschiedt lineair.

    7

Artikel 8 Hoofdlijnen van kostentoerekening en onderbouwing tarieven 

  • 1. Tarieven voor rechten en voor prijzen van diensten en producten, waaronder niet begrepen de belastingtarieven, worden gebaseerd op de kostprijs en zijn kostendekkend.

  • 2. Indirecte kosten worden in de kostprijs verrekend.

    8

Artikel 9 Hoofdlijnen financieringsbeleid    

Het dagelijks bestuur neemt bij de uitvoering van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen en limieten in acht:

  • a.

    uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties geschieden uitsluitend in het openbaar belang;

  • b.

    het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend bij tegenpartijen die voldoen aan één van de volgende criteria:

    * het is een financiële instelling of het betreft waardepapier van een financiële instelling met een door een gezaghebbend ratingagency afgegeven rating van A of hoger en die is gevestigd in een lidstaat die deelneemt aan de Economische en Monetaire Unie;

    * het is een instelling aan wiens waardepapier door een bancaire toezichthouder in een lidstaat van de Europese Unie de solvabiliteitsvrije status is toegekend;

  • c.

    overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, dan wel in producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het eind van de looptijd intact is;

  • d.

    derivaten worden niet gebruikt;

  • e.

    overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro of de munteenheid van een lidstaat die deelneemt aan de Economische en Monetaire Unie;

  • f.

    aandelen worden alleen gekocht in het kader van de uitvoering van de aan het waterschap opgedragen taken.

9

Hoofdstuk 4 Administratie en organisatie

Artikel 10 Organisatie en administratieve organisatie

  • 1. Het dagelijks bestuur zorgt voor en stelt vast:

    • a.

      de organisatorische hoofdstructuur;

    • b.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

    • c.

      de wijze waarop wordt gewaarborgd dat de uitvoering van de begroting rechtmatig, doelmatig en doeltreffend verloopt;

    • d.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

    • e.

      de te maken afspraken met de verantwoordelijken voor organisatorische eenheden over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

    • f.

      de interne regels (protocol) voor de inkoop en aanbesteding van werken, diensten en leveringen die waarborgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de Europese en nationale regels ter zake;

    • g.

      regels ter uitvoering van het gestelde in artikel 9, die samen met regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening in een financieringsstatuut worden opgenomen;

    • h.

      de wijze waarop wordt voorkomen dat misbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen en eigendommen van het waterschap, danwel van die van derden, wordt gemaakt.

  • 2. Het dagelijks bestuur actualiseert de in het eerste lid bedoelde organisatie en regeling zodra hiertoe aanleiding is.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt de in het eerste lid bedoelde organisatie en regeling ter kennisneming aan het algemeen bestuur.

    10

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van het begrotingsjaar 2009, met dien verstande dat de begroting, de jaarverslaggeving, de uitvoeringsinformatie en de informatie voor derden en de daarbij behorende toelichtingen, zoals bedoeld in de Waterschapswet, het Waterschapsbesluit en deze verordening, die betrekking hebben op het begrotingsjaar 2009 en latere begrotingsjaren voldoen aan de bepalingen van deze verordening.

  • 2. De meerjarenramingen die worden opgesteld in begrotingsjaren met ingang van 2009 voldoen aan de bepalingen van deze verordening.

  • 3. De Verordening financieel beheer en het Treasurystatuut vervallen, met dien verstande dat zij van kracht blijven ten aanzien van de begrotingsjaren tot en met 2008.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de naam “Verordening beleids- en verantwoordingsfunctie”.

Almelo, 17 december 2008

Het algemeen bestuur van het

waterschap Regge en Dinkel,

de secretaris,                           de voorzitter,

ing. W.A. Joosten                    dr. S.M.M. Kuks


Noot
1[Toelichting: Artikel 1Verschillende begrippen die in deze verordening zijn opgenomen, worden ook gebruikt in de Waterschapswet, het Waterschapsbesluit en de Wet financiering decentrale overheden. Uiteraard zijn de definities die in die regelgeving zijn opgenomen ook van toepassing op de begrippen uit dit besluit. Belangrijke andere begrippen uit deze verordening worden in dit artikel van een definitie voorzien. De definitie van het begrip waterstaatswerk is ontleend aan het wetsvoorstel voor de nieuwe Waterwet. Het is de verwachting dat de Waterwet eind 2009 in werking treedt. Dan zou de definitie van het begrip waterstaatswerk kunnen verwijzen naar deze wet.]
Noot
2[Toelichting: Artikel 2De nieuwe regelgeving geeft de vrijheid als het gaat om de indeling volgens welke het in de perspectievennota, begroting en jaarverslag opgenomen beleid aan het algemeen bestuur wordt gepresenteerd. Door deze vrijheid kan de inrichting van deze beleidsdocumenten worden toegesneden op de eigen situatie van het waterschap en wensen van het algemeen bestuur. Het waterschap kan zelf het aantal en de inhoud van de programma’s bepalen. Omdat er een bestuurlijke keuze ten grondslag ligt aan de indeling van de programma’s, stelt het algemeen bestuur de indeling vast. Meestal zal die vaststelling voor enkele jaren gelden, bijvoorbeeld voor een gehele bestuursperiode. Indien daartoe aanleiding is, kan het algemeen bestuur de indeling wijzigen.Het algemeen bestuur zal dus een programma-indeling bepalen op basis waarvan het beleid wordt gepresenteerd. De in de regelgeving gehanteerde definitie van programma is: een samenhangend geheel van activiteiten op basis waarvan het algemeen bestuur het beleid van het waterschap vaststelt. Per programma dient expliciet te worden weergegeven welke doelstellingen het waterschap nastreeft, wat wordt gedaan om die doelstellingen te halen en wat dat aan middeleninzet met zich meebrengt. Dit wordt gedaan aan de hand van de volgende vragen (de ‘drie w’s’): wat willen we bereiken? wat gaan we er voor doen? wat gaat het kosten? Voor een goede, integrale beoordeling door het algemeen bestuur is het van groot belang dat de perspectievennota, begroting en jaarverslaggeving naar de indeling van de programma’s het volledige beleid en alle netto-kosten van het waterschap omvat. Het algemeen bestuur zou als programma-indeling kunnen kiezen voor thema’s, beleidsvelden, beleidsproducten, reglementaire taken of een andere, zelf gekozen indeling. Binnen het waterschap Regge en Dinkel is nu al enige tijd ervaring opgedaan met een programmabegroting. De huidige indeling van beleidsprogramma’s wordt gehandhaafd. Een eis uit het Waterschapsbesluit is dat in het ‘programmaplan’, dat onderdeel van de begroting is, alle baten en lasten van het waterschap moeten worden opgenomen. Datzelfde geldt voor de programmaverantwoording die een onderdeel van het jaarverslag is. Eén van de gevolgen van deze eisen is dat de belastingopbrengsten en andere algemene dekkingsmiddelen, zoals dividend, ook in één of meer programma’s moeten worden verantwoord. Het waterschap Regge en Dinkel heeft er voor gekozen om deze baten (voorlopig) te verantwoorden via het beleidsprogramma “Organisatie en middelen”.]
Noot
3[Toelichting: Artikel 3In de perspectievennota wordt het beleid van het waterschap voor de komende jaren integraal weergegeven en wordt aangegeven wat de financiële consequenties van dit beleid zijn, inclusief de gevolgen voor de waterschapsbelastingen die worden opgelegd. De eerste jaarschijf van de perspectievennota is kaderstellend voor het begrotingsjaar waarop de jaarschijf van toepassing is. Het document is vooral van belang voor de kaderstellende en beleidsbepalende functie van het algemeen bestuur. In de besprekingen over of ter voorbereiding van de perspectievennota geeft het algemeen bestuur het dagelijks bestuur de beleidsmatige en financiële kaders mee die gelden voor de uitwerking van het meerjarenbeleid. Conform de nieuwe verslaggevingsregels bestaat het document uit twee hoofdonderdelen. Een verandering ten opzichte van de situatie onder de oude Waterschapswet is dat er nu meer eisen aan de inhoud van dit instrument worden gesteld. Dit benadrukt de belangrijke positie van de perspectievennota in de beleidscyclus en voorts wordt hiermee nog eens duidelijk aangegeven dat de perspectievennota geen financieel, maar een beleidsinstrument is.In het eerste hoofdonderdeel worden het beleid en de financiële consequenties daarvan weergegeven op basis van de indeling in programma’s die het waterschap hanteert. Per programma dient expliciet te worden weergegeven welke doelstellingen het waterschap nastreeft, wat wordt gedaan om die doelstellingen te halen en wat dat aan middeleninzet met zich meebrengt. Dit wordt gedaan aan de hand van de volgende vragen (de ‘drie w’s’): wat willen we bereiken? wat gaan we er voor doen? wat gaat het kosten? Voor een goede, integrale beoordeling door het algemeen bestuur is het van groot belang dat de perspectievennota naar programma’s het volledige beleid en alle netto-kosten van het waterschap omvat. In het tweede hoofdonderdeel van de perspectievennota worden zowel de context van het meerjarenbeleid als een nadere toelichting op enkele belangrijke gevolgen van het meerjarenbeleid weergegeven. Tot deze gevolgen behoren onder andere de investeringen die als gevolg van het meerjarenbeleid zullen moeten worden uitgevoerd, de financiering, de exploitatiekosten alsmede de ontwikkeling van de waterschapsbelastingen.Bij de behandeling van de perspectievennota geeft het algemeen bestuur een gedeeld beeld van het meerjarenbeleid en de financiële consequenties daarvan (inclusief lastenontwikkeling) af. Voor het begrotingsproces is het van groot belang dat er voldoende helderheid is over de beleidsambities en het financiële kader waarbinnen deze ambities moeten worden gerealiseerd. Met de behandeling van de perspectievennota markeert het algemeen bestuur wat zij van dagelijks bestuur en ambtelijke organisatie verwacht. Een dergelijke markering past bij de beleidsbepalende rol die de Waterschapswet aan het algemeen bestuur toekent. Dagelijks bestuur en ambtelijke organisatie mogen van een beleidsbepaler een heldere lijn en een expliciete koers verwachten.De perspectievennota speelt ook een belangrijke rol in de relatie met artikel 99 van de Waterschapswet, dat bepaalt dat de begroting alleen niet in evenwicht1 mag zijn als aannemelijk kan worden gemaakt dat dit evenwicht in de eerstkomende jaren tot stand zal zijn gebracht. In de jaren richting laatste jaar van de meerjarenbeleidsperiode zullen reserves worden ingezet om eventuele verschillen tussen kosten en opbrengsten te dekken c.q. te financieren. De perspectievennota is het instrument waarmee het evenwicht in meerjarenperspectief kan worden aangetoond. ]
Noot
4[Toelichting: Artikel 4Met het vaststellen van de begroting autoriseert het algemeen bestuur het dagelijks bestuur om het opgenomen beleid te gaan uitvoeren. Hiermee worden alle afzonderlijke verplichtingen die in de programma’s en de begroting naar kostendragers besloten liggen in materiële zin, oftewel financieel, geaccordeerd. Conform de lijn uit de verslaggevingsregels hebben de baten en lasten die zijn vermeld in de begroting naar kosten en opbrengstsoorten alleen informatieve waarde voor het algemeen bestuur en worden deze niet apart geautoriseerd. Autorisatie van de netto-kosten van de programma’s betekent een impliciete autorisatie van de onderliggende baten en lasten uit de begroting naar kosten- en opbrengstsoorten. Dit betekent dat er ten behoeve van het algemeen bestuur ook geen systeem van budgetbewaking behoeft te worden ingericht.In het algemeen bestuur vindt aparte besluitvorming over investeringsvoorstellen plaats. Dit hoeft echter niet te betekenen dat het algemeen bestuur ieder investeringsvoorstel apart behandeld. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat het algemeen bestuur voor investeringen met een geringere financiële omvang en/of minder bestuurlijk–beleidsmatig belang (waaronder bijvoorbeeld vervangingsinvesteringen en voorbereidingskredieten voor projecten) zogenaamde verzamelbesluiten neemt. Deze verzamelbesluiten worden in ieder geval twee keer per jaar aangeboden aan het algemeen bestuur, nl. bij de behandeling van het drieluik (jaarrekening, bestuursrapportage-I en perspectievennota) en het tweeluik (bestuursrapportage-II en begroting). Met de vaststelling van het verzamelbesluit en de daarin opgenomen kredieten wordt het dagelijks bestuur gemachtigd de verdere besluitvorming en voorbereiding ter hand te nemen en derhalve het krediet te besteden.Over de investeringen waarvan het algemeen bestuur bij de begrotingsbehandeling geen autorisatie heeft verleend, zal in de loop van het jaar besluitvorming moeten plaatsvinden. Om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zullen in het voorstel hiertoe dat aan het algemeen bestuur wordt voorgelegd niet alleen de technische aspecten worden gespecificeerd, maar zal ook worden ingegaan op het doel van de investering, het beoogd effect en de consequenties die de investering met zich meebrengt. Bij deze consequenties moeten we niet alleen denken aan de financiële gevolgen, maar ook aan de gevolgen die de investering heeft op zaken zoals de personeelsformatie, de organisatie en de werkwijze van het waterschap. Tot het voorstel behoort ook een gespecificeerde raming van uitgaven en eventuele inkomsten zoals subsidies. Wanneer met de uitvoering van een bepaald investeringsproject meerdere jaren zijn gemoeid, zal een planning naar de jaren van uitvoering worden opgenomen, om een goede voortgangsbewaking en efficiënte financieringsactiviteiten mogelijk te maken. Mocht het zo zijn dat het gevraagde krediet afwijkt van de gereserveerde budgetruimte in de begroting, dan dient op basis van lid 3 deze afwijking gemotiveerd te worden in het kredietvoorstel voor het investeringsproject. Nadat het algemeen bestuur van een waterschap een investeringsbesluit heeft genomen, kan met de uitvoering van het betreffende project worden begonnen.]
Noot
5[Toelichting: Artikel 5Dit artikel formaliseert een belangrijk onderdeel van de rol van het algemeen bestuur tijdens de beleidsuitvoering. Het algemeen bestuur geeft namelijk aan welke informatie het dagelijks bestuur standaard dient te verstrekken. Op basis van deze informatie kan het algemeen bestuur de uitvoering van de begroting volgen en besluiten of bijsturing nodig is. De stand van zaken van en prognose voor het lopende begrotingsjaar kunnen daarnaast, samen met de jaarverslaggeving van het afgelopen jaar, mede een belangrijke basis zijn voor het inzicht voor en het opstellen van de komende begroting.Het is zaak dat de tussenrapportages overzichtelijk en niet te uitgebreid zijn. Algemeen en dagelijks bestuur zullen steeds moeten afwegen of de kosten die aan de informatievoorziening zijn verbonden wel in verhouding zijn met het nut en de toegevoegde waarde ervan. De praktijk is namelijk dat er al snel een overvloed aan informatie kan worden gevraagd. In de tussentijdes rapportages zal in elk geval aandacht worden besteed aan de verhouding tussen de werkelijk bestede investeringsbedragen en het krediet dat voor de investering beschikbaar was gesteld. Indien het investeringskrediet dreigt te worden overschreden, zal een voorstel voor het beschikbaar stellen van een aanvullend krediet aan het algemeen bestuur moeten worden gedaan.]
Noot
6[Toelichting: Artikel 6Artikel 108 van de Waterschapswet bepaalt dat het algemeen bestuur in deze verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid moet vastleggen. In deze verordening is die verplichting langs twee lijnen uitgewerkt: ]
Noot
7[Toelichting: Artikel 7De verordening moet volgens artikel 108 Waterschapswet in elk geval bevatten: ‘regels voor waardering en afschrijving van activa’. Conform de nieuwe verslaggevingsvoorschriften worden de activa van waterschappen op de balans als volgt onderscheiden: de vaste activa worden ingedeeld in immateriële vaste activa, materiële vaste activa en financiële vaste activa, terwijl de vlottende activa een indeling kennen naar voorraden, uitzettingen korter dan één jaar, liquide middelen, kortlopende vorderingen en overlopende activa. In de toelichting op de balans moeten vrijwel alle balansposten nader worden onderverdeeld naar subposten. Omdat ten aanzien daarvan in dit artikel nadere regels worden gesteld, is relevant dat: * de immateriële vaste activa worden ingedeeld in: ‘kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio’, ‘onderzoek en ontwikkeling’, bijdragen in activa in eigendom van derden’ en ‘overige immateriële vaste activa’; * de materiële vaste activa ook een verplichte onderverdeling kennen.De hoofdregel uit de verslaggevingsvoorschriften is dat uitgaven voor zaken die langer dan een jaar ten dienste van het waterschap staan, worden geactiveerd. Dit heeft tot gevolg dat de betreffende uitgaven niet in hun totaliteit als kosten in de exploitatierekening worden verantwoord, maar als vaste activa op de balans worden gebracht. Alleen de afschrijvings– en rentelasten die met de uitgaven samenhangen worden gedurende de gebruiksduur jaarlijks ten laste van de exploitatie gebracht. De uitgaven voor gronden zijn een apart geval. Gronden worden altijd geactiveerd, omdat ze hun waarde behouden. Om deze reden wordt er ook niet op gronden afgeschreven. Echter als deze gronden worden gebruikt voor de realisatie van een waterstaatswerk, dan is er sprake van duurzamen waardevermindering. Grond die gebruikt wordt om een watergang te verbreden of aan te leggen, kan nergens anders voor worden gebruikt en na aanleg is deze grond ook niet meer verhandelbaar. Met andere woorden, de grond verliest al zijn waarde. Door op gronden die opgaan in waterstaatswerken toch af te schrijven, komt deze waardevermindering tot uitdrukking. De verslaggevingsregels zijn zeer algemeen en vragen een nader uitwerking per waterschap, waarbij eigen keuzes gemaakt kunnen worden. De hoofdlijnen van deze eigen keuzes zijn in dit artikel opgenomen. Met dit artikel stelt het algemeen bestuur de kaders voor het beleid ten aanzien van het waarderen en afschrijven van activa. Het dagelijks bestuur zal op basis hiervan nader beleid moeten ontwikkelen.]
Noot
8[Toelichting: Artikel 8Bij waterschappen worden nagenoeg alle kosten door belastingplichtigen opgebracht. Dit schept niet alleen bijzondere verplichtingen in de sfeer van transparantie en verantwoording afleggen, maar vereist ook een consistente en zo volledig mogelijke toepassing van bedrijfseconomische principes in het systeem waarmee de gemaakte kosten uiteindelijk aan de kostendragers worden toegerekend. Omdat de wijze van kostentoerekening grote invloed kan hebben op de kosten per kostendrager en daarmee op de hoogte van de waterschapslasten, is kostentoerekening een onderwerp dat ook de nodige betrokkenheid van het algemeen bestuur vereist. Dit uit zich in deze verordening als volgt: * het algemeen bestuur wordt, vanuit zijn kaderstellende en beleidsbepalende bevoegdheid, betrokken bij de ontwikkeling van het kostentoerekeningssysteem en stelt de hoofdlijnen van dit systeem ook vast in een onderdeel van het financieel beleid; * in de begroting wordt een paragraaf ‘kostentoerekening’ opgenomen waarin de principes van de kostentoerekeningssystematiek van het waterschap worden beschreven. In artikel 8 worden hiervoor de kaders geschetst. Een belangrijk onderdeel daarvan is de wijze waarop het waterschap invulling geeft aan de eis uit het Waterschapsbesluit dat de kostentoerekeningssystematiek zich moet baseren op bedrijfseconomische criteria.]
Noot
9[Toelichting: Artikel 9De financieringsfunctie van het waterschap staat bloot aan snelle interne en externe ontwikkelingen en daarom kunnen er aanzienlijke risico’s verbonden zijn aan de uitvoering van deze functie. Om deze risico’s te beheersen en verantwoord en adequaat op ontwikkelingen te kunnen inspelen moet er een duidelijk beleidskader zijn waarbinnen de financieringsactiviteiten plaatsvinden. Eén van de gevolgen van de op 1 januari 2001 in werking getreden ‘Wet Financiering decentrale overheden’ (Wet Fido) was dat het waterschap het beleidskader met betrekking tot de financieringfunctie in een financieringstatuut moest opnemen en dat dit statuut door het algemeen bestuur moest worden vastgesteld. Het in werking treden van de Wet modernisering waterschapsbestel heeft tot gevolg dat het ‘financieringstatuut van het algemeen bestuur’ niet langer een zelfstandige verordening is, maar dat de belangrijkste bepalingen onderdeel gaan uitmaken van deze verordening die krachtens artikel 108 van de Waterschapswet moet worden vastgesteld. Een ander gevolg van de ‘wet modernisering’ is dat de financieringsfunctie minder gedetailleerd behoeft te worden vastgelegd in de verordening van het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur kan zich via de verordening beperken tot de hoofdlijnen van het financieringsbeleid en het dagelijks bestuur opdracht geven deze hoofdlijnen verder uit te werken als het gaat om de verdere organisatie en het functioneren van de financieringsfunctie. Deze uitwerking vindt plaats in het ‘financieringsstatuut’ dat wordt vastgesteld door het dagelijks bestuur. De Wet Fido legt de nadruk op de bestuurlijke aansturing van de financieringsfunctie. Daarom is bij de uitwerking van de functie in deze verordening de centrale positie van het algemeen bestuur als uitgangspunt gehanteerd. Dit orgaan stelt het financieringsbeleid(skader) vast, sanctioneert de uitvoering en ziet toe op een goed verloop daarvan. Dit beleid(skader) is in dit artikel opgenomen. Deze bepalingen zijn niet de enige formele dragers van het financieringbeleid van het waterschap. Andere instrumenten voor de bestuurlijke aansturing van de financieringfunctie zijn de financieringparagrafen in de meerjarenraming, de begroting en het jaarverslag.Artikel 108 van de Waterschapswet stelt dat omtrent financiering in elk geval in deze verordening moeten worden opgenomen: de algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringfunctie.De wettelijke verplichtingen bepalen dat het algemeen bestuur in deze verordening moet aangeven binnen welke richtlijnen en limieten de doelstellingen van de treasuryfunctie moeten worden gerealiseerd. Een richtlijn is een bindend voorschrift c.q. een aanwijzing voor een handelwijze. Een limiet is een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft voor een bepaalde handeling, verantwoordelijkheid en/of bevoegdheid. Omdat het waterschap zich wat dit soort zaken betreft zich ten minste volledig aan de Wet Fido conformeert, wordt de uitvoering van de treasuryfunctie in belangrijke mate door de Wet Fido gestuurd. Dit heeft tot gevolg dat een belangrijk deel van dit artikel opgenomen richtlijnen en limieten van het waterschap gebaseerd is op of strenger is dan de Wet Fido.In de onderdelen b, c en d zijn inhoudelijke eisen opgenomen die aan uitzettingen worden gesteld. Deze zijn ontleend aan de ‘Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden’ en het ‘Besluit Leningvoorwaarden decentrale overheden’ (BLDO). Beide regelingen hebben als doel de risico’s van uitzettingen (en derivaten) te beperken. In de ‘Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden’ geeft de Minister van Financiën een aantal nadere richtlijnen voor een prudent uitzettingsbeleid. De regeling bepaalt dat: a. partijen waarmee dit soort transacties worden afgesloten aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen (samengevat houden deze voorwaarden in dat de tegenpartijen voldoende kredietwaardigheid moeten bezitten); b. uitzettingen een beperkt marktrisico mogen hebben (de belangrijkste bepalingen zijn dat alleen uitzettingen mogen worden gedaan waarbij de hoofdsom in tact blijft en dat deze een vastrentende waarde moeten kennen).Ad a Kredietrisico tegenpartijen De als eerste genoemde bepaling wordt in onderdeel b van het derde lid geconcretiseerd. De bepaling houdt in dat alleen gelden mogen worden uitgezet bij financiële instellingen (kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen) die minimaal een A–rating hebben van ten minste één erkend ratingbureau, zoals Moody’s, Standard&Poor’s of Fitch IBCA2, en bij instellingen aan wier waardepapier door een bancaire toezichthouder in een EU–lidstaat de solvabiliteitsvrije status is toegekend. Deze laatste status houdt in dat een bank voor een desbetreffend papier geen (0%) reserves behoeft aan te houden. Dit betekent in de praktijk dat het waterschap onder meer middelen kan uitzetten bij andere Nederlandse overheden en door deze overheden gegarandeerde organisaties. De financiële instelling waar gelden worden uitgezet moet dus minimaal een A-rating hebben. Een waterschap kan zelf een zwaardere rating vaststelling, bijvoorbeeld AA. Op basis van de bestuurlijk vastgestelde uitgangspunten zijn de huidige kaders en richtlijnen uit het treasurystatuut vastgelegd in de Verordening Beleids- en Verantwoordingsfunctie. Mocht de Wet FIDO en/of een van de onderliggende AMvB’s of ministeriële regelingen wijzigen, dan zal er een nieuwe afweging worden gemaakt over de (minimum) kaders en richtlijnen waarbinnen de financieringsfunctie moet worden uitgevoerd. Daarbij zal het wettelijk minimum als startpunt en ondergrens voor de besluitvorming gelden. Mocht de wetgeving sneller worden aangepast dan de Verordening Beleids- en Verantwoordingsfunctie, dan zal het dagelijks bestuur uiteraard handelen in overeenstemming met de hogere wetgeving voor zover deze stringentere eisen stelt dan in de verordening of het financieel beleid van het waterschap is vastgelegd.Ad b Marktrisico uitzettingen: instrumenten Samengevat komen de bepalingen die het marktrisico van uitzettingen proberen te beperken er op neer dat de waarde van financiële activa zo min mogelijk gevoelig dient te zijn voor marktbewegingen. Concrete voorwaarde is dat in beginsel de hoofdsom van de uitzetting intact moet blijven. Hiervan is sprake bij de soorten uitzettingen die in onderdeel d van het derde lid worden genoemd. In onderdeel c wordt verder gesproken over een hoofdsomgarantie voor uitzettingen. Dit is de minimumeis die volgens de regeling geldt. De nominale waarde van de uitzetting blijft dan in ieder geval in takt. Waterschappen kunnen een lager risicoprofiel kiezen voor uitzettingen indien op de hoofdsom een inflatiepercentage gezet wordt van bijvoorbeeld 2%. De in onderdeel e opgenomen bepaling ten aanzien van verstrekte leningen zijn afkomstig uit het ‘Besluit Leningvoorwaarden decentrale overheden’. Dit besluit geeft verder aan dat de voorwaarden niet van toepassing zijn op: * garanties die zijn verleend op leningen met een gemiddelde looptijd korter dan tien jaar die zijn aangegaan voor het in werking treden van de Wet Fido en waarvan de hoofdsom onderhevig is aan indexatie; * geldleningen die zijn verstrekt voor het in werking treden van de Wet Fido. In onderdeel f wordt bepaald dat uitzettingen in de vorm van aandelen in principe niet zijn toegestaan, tenzij het om aandelen gaat van ondernemingen uit hoofde van de publieke taak. Deze laatste passage is analoog aan de eerder in deze toelichting geschetste gedragslijn voor leningen en garanties.Bepaalde situaties kunnen dwingen dat van hetin dit artikel opgenomen algemene kader wordt afgeweken. In dergelijke situaties moet in de regel, gelet op de vaak turbulente ontwikkelingen op de financiële markten, snel kunnen worden gehandeld. Het dagelijks bestuur zal het algemeen bestuur daar zo spoedig mogelijk over informeren. ]
Noot
10[Toelichting: Artikel 10De term ‘administratieve organisatie’ staat voor het stelsel van organisatorische maatregelen dat is gericht op het tot stand brengen en het in stand houden van de goede werking van de bestuurlijke en ambtelijke informatieverzorging. In dit artikel legt het algemeen bestuur de uitgangspunten vast voor de inrichting van de administratieve organisatie, waaraan het dagelijks bestuur door het stellen van regels voor de ambtelijke organisatie invulling moet geven. Het algemeen bestuur geeft geen nadere uitvoeringsregels om aan de uitgangspunten te voldoen. Deze uitvoeringsregels zijn aan het dagelijks bestuur. Omdat diverse uitvoeringsregels raken aan het werk van de accountant van het waterschap, adviseert het algemeen bestuur het dagelijks bestuur om de accountant te horen over het ontwerp van de regels.Onderdeel c is een belangrijke bepaling, omdat hierin het dagelijks bestuur de opdracht krijgt door middel van organisatorische maatregelen de rechtmatigheid, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de beleidsuitvoering te waarborgen. Onderdeel f gaat over de inkoop van goederen en diensten en de aanbesteding van werken. Dit zijn belangrijke en kwetsbare activiteiten die een groot budgettair effect kunnen hebben. Het hanteren van een protocol is naast de desbetreffende administratieve aspecten tevens te zien als een vorm van risicobeheersing. De aansprakelijkheid kan worden beperkt en er wordt jegens derden rechtszekerheid gecreëerd. Onderdeel f legt aan het dagelijks bestuur de zorg op om regels ter zake op te stellen. De regelgeving van de Europese Unie en de nationale wetgever dienen daarbij nageleefd te worden. Doordat de regels worden vastgelegd kan de accountant bij zijn controle van de jaarstukken nagaan of de regels zijn nageleefd, het is een onderdeel van de rechtmatigheidtoets. Onderdeel g draagt het dagelijks bestuur op een financieringsstatuut (treasurystatuut) op te stellen dat met name protocollen bevat voor de dagelijkse uitvoering. Onderwerpen die in zo’n besluit aan de orde komen zullen met name betreffen het derivatenbeheer (indien van toepassing), het kasbeheer, het risicobeheer, de financiering en de administratieve organisatie. Onder het risicobeheer vallen het renterisicobeheer, het kredietrisicobeheer, het koersrisicobeheer, het interne liquiditeitsbeheer en het valutarisicobeheer (indien van toepassing).]