Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Peel en Maasvallei

Keur van het waterschap Peel en Maasvallei 2005

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Peel en Maasvallei
Officiële naam regelingKeur van het waterschap Peel en Maasvallei 2005
CiteertitelKeur van het waterschap Peel en Maasvallei 2005
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpmilieu – water

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De Keur van het waterschap Peel en Maasvallei, zoals deze is vastgesteld d.d. 28 februari 1996 en in werking is getreden op 19 maart 2009, wordt hierbij ingetrokken. Meer informatie over de keur en vergunningen in het kader van de keur vindt u op de website van Waterschap Peel en Maasvallei: www.wpm.nl/keur

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 29-3-2006

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: De Limburger, 13-04-2006

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet,

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-03-200922-12-2009nieuwe regeling

29-03-2006

De Limburger, 13-04-2006

onbekend

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
  • 1. In de bijlage I behorend bij deze keur worden de begrippen gedefinieerd zoals die bij de toepassing van keur gelezen dienen te worden.

  • 2. Voor waterstaatswerken waarvoor nog geen legger is vastgesteld, wordt als legger aangemerkt een bij deze keur behorende kaart, waarop tenminste de tracering en de begrenzing van de betrokken waterstaatswerken zijn aangegeven, of de kaart vastgesteld conform artikel 13, lid a van de Wet op de waterkeringen.

    1

Artikel 2 Hoofdelijke aansprakelijkheid
  • 1. Wanneer een perceel met een beperkt recht is bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik is gegeven, rusten de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen op de beperkt gerechtigde(n) en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruiker(s).

  • 2. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is (ieder van de) in het eerste lid genoemde gerechtigde(n) alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

  • 2

Artikel 3 Gedoogbepalingen onderhoud en uitvoering van werkzaamheden
  • 1. De eigenaar van een waterstaatswerk of van nabij een waterstaatswerk, meanderzone, inundatiegebied of herinrichtingstrook gelegen perceel is verplicht, voor zover dit nodig is ten behoeve van werkzaamheden door of vanwege het waterschap ter behartiging van de opgedragen waterstaatszorg:

    • A.

      degenen, die met de werkzaamheden zijn belast op zijn perceel toe te laten;

    • B.

      materiaal en materieel waaronder machines op zijn perceel toe te laten;

    • C.

      alle tijdelijke werken en verrichtingen in en op zijn perceel toe te laten.

  • 2. Van de uit te voeren werken en verrichtingen wordt, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen uitgezonderd, de eigenaar van het perceel, en de in artikel 2, eerste lid, genoemde gerechtigde(n) tot het betreffende perceel ten minste twee maal vierentwintig uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld.

  • 3

Hoofdstuk 2 Oppervlaktewater

§ 2.1 Gebodsbepalingen
Artikel 4 Afrasteringen
  • 1. De eigenaar van een perceel, dat gebruikt wordt voor het houden van dieren en dat grenst aan:

    • een primair water;

    • een secundair water waarvan het waterschap de onderhoudsplicht draagt;

    • een meanderzone;

  • is verplicht een voldoende kerende afrastering aan te brengen buiten de grens van het water of zone.

  • 2. Het bestuur besluit over de aanwijzing van een water of zone waarvoor het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing is en stelt algemene regels over afrasteringconstructies en plaatsing..

  • 4

Artikel 5 Onderhoudsplicht
  • Onderhoudsplichtige van:

  • a. een primair water is het waterschap, tenzij in de legger anders is bepaald;

  • b. een secundair water is de eigenaar van de ondergrond, tenzij in de legger anders is bepaald;

  • c. een stuw is degene die in de legger als zodanig is aangewezen.

  • d. een kunstwerk in, op of over een primair water, secundair water of meanderzone, niet zijnde een stuw, voorzover dit niet in de legger is aangegeven: de houder van de

    ontheffing; in overige gevallen de gebruiker van het kunstwerk.

    5

Artikel 6 Onderhoudsverplichting
  • 1. De onderhoudsplichtige van een secundair water onderhoudt dit zodanig dat de in de legger vermelde capaciteit en bodemhoogte in stand blijft.

  • 2. De onderhoudsplichtige van een kunstwerk, zorgt dat dit voortdurend in een voor het functioneren van dat werk goede toestand verkeert.

  • 6

Artikel 7 Stuwen
  • 1. De bedieningsplichtige van een stuw is in de legger vermeld.

  • 2. Indien de bedieningsplicht niet bij het waterschap berust, wordt de stuw bediend overeenkomstig de algemene regels zoals opgenomen in bijlage IV bij deze keur.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid draagt de bedieningsplichtige als bedoeld in het tweede lid, er zorg voor dat de stuw op eerste aanzegging door of namens het bestuur op een peil worden gesteld als in de aanzegging is aangegeven.

  • 7

Artikel 8 Specieberging

Op een perceel dat ligt aan een primair en secundair water, waarvan de onderhoudsplicht bij het waterschap berust, moet de specie worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer van water uit die wateren wordt verwijderd.

8

§ 2.2 Verbodsbepalingen
Artikel 9 Primair water
  • 1. Het is verboden een primair water te dempen of de vorm, afmetingen en hoogteligging te veranderen.

  • 2. Het is verboden binnen de in de legger aangegeven begrenzing, alsmede daaronder en daar boven:

    • a.

      activiteiten te houden of werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      vee en alle andere dieren behalve gezelschapsdieren te houden, te laten lopen, te laten zwemmen en te laten grazen;

    • c.

      een kunstwerk, object, beplanting, stoffen en materiaal aan te brengen, te plaatsen, te hebben, te veranderen, of te verwijderen;

    • d.

      zich te bevinden indien dat door het bestuur op kenbare wijze is aangegeven.

  • 3. Het is verboden binnen de in de legger aangegeven begrenzing van een primair water een bouwwerk aan te brengen of te hebben.

  • 4. Het is verboden buiten de in de legger aangegeven begrenzing van een primair water en binnen 5,00 meter uit de insteek van het watervoerend deel van het primair water, een bouwwerk aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen.

  • 5. De in het eerste tot en met vierde lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op een handeling, werkzaamheid en gedraging ten behoeve van de uitvoering van herstel- en onderhoudswerk, alsmede ten behoeve van beheer door of vanwege het waterschap.

    9

Artikel 10 Meanderzone
  • 1. Ten aanzien van een meanderzone is het bepaalde in artikel 9, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het is verboden binnen de in de legger aangegeven begrenzing van een meanderzone een bouwwerk aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen.

  • 3. De in het eerste en tweede lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op een handeling, werkzaamheid en gedraging ten behoeve van de uitvoering van herstel- en

    onderhoudswerk, alsmede ten behoeve van beheer door of vanwege het waterschap.

  • 10

Artikel 11 Secundair water
  • 1. Het is verboden een secundair water zodanig te veranderen dat daarmee de in de legger vermelde bodemhoogte of capaciteit verandert.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is ingeval het onderhoud bij het waterschap berust, het bepaalde in artikel 9, tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De in het eerste en tweede lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op een handeling, werkzaamheid en gedraging ten behoeve van de uitvoering van herstel- en

    onderhoudswerk, alsmede ten behoeve van beheer door of vanwege het waterschap.

  • 11

Artikel 12 Inundatiegebied
  • 1. Het is verboden binnen de in de legger aangegeven begrenzing van een inundatiegebied:

    • a.

      een ophoging of een ander waterkerend, waterstuwend of stroomgeleidend werk aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

    • b.

      beplanting zodanig aan te brengen dat daardoor waterstuwing of stroomgeleiding van betekenis teweeg wordt gebracht.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde verbod is niet van toepassing op een handeling, werkzaamheid en gedraging ten behoeve van de uitvoering van herstel- en

    onderhoudswerk, alsmede ten behoeve van beheer door of vanwege het waterschap.

  • 12

Artikel 13 Herinrichtingstrook

Het is verboden binnen de in de legger aangegeven begrenzing van een herinrichtingstrook, een bouwwerk aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen

13

Artikel 14 Algemene regeling
  • 1. Het bestuur bepaalt bij algemene regeling voor welke handeling, werk, werkzaamheid en gedraging daarbij te stellen algemene regels gelden en de verboden in de artikelen 9 tot en met 13 geen toepassing vinden.

  • 2. Bij de algemene regeling bedoeld in het eerste lid, kan een meldplicht worden opgelegd voor een handeling, werk, werkzaamheid en gedraging.

  • 14

Artikel 15 Stuwen

Het is verboden een op de legger geplaatste stuw te verwijderen of daaraan veranderingen aan te brengen.

15

§ 2.3 Bijzondere bepalingen ter uitvoering van de Wet op de waterhuishouding

16

Artikel 16 Meldplicht lozen en afvoeren inclusief drainage
  • 1. Degene die water loost in, of afvoert naar, een water meldt de wijze van lozing of afvoer aan het bestuur, tenminste twee weken voor aanvang van de lozing of afvoer.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid dient ingeval wordt geloosd door middel van een buisdrainage de melding als bedoeld in het eerste lid tenminste vier weken voor aanleg van de buisdrainage plaats te vinden.

  • 3. De melding zoals bedoeld in het eerste lid geschiedt met een door het bestuur vastgesteld meldingsformulier.

  • 4. De meldplicht zoals bedoeld in het eerste lid geldt ook indien sprake is van een wijziging van één van de in het meldingsformulier genoemde aspecten van de handeling die eerder gemeld is.

  • 5. De meldplicht geldt niet indien ingevolge artikel 18 een vergunning is vereist

  • 17

Artikel 17 Meldplicht onttrekken en aanvoeren
  • 1. Degene die water onttrekt aan of aanvoert uit een water meldt de wijze van onttrekking of aanvoer aan het bestuur, indien meer dan 10 m3 water per uur kan worden onttrokken of kan worden aangevoerd. De melding wordt gedaan tenminste twee weken voordat met de onttrekking of het aanvoeren wordt begonnen.

  • 2. Artikel 16, tweede en derde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De meldplicht geldt niet indien ingevolge artikel 19 een vergunning is vereist.

  • 18

Artikel 18 Vergunningplicht lozen en afvoeren inclusief drainage
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water te lozen in of af te voeren naar een water, indien op die wijze meer dan 20 m3 water per uur kan worden geloosd of afgevoerd.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt het verbod als bedoeld in het eerste lid voor iedere lozing in of afvoer naar een water met behulp van een ontwateringsmiddel dat ligt in een beschermingsgebied, zoals aangegeven op de bij deze keur behorende en als bijlage IIA aangemerkte kaart.

  • 3. In gebieden niet zijnde een beschermingsgebied als bedoeld in het tweede lid, geldt de vergunningplicht als bedoeld in het eerste lid niet indien wordt geloosd met behulp van  een buisdrainage die dient ter ontwatering van een perceel dat landbouwkundig wordt gebruikt, ongeacht de hoeveelheid te lozen water. In dat geval gelden de algemene regels die zijn opgenomen in artikel 18a en artikel 18b.

  • 4. De vergunningplicht genoemd in het eerste lid geldt niet voor waterafvoer tussen kwantiteitsbeheerders onderling.

    19

Artikel 18a Algemene regels
  • 1. Buisdrainage is toegestaan mits deze is gecombineerd met een werk waarmee de hoeveelheid te lozen water van deze drainage kan worden gestuurd overeenkomstig de regels als opgenomen in het tweede en derde lid.

  • 2. Het werk als bedoeld in het eerste lid dient zodanig ingericht te zijn dat de in het eerste lid  bedoelde hoeveelheid te lozen water te allen tijde direct afgesteld kan worden op het aanwezige actuele grondgebruik met inachtneming van het bepaalde in het derde lid.

  • 3. Bij de instelling van het overlooppeil van de drains gelden de hieronder opgenomen normen. Het overlooppeil van de drains mag worden bijgesteld:

    a. zolang de werkelijk gemeten grondwaterstand in de direct te ontwateren grond hoger is dan de hieronder opgenomen grondwaterstand,

    b. zolang het aannemelijk is dat de grondwaterstand binnen een week hoger dreigt te worden dan de hieronder opgenomen grondwaterstand of

    c. binnen een week werkzaamheden uitgevoerd worden die bij de werkelijk gemeten grondwaterstand tot gewas- of bodemstructuurschade leiden, steeds zodanig dat een zo hoog mogelijke grondwaterstand in het perceel blijft gerealiseerd.

    Bij bepaling van het overlooppeil van de drains of de grondwaterstand als hiervoor bedoeld, wordt gerekend in centimeters beneden het maaiveld van het 10% laagste deel van de direct te ontwateren grond.

  • Overlooppeil\grondwaterstand in centimeters – mv

  • Grondgebruik                          Zomerstand                   Winterstand

  •       Grasland                                   30                                       60

  •       Bouwland\akkerland               40-50                                 70

  •       Diepwortelende gewassen   60-70                                 70

  •       Tuinbouw                                   60                                      70

  • 4. Het werk als bedoeld in het eerste lid dient zodanig uitgevoerd te worden dat de actuele ontwateringsbasis  op elk gewenst moment afleesbaar is.

  • 5. Het bestuur maakt bekend wanneer de zomer- en winterstanden ingesteld moeten worden, hetgeen afhankelijk is van de hydrologische en meteorologische omstandigheden alsmede van de meteorologische verwachtingen. Een en ander ter beoordeling van het bestuur.

  • 20

Artikel 18b Verbod op nieuwe buisdrainages

In afwijking van het bepaalde in artikel 18a geldt een verbod voor het aanbrengen van nieuwe buisdrainages in de natuurgebieden, zoals aangegeven op de bij deze keur behorende en als bijlage IIB aangemerkte kaart "Natuurgebieden waarvoor een verbod geldt voor het aanbrengen van nieuwe buisdrainages".

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 19 Vergunningplicht onttrekken en aanvoeren
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water te onttrekken aan of aan te voeren uit een water, indien op die wijze meer dan 60 m3 water per uur kan worden

    onttrokken of kan worden aangevoerd.

  • 2. De vergunningplicht genoemd in het eerste lid geldt niet:

    • a.

      voor wateraanvoer tussen kwantiteitsbeheerders onderling;

    • b.

      voor een onttrekking aan en aanvoer uit een water als bedoeld in artikel 20, waarvoor een absoluut verbod tot wateronttrekking en wateraanvoer geldt.

    21

Artikel 20 Absoluut onttrekkingsverbod
  • 1. Het is verboden water te onttrekken aan of aan te voeren uit een water dat is aangegeven op de bij deze keur behorende bijlage III en als zodanig gewaarmerkte kaart

    ‘Onttrekkingen’.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op het onttrekken van water met een weidepomp voor het drenken van vee en het onttrekken van bluswater.

  • 22

Artikel 21 Uitvaardigen en afkondiging verbod aan- afvoer, ontrekken en lozen van water

Het is verboden water aan- of af te voeren, te onttrekken of te lozen indien het bestuur zodanig verbod heeft uitgevaardigd en bekend heeft gemaakt op grond van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of in ongerede raken van een waterstaatswerk dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan.

23

Artikel 22 Gebieds- en waterkaarten
  • 1. Het bestuur kan een gebied, zoals opgenomen op bijlage IIA (kaart: "Beschermingsgebieden") van deze keur, daarvan verwijderen, de begrenzing wijzigen of een nieuw gebied daarop plaatsen.

  • 2. Het bestuur kan een gebied, zoals opgenomen op bijlage IIB (kaart: "Natuurgebieden waarvoor een verbod geldt voor het aanbrengen van nieuwe buisdrainages") van deze keur, daarvan verwijderen, de begrenzing wijzigen of een nieuw gebied daarop plaatsen.

  • 3. Het bestuur kan een water, zoals opgenomen op de bijlage III (kaart "Onttrekkingen") van deze keur, daarvan verwijderen, het tracé wijzigen of een nieuw water daarop plaatsen.

  • 4. Op de voorbereiding van het besluit als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 24

Hoofdstuk 3 Waterkering

§ 3.1 Gebodsbepalingen
Artikel 23 Onderhoud
  • 1. De onderhoudsplichtige van een primaire en regionale waterkering is het waterschap, tenzij in de legger anders is bepaald.

  • 2. Het onderhoud van de overige waterkeringen berust bij de eigenaar daarvan tenzij in de legger anders is bepaald.

  • 25

Artikel 24 Gewoon onderhoud

De onderhoudsplichtige van een waterkering draagt zorg voor:

  • a.

    het bestrijden van wild, met uitzondering van muskusratten en beverratten, dat het waterkerend vermogen van de waterkering schaadt;

  • b.

    het vrijhouden van afval, voorwerpen en materialen;

  • c.

    het herstellen van beschadigingen aan de waterkering

  • d.

    het bestrijden van vegetatie, die schadelijk is voor de erosiebestendigheid van de grasmat;

  • e.

    het in stand houden van de grasmat en andere werken, dienende tot bescherming van de waterkering.

26

Artikel 25 Buitengewoon onderhoud
  • 1. De onderhoudsplichtige van een waterkering is, onverminderd het bepaalde in artikel 24, verplicht deze in stand te houden overeenkomstig de in de legger bepaalde richting, vorm, afmeting en constructie.

  • 2. Aan een primaire en secundaire waterkering mag tussen 1 oktober en 1 april geen buitengewoon onderhoud worden uitgevoerd.

  • 27

Artikel 25a Waterkerende werken
  • 1. De onderhoudsplichtigen van in de legger aangegeven waterkerende werken, dienen deze onverminderd het bepaalde in de artikelen 24 en 25, waterkerend te houden.

  • 2. De eigenaren van de in waterkeringen voorkomende afsluitbare openingen dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur worden gesloten.

  • 3. De schotbalken en overige keer- en afsluitmiddelen bestemd tot afsluiting van afsluitbare openingen dienen door de eigenaren in goede staat te worden gehouden en zo vaak als dat door het bestuur nodig wordt geoordeeld te worden getoond.

  • 4. Het bestuur is bevoegd om beproeving te eisen van de schotbalken en overige keer- en afsluitmiddelen door de eigenaar.

  • 5. De onderhoudsplichtigen genoemd in lid 1 zijn verplicht de werken vijfjaarlijks te toetsen, conform de vijf jaarlijks wettelijk vastgestelde "Voorschriften toetsen op veiligheid en bijbehorende hydraulische randvoorwaarden" en hiervan verslag uit te brengen aan het waterschap. Binnen een door het bestuur te stellen termijn dienen zij de door het bestuur opgedragen aanpassingen uit de voeren

  • 6. De in lid 5 genoemde toetsing dient te worden uitgevoerd overeenkomstig de door het bestuur eventueel te stellen aanvullende voorschriften.

  • 7. Op werkzaamheden uitgevoerd op grond van dit artikel zijn de verbodsbepalingen van artikel 27 onverminderd van toepassing.

  • Dit artikel is nodig omdat de waterkering niet alleen gevormd wordt door vaste waterkeringen maar ook in de vorm van demontabele waterkeringen en afsluitbare duikers of buisleidingen. Het is van groot belang dat ook deze werken in goede staat van onderhoud verkeren en dat regelmatig het waterkerend vermogen van deze werken beoordeeld wordt.

Artikel 26 Afrasteringen
  • 1. De eigenaar van een perceel dat worden gebruikt voor het houden van dieren en dat grenst aan een waterkering, is verplicht daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen buiten de grens van die waterkering.

  • 2. Het bestuur besluit over de aanwijzing van een waterkering waarop het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing is en stelt algemene regels over afrasteringconstructies en plaatsing.

  • 28

§ 3.1.a. Zoneringsbepaling
Artikel 26a Zones

Voor waterkeringen waarvoor een legger is vastgesteld waarin géén of beperkt kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones zijn aangewezen en voor waterkeringen waarvoor geen legger is vastgesteld en welke zijn vermeld op de kaart als bedoeld in artikel 1 lid 2, gelden de volgende zones:

  • a.

    kernzone: de waterkering zelf (inclusief een aanwezige steun-/pipingberm) met aan weerszijden een strook van 0,5 m, gerekend vanuit de teenlijn van de waterkering met een hoogte van minder dan 2 meter, en een strook van 2,0 m. gerekend vanuit de teenlijn van de waterkering met een hoogte van meer dan 2 meter;

  • b.

    beschermingszone: een strook van 20 m aan weerszijden van de kernzone, tenzij uit de legger een andere afstand blijkt;

  • c.

    buitenbeschermingszone: alleen bij primaire waterkeringen een strook van 20 m gerekend vanaf de uiterste begrenzing van beschermingszone zowel aan de landzijde als de rivierzijde, tenzij uit de legger een andere afstand blijkt.

De zonering van waterkering, beschermingszone of buitenbeschermingszone volgt normaliter uit de legger. Indien een legger ontbreekt of als deze zones in de legger niet zijn aangewezen, dan gelden de zones vermeld in dit artikel.

§ 3.2 Verbodsbepalingen
Artikel 27 Waterkeringen
  • 1. Het is verboden op, in, onder, boven of aan een primaire, regionale of overige

    waterkering:

    • a.

      werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      een werk aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

    • c.

      stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben op een andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

    • d.

      een activiteit te houden op een andere dan daarvoor aangewezen plaats;

    • e.

      de waterkering te betreden buiten (verharde) wegen en paden;

    • f.

      de grasmat of andere verdedigingsmaterialen op of aan waterkeringen te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te verwijderen;

    • g.

      buiten verharde wegen met rij- of voertuigen dan wel met lastdieren te rijden of vee te drijven;

    • h.

      vee, huisdieren of andere dieren dan gezelschapsdieren, te houden of te laten lopen,;

    • i.

      ligplaatsen van vaartuigen en vlotten aan te leggen of ankers te hebben of te plaatsen, .

  • 2. Het is verboden op, in, onder en boven de beschermingszone van een primaire,

    regionale of overige waterkering:

    • a.

      graafwerkzaamheden of (ont-)gravingen te verrichten, anders dan normaal spit- en ploegwerk voor landbouwkundige bewerkingen;

    • b.

      bouwwerk te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of te verwijderen;

    • c.

      binnen 4 meter uit de begrenzing van de primaire, regionale of overige waterkering bomen, heggen, heesters of struiken te planten, te hebben, te vervangen, te kappen of te rooien;

    • d.

      boring te verrichten;

    • e.

      verandering aan te brengen in de hoogteligging van het maaiveld;

    • f.

      explosieven tot ontploffing te brengen inclusief het verrichten van seismisch onderzoek of de grond op welke andere wijze dan ook in trilling te brengen;

    • g.

      kabels en of leidingen, inclusief mantelbuizen en drainagevoorzieningen, te leggen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

    • h.

      werken en of leidingen met een overdruk van 10 bar of meer te brengen of te hebben.

  • 3. Het is verboden op, in, onder en boven de buitenbeschermingszone van een

    primaire waterkering:

    • a.

      verandering aan te brengen in de hoogteligging van het maaiveld;

    • b.

      explosieven tot ontploffing te brengen inclusief het verrichten van seismisch onderzoek of de grond op welke andere wijze dan ook in trilling te brengen;

    • c.

      werken en of leidingen met een overdruk van 10 bar of meer te brengen of te hebben.

  • 4. De in het eerste, tweede en derde lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op een handeling, werkzaamheid en gedraging ten behoeve van de uitvoering van herstel- en onderhoudswerk, alsmede ten behoeve van beheer door of vanwege het waterschap

  • 29

Artikel 28 Algemene regeling
  • 1. Het bestuur bepaalt bij algemene regeling voor welke handeling, werk, werkzaamheid en gedraging daarbij te stellen algemene regels gelden en de verboden in artikel 27 geen

    toepassing vinden.

  • 2. Bij de algemene regeling bedoeld in het eerste lid, kan een meldplicht worden opgelegd voor een handeling, werk, werkzaamheid en gedraging.

  • 30

Hoofdstuk 4 Ontheffing

Artikel 29
  • 1. Het bestuur kan van een gebod en verbod, met uitzondering van de onder paragraaf 2.3 gestelde gebods- en verbodsbepalingen, ontheffing verlenen met uitzondering van de verbodsbepalingen in de artikelen 9, derde lid en 11, tweede lid; dit laatste artikel voor zover daarin artikel 9, derde lid van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.

  • 2. Een ontheffing kan onder beperking worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorwaarden en voorschriften worden verbonden.

  • 3. Een ontheffing kan worden verleend onder de voorwaarde dat daarvan binnen een daarbij te stellen termijn gebruik moet zijn gemaakt.

  • 4. Aan een ontheffing kan het voorschrift worden verbonden dat de houder van de ontheffing financiële zekerheid stelt voor de kosten van verwijdering van het op grond van de ontheffing aangebrachte werk na beëindiging van het gebruik daarvan.

  • 5. Aan een ontheffing kan een geldelijk voorschrift of een compensatievoorschrift worden verbonden ter bescherming van de belangen, waarvoor het vereiste van een ontheffing is gesteld.

  • 6. Een ontheffing geldt, tenzij in de ontheffing anders is bepaald, voor de rechtsopvolger van de houder van de ontheffing. Binnen twaalf weken, vanaf de dag van rechtsopvolging, dient wijziging van de tenaamstelling te worden gevraagd bij het bestuur.

  • 7. Het bestuur kan ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende een ontheffing wijzigen dan wel geheel of gedeeltelijk intrekken, indien het belang, waarom het vereiste van een ontheffing is gesteld, dit vordert.

  • 8. Het bepaalde in het tweede tot en met zesde lid is eveneens van toepassing op een wijziging of intrekking van een ontheffing.

    31

Hoofdstuk 5 Toezicht op de naleving

Artikel 30 Handhaving

Het dagelijks bestuur wijst toezichthouders aan die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze keur.

32

Artikel 31 Strafbepaling
  • 1. Overtreding van de bepalingen van deze keur wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling wegens gelijke overtreding

    onherroepelijk is geworden, kan een hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

    33

Hoofdstuk 6 Schadevergoeding

Artikel 32 Schadevergoeding

De belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van deze keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, wordt een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd.

34

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 33 Vergunningen en ontheffingen
  • 1. Een vergunning of ontheffing, verleend vóór inwerkingtreding van deze keur, waarbij een ingevolge deze keur vergunning- of ontheffingplichtig werk of handelen door het bestuur is toegestaan, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 2. Voor al hetgeen ten tijde van voor de inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning of ontheffing ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 35

Artikel 33a Buisdrainages
  • 1. De algemene regels van de artikelen 18a en 18b hebben, indien van toepassing ingevolge het bepaalde in artikel 18, lid 3, betrekking op nieuwe buisdrainages, zijnde buisdrainages die niet als bestaande buisdrainages aangemerkt kunnen worden. Bestaande buisdrainages zijn alle buisdrainages die binnen een periode van zes maanden na inwerkingtreding van voornoemde algemene regels bij het bestuur worden gemeld op een door het bestuur nader te bepalen wijze.

  • 2. Ten aanzien van bestaande buisdrainagesystemen blijven de daarvoor afgegeven lozingsvergunningen van kracht totdat de desbetreffende besluiten van rechtswege zijn vervallen of door het daartoe bevoegde gezag zijn vervangen, gewijzigd of ingetrokken.

  • 3. Bestaande buisdrainagesystemen waarvoor geen vergunning is verleend moeten per 1 januari 2018 voldoen aan de algemene regels van artikel 18a. Tot die datum mogen deze buisdrainages ongewijzigd worden gehandhaafd.

  • 36

Artikel 34 Landinrichting

Indien een perceel in een landinrichtingsproject ligt, rust de onderhoudsverplichting vanaf het tijdstip waarop de kavel door de toekomstige gerechtigde in gebruik is genomen, op hem die volgens de boekhouding die het kadaster voor het landinrichtingsproject voert, als toekomstige eigenaar of genothebbende krachtens beperkt recht is aangemerkt.

37

Artikel 35 Citeertitel

Deze keur kan worden aangehaald als “Keur van het waterschap Peel en Maasvallei 2005”.

38

Artikel 36 Inwerkingtreding

Deze keur treedt in werking op 10 oktober 2008, onder een gelijktijdig vervallen van de tot dan toe geldende Keur van het waterschap Peel en Maasvallei, zoals deze is vastgesteld d.d. 19 december 2007 en in werking is getreden op 1 april 2008.

39

Bijlage I

Bijlage I bij de Keur van het waterschap Peel en Maasvallei 2005

Artikel 1, eerste lid

Begripsomschrijvingen

a. waterstaatszorg: de zorg die zich richt op het beheer, onderhoud en gebruik van waterstaatswerken met het oog op de daarbij betrokken belangen en met inachtneming van het waterhuishoudingsplan en het beheersplan en de daarin opgenomen doelstellingen;

b. het bestuur: het dagelijks bestuur;

c. waterstaatswerken: wateren en waterkeringen;

d. werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;

e. legger: besluit van het algemeen bestuur, zoals bedoeld in artikel 78, tweede lid Waterschapswet en zoals bedoeld in artikel 13 onder b van de Wet op de waterkering, in de vorm van een bij keur behorende registratie van waterstaatswerken met bijbehorende werken en aanwijzing van onderhoudsplichtigen, onderhoudsverplichtingen en bedieningsplichtigen;

f. water: alle oppervlaktewater, met inbegrip van de waterbodems, taluds, onderhoudsstroken en de daarin, daarop, daaronder of daarboven aangebrachte werken;

g. primair water: oppervlaktewater dat als zodanig in de legger is opgenomen;

h. secundair water: oppervlaktewater dat als zodanig in de legger is opgenomen;

i. tertiair water: alle overige oppervlaktewater;

j. onderhoudsstrook: de strook grond deel uitmakend van een primair of secundair water, dienend voor het uitvoeren van onderhoud aan dat water;

k. meanderzone: grond waarbinnen het water door natuurlijke verplaatsing haar bodem kan verleggen en als zodanig in de legger is aangegeven;

l. herinrichtingstrook: tijdelijke strook als zodanig aangegeven in de legger, bedoeld om ruimte vrij te houden met het oog op de toekomstige uitvoering van geplande herinrichtingwerkzaamheden;

m. inundatiegebied: grond langs een primair of secundair water bestemd om te inunderen en als zodanig in de legger aangegeven;

n. talud: hellend oppervlak van de zijdelingse begrenzing van wateren en waterkeringen;

o. insteek van het watervoerend deel van het primair water: het snijpunt van het talud en het aan dezelfde zijde gelegen maaiveld en\of onderhoudsstrook;

p. grens van het primair water: de grens zoals aangegeven in de legger;

q. grens van het secundair water: de grens zoals aangegeven in de legger;

r. waterkering: dijk, kade,en ophoging met inbegrip van daarin of daaraan aangebrachte werken, bestemd om in het openbare belang water te keren;

s. primaire waterkering: de als zodanig in de legger aangegeven waterkering als bedoeld in de Wet op de waterkering, bestemd om een Maashoogwater te keren;

t. regionale waterkering: de als zodanig in de legger aangegeven waterkering, als bedoeld in de provinciale verordening "Verordening waterkering Limburg" bestemd om oppervlaktewater te keren;

u. overige waterkeringen: de als zodanig in de legger aangegeven waterkeringen en kaden bestemd om oppervlaktewater te keren;

v. grens van de waterkering: de grens zowel aan de rivierzijde als aan de landzijde

van de waterkering, gelegen op 0,5 m, gerekend vanuit de teenlijn van de waterkering met een hoogte van minder dan 2 meter, dan wel gelegen op 2,0 m. gerekend vanuit de teenlijn van de waterkering met een hoogte van meer dan 2 meter, tenzij uit de legger een andere afstand blijkt ter begrenzing van de kernzone;

w. kernzone: de zone tussen de grens van de waterkering aan de rivierzijde en de grens van de waterkering aan de landzijde van de waterkering;

x. beschermingszone: de gronden aan weerszijden van de primaire, regionale en overige waterkeringen en dienende ter bescherming daarvan, die zich uitstrekken tot 20 meter uit de grens van de waterkering, tenzij uit de legger een andere afstand blijkt.

y. buitenbeschermingszone: de gronden aan weerszijden van de primaire waterkeringen, die zich uitstrekken vanaf 20 meter uti de grens van de waterkering tot 20 meter daarbuiten, tenzij uit de legger een andere afstand blijkt.

z. teenlijn van de waterkering: onderlijn van het talud van een waterkering. Indien de teen van een waterkering niet in het terrein aanwijsbaar is, wordt die teen bepaald door een lijn, welke zich bevindt op een afstand van driemaal de hoogte van de waterkering, gemeten uit de lijn in het maaiveld, loodrecht beneden de binnen- of buitenkruinlijn, naar gelang het de teen binnendijks dan wel buitendijks betreft. De hoogte van de waterkering is gelijk aan de loodrechte afstand tussen het maaiveld en de middenkruinlijn. Is de binnen- of buitenkruinlijn niet aanwijsbaar, dan worden deze geacht de voortzetting te zijn van binnen- of buitenkruinlijn van het onmiddellijk aangrenzende dijkgedeelte;

aa. waterkerende werken: Werken die een waterkerende functie hebben en die als

zodanig in de legger zijn aangegeven."

Bijlage IV

Bijlage IV bij de Keur van het waterschap Peel en Maasvallei 2005

Artikel 7, tweede lid
  • Algemene regels met betrekking tot de bediening van stuwen waarvan de bedieningsplicht niet bij het waterschap berust.

  • 1. De stuwen worden ten minste op het winterpeil (slootpeil) ingesteld.

  • 2. De zomerpeilen / winterpeilen zijn voor grasland 30 / 80 cm, voor bouwland 50 / 100 cm, voor tuinbouw 80 / 100 cm en voor asperges 100 / 120 cm beneden maaiveld.

  • 3. Het waterschap kan afkondigen wanneer het zomerpeil / winterpeil ingesteld moet worden.

  • 4. Voor de instelling van de stuwpeilen is de drooglegging ten opzichte van het 10 % laagste maaiveld van het perceel met het meest kritieke gewas binnen het beïnvloedingsgebied van de stuw maatgevend.

  • 5. Van de voorgaande voorschriften kan op aangeven van het waterschap worden afgeweken. Dit zal onder meer het geval zijn wanneer een acute dreiging van inundatie ontstaat, de bovengrond door verzadiging erg nat is of veel regen wordt verwacht. De instructies van het waterschap dienen daarbij te worden opgevolgd.

  • 6. De neerwaartse aanpassing van het stuwpeil gebeurt met maximaal 20 cm per etmaal.

  • 7. Van iedere bijstelling van de stuwstand dient een registratie te worden bijgehouden, waarbij datum, richting, mate van bijstelling en bijbehorende slootwaterpeil direct bovenstrooms van de stuw worden weergegeven.

Algemene toelichting

Algemene toelichting

Inleiding

Het waterschap is belast met de waterstaatkundige verzorging van zijn beheersgebied, waarbij deze zorg is neergelegd in het Reglement voor het waterschap Peel en Maasvallei. Deze zorg omvat de taken:

  • a.

    Watersysteembeheer in kwantitatief en kwalitatief opzicht:

  • b.

    Zuiveringsbeheer;

  • c.

    De kering van het water van de Maas door het in standhouden en doen functioneren van waterkeringen, beekafsluiters en pomp- en kwelvoorzieningen.

Artikel 78, eerste lid van de Waterschapswet geeft aan het algemeen bestuur de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen. De keur is zulke (straf)verordening. Hierin zijn gebods- en verbodsbepalingen alsmede gedoogplichten opgenomen. Doel hiervan is om te zorgen dat de beheersobjecten (met name wateren en waterkeringen) zodanig beheerd en beschermd kunnen worden dat deze altijd kunnen voldoen aan diens functies. Daarnaast beschikt het waterschap over de mogelijkheid om herinrichtingsprojecten uit te voeren om de beheersobjecten optimaal te kunnen laten functioneren en daarmee de waterschapstaken adequaat te kunnen uitoefenen.

De voorliggende keur komt in de plaats van de keur uit 1996. Meer dan bij de vorige keur, krijgt de legger een prominentere rol. Artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet legt de verplichting op aan het algemeen bestuur om een legger vast te stellen waarin in ieder geval onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen worden aangewezen. In de legger worden bovendien de ligging en grenzen van de waterstaatswerken aangegeven.

Ten opzichte van de keur uit 1996 worden de verbodsbepalingen meer abstract geformuleerd.

Er wordt een aparte paragraaf gewijd aan de uitvoering van de Wet op de waterhuishouding. Dit houdt verband met de inwerkingtreding op 1 juni 2004 van een wijziging van de Wet op de waterhuishouding. Daarmee worden onder andere algemene regels in het kader van het kwantiteitsbeheer geïntroduceerd. Door deze wetswijziging zijn niet langer gedeputeerde staten, maar is het waterschap als waterbeheerder bevoegd om bij verordening de gevallen aan te wijzen waarin een meldplicht of een vergunningplicht geldt. In een aparte paragraaf is in de keur hieraan invulling gegeven.

De bepalingen in de keur dienen te worden toegepast met het waterschapsbeleid als basis. Dit beleid is te vinden in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg, het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg, het Integraal Waterbeheersplan Peel en Maasvallei 2004-2007, de specifieke beleidsnota’s van het waterschap, de onderhoudsplannen van het waterschap en in annexe beleidsdocumenten van andere overheden.

Beleid en beleidsregels voor toepassing van de keur

Daarnaast kan het bestuur nog beleidsregels vaststellen die richting gevend zijn voor concrete besluiten die uit de toepassing van de keur voortvloeien. Als nadere motivering van die besluiten wordt verwezen naar de beleidsregels. Afwijken van de beleidsregels is overigens alleen mogelijk in bijzondere –nader gemotiveerde- situaties (Titel 4.3 Algemene wet bestuursrecht).

De begrenzingen van waterkeringen en wateren, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de keur van toepassing zijn, vindt plaats in de legger. De fysieke begrenzing van de waterstaatswerken wordt dan ook niet in de keur zelf omschreven. Uit de legger is derhalve op te maken tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken; ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de keur van toepassing is. In die gevallen waarin het waterschap optreedt als ieder ander particulier (rechts)persoon heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen eveneens een vergunning nodig.

Keur en legger

Vergunning eigen dienst

De in de keur genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van en onderhoud aan waterstaatswerken die het waterschap als beheerder verricht. Indien het waterschap als beheerder evenwel nieuwe werken uitvoert, of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken geldt in principe dat het zich zelf daarvoor een ontheffing ingevolge de keur moet verlenen.

In bepaalde gevallen, zoals bedoeld in art. 148 en 153 van de Waterschapswet, is voor een besluit tot aanleg en verbetering van waterstaatswerken goedkeuring van gedeputeerde staten nodig of is administratief beroep mogelijk bij gedeputeerde staten. Verdedigbaar is dat dan een vergunning eigen dienst niet nodig is. Immers door de goedkeuringsprocedure en/of beroepsmogelijkheid beschikken belanghebbenden reeds over voldoende rechtsmiddelen om hun belangen te verdedigen. Op genoemde besluiten is bovendien ingevolge artikel 79 Waterschapswet de inspraakverordening van het waterschap van toepassing. Het besluit tot aanleg of verbetering moet dan wel zodanig concreet zijn dat voor belanghebbenden duidelijk is wat de gevolgen zijn. Zo niet dan ligt verlening van een vergunning eigen dienst in de rede, met een zelfstandige bezwaar- en beroepsmogelijkheid.

Waterschap Peel en Maasvallei heeft het GGOR (Gewenst Grond en Oppervlaktewater Regime) "Nieuw Limburgs Peil" opgesteld voor de Peelrestanten in Noord- en Midden-Limburg. Een van de belangrijkste conclusies is dat inzet op maatregelen in het bovenste grondwaterpakket de meeste winst oplevert voor natuur, landbouw en het watersysteem. De verdergaande verdroging wordt tegengegaan, er wordt meer hydrologisch gevoelige natuur van een betere kwaliteit verkregen en de beregeningsbehoefte bij de landbouw neemt af.

Drainage

Dit heeft ertoe geleid dat anders omgegaan kan worden met regulering van grondwateronttrekkingen en regulering van buisdrainages. De grondwateronttrekkingen worden geregeld via de Provinciale Verordening Waterhuishouding. Buisdrainages worden geregeld via de keur van het waterschap. Voor aanpassing van beide verordeningen hebben partijen afgesproken samen op te trekken en de procedures parallel te laten lopen. In 2008 moeten de regels actief zijn.

Via het opnemen van algemene regels in de keur wordt beoogd om voortaan alleen nog maar peilgestuurde drainagesystemen toe te staan. Peilgestuurd draineren kan middels een samengesteld drainagesysteem (systeem Van Iersel) maar ook via een door middel van een stuw peilgestuurde kavelsloot waarbij voldaan wordt aan bepaalde randvoorwaarden (instelling stuw dient conform artikel 18a plaats te vinden).

Juridische basis

Op basis van artikel 33a van de Wet op de waterhuishouding kan de waterkwantiteitsbeheerder bij (keur)verordening algemene regels stellen ten aanzien van het lozen van water in, het onttrekken van water aan, het afvoeren van water naar, of het aanvoeren van water uit oppervlaktewateren, waarover hij het beheer voert.

De regels kunnen enkel betreffen de lozing, onttrekking, aanvoer of afvoer van waterhoeveelheden die, niet zelfstandig maar wel in samenhang met andere lozingen, onttrekkingen, aanvoer of afvoer, van nadelige invloed kunnen zijn op de peilregeling, de grondwaterstand of de waterbeweging, dan wel de kwantiteitsbeheerder kunnen nopen tot het treffen van bijzondere beheersmaatregelen. De regels zijn bedoeld voor die situaties waarin daarmee alle aspecten van een bepaalde handeling kunnen worden geregeld en er daarnaast geen behoefte bestaat aan een individuele belangenafweging met aan een vergunning verbonden voorschriften.

De regels kunnen een algeheel verbod of een bepaalde beperking inhouden van het met behulp van daarbij aan te geven categorieën van werken afvoeren, aanvoeren, lozen of onttrekken van waterhoeveelheden.

Inhoud algemene regels

De geformuleerde algemene regels gelden in principe voor het gehele beheersgebied van het waterschap Peel en Maasvallei. Deze algemene regels houden in dat alle nieuwe buisdrainages in peilgestuurde vorm uitgevoerd moeten worden.

Verder is als algemene regel opgenomen dat voor bepaalde nader aan te wijzen natuurgebieden een verbod tot het aanbrengen van nieuwe buisdrainages geldt, ongeacht of deze in traditionele of peilgestuurde vorm worden uitgevoerd. De reden hiervoor is dat in deze gebieden een zo natuurlijk mogelijke drainageweerstand wordt nagestreefd zodat het grondwater haar natuurlijke weg kan volgen. Buisdrainage verlaagt deze weerstand en is derhalve ongewenst. Deze gebieden worden aangegeven op een bij deze keur behorende en daarvan onderdeel uitmakende kaart (zie artikel 18b).

In de aangewezen nieuwe natuur is op plaatsen nog landbouw aanwezig. Sommige van deze percelen zijn reeds gedraineerd. De overheid heeft het voornemen om uiterlijk in 2015 alle percelen die zijn aangewezen als nieuwe natuur (Provinciaal Omgevingsplan Limburg) te verwerven en om te zetten naar natuur. Een maatregel hierbij zal zijn het herstel van het natuurlijk watersysteem en derhalve verwijdering van aanwezige buisdrainages. Middels deze autonome ontwikkeling zal er uiteindelijk (streven) geen buisdrainage meer aanwezig zijn in bestaande en nieuwe natuur en hoeft dit derhalve niet apart te worden gereguleerd.

Instelling zomer- en winterstanden

Het bestuur van het waterschap maakt bekend wanneer de zomer- en winterstanden als bedoeld in artikel 18a, lid 3 ingesteld moeten zijn. De beoordeling en bepaling hiervan zal door het bestuur geschieden op basis van actuele hydrologische en meteorologische omstandigheden en meteorologische verwachtingen.  Dit betekent dat vanuit het waterschap met name richting de melders als bedoeld in artikel 16, lid 2 zal worden aangegeven wanneer de ontwateringsbasis van de drains in de zomerstand ingesteld moet zijn. Verder zal door het waterschap worden aangegeven wanneer de instelling van de ontwateringsbasis naar het winterniveau mag worden verlaagd.

Technische vertaalslag

In Nieuw Limburgs Peil is voor het GGOR scenario in het model een sturing op grondwaterstanden van 0,40 meter beneden maaiveld in de zomer en 0,70 meter beneden maaiveld in de winter opgenomen. Er wordt in het model gestuurd op deze grondwaterstanden door de drainage op dit niveau te leggen en de oppervlaktewaterpeilen hier op af te stemmen. Doordat er in het model een zeer lage weerstand is ingevoerd vindt er geen opbolling in het perceel plaats. De (grond)waterstanden reageren in het model dus zeer snel. De drainage is in het model overal toegepast daar waar de grondwaterstand hoger kan worden als 0,80 meter beneden maaiveld. De effecten van het nieuwe peilbeheer komen daarmee op een correcte manier in de streefbeelden van Nieuw Limburgs Peil. Deze streefbeelden zijn vastgesteld door het waterschap en overgenomen door de provincie.

Vervolgens is een vertaling gemaakt naar de praktijk. Deze is aangegeven in artikel 18a en is, zoals aangegeven en bedoeld in Nieuw Limburgs Peil, gericht op het behalen van grondwaterstanden van 0,40/0,70 meter beneden maaiveld.

Tijdelijke handhaving vergunningplicht voor beperkt gebied

Hiervoor is aangegeven dat de algemene regels in principe voor het gehele beheersgebied van het waterschap gelden. In principe aangezien vooralsnog bepaalde gebieden  worden uitgezonderd voor welke gebieden voorlopig nog een vergunningplicht blijft gelden. Het betreft de "bufferzones verdroging" (Provinciaal Omgevingsplan Limburg) die langs sommige bestaande en nieuwe natuurgebieden zijn aangewezen. Voor deze gebieden zal via het GGOR onderbouwd worden welk effect de peilgestuurde drainage zal hebben op de bestaande en/of gewenste natuurwaarden.

Op basis hiervan zal worden bepaald of deze gebieden alsnog onder de algemene regels kunnen vallen en de vergunningplicht dus kan komen te vervallen. Voor de Peelrestanten is dit reeds geschied in het kader van de "Pilot Nieuw Limburgs Peil Midden-Limburg en Noord-Limburg" waarbij is bepaald dat dit gebied onder de algemene regels valt (geen vergunningplicht).

Voornoemde bufferzones, aangeduid als "beschermingsgebieden", worden aangegeven op de kaart als bedoeld in artikel 18, lid 2.

Overgangsrecht ten aanzien van bestaande buisdrainagesystemen

Voor wat betreft de reeds bestaande buisdrainagesystemen blijven de daarvoor verleende lozingsvergunningen van kracht totdat de desbetreffende besluiten van rechtswege zijn vervallen of door het daartoe bevoegde gezag zijn vervangen, gewijzigd of ingetrokken (zie artikel 33a, lid 2).

Voor wat betreft bestaande drainagesystemen waarvoor geen vergunning is verleend, is bepaald dat deze per 1 januari 2018 aan de algemene regels van artikel 18a moeten voldoen. Dat wil zeggen dat deze systemen per die datum omgebouwd moeten zijn tot een peilgestuurd drainagesysteem conform de algemene regels van artikel 18a (zie artikel 33a, lid 3).

Technische randvoorwaarden

Bij peilgestuurd draineren dient de inrichting van het drainagesysteem zodanig uitgevoerd te worden dat de hoeveelheid via het drainagesysteem af te voeren water kan worden gestuurd, waarbij deze hoeveelheid afhankelijk is van het soort grondgebruik van de omringende percelen.

Peilgestuurd draineren kan, zoals reeds aangegeven, middels een samengesteld drainagesysteem (systeem Van Iersel) maar ook via een peilgestuurde kavelsloot waarbij wordt voldaan aan gestelde randvoorwaarden.

Een samengesteld drainagsysteem, in het bijzonder het systeem Van Iersel, bestaat uit zuigdrains die worden aangesloten op een verzameldrain. De afwatering van het in deze verzameldrain opgevangen water verloopt vervolgens via een verzamelput met variabele ontwateringsbasis. Deze ontwateringsbasis wordt, afhankelijk van het soort grondgebruik, ingesteld op een bepaalde afstand beneden het maaiveld van het 10% laagste deel van de direct te ontwateren grond. De instelling wordt daarbij afgestemd op het actuele grondgebruik:

Is het grondgebruik grasland of waterhuishoudkundig gelijkwaardige teelt dat geldt een stuurregime in de winter van 0,60 m en zomer van 0,30 m beneden het 10% laagste deel van de direct te ontwateren grond.

Is het grondgebruik bouwland/akkerland of waterhuishoudkundig gelijkwaardige teelt dan geldt een stuurregime in de winter van 0,70 m en zomer van 0,40 m tot 0,50 m beneden het 10% laagste deel van de direct te ontwateren grond.

Bestaat het grondgebruik uit diepwortelende gewassen zoals asperge of schorseneren dan geldt een stuurregime in de winter van 0,70 m en zomer van 0,60 tot 0,70 m beneden het 10% laagste deel van de direct te ontwateren grond.

Bestaat het grondgebruik uit tuinbouw dan geldt een stuurregime in de winter van 0,70 m en zomer 0,60 m beneden het 10% laagste deel van de direct te ontwateren grond.

Toelichting wijziging Keur bij besluit van de Kamer uit Gedeputeerde Staten voor administratieve geschillen d.d. 10 december 2008.In het derde lid is aangegeven welke overlooppeilen van de drains gelden. Voor het overlooppeil en grondwaterstand zijn in de tabel gelijke normen opgenomen. Er kunnen zich situaties voordoen als gevolg waarvan bijstelling van de overlooppeilen en\of verlaging van de grondwaterstand wenselijk is met het oog op het voorkomen van schade aan gewas en\of perceel. In de letters a tot en met c zijn drie potentieel voorkomende situaties benoemd waarbij dit aan de orde kan zijn:

Onder a. wordt het mogelijk gemaakt om, indien de werkelijke grondwaterstand hoger is dan de in het 3e lid opgenomen grondwaterstand, het overlooppeil lager in te stellen teneinde de opgenomen grondwaterstand snel te kunnen bereiken.

Onder b. wordt het mogelijk gemaakt om bij een binnen een week dreigende hogere grondwaterstand het overlooppeil lager in te stellen teneinde te voorkomen dat de werkelijke grondwaterstand hoger wordt dan de opgenomen grondwaterstand.

Onder c. wordt het mogelijk gemaakt om de grondwaterstand tijdelijk lager in te stellen dan de opgenomen grondwaterstand, teneinde te voorkomen dat als gevolg van noodzakelijke machinale bewerkingen op het perceel gewas- of bodemstructuurschade ontstaat.

Het verschil tussen de situaties a en b is dat in de situatie a de grondwaterstand reeds hoger is dan de opgenomen norm, terwijl dat in de situatie b binnen de gestelde termijn dreigt te ontstaan. Van a. en b. wijkt de situatie onder c. in die zin af dat (tijdelijk) een lagere grondwaterstand tot stand mag worden gebracht dan de actuele grondwaterstand (die dus lager kan zijn dan de opgenomen normen), zulks met het oog op het voorkomen van gewas- of bodemstructuurschade als gevolg van noodzakelijke machinale bewerkingen op het perceel.

Het waterschap speelt een actieve coachende rol bij het invoeren van en het werken met peilgestuurde drainage. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan bijzondere teelten en de daarvoor vereiste grondwaterstanden. De dagelijkse praktijk kan op deze wijze worden gevolgd en genereert informatie die in de in 2012 voorziene evaluatie kan worden betrokken. Het vijfde lid bepaalt dat het bestuur bekend maakt wanneer de zomer- en winterstanden ingesteld moeten worden, afhankelijk van de hydrologische en meteorologische omstandigheden en verwachtingen. Een en ander ter beoordeling van het bestuur. Hiermee beschikt het bestuur over een middel om rekening houdend met plaatselijke of bodemsoortgerelateerde omstandigheden, gebiedsafhankelijk instelling van de zomer- en winterstanden kan realiseren waarmee schaden kunnen worden voorkomen.

Waterkeringen

Algemene toelichting op de wijziging van de Keur op 2 juli 2008 ter zake het onderdeel "waterkeringen".

In 2005 zijn een groot aantal waterkeringen in Noord- en Midden-Limburg onder het regime van de Wet op de waterkeringen komen te vallen. Tevens heeft de provincie in 2007 de Verordening Waterkeringen Limburg vastgesteld. In het licht van deze wijzigingen zijn de bestaande bepalingen in de keur ter zake waterkeringen beoordeeld en waar nodig aangepast.


Noot
1[Toelichting: Waterstaatswerken Die objecten (wateren en waterkeringen), die in de betreffende legger als waterstaatswerk zijn aangeduid vormen de te beschermen en te onderhouden waterstaatswerken. De objecten zijn primaire en secundaire wateren alsmede primaire, secundaire en regionale waterkeringen. Daartoe behoren eveneens bodem, talud en onderhoudsstrook en aangebrachte werken. Niet binnen de definitie van water en daarmee niet vallend binnen de definitie van waterstaatswerk zijn: meanderzones, inundatiegebieden en herinrichtingstroken. In principe kan ieder object met een waterstaatkundige functie voor plaatsing op de legger als waterstaatswerk in aanmerking komen. Door de omvang te beperken tot dat deel dat bescherming behoeft wordt een keur op maat geboden.Legger De in de legger aangegeven begrenzing van het waterstaatswerk en beschermingszone (bij waterkeringen) bepalen de werking van de in deze keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. De legger verschaft duidelijkheid omtrent de vraag welke ge- en verbodsbepalingen in een concrete situatie van toepassing zijn. Dit betekent tevens dat de fysieke begrenzingen van de waterstaatswerken in de keur zelf niet nader uitgewerkt worden. In de keur zijn geen bepaalde vormvereisten voor de legger opgenomen. Deze zijn veelal terug te vinden in het besluit tot vaststelling van de legger. De Wet op de waterkering verplicht de beheerders van ‘primaire waterkeringen' tot het vaststellen van een legger, waarin is omschreven waaraan de waterkering moet voldoen naar richting, vorm, afmeting en constructie. De Waterschapswet volstaat met de bepaling dat het algemeen bestuur de legger vaststelt waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen.In het tweede lid van artikel 1 is bepaald dat voor waterstaatswerken waarvoor nog geen legger is vastgesteld, als legger wordt aangemerkt een bij deze keur behorende kaart. Deze kaart is minder uitgebreid dan de legger, maar biedt voldoende informatie met betrekking tot de werkingssfeer van de keur.Water Een water wordt in de legger als primair of secundair aangeduid. Daarmee is tevens een gradatie gepaald voor de bemoeienis die het waterschap met deze wateren heeft, waarbij deze bij een primair water het grootst is en bij een tertiair water het kleinst. Een tertiair water wordt niet op de legger geplaatst. Primaire en secundaire wateren zijn van bovenlokaal belang voor de afwatering, terwijl tertiaire wateren dat enkel op lokaal niveau zijn. Dit noodzaakt voor primaire en secundaire wateren een verregaande waterschapsbemoeienis, gelet op de reglementaire verantwoordelijkheid van het waterschap. Dat is ook de reden om deze op de legger te plaatsen teneinde daaraan de noodzakelijke bescherming te kunnen verlenen via de ge- en verbodsbepalingen van de keur.]
Noot
2[Toelichting: Met dit artikel wordt geregeld, dat alle verplichtingen die voorvloeien uit de keur niet alleen gelden voor de eigenaar van een perceel of object, maar ook voor de houder van een beperkt zakelijk recht, en als zodanig in de kadastrale registratie is opgenomen, en voor de feitelijk gebruiker. Een afwenteling van verplichtingen tussen eigenaar, zakelijk gerechtigde en gebruiker zal dan ook geen succes hebben.]
Noot
3[Toelichting: De gedoogplichten voor de eigenaren van nabij waterstaatswerken gelegen gronden als neergelegd in dit artikel zijn gedeeltelijk dezelfde als verwoord in de artikelen 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900. Ingevolge het bepaalde in het derde lid worden eigenaren en gebruikers ten minste twee etmalen van tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de werken en/of verrichtingen die op hun gronden worden uitgevoerd. Dit laatste hoeft echter niet indien het betreft de uitvoering van gewoon onderhoud of spoedeisende gevallen. De werkzaamheden omvaten zowel (gewoon) onderhoud als aanleg van werken.]
Noot
4[Toelichting: In een nadere uitvoeringsregeling kunnen eisen gesteld worden aan de constructie, maatvoering en wijze van plaatsing.]
Noot
5[Toelichting: Van primaire wateren zal in bijna alle gevallen het waterschap de onderhoudsplichtige zijn. Van de secundaire wateren is de eigenaar van de ondergrond onderhoudsplichtige. In afwijking daarvan kan in de legger expliciet een andere onderhoudsplichtige worden aangewezen. Op het moment van vaststelling van deze keur is het waterschap eigenaar van een groot gedeelte van de secundaire wateren en daarmee onderhoudsplichtige.Bij de invoering van de Flora- en Faunawet in 2002 ontstond onduidelijkheid over het al dan niet onder de verbodsbepalingen van deze wet vallen van onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg. Door aanpassing van het Besluit beschermde dier- en plantensoorten, waarin de vrijstellingen van verboden ingevolge de Flora- en Faunawet zijn geregeld, en het opstellen van een gedragscode voor het beheer en onderhoud van waterstaatswerken, waarin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen ingevolge artikel 2 van de wet, wordt uitvoering van onderhoud van waterstaatswerken in overeenstemming met het gestelde in de Flora- en Faunawet mogelijk gemaakt.]
Noot
6[Toelichting: De inhoud van de onderhoudsverplichting is slechts aangeven voor wat betreft de secundaire wateren. Deze wateren dienen zodanig onderhouden te worden dat de functionaliteit daarvan behouden blijft, waarbij deze functionaliteit is gekoppeld aan de in de legger vermelde afvoercapaciteit en/of bergingscapaciteit. De inhoud van de onderhoudsverplichting ten aanzien van primaire wateren is niet aangegeven aangezien deze is vastgelegd in het door het algemeen bestuur van het waterschap vastgestelde onderhoudsplan.]
Noot
7[Toelichting: Dit artikel is opgenomen in het kader van de uitvoering van het project “Optimaal Waterbeheer in de Landbouw” (OWL). Dit project beoogt via gericht peilbeheer in met name de haarvaten van het watersysteem (perceelsloten) te komen tot meer waterconservering teneinde daardoor verdroging tegen te gaan. Met dit artikel wordt een formeel vorm gegeven peilbeheer bereikt, met als basis vooraf gemaakte afspraken tussen het waterschap en met name de Limburgse Land- en Tuinbouwbond. Het waterschap heeft de zogenaamde OWL-stuwen met instemming van de grondgebruikers in grote aantallen in tertiaire wateren geplaatst. De algemene regels, die in de vorm van een bijlage deel uitmaken van de keur zijn vooral gericht tot de bedieningsplichtige van een OWL-stuw. Het betreft veelal de betrokken agrariër/grondgebruiker in wiens perceelsloot de stuw is aangebracht. Zowel de stuwen als de bedieningsplichtigen zijn aangegeven in de legger. De algemene regels gelden niet voor het waterschap. Op basis van het bepaalde in het derde lid kan het waterschap zonodig een aanzegging doen richting een bedieningsplichtige om een OWL-stuw op een bepaald peil in te stellen. Zulke formele aanzegging is vatbaar voor bezwaar en beroep.]
Noot
8[Toelichting: Artikel 11 van de Waterstaatswet 1900 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald, dat op erven en gronden gelegen aan een watergang, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het openbaar gezag, de specie moet worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud voor de af- of aanvoer van water, uit de watergang moet worden verwijderd. Deze ontvangstplicht is in artikel 8 van deze keur vastgelegd. Ten aanzien van het begrip “specie” wordt niet slechts bedoeld de baggerspecie, maar met name ook het maaisel afkomstig van bodem en taluds dat vrijkomt bij het uitvoeren van gewoon onderhoud. Bedacht dient te worden dat de ontvangstplicht van specie niet onder alle omstandigheden onverkort kan worden gehandhaafd. Bebouwing of smalle wegbermen kunnen belemmeren dat de specie op aangrenzende percelen kan worden ontvangen. Voorts kan de hoeveelheid uitkomende specie en verontreiniging of besmetting aanleiding zijn om specie af te voeren respectievelijk de veroorzaakte schade te vergoeden voor zover deze redelijkerwijze niet ten laste van de betrokken grondgebruiker dient te blijven.]
Noot
9[Toelichting: Dit artikel beoogt de noodzakelijke bescherming te kunnen verlenen aan primaire wateren. Het streven naar minder en eenvoudigere regels leidt ertoe dat in deze keur gekozen is voor een meer algemene verbodsregeling, die overigens voldoende bescherming kan bieden.Het is voor de hand liggend, dat met de zinsnede "...en daarboven..." in het tweede lid een gelimiteerde ruimte boven het water bedoeld wordt. Gedacht moet dan worden aan activiteiten en zaken "over" het water zoals op relatief geringe hoogte een leiding plaatsen of kabel spannen, een overspanning over het water etc. Een ballonvaart, parachutevlucht etc. vallen daar uiteraard niet onder.Ingevolge het bepaalde in het tweede lid, onder a. is het verboden om activiteiten te houden en werkzaamheden te verrichten.Onder activiteiten worden verstaan: het organiseren van recreatieve activiteiten (in groepsverband), het houden van wedstrijden, tentoonstellingen, feesten, markten, kermissen etc.Bij werkzaamheden moet een verband gelegd worden met het verrichten van handelingen. Daaronder vallen dan ook onder andere aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping- herstel-, onderhoud-, plant- reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw en herbouwwerkzaamheden. Het betreft zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van een primair water, als werkzaamheden die onbedoeld het zelfde effect hebben. Het begrip (kunst)werk is in artikel 1 omschreven.Bij het begrip "gezelschapsdieren" in het tweede lid, onder b kan gedacht worden aan honden. Paarden vallen uitdrukkelijk niet onder dit begrip.Het verbod ingevolge het tweede lid, onder d. om zich te bevinden binnen de begrenzing van een primair water geldt alleen als dat ter plaatse is aangegeven; in de regel door middel van een bord. Uitgangspunt is dat -de oevers van- primaire wateren in principe toegankelijk gesteld worden in het kader van recreatief medegebruik voor individuele recreanten.Het verbod ingevolge het derde lid betreft het plaatsen en hebben van een bouwwerk. Uit het bepaalde in artikel 29, eerste lid vloeit voort dat het hierbij gaat om een absoluut verbod. Van zulk verbod kan geen ontheffing worden verleend.Het verbod ingevolge het vierde lid, (bouwwerk buiten de grens) betreft een relatief verbod, waarvoor ontheffing verleend kan worden.De definitie van "bouwwerk", is conform de Modelbouwverordening 1992 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Hierin is "bouwwerk" omschreven als: "Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren."]
Noot
10[Toelichting: De in dit artikel vermelde verboden beogen te voorkomen dat het meanderproces wordt belemmerd. Van het verbod zoals in het tweede lid genoemd kan ontheffing worden verleend. Uiteraard blijft daarbij het absolute verbod van kracht ten aanzien van een bouwwerk binnen de grens van een primair water (art. 9, derde lid).]
Noot
11[Toelichting: Met de in het eerste lid genoemde capaciteit wordt zowel de bergingscapaciteit als afvoercapaciteit bedoeld. Secundaire wateren hebben net als primaire wateren een bovenlokaal belang voor de afwatering en worden om die reden beschermd. Aangezien dit (waterstaatkundige) belang echter minder groot is dan bij primaire wateren, behoeft ook de bescherming van deze secundaire wateren minder groot te zijn. Onderscheiden wordt de situatie waarin het waterschap zelf, op basis van het bepaalde in artikel 5, onderhoudsplichtige is en de situatie waarin een derde dat is. In de situatie waarbij het waterschap onderhoudplichtige is gelden meer verbodsbepalingen dan wanneer een ander onderhoudsplichtig is. Reden is dat het waterschap de mogelijkheden om onderhoud te kunnen plegen wenst te beschermen, met name om zo efficiënt mogelijk en dus tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten dit te kunnen uitvoeren. Zulke bescherming is uiteraard niet meer nodig op het moment dat de onderhoudsplicht, door eigendomsoverdracht, overgaat naar een ander.]
Noot
12[Toelichting: De in dit artikel vermelde verboden hebben als doel regulerend op te kunnen treden in het belang van de waterstaatkundige verzorging op die gronden die blijkens de legger deel uitmaken van een inundatiegebied, om te voorkomen dat inundatiegebieden in hun waterbergende functie worden aangetast.]
Noot
13[Toelichting: Met het opgenomen verbod wordt beoogd om te voorkomen dat een binnen afzienbare tijd gepland herinrichtingswerk geen doorgang kan vinden. Van dit verbod kan ontheffing worden verleend. Een herinrichtingstrook valt niet onder de definitie van water, zodat onder artikel 13 een eigen verbondsbepaling is opgenomen voor zulke strook.]
Noot
14[Toelichting: De verboden ingevolge de artikelen 9 tot en met 13 zijn in sommige situaties breed geformuleerd. Dit kan tot gevolg hebben dat een handeling, werkzaamheid en activiteit vergunningplichtig is terwijl de noodzaak daartoe niet aanwezig is. Artikel 14, eerste lid biedt de mogelijkheid om algemene regels vast te stellen die in de plaats komen van de verbodsbepalingen. Het tweede lid biedt de mogelijkheid van een meldingsplicht.]
Noot
15[Toelichting: Voor zover stuwen in primaire en secundaire wateren zijn geplaatst zijn de verbodsbepalingen van artikel 9 en 11 daarop van toepassing en wordt op die wijze reeds de nodige bescherming aan deze stuwen gegeven. Dit geldt echter niet voor de door het waterschap in tertiaire wateren (veelal kleine perceelsloten) aangebrachte OWL-stuwen (zie toelichting bij artikel 7). Het waterschap kent immers geen legger van tertiaire wateren. Teneinde ook aan deze laatste categorie van stuwen de noodzakelijke bescherming te kunnen verlenen, is dit artikel opgenomen. Om verwarring te voorkomen wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen stuwen in primaire, secundaire dan wel tertiaire wateren, maar wordt gesproken over stuwen in het algemeen, voorzover opgenomen in de legger.]
Noot
16[Toelichting: Op 1 juni 2004 is de Wet houdende wijziging van enige bepalingen van de Wet op de waterhuishouding ten behoeve van de introductie van algemene regels in het kader van het kwantiteitsbeheer en enkele andere onderwerpen in werking getreden. Ingevolge de wetswijziging zijn niet langer gedeputeerde staten, maar is het waterschap als waterbeheerder bevoegd om bij verordening de gevallen aan te wijzen waarin een registratie of een vergunningplicht geldt. Bij de aanwijzing van de registratie- en vergunningplichtige gevallen wordt rekening gehouden met het beheersplan. Bij de wetswijziging is ook een nieuw artikel 33a in de Wet op de waterhuishouding opgenomen. Dit artikel geeft aan de waterbeheerder de bevoegdheid bij verordening algemene regels te stellen ten aanzien van het lozen van water in, het ontrekken van water aan, het afvoeren van water naar, of het aanvoeren van water uit oppervlaktewateren, waarover hij het beheer voert. Ingevolge het tweede lid van artikel 33a kunnen de regels enkel betreffen de lozing, onttrekking, aanvoer of afvoer van waterhoeveelheden die, niet zelfstandig maar wel in samenhang met andere lozingen, onttrekkingen, aanvoer of afvoer, van nadelige invloed kunnen zijn op de peilregeling, de grondwaterstand of de waterbeweging, dan wel de kwantiteitsbeheerder kunnen noodzaken tot bijzondere beheersmaatregelen. De regels kunnen het belang van de waterhuishouding beschermen voor zover het bepaalde ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewater en de Grondwaterwet daarin niet voorzien. De regels kunnen een algeheel verbod of een bepaalde beperking inhouden van het met behulp van daarbij aan te geven categorieën van werken, afvoeren, aanvoeren, lozen of ontrekken van waterhoeveelheden. De regels kunnen betrekking hebben op alle of bepaalde oppervlaktewateren.In de keur zijn geen definities gegeven van aan- afvoer, lozen en ontrekken van water. Deze begrippen worden inmiddels vrij eenduidig uitgelegd:
  • aanvoeren van water: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg halen of laten stromen van water uit een ander oppervlaktewater;

  • afvoeren van water: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit een oppervlaktewater naar een ander oppervlaktewater;

  • lozen van water: het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewater wordt gehaald;

  • onttrekken van water: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewater wordt gebracht. ]

Noot
17[Toelichting: Behoeft geen nadere toelichting.]
Noot
18[Toelichting: Behoeft geen nadere toelichting.]
Noot
19[Toelichting: De beschermingsgebieden zoals aangegeven op kaart ‘Beschermingsgebieden' betreffen de:
  • prioritaire verdrogingsgebieden (inclusief bufferzone) en de ecologische beschermingsgebieden, zoals die reeds zijn vastgesteld door de Provincie in het kader van de Verordening Waterhuishouding Limburg.

  • kansrijke verdrogingsgevoelige gebieden (inclusief bufferzone), zoals zijn aangegeven door de Provincie in de Verordening Waterhuishouding Limburg (zoals die gelden voor het grondwater). ]

Noot
20[Toelichting: Behoeft geen nadere toelichting. ]
Noot
21[Toelichting: Met kwantiteitsbeheerders worden waterschappen bedoeld.]
Noot
22[Toelichting: Dit artikel biedt een absolute bescherming aan wateren die een zodanige geringe afvoer hebben dat elke onttrekking daaruit, al dan niet in samenhang met andere onttrekkingen, tot schade aan het watersysteem zal leiden. Deze zijn op kaart ‘Onttrekkingen’ weergegeven. Artikel 22 geeft het bestuur de bevoegdheid andere wateren ook een absolute bescherming te geven met toepassing van artikel 83, vierde lid van de Waterschapswet.]
Noot
23[Toelichting: Behoeft geen andere toelichting.]
Noot
24[Toelichting: Behoeft geen andere toelichting. ]
Noot
25[Toelichting: Behoeft geen andere toelichting.]
Noot
26[Toelichting: Behoeft geen andere toelichting.]
Noot
27[Toelichting: Behoeft geen andere toelichting.]
Noot
28[Toelichting: Behoeft geen andere toelichting.]
Noot
29[Toelichting: Het eerste lid ziet op de waterkering. De vermelde verboden dienen om te voorkomen dat de waterkerende functie wordt ondermijnd. Bij het begrip “gezelschapsdieren” in het eerste lid, onder c kan gedacht worden aan honden. Paarden vallen uitdrukkelijk niet onder dit begrip. De in het tweede lid opgenomen verboden zien op de beschermingsstrook, die grenst aan de waterkering. De breedte van deze strook is bepaald in de legger. Gezien de functie van de beschermingsstrook is het oogmerk van de verbodsbepaling het voorkomen van een aantasting van de waterkerende functie van de te beschermen waterkering. Ten aanzien van de gehanteerde begrippen wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 9.]
Noot
30 [Toelichting: Zie de toelichting bij artikel 14.]
Noot
31[Toelichting: Algemeen Van de in de keur gestelde geboden en verboden kan het bestuur ontheffing verlenen. Twee artikelen zijn hiervan uitgezonderd, en dus geen ontheffing kan worden verleend (absolute verboden). De bevoegdheid tot vergunningverlening voor aan- en afvoer, lozing en onttrekking van water is gebaseerd op de Wet op de waterhuishouding (Wwh), reden waarom in de keur deze bevoegdheid niet expliciet verleend behoeft te worden en paragraaf 2.3 eveneens in dit artikel is uitgezonderd. Procedurevoorschriften betreffende de vergunningverlening zijn opgenomen in de Wwh in de artikelen 25 tot en met 33. Op het verlenen van ontheffing ingevolge artikel 29 van de keur zijn de bepalingen van hoofdstuk 4, titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Voor het opnemen van bepalingen inzake vergunningverlening, die afwijken van het bepaalde in de Awb wordt geen aanleiding gezien. De Awb regelt de aanvraag tot het verlenen van een vergunning (Afdeling 4.1.1), de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag (Afdeling 4.1.2), en de beslistermijn (Afdeling 4.1.3). Ten aanzien van de voorbereiding en de motivering van de beslissing geldt dat de Awb een ereenvoudigde procedure toelaat voor spoedeisende beslissingen en beslissingen waarbij uit de aard van de aanvraag of beslissing volgt dat een vereenvoudigde procedure kan worden toegepast (artikel 3:47 Awb). De bezwaar- en beroepsgang geldt conform de bepalingen van de Awb.Eerste lid Aan een keurvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij de beslissing over het verlenen van een vergunning en het daaraan verbinden van voorschriften is de bescherming van waterstaatkundige belangen de invalshoek, waarbij ook de vastgelegde functie van het waterstaatswerk een belangrijke rol vervult. In het eerste lid wordt de gangbare praktijk vastgelegd. Artikel 9, derde lid betreft een absoluut verbod. Hiervan kan geen ontheffing verkregen worden (bouwwerk binnen de grens van een primair water). Met een verwijzing naar artikel 11, tweede lid in relatie tot artikel 9, derde lid word bereikt, dat ook ten aanzien van een secundair water, waarvan het waterschap onderhoudsplichtige is, een absoluut verbod geldt betreffende een bouwwerk binnen de grens van dat secundair water. Van de overige verboden zoals bedoeld in artikel 9 tweede lid is ten aanzien van een secundair water dus wel ontheffing mogelijk.Derde, vierde en vijfde lid Voor een aantal beperkingen en voorschriften geldt dat niet ondubbelzinnig vaststaat dat deze aan een ontheffing kunnen worden verbonden zonder expliciete wettelijke grondslag. Het opnemen van de bepalingen in het derde tot en met vijfde lid voorziet in die materieel-wettelijke grondslag. Met het derde lid wordt voorkomen dat een vergunde situatie te lang onzeker blijft. Het vierde lid geeft de mogelijkheid om aan de houder van de ontheffing de verplichting op te leggen een compensatie te verrichten dan wel zorg te dragen in financiële zin dat het bestuur op zijn kosten de compensatie verricht. Bijvoorbeeld als een ontheffingsaanvraag wordt ingediend voor werkzaamheden die beogen om een deel van een oppervlaktewater met een waterbergende functie, te dempen. In zulke situatie kan aan de ontheffing het voorschrift worden verbonden dat de houder van de ontheffing elders in natura voor vervangende berging zorgdraagt dan wel een zodanige betaling verricht dat het bestuur de berging elders realiseert. Indien de houder van de ontheffing niet tot verwijdering overgaat na beëindiging van het gebruik van het met ontheffing aangebrachte werk kan het bestuur met gebruikmaking van de econsigneerde gelden tot verwijdering overgaan.]
Noot
32[Toelichting: Dit artikel is gebaseerd op het bepaalde in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht.]
Noot
33[Toelichting: In artikel 81 van de Waterschapswet is bepaald welke maximumstraf op overtreding van de keur kan worden gesteld. In de onderhavige keur is deze maximumstraf opgenomen. In afwijking hiervan is in een aantal gevallen het bepaalde in artikel 59 van de Wet op de waterhuishouding (strafbedreiging) rechtstreeks van toepassing. Dit geldt voor (artikel 16 tot en met 19 van de keur):
  • meld- en registratieplicht en vergunningplicht voor lozen en afvoeren van water;

  • meld- en registratieplicht en vergunningplicht voor onttrekken en aanvoeren van water;

Ingevolge deze bepaling van de Wet wordt overtreding gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de vierde categorie. Voor overtreding van de meld- en registratieplicht geldt een maximum straf van drie weken of een geldboete van de eerste categorie. De opsporingsambtenaar kan de overtreder een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet). Genoemde strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk middel van "bestuursdwang" en "last onder dwangsom" waarover het bestuur ingeval van overtreding eveneens kan beschikken.]
Noot
34[Toelichting: Ingevolge het bepaalde in dit artikel wordt aan de belanghebbende in bepaalde gevallen een schadevergoeding uitgekeerd. Artikel 40 van de Wet op de waterhuishouding kent een soortgelijke schadevergoedingsbepaling. Voor zover de keur een uitwerking van deze wet is vloeit het recht op schadevergoeding rechtstreeks uit de wet voort.]
Noot
35[Toelichting: Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunning of ontheffingplichtig zijn, de status te geven van werken die met een vergunning of ontheffing ingevolge de keur zijn aangebracht. Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunning- of ontheffingplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning of ontheffing ingevolge de geldende keur aangebracht.]
Noot
36[Toelichting: Behoeft geen nadere toelichting.]
Noot
37[Toelichting: Behoeft geen nadere toelichting.]
Noot
38[Toelichting: Behoeft geen nadere toelichting.]
Noot
39[Toelichting: Op de bekendmaking van de keur is § 5 van de Waterschapswet van toepassing. Ingevolge het bepaalde in artikel 74 jo. artikel 75 van de Waterschapswet treedt de keur niet eerder in werking dan na het verstrijken van de zes wekentermijn zoals bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht. Concreet betekent dit dat het besluit tot vaststelling van de Keur wordt gepubliceerd waarna gedurende zes weken de mogelijkheid van beroep op gedeputeerde staten open staat. Na verloop van deze termijn volgt een tweede publicatie waarin de datum van inwerkingtreding wordt bekend gemaakt, zo nodig onder vermelding van de artikelen waarvan als gevolg van een beroepsgang schorsing van de inwerkingtreding nodig wordt geacht. In dat geval volgt na het onherroepelijk worden van een uitspraak in beroep een derde publicatie betreffende de inwerkingtreding van de geschorste bepalingen.]