Organisatie | Waalwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Wet werk en bijstand |
Citeertitel | Re-integratieverordening WWB |
Vastgesteld door | gedelegeerde functionaris |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze verordening is vastgesteld door het AB
van de ISD Midden-Langstraat.
Datum inwerkingtreding is 1e dag dag na publicatie. Datum zoals hieronder aangegeven is niet correct.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2000 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 05-03-2007 Onbekend | Onbekend |
Hoofdstuk 1: ALGEMENE BEPALINGEN
Re-integratieverordening Wet werk en bijstand
Het algemeen bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat gevestigd te Waalwijk,
gelet op het bepaalde in artikel 7, 8, 9 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35, 36 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35, 36 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EGverordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004),
gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat van 21 februari 2007;
De Re-integratieverordening Wet werk en bijstand, zoals vastgesteld bij besluit van 7 juni 2004, zodanig te wijzigen, dat deze als volgt komt te luiden.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
algemeen geaccepteerde arbeid: arbeid die algemeen aanvaard is en waar betrokkene fysiek en/of mentaal toe in staat is (niet zijnde werk in WSW–verband); het verrichten van werkzaamheden als zelfstandige in een rechtmatig, levensvatbaar beroep of bedrijf valt ook onder algemeen geaccepteerde arbeid;
aa. arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 6 onder b. van de WWB, artikel 40 IOAW en artikel 40 IOAZ.
bb. Re-integratiebesluit: het door het dagelijks bestuur genomen besluit inzake de vaststelling van regels ten behoeve van de uitvoering van de re-integratieverordening.
De doelgroep van deze verordening zijn de personen wonende in de gemeenten Heusden, Loon op Zand en Waalwijk, jonger dan 65 jaar en geregistreerd als werkzoekende bij het CWI en,
Niet tot de doelgroep behoort:
Artikel 4 Taken en Beleidsplan
Het dagelijks bestuur draagt zorg voor het aanbieden van voorzieningen aan personen behorende tot de doelgroep in het kader van ondersteuning bij arbeidsinschakeling gericht op de kortste weg naar duurzame arbeid. Het dagelijks bestuur stelt vast welke voorziening voor personen uit de doelgroep het meest geschikt is om het beoogde doel te behalen.
Ter uitvoering van de in het eerste lid genoemde zorgplicht, stelt het algemeen bestuur jaarlijks een beleidsplan vast waarin op basis van het beschikbare budget wordt aangegeven op welke wijze het komende jaar wordt voorzien in de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en welke voorzieningen in welke mate in het kader van arbeidsinschakeling zullen worden ingezet voor de doelgroepen van de WWB.
Artikel 5 Rechten en plichten deelnemer
Onverminderd andere verplichtingen, voortvloeiend uit wet- of regelgeving, geldt voor een persoon die deelneemt aan of deelgenomen heeft aan een voorziening de verplichting:
alle inlichtingen te verstrekken aan het dagelijks bestuur over de passendheid en de voortgang van de voorziening en wijzigingen in zijn persoonlijke situatie die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak op ondersteuning en de noodzaak van voortzetting van een voorziening, daaronder in ieder geval begrepen wijzigingen in woonplaats, wijzigingen met betrekking tot gezondheidssituatie of arbeidshandicaps en wijzigingen met betrekking tot nevenwerkzaamheden of neveninkomsten;
Artikel 6 Criteria ontheffing arbeidsplicht
Het dagelijks bestuur kan met inachtneming van artikel 9 tweede lid van de WWB, onderscheidenlijk artikel 7a van de IOAW en de IOAZ bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 5 van deze verordening genoemde verplichtingen wanneer:
de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en voorziening niet mogelijk is voor alleenstaande ouders. Met zorg wordt bedoeld de zorg voor een kind c.q. kinderen. Deze afweging wordt door het dagelijks bestuur, in overleg met een (extern) deskundige gedaan voor wat betreft de duur en de zwaarte van de ontheffing. Maximaal 1 jaar kan ontheffing van de verplichting worden verleend.
Het dagelijks bestuur kan een persoon behorende tot de doelgroep (laten) begeleiden bij het zoeken naar en verwerven van arbeid in loondienst of als zelfstandig ondernemer, alsmede bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling, nadat is gebleken dat het deze persoon ondanks aantoonbare inspanningen zelf niet is gelukt betaalde arbeid te verkrijgen.
Het doel van de inzet van de voorzieningen is het vergroten van de vitaliteit en de zelfredzaamheid van de tot de doelgroep behorende personen. Onder andere door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis die nodig zijn op de arbeidsmarkt of bij de start van een eigen bedrijf, het opdoen van een werkritme, maatschappelijke participatie en het bevorderen van sociale zelfredzaamheid wordt arbeidsinschakeling bevorderd. Scholing kan onderdeel uitmaken van de voorzieningen in dit hoofdstuk. Daarnaast kan het dagelijks bestuur ook scholing als zelfstandige voorziening aanbieden.
Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de subsidiëring van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit in- en doorstroombanen, zoals dit besluit luidde op 31 december 2003, en voor de subsidiëring van de arbeidsovereenkomsten zoals bedoeld in artikel 5 eerste lid van de Wiw, zoals dit luidde op 31 december 2003 en stimuleert de uitstroom.
Bij de afweging welke voorziening het meest geschikt is voor welke persoon uit de doelgroep, worden de mogelijkheden en belemmeringen van de persoon en het belang van de gemeente tegen elkaar afgewogen. Daarbij houdt het dagelijks bestuur rekening met de zorgtaken van alleenstaande ouders voor hun kinderen. Hiernaast speelt de situatie op de arbeidsmarkt een rol.
De alleenstaande ouder met kind(eren) in de leeftijd tot 12 jaar kan pas deelnemen aan een voorziening zoals bedoeld in dit hoofdstuk van deze verordening indien een kinderopvangvoorziening beschikbaar is. Wanneer het jongste kind de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt, is reguliere kinderopvang niet meer mogelijk. Mocht opvang in die situatie een belemmerende factor zijn, zal via maatwerk een oplossing worden gezocht.
De re-integratieverordening WWB treedt in werking met ingang van de eerste dag na publicatie in de daarvoor bestemde periodieken.
Deze verordening kan worden aangehaald als: de Re-integratieverordening WWB.
Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 05 maart 2007.
Het algemeen bestuur voornoemd,
Mevrouw A.E.W. van Limpt P.W.M. van Dongen
Deze verordening regelt de ondersteuning die de ISD Midden–Langstraat biedt bij de
arbeidsinschakeling van werkzoekenden die behoren tot de doelgroep. De opdracht om die
ondersteuning te bieden, is geregeld in artikel 7 WWB. Het voorschrift om een verordening vast te
stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven, volgt uit artikel 8 WWB.
De gemeentebesturen van de gemeenten Heusden, Loon op Zand en Waalwijk hebben de uitvoering
van de WWB opgedragen aan de ISD Midden-Langstraat.
In het kader van deze verordening treedt bij de bepalingen van de WWB het "algemeen bestuur" in
plaats van "de raad" en het "dagelijks bestuur" in plaats van het "college".
In het door de gezamenlijke raden vastgestelde beleidsplan wordt aan de ISD Midden-Langstraat de
opdracht gegeven op een geheel eigen manier de uitvoering van de WWB ter hand te nemen op basis
van een eensluidend en gemeenschappelijk beleid.
Enkele belangrijke uitgangspunten daarbij zijn:
??stringente participatieplicht
??de eigen verantwoordelijkheid van de klant staat voorop
??resultaatgerichte uitvoering WWB met als doel beheersing van het uitkeringsvolume
Om deze uitgangspunten te kunnen waarmaken is het van belang om een stringente uitvoering te
geven aan de uitvoering van deze verordening in combinatie met de Afstemmings- en
handhavingsverordening. De WWB geeft tevens de opdracht een verordening inzake
klantenparticipatie op te stellen. In deze Re-integratieverordening is daarom opgenomen dat bij de
vaststelling van het beleidsplan en beleidsverslag de klantenraad wordt betrokken.
De uitgangspunten van deze verordening dienen middels een goede voorlichting aan de
belanghebbenden gecommuniceerd te worden.
De re-integratieverordening geeft de minimale en maximale reikwijdte aan van het re-integratiebeleid.
De verordening op zich is een technisch stuk. Het is niet mogelijk, en het zou er geen recht aan doen,
wanneer de gedachte achter het re-integratiebeleid ook letterlijk in deze verordening verwoord zou
worden. Welke achterliggende gedachte de koers bepaalt, staat in het door het algemeen bestuur
vastgestelde beleidsplan 2004 en de beleidsnotitie re-integratie “Brug naar de toekomst”. Naast
eerder genoemde uitgangspunten zijn kernbegrippen “de kortste weg naar werk”, “snelheid” (meer
snelheid in het proces om te komen tot werk) en “regulier werk” (in deze vorm van werk komt het
meest tot uitdrukking dat de persoon op eigen benen kan staan los van de lokale overheid).
Met de komst van de WWB verdwijnt de landelijke wet- en regelgeving over re-integratie zoals
vastgesteld in de WIW en het besluit ID. Ook financieel is er een verandering: Voor de uitvoering van
het re-integratiebeleid krijgt de gemeente een ongedifferentieerd budget (Werkdeel).
Ondanks het feit dat gemeenten beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het reintegratiebeleid,
worden zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft onder
meer het onderwerp staatssteun, wat is neergelegd in de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr.
2204/2002) en de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001).
De Europese regelgeving over staatssteun kan een beperking van de mogelijkheden voor het
gemeentelijke re-integratiebeleid opleveren. Van belang is om na gaan, in hoeverre de gemeentelijke
verordening voldoet aan de voorwaarden uit de Europese verordeningen. Indien in de gemeentelijke
verordening sprake is van een generieke regeling, worden de subsidies niet aangemerkt als
staatssteun. De bepalingen uit de EG-verordeningen zijn dan niet van toepassing. Generiek wil
zeggen, dat niet op voorhand bepaalde bedrijven of groepen van bedrijven of sectoren expliciet in de
verordening worden uitgesloten van subsidiëring. De redactie van de artikelen in deze verordening die
gaan over detacheringsbanen en loonkostensubsidies is zodanig, dat sprake is van een generieke
Naast de inhoudelijke regels vragen de EG-verordeningen om uitgebreide informatiestromen richting
Europese Commissie. Deze informatieverplichtingen worden beperkt door afspraken van het
Ministerie van SZW met de Europese Unie, die hun weerslag hebben gevonden in het document
“Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden – beleidsaanbeveling van
belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet
De beperking van de informatieverplichtingen wordt alleen effectief, als een expliciete verwijzing naar
deze beleidsaanbeveling opnemen in de re-integratieverordening. In deze verordening is ervoor
gekozen deze verwijzing op te nemen in de aanhef van de verordening (gelet op …). Hiermee wordt
aangegeven dat alle bepalingen uit de verordening in overeenstemming zijn met de eerder genoemde
beleidsaanbeveling van het Ministerie van SZW.
De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de
In de verordening wordt het begrip “belanghebbende” gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) omschreven als “degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit
Artikel 2 Opdracht aan het dagelijks bestuur en
Het is aan het dagelijks bestuur om te zorgen voor een voldoende aanbod van re-integratieinstrumenten,
maar het dagelijks bestuur heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de
vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren. Dat
maakt dat het dagelijks bestuur bepaalt voor welke inwoners die tot de doelgroep van de WWB
behoren, zij bepaalde voorzieningen gaat inzetten. In het beleidsplan 2004 is aangegeven voor welke
doelgroep de ISD Midden-Langstraat welke middelen en voorzieningen gaat inzetten.
Artikel 4 Taken en Beleidsplan
De WWB geeft aan het dagelijks bestuur de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning.
Hoewel de tot de doelgroep behorende personen aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er
geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de tot de doelgroep behorende persoon
De wet vraagt om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de
systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van
beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten. Het vierde lid geeft aan dat het algemeen bestuur een
beleidsplan opstelt. Dit plan omvat in elk geval de omschrijving van het beleid ten aanzien van de
verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige
aanpak als uitgangspunt wordt genomen. Verder wordt aandacht besteed aan de wijze waarop de
aanbesteding wordt vormgegeven, de verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende
voorzieningen en het flankerend beleid ten aanzien van zorg en hulpverlening.
Het vijfde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. Het algemeen bestuur doet dit elk
jaar door middel van een jaarverslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid en zendt
dit verslag aan de raden van de ISD-gemeenten. De voor de minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (SZW) van belang zijnde informatie over de WWB wordt vervolgens door de
gemeenten verstrekt via de bijlage bij de gemeentelijke jaarrekening.
In het zesde lid wordt aangegeven dat bij de vaststelling van het beleidsplan en jaarverslag de
Artikel 5 Rechten en plichten deelnemer en
Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Voor diegenen zonder uitkering worden voorwaarden
aan het re-integratietraject gekoppeld die staan vermeld in artikel 5 van de verordening.
Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen
gehouden en ook artikel 5 van de verordening geldt voor hen. Het niet nakomen van de verplichtingen
geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren,
bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Wanneer een re-integratietraject
door verwijtbaar toedoen van de belanghebbende voortijdig wordt beëindigd, vindt de koppeling plaats
naar artikel 18 van deze verordening (handhaving) en naar de afstemmingsverordening waarin de
hoogte van de op te leggen maatregelen zijn bepaald.
Artikel 6 Criteria ontheffing arbeidsplicht
Categoriale ontheffingen zijn vanaf 1 januari 2004 niet langer mogelijk. Dat betekent dat alleenstaande
ouders met kinderen onder de vijf jaar en personen ouder dan 57,5 jaar, die in de Abw een categoriale
ontheffing van de arbeidsplicht hadden, ook bekeken worden op hun mogelijkheden om op zo kort
mogelijke termijn zelf te kunnen voorzien in hun kosten van levensonderhoud.
Bij alleenstaande ouders met kind(eren) kan de combinatie zorg en werk of de combinatie zorg en
voorziening maken dat tijdelijke ontheffing wordt gegeven. Indien daarvoor dringende redenen
aanwezig zijn, kan het dagelijks bestuur in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de
verplichting tot het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid of het gebruik maken van een
door haar aangeboden voorziening dan wel het meewerken aan een onderzoek naar de
mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt.
Indien de tijdelijke ontheffing een alleenstaande ouder betreft maakt het dagelijks bestuur in het
bijzonder een afweging tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst
te geven aan de zorgplicht (artikel 9, lid 2 WWB).
De tijdelijkheid kent een maximale duur van 1 jaar respectievelijk 3 jaar. Daarna vindt herbeoordeling
plaats. In de praktijk komen situaties voor waarbij op basis van een herbeoordeling de situatie van
belanghebbende zodanig wordt beoordeeld dat de ontheffing blijvend (geheel of gedeeltelijk) verlengd
zou moeten worden. Dit is echter strijdig met artikel 9, lid 2 WWB. Uit het woord “tijdelijk” blijkt dat een
ontheffing nooit definitief kan zijn. Bij (her)onderzoeken zal dan ook periodiek bezien moeten worden
of, en in hoeverre, er aanleiding is om de tot arbeidsinschakeling strekkende verplichtingen (opnieuw)
aan de bijstand te verbinden of om voor een bepaalde periode verleende ontheffingen van deze
verplichtingen voort te zetten, in te trekken of te wijzingen. Voor wat betreft de periode van verlenging
wordt aangesloten bij het bepaalde in het heronderzoeksplan 2007 ISD Midden-Langstraat.
Voor personen ouder dan 57,5 jaar wordt de door het ministerie van SZW aangegeven lijn gevolgd.
Als blijkt dat er kansen zijn, worden met belanghebbende afspraken gemaakt over hoe die kansen te
benutten en daarmee uitstroom te bevorderen. Is die mogelijkheid er niet dan krijgt belanghebbende
ontheffing van de sollicitatieplicht met een maximale duur van drie jaar. Leeftijd op zich is geen
criterium voor ontheffing. Het gaat daarbij om een combinatie met andere factoren.
Voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar geldt expliciet dat de verplichting om algemeen
geaccepteerde arbeid te aanvaarden slechts van toepassing is nadat het dagelijks bestuur zich
genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van
voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene (artikel 9, lid 4 WWB).
Re-integratie-instrumenten worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen
geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als aan de
hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen
geaccepteerde arbeid mogelijk wordt. Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn.
Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld,
maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken. Alleen als binnen een reeds lopende
voorziening blijkt dat arbeidsinschakeling niet tot de mogelijkheden behoort, kan maatschappelijke
participatie een doel van de inzet van re-integratie-instrumenten zijn. Ook in dat geval geldt dat het
instrument beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het dagelijks bestuur, dat
immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen.
Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid moet rekening gehouden met de wensen van de
belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk.
Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de
belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.
Voor alle tot de doelgroep behorende inwoners van de gemeenten Heusden, Loon op Zand en
Waalwijk staan de re-integratie-instrumenten genoemd in hoofdstuk 3 ter beschikking.
Arbeid als zelfstandige is ook algemeen geaccepteerde arbeid en biedt perspectief op uitstroom. Reintegratieactiviteiten
kunnen derhalve ook gericht zijn op het starten van een eigen bedrijf of
Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor
bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen
staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.
Gezien de beperkte middelen uit het werkdeel in relatie tot de omvang van de doelgroep, kan het een
overweging zijn onderscheid te maken tussen sociale activering als onderdeel van een reintegratietraject,
als voorbereiding op arbeidsinschakeling (eerste lid), en sociale activering gericht op
het laten participeren van de persoon in de maatschappij (vijfde lid). Kosten in verband met
voorbereiding op arbeidsinschakeling zijn aan te merken als trajectkosten en drukken op het werkdeel
De kosten die gemaakt worden voor maatschappelijke participatie ter voorkoming van maatschappelijk
isolement kunnen niet aangemerkt worden als re-integratiekosten en kunnen derhalve niet betaald
worden uit het werkdeel van de WWB. Het algemeen bestuur kan besluiten uitkeringsgerechtigden
met behoud van uitkering deelname aan activiteiten gericht op maatschappelijke participatie toe te
staan. De activiteiten worden dan gezien als welzijnsactiviteiten en daaraan verbonden kosten komen
dan ten laste van de gemeentelijke welzijnsmiddelen. Een keuze voor een andere (gemeentelijke dan
wel ISD-) financiering is uiteraard ook mogelijk.
Het zevende lid geeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid om nadere regels te stellen. Dit vraagt
nadere uitwerking met betrekking tot financiële en organisatorische aspecten, wellicht in regionaal
verband. In dat kader is het noodzakelijk de positionering van de ISD bij sociale activering als
welzijnszaak nader te bepalen.
De leerwerkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied,
waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. De leerwerkstage is bedoeld voor
belanghebbenden die op korte termijn (< 1jr) perspectief op betaald werk hebben. Voor de
leerwerkstage geldt dat niet alleen het arbeidsperspectief bepalend is voor de inzet van de
voorziening. Scholing/training staat voorop.
Het derde lid geeft een duurbeperking. De termijn 6 maanden komt overeen met in de WWB
genoemde termijn van werken met behoud van uitkering. Leerwerkstages zijn een betrekkelijk nieuw
instrument om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term “leerwerkstage” is gekozen om te
benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren
werken staat centraal. Een leerwerkstage is in principe bij iedere werkgever of instelling mogelijk, niet
met uitsluitend de bedoeling daar in dienst te treden.
Bij de proefplaatsing is het doel vooral het wennen aan aspecten die samenhangen met betaald werk.
Het opdoen van specifiek vaardigheden op de werkplek staat voorop waardoor uitstroom naar betaald
werk mogelijk wordt. Net als de leerwerkstage kan het instrument worden ingezet voor leden van de
doelgroep met een perspectief op betaald werk op korte termijn (< 1jr). Voor de proefplaatsing geldt
net als voor leerwerkstages dat niet alleen het arbeidsperspectief bepalend is voor de inzet van het
instrument. De proefplaatsing duurt maximaal zes maanden en heeft het oogmerk dat aansluitend een
dienstverband wordt aangeboden. Het kabinet is voornemens ook binnen de Werkloosheidswet de
mogelijkheid tot proefplaatsing te creëren, met behoud van uitkering.
De WWB houdt de mogelijkheid op om à la de Wiw personen een dienstverband aan te bieden, om op
detacheringsbasis werkervaring op te doen.
Het eerste lid biedt de mogelijk tot het aangaan van het dienstverband aan personen met een WWB-,
IOAW- en IOAZ-uitkering en jongeren beneden de 23 jaar. Voor de doelgroep nuggers/Anw bestaat er
geen plicht om dezelfde voorzieningen aan te bieden als WWB-ers. Nuggers en Anw-ers beschikken
over voldoende inkomsten om in hun levensonderhoud te voorzien. Met hun arbeidsinschakeling
bespaart de gemeente geen uitkeringsgelden. Gelet op de beperkte middelen in het werkdeel ligt het
niet voor de hand om gesubsidieerd werk open te stellen voor deze doelgroep.
In het derde lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden of twee vlakken afspraken
gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als
de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de
begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken
gemaakt over werktijden, verlof, de inhoud van het werk, etc.
Het zesde lid biedt het dagelijks bestuur de bevoegdheid nadere beleidsregels vast te stellen ten
aanzien van de detacheringsbanen, de duur van de subsidie (gekoppeld aan de mate van
productiviteit), de hoogte, en de voorwaarden en verplichtingen die aan de subsidie worden
Artikel 12 Loonkostensubsidies
Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het
primair gaat om een re-integratievoorziening. De voorziening wordt ook hier aangeboden aan
personen met een WWB-, IOAW- en IOAZ-uitkering en jongeren beneden de 23 jaar. Voor de
doelgroep nuggers/Anw bestaat er geen plicht om dezelfde voorzieningen aan te bieden als WWBers.
Nuggers en Anw-ers beschikken over voldoende inkomsten om in hun levensonderhoud te
voorzien. Met hun arbeidsinschakeling bespaart de gemeente geen uitkeringsgelden. Gelet op de
beperkte middelen in het werkdeel ligt het niet voor de hand om gesubsidieerd werk open te stellen
Het instrument loonkostensubsidies gericht op re-integratie is onder de WWB geheel vormvrij
geworden. Het beleid komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (gekoppeld aan de mate van
productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en
begeleiding). Het vierde lid geeft het dagelijks bestuur de bevoegdheid hierover nadere regels te
In het rapport “Werklozen zonder startkwalificatie”1 wordt geconcludeerd dat de inzet van scholing als
re-integratievoorziening de afgelopen jaren sterk is afgenomen. Dit wordt mede veroorzaakt door het
spanningsveld tussen enerzijds zo snel mogelijke arbeidsinschakeling (de kortste weg naar werk) en
anderzijds de duurzaamheid van arbeidsinpassing. Op basis van het principe «de kortste weg naar
werk» dient ook de scholing zo kort mogelijk te zijn. De praktijk leert dat dat niet werkt, waardoor
klanten snel weer terug in de uitkering raken (draaideureffect). Met name op de duurzaamheid wordt
steeds meer de nadruk gelegd. Dit houdt in dat scholing en training een belangrijke plaats innemen op
de re-integratieladder. Daarbij onderscheiden zich verschillende vormen van scholing en training, die
1 Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30851, nrs 1-2
allen hun verschillende betekenis hebben. Dit varieert van het verwerven van een startkwalificatie tot
het aanbieden van een functiegerichte training.
Scholing is een voorziening die in het algemeen de mogelijkheid biedt voor duurzame
arbeidsparticipatie. Scholing wordt geïndiceerd voor klanten waarvoor scholing een essentiële
voorwaarde is om kans te maken op een duurzame plaatsing op de arbeidsmarkt. Het uitgangspunt
blijft om eerst de arbeidsmogelijkheden te verkennen waarvoor geen scholing nodig is. Als die er niet
zijn, bijvoorbeeld omdat terugkeer naar het oude beroep niet mogelijk is of omdat de vakkennis van de
uitkeringsgerechtigde is verouderd, behoort scholing tot de mogelijkheden. Vervolgens wordt er
gekeken naar de arbeidsmarktrelevantie van de scholing. Er dient een directe relatie te bestaan met
een vacature of een concrete vraag op de regionale arbeidsmarkt. Tenslotte wordt het scholingsplan
getoetst aan de motivatie en de cognitieve vaardigheden.
Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te
geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Daarom is dit artikel alleen nodig indien het
dagelijks bestuur op het niveau van de verordening een aantal randvoorwaarden wil formuleren, zoals
die genoemd zijn in het derde lid. Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan
worden als voorziening die ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van
belang zijn indien de klant op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het dagelijks
bestuur als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod
Artikel 14 Voorzieningen gericht op nazorg
Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat klanten na uitstroom niet na
een korte periode terugvallen in de uitkering. Het dagelijks bestuur kan ertoe besluiten veel aandacht
te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. In de meeste
gevallen is nazorg een onderdeel van een re-integratietraject, echter niet in alle gevallen, bijvoorbeeld
als de belanghebbende rechtstreeks is geplaatst, zonder interventie van een re-integratiebedrijf.
Hierdoor ontstaat de noodzaak van de beschikbaarheid van een aparte voorziening met als doel een
duurzame plaatsing te realiseren. In het bijzonder kan gedacht worden aan de zgn. no-riskpolis die het
werkgeversrisico bij uitval door ziekte dekt. Dit risico wordt gedekt door een aparte polis als
voorziening voor nazorg aan te bieden. In het re-integratiebesluit worden nadere regels gesteld ten
aanzien van de toepassing van voorzieningen gericht op nazorg.
Omdat de Wiw- en ID-regeling per 1 januari 2004 vervallen, is het noodzakelijk de afspraken met de
bestaande Wiw/ID-werknemers, inleners en werkgevers te herzien. In het beleidsplan 2004 en de
beleidsnotitie Re-integratie “Brug naar de toekomst” wordt uitgelegd wat de komende jaren de
bedoeling met gesubsidieerde arbeid is. Over de toepassing, vorm en financiën heeft het dagelijks
bestuur op 26 april 2004 voor de jaren 2004 en verder een besluit genomen.
Het derde lid geeft aan dat de voormalige Wiw- en ID-dienstbetrekkingen voorzieningen zijn in de zin
Het vierde lid geeft het dagelijks bestuur op basis van het eerder genoemde besluit van 26 april 2004
de bevoegdheid nadere beleidsregels vast te stellen ten aanzien van de dienstbetrekkingen en
arbeidsovereenkomsten genoemd in het eerste en tweede lid, de duur van de subsidie, de hoogte, en
de voorwaarden en verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.
Artikel 16 Inkomstenvrijlating
Met het amendement Bruls is het mogelijk gemaakt de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die
werken in deeltijd voor een deel vrij te laten. De vrijlating bedraagt maximaal 25% van de inkomsten
per maand, tot het in de Wet werk en bijstand in artikel 31, lid 2 onder o, genoemde maximum.
Op grond van de WWB wordt vereist dat het dagelijks bestuur een oordeel velt over de vraag of de
arbeid die door de belanghebbende tegen betaling wordt verricht, bijdraagt aan diens
arbeidsinschakeling. Er zijn weinig situaties voor te stellen waarbij dat niet het geval zal zijn. Met
andere woorden: in beginsel moeten inkomsten uit arbeid die een bijstandsgerechtigde gedurende zes
aaneengesloten maanden heeft verdiend (tot het gestelde maximum) buiten beschouwing worden
gelaten als "aan de bijstandsgerechtigde toe te rekenen middelen". Dat geldt in beginsel voor iedereen
die bijstand geniet. Het onderbreken van de periode van vrijlating heeft geen opschortende werking
ten opzichte van de einddatum.
Deze voorziening kenmerkt zich door de uitstroombevorderende werking in bredere zin voor personen
die via een vorm van een re-integratietraject er in slagen algemeen geaccepteerde arbeid te
Er wordt onderscheid te maken tussen het einddoel (duurzaam algemeen geaccepteerde arbeid) en
de inzet van voorzieningen om dat doel te bereiken. Als het doel bereikt is dan volgt premie. Dit houdt
dan in dat tijdens het re-integratietraject en de inzet van voorzieningen (sociale activering,
participatieplaats, leerwerkstage, proefplaatsing, detacheringsbaan, loonkostensubsidie, scholing,
oud-ID+-Wiw) géén premie wordt verstrekt. Het recht op een premie ontstaat als via de inzet van het
re-integratietraject en/of de re-integratievoorziening duurzaam algemeen geaccepteerde arbeid wordt
verkregen. Er kan ook sprake zijn van de inzet van een re-integratietraject en/of re-integratievoorziening
door een derde partij, anders dan de ISD, zoals bijvoorbeeld het UWV (betrokkene komt
na een WW-periode in de WWB en kan het UWV-traject afmaken). Ook kan er sprake zijn van een
hulpverleningstraject of traject sociale activering gericht op zelfredzaamheid, ter voorkoming c.q.
doorbreking van sociaal isolement dat door of via een derde partij wordt uitgevoerd. Een dergelijke
traject of voorziening kan gelijk gesteld worden aan een traject of voorziening die door de ISD wordt
uitgevoerd. Onder voorwaarde dat de betrokken persoon tot de WWB-doelgroep behoort en duurzaam
regulier werk vindt, kan een premie toegekend worden.
In het re-integratiebesluit stelt het dagelijks bestuur vervolgens nadere regels over de doelgroepen, de
voorwaarden en de hoogte van de premie.
Een bijzondere positie neemt in de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar. De
belangenafweging ten aanzien van de zorgtaak dient zorgvuldig te geschieden, waarbij flankerende
voorzieningen een cruciale rol spelen. De algemene arbeidsplicht geldt immers voor iedereen. Alleen
op individuele basis is een ontheffing mogelijk. Dit artikel gaat in op die belangenafweging. Daarbij
blijft de eigen verantwoordelijkheid voor de ouder om in kinderopvang te voorzien het uitgangspunt.
Dit is immers geen WWB-voorziening waarop via de WWB aanspraak afgedwongen kan worden. Het
dagelijks bestuur bevordert wel de beschikbaarheid van flankerende voorzieningen zoals
Naast de mogelijkheid tot het beëindigen van de voorziening geeft dit artikel het dagelijks bestuur de
bevoegdheid enige tijd geen nieuwe voorziening aan te bieden indien het beoogde doel niet gehaald
is dan wel door verwijtbaar toedoen van de deelnemer een eerdere voorziening (voortijdig) beëindigd
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.