Organisatie | Vught |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toeslagen en verlagingenverordening Wet werk en bijstand gemeente Vught |
Citeertitel | Toeslagen en verlagingenverordening Wet werk en bijstand gemeente Vught |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | verordening |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-04-2012 | 01-04-2012 | 01-01-2015 | In verband met de wijzigingen in de Wwb en de intrekking van de WIJ per 1 januari 2012 zijn de artikelen 7a en 7b toegevoegd aan de verordening | 29-03-2012 Het Klaverblad, 11-04-2012 | Onbekend |
14-10-2004 | 01-04-2012 | Nieuwe regeling | 07-10-2004 Het Klaverblad, 13-10-2004 | Onbekend |
De raad van de gemeente Vught;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van d.d. 24 augustus 2004;
gelet op artikel 8, eerste lid, onder c, van de Wet werk en bijstand;
overwegende dat de Wet werk en bijstand op 1 januari 2004 in werking is getreden;
in te trekken de "Verordening Toeslagen en Verlagingen ingevolge de Wet Werk en bijstand", vastgesteld op 03 juli 2003;
"Toeslagen en verlagingenverordening Wet werk en bijstand gemeente Vught"
Hoofdstuk 3. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm in afwijking van artikel 3
Hoofdstuk 7. Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012
De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als de omschrijving in de Wet werk en bijstand en zijn hier daarom niet opnieuw opgenomen.
Het netto minimumloon komt overeen met de bijstandsnorm voor gehuwden (inclusief vakantietoeslag) als bedoeld in artikel 37 van de Wet werk en bijstand.
Artikel 1 lid 3 (alleenstaande)
De ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.
Artikel 1 lid 4 (alleenstaande ouder)
Alleen degene die als alleenstaande de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn laste
komende kinderen (kind jonger dan 18 jaar) kan als alleenstaande ouder worden aangemerkt.
De aanspraak op kinderbijslag wordt gehanteerd als criterium om te bepalen of het kind tot de lasten van de ouder kan worden gerekend.
Als gehuwd wordt mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Zie artikel 3 van de Wet werk en bijstand.
Twee broers (bloedverwanten in de tweede graad) kunnen derhalve een gezamenlijke huishouding vormen.
Het gaat hierbij om in Nederland woonachtige eigen kind(eren) of stiefkind(eren).
Geadopteerde kinderen worden hieronder eveneens begrepen.
Pleegkinderen vallen niet onder het begrip kind. Zij worden beschouwd als zelfstandig subject van bijstand.
Voorbeelden van algemene noodzakelijke kosten van bestaan zijn: huur of hypotheek, staangeld, uitgaven gas, licht, water, (abonnementskosten) telefoon, heffingen, verzekeringen.
Deze definitie is noodzakelijk om te kunnen bepalen of er sprake is van het kunnen delen van kosten.
Voor de groep 18 tot 21-jarigen en de personen van 65 jaar en ouder is de verordening niet van toepassing. In het geval van gehuwden waarvan één partner jonger is dan 21 jaar, of ouder is dan 65 jaar, is de verordening eveneens niet van toepassing
Voor deze mensen zijn er landelijk vastgestelde normen. Zie artikelen 20 en 22 van de Wet werk en bijstand.
De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald dat ook aan bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder die bij hun ouders inwonen, een toeslag moet worden verstrekt. Er wordt vanuit gegaan dat er wel sprake is van schaalvoordeel, maar niet in die mate als bij gehuwden wordt aangenomen.
Omdat aannemelijk is dat een bijstandsgerechtigde die bij de ouders inwoont, meer schaalvoordelen heeft dan de vergelijkbare bijstandsgerechtigde die de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met een ander kan delen, is de toeslag op 5% bepaald.
In alle gevallen van gezamenlijke huisvesting van personen, is er sprake van het kunnen delen van kosten. Uitzonderingen op deze regel:
Het gaat er niet om of de kosten feitelijk gedeeld worden maar of het, gegeven de omstandigheden, redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld."
Bij zogenaamde “al-in” huur is altijd sprake van het kunnen delen van kosten.
De alleenstaande of alleenstaande ouder die voor een (maximale) toeslag van 20% in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan (zoals de kosten van huur, heffingen, belastingen, vastrecht, nutsbedrijven en dergelijke) niet kunnen worden gedeeld.
De toeslag van een 21 en 22-jarige alleenstaande wordt afwijkend (lager) vastgesteld om te voorkomen dat de bijstandsuitkering meer zou bedragen dan het loon dat men verdient met een dienstbetrekking ingevolge de Wet Inschakeling Werkzoekenden.
Een duidelijk verschil met het minimum jeugdloon wordt nu ook gecreëerd zodat er een (financiële) stimulans is voor het aanvaarden van arbeid.
Het afwijkend lager vaststellen c.q. het in bepaalde gevallen op nihil stellen van de toeslag van een 21 en 22-jarige alleenstaande is geoorloofd op grond van artikel 29 van de Wet werk en
Ook gehuwden kunnen kosten delen. In dat geval wordt de bijstandsnorm verlaagd.
Naar analogie van het gestelde in (de toelichting op) artikel 3 van deze verordening geldt dat gehuwden die inwonend zijn bij hun ouders geacht worden meer schaalvoordelen te hebben dan gehuwden die de noodzakelijke kosten van bestaan kunnen delen met anderen.
De verlaging bedraagt dan ook respectievelijk 15% (inwonend bij ouders) en 10% (kosten kunnen delen).
Ter bevordering van mantelzorg c.q. het voorkomen van opname van een verzorgingsbehoeftige in een inrichting ter verpleging of verzorging is in artikel 6 van deze verordening bepaald dat bij verzorgingsbehoeftigheid de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder 20% bedraagt ook al kunnen er kosten gedeeld worden.
Bij gehuwden vindt er in een dergelijke situatie geen verlaging plaats.
Bovenstaande regels gelden voor zowel degene(n) die verzorgingsbehoeftig is als voor degene(n) die een verzorgingstaak vervult.
Let wel, wat onder het begrip verzorgingsbehoeftig precies wordt verstaan is vastgelegd in artikel 1 lid 7 van deze verordening.
De situatie dat een inwonend verdienend kind bij de ouders inwoont. Hiervoor geldt dat ongeacht de hoogte van het inkomen van het kind, de ouders de kosten niet met het kind kunnen delen. Dus wel met eventuele andere medebewoners!
Bij het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule gaat het om de vraag of toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het betreft in deze aldus een terughoudende toetsing. De toetsing is uitdrukkelijk niet bedoeld om gemaakte beleidskeuzes ongedaan te maken.
Een overgangsregeling voor de Bijstandsverordening 2001 is op grond van artikel 3 van de Invoeringswet WWB niet noodzakelijk omdat deze verordening geldt als de verordening bedoeld in artikel 8 eerste lid onderdeel c van de Wet werk en bijstand. De onderhavige verordening treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Klaverblad waarin zij is geplaatst. Een ieder zal tijdig van de wijzigingen op de hoogte worden gebracht.