Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Vught

Re-integratieverordening WWB

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVught
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRe-integratieverordening WWB
CiteertitelRe-integratieverordening WWB
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpverordening

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Artikel 8 lid 1 sub a Wet werk en bijstand
  2. Artikel 7 lid 1 sub a Wet werk en bijstand
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-04-201201-04-201201-01-2015In verband met de wijzigingen in de Wwb en de intrekking van de WIJ per 1 januari 2012 zijn de artikelen 24a en 24b toegevoegd aan de verordening

29-03-2012

Het Klaverblad, 11-04-2012

Onbekend
01-01-200901-04-2012Nieuwe regeling

18-12-2008

Het Klaverblad, 30-12-2008

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordening WWB

 

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • a.

    WWB: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • c.

    IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • d.

    WSW: de Wet sociale werkvoorziening;

  • e.

    ANW: Algemene nabestaandenwet;

  • f.

    college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Vught;

  • g.

    raad: de gemeenteraad van de gemeente Vught;

  • h.

    uitkeringsgerechtigde: persoon jonger dan 65 jaar die een uitkering ingevolge de WWB ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan ontvangt, dan wel een uitkering ontvangt op grond van de IOAW of de IOAZ;

  • i.

    niet-uitkeringsgerechtigde: persoon als bedoeld in artikel 6 onder a van de WWB en beschikbaar voor de arbeidsmarkt voor minimaal 16 uur per week;

  • j.

    jongere: werkloos werkzoekende tot 23 jaar en behorend tot de gemeentelijk doelgroep voor re-integratie;

  • k.

    alleenstaande ouder: de uitkeringsgerechtigde alleenstaande zonder partner met de zorg voor een kind in de leeftijd tot 12 jaar;

  • l.

    voorziening bij arbeidsinschakeling: voorziening als bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a en artikel 9 eerste lid sub b van de WWB en die nader is beschreven in deze verordening; een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij de aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

  • m.

    ondersteuning bij arbeidsinschakeling: een advies of een verwijzing naar activiteiten van een organisatie die zich richt op arbeidstoeleiding, al dan niet binnen een traject, dat gegeven wordt om het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid te bevorderen;

  • n.

    algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van betaalde arbeid, niet zijnde werk op grond van de WSW en werk dat gewetensbezwaren oproept;

  • o.

    duurzame arbeid: algemeen geaccepteerde arbeid die over een periode van tenminste zes maanden wordt verricht en geen gesubsidieerde arbeid is;

  • p.

    traject: een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door burgemeester en wethouders aan hem opgelegd, geheel van geïndividualiseerde verplichtingen gericht op het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid dan wel, in geval van een zorgtraject, op het verbeteren van de persoonlijke situatie. De inhoud van deze verplichtingen houdt onder andere in de verplichte medewerking aan een voorziening of ondersteuning bij arbeidsinschakeling, zoals genoemd in sub l en m.

Artikel 2. Doelgroep

  • 1.

    Doelgroep van deze verordening zijn inwoners van de gemeente Vught die behoren tot een van de volgende groepen:

    • a.

      uitkeringsgerechtigden;

    • b.

      niet-uitkeringsgerechtigden;

    • c.

      personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet;

    • d.

      personen, zoals bedoeld in artikel 10 tweede lid WWB, die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de doelgroepen als genoemd onder a tot en met c behoren.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde doelgroep kan worden uitgebreid met personen die een door het UWV verstrekte uitkering ontvangen, indien het college daartoe een overeenkomst sluit met het UWV als bedoeld in artikel 7 derde lid WWB.

Hoofdstuk 2. Opdracht gemeente, beleid en financiën

Artikel 3. Taak gemeente

  • 1.

    Het college biedt aan personen uit de doelgroep ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college stelt vast welke voorziening of welke ondersteuning, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op arbeidsinschakeling uitgaande van de kortste weg naar duurzame arbeid.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen en bevordert de beschikbaarheid van flankerende voorzieningen die belemmeringen voor toetreding tot de arbeidsmarkt kunnen opheffen.

  • 4.

    De voorzieningen die het college in het kader van ondersteuning bij arbeidsinschakeling voor een persoon uit de doelgroep inzet, worden vastgelegd in een beschikking.

  • 5.

    Onderdeel van de beschikking is het trajectplan, waarin de geïndividualiseerde verplichtingen en uitvoeringsafspraken over arbeidsinschakeling, met de belanghebbende over het te volgen traject worden vastgelegd.

Artikel 4. Integrale WWB-beleidsvaststelling en verantwoording

  • 1.

    De gemeenteraad stelt iedere vier jaar de kaders voor het bijstandsbeleid vast, waarbij de belangrijkste uitgangspunten beschreven worden voor het re-integratie-, handhavings- en armoedebeleid op grond van de WWB.

  • 2.

    Ter uitvoering van de wettelijke ondersteuningstaak bij arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7 en 10 WWB alsmede ter invulling van de door de gemeenteraad vastgestelde beleidskaders, stelt het college jaarlijks een WWB-activiteitenplan vast. In dit plan wordt ingegaan op uitvoerende activiteiten die het college in dat jaar zal ondernemen in verband met het re-integratie-, handhavings- en armoedebeleid op grond van de WWB.

  • 3.

    In het WWB-activiteitenplan geeft het college in verband met het re-integratiebeleid specifiek aan op welke wijze het komende jaar wordt voorzien in de ondersteuning bij arbeidsinschakeling op basis van het beschikbare budget en welke voorzieningen in welke mate zullen worden ingezet voor de verschillende doelgroepen.

  • 4.

    Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het re-integratie-, handhavings- en armoedebeleid op grond van de WWB. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 WWB.

  • 5.

    Het college informeert de raad gedurende het lopende jaar periodiek over de actuele stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van het WWB-activiteitenplan.

Hoofdstuk 3. Rechten en plichten

Artikel 5. Aanspraak op ondersteuning en voorzieningen bij arbeidsinschakeling

  • 1.

    De belanghebbende kan aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening, de op grond van deze verordening vastgestelde beleidsregels en het WWB-activiteitenplan, zoals genoemd in artikel 4 van deze verordening. Bij de inzet van voorzieningen, zoals genoemd in het eerste lid, wordt gekozen voor die voorziening die beschikbaar is en die adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt én waarbij rekening gehouden is met de individuele situatie van de belanghebbende, zoals nader is beschreven in artikel 9, tweede lid van deze verordening.

  • 3.

    Geen recht op een voorziening gericht op arbeidsinschakeling bestaat indien sprake is:

    • a.

      van een voorliggende voorziening die naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende;

    • b.

      van een situatie waarin de belanghebbende, zonder de inzet van een voorziening, redelijkerwijs zelf in staat is om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

Artikel 6. Sluitende aanpak

  • 1.

    Het college legt in het WWB-activiteitenplan vast binnen welke termijn, gerekend vanaf de datum van inschrijving als werkloos werkzoekende bij het Centrum voor Werk en Inkomen, belanghebbenden uit de doelgroep als bedoeld in artikel 2 van deze verordening, een aanbod krijgen dat is gericht op het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor een persoon uit de doelgroep een ontheffing van de verplichting tot verkrijging en aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid geldt.

  • 3.

    Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

Artikel 7. Verplichtingen van de belanghebbende

  • 1.

    Naast de verplichting van de belanghebbende om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden, als bedoeld in artikel 9, eerst lid sub a WWB, geldt voor belanghebbende ook de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te behouden.

  • 2.

    Naast de re-integratieverplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid sub b WWB, is een uitkeringsgerechtigde aan wie ondersteuning bij arbeidsinschakeling in het kader van deze verordening wordt aangeboden, verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 3.

    De belanghebbende aan wie ondersteuning geboden wordt of die deelneemt aan een voorziening bij arbeidinschakeling, is gehouden tot nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen en deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden ondersteuning of voorziening heeft verbonden.

  • 4.

    Indien een uitkeringsgerechtigde aan wie ondersteuning bij arbeidsinschakeling is aangeboden dan wel die deelneemt aan een voorziening bij arbeidsinschakeling, niet voldoet aan het gestelde in het eerste tot en met het derde lid, verlaagt het college de uitkering conform hetgeen hierover in de Afstemmingsverordening WWB is bepaald.

  • 5.

    Indien een niet-uitkeringsgerechtigde of ANW-gerechtigde niet voldoet aan het gestelde in het derde lid, kan het college de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen conform hetgeen hierover in de Afstemmingsverordening is bepaald.

Artikel 8. Criteria voor ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling

  • 1.

    Het college kan, met inachtneming van artikel 9, tweede lid en vierde lid van de WWB en artikel 37a van de IOAW en de IOAZ, bepalen dat aan de uitkeringsgerechtigde, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 7, eerste lid en tweede lid van deze verordening genoemde verplichtingen.

  • 2.

    Bij de bepaling van “dringende redenen” als rechtsgrond voor een gehele of gedeeltelijke ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, tweede lid WWB, dient het college aan te geven in hoeverre sociale, medische of psychische aspecten een belemmering vormen voor de nakoming door de uitkeringsgerechtigde van de plicht tot arbeidsinschakeling. Bij de beoordeling hiervan kan het college een deskundigenadvies inwinnen.

  • 3.

    Naast de wettelijke beperkingen als bedoeld in artikel 9, vierde lid WWB waarmee het college rekening moet houden alvorens aan een alleenstaande ouder de verplichting tot aanvaarding algemeen geaccepteerde arbeid op te kunnen leggen, kan een alleenstaande ouder ontheven worden van de verplichting gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening indien voor de alleenstaande ouder de combinatie van zorg en voorziening niet mogelijk is.

  • 4.

    Een belanghebbende van 57½ jaar of ouder kan ontheven worden van de verplichting tot algemeen geaccepteerde arbeid en/of de re-integratieverplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid WWB, indien het college uit een individuele beoordeling concludeert dat de afstand tot de arbeidsmarkt nauwelijks meer te overbruggen is. De ontheffing van een of beide verplichtingen kan worden verleend voor de resterende periode dat de oudere bijstand ontvangt.

  • 5.

    Voor alle anderen geldt dat de ontheffing van de verplichting tot algemeen geaccepteerde arbeid en/of de re-integratieverplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid WWB, wordt verleend gedurende:

    • a.

      een door het college vast te stellen periode van ten hoogste 12 maanden; of

    • b.

      een periode waarbinnen er sprake is van een aantoonbaar ongewijzigde medische situatie die een onoverkomelijke belemmering vormt voor de nakoming van de verplichting tot aanvaarding algemeen geaccepteerde arbeid en/of de re-integratieverplichting. Bij de beoordeling of sprake is van zo’n situatie maakt het college gebruik van een deskundigen-advies.

  • 6.

    Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen. De verlenging wordt conform het vijfde lid voor een vast te stellen periode van ten hoogste 12 maanden verleend. Bij een verleende ontheffing als bedoeld in het vijfde lid sub b, is het college te allen tijde bevoegd om na te gaan of de betreffende medische situatie nog steeds ongewijzigd is.

  • 7.

    Het college kan in beleidsregels nadere criteria vaststellen voor de beoordeling van dringende redenen als bedoeld in artikel 9, tweede lid WWB voor de ontheffing van de plicht tot aanvaarding algemeen geaccepteerde arbeid en de re-integratieverplichting.

Hoofdstuk 4. Voorzieningen

Paragraaf 4.1. Algemene eisen aan voorzieningen

Artikel 9. Voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling

  • 1.

    De voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling zijn onder te verdelen in de volgende categorieën:

    • -

      kortdurende ondersteuning bij arbeidsinschakeling;

    • -

      langdurige ondersteuning bij arbeidsinschakeling;

    • -

      werkervaring;

    • -

      sociale activering.

  • 2.

    Onverminderd het gestelde in artikel 5, tweede lid van deze verordening, geldt in ieder geval dat het college bij de voorbereiding van en het besluit tot het aanbieden van ondersteuning of een voorziening bij arbeidsinschakeling, zich genoegzaam vergewist van:

    • a.

      de individuele mogelijkheden en belemmeringen van de belanghebbende op de arbeidsmarkt, waaronder ook begrepen zijn gezondheid en belastbaarheid (het diagnose-onderzoek);

    • b.

      de geschiktheid van de voorzieningen of ondersteuning bij arbeidsinschakeling, gelet op de resultaten van het diagnose-onderzoek, zoals genoemd in sub a van dit artikel;

    • c.

      de adequaatheid van de aangeboden ondersteuning of voorziening, gelet op de kortste weg naar duurzame arbeid.

     

    Bij de beoordeling hiervan kan het college een deskundigenadvies inwinnen.

  • 3.

    Wanneer het college besluit tot aanbieding van een voorziening kan zij, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan deze voorziening nadere verplichtingen verbinden die verband houden met aard en doel van de voorziening.

  • 4.

    Het college kan aan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep die algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard bij een onderneming, niet zijnde een voorziening als bedoeld in de artikelen 18 en 19 van deze verordening, voorzieningen aanbieden gericht op nazorg in verband met het behouden van deze arbeid.

  • 5.

    Onder nazorg als bedoeld in het vierde lid kan worden verstaan toezichthoudende activiteiten van een re-integratiedeskundige die beogen de belastbaarheid van een belanghebbende te bewaken opdat de combinatie van zorg en betaald werk voor de belanghebbende, in goede balans blijft waardoor de belanghebbende haar betaald werk kan blijven voortzetten.

  • 6.

    Het college kan voor de uitvoering van voorzieningen afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven. Het college draagt er zorg voor dat alle voor belanghebbende geldende verplichtingen die betrekking hebben op de uitvoering van de aangeboden voorziening, voor hem kenbaar zijn in het trajectplan of een aanvulling hierop.

Artikel 10. Gronden voor het tijdelijk vervallen of definitief beëindigen van een aanspraak op een voorziening

  • 1.

    Het college kan een aanspraak op een voorziening definitief beëindigen of tijdelijk laten vervallen:

    • a.

      indien de persoon die aan een voorziening is toegekend, de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 9 WWB, deze verordening en de aan de voorziening verbonden verplichtingen, niet nakomt;

    • b.

      als een persoon die aan een voorziening deelneemt niet meer tot de doelgroep als genoemd in artikel 2 behoort;

    • c.

      als de persoon die deelneemt aan een voorziening neveninkomsten heeft, die naar het oordeel van het college betekenen dat hij in staat is zonder voorziening een plaats te vinden of te behouden op de arbeidsmarkt;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      indien het college een andere voorziening geschikter acht voor belanghebbende, gelet op het gestelde in het tweede lid van dit artikel of artikel 10 eerste lid van deze verordening.

  • 2.

    Wanneer het college een besluit neemt als bedoeld in het eerste lid, hoort zij belanghebbende en neemt hierbij de eisen in acht zoals beschreven in artikel 4 van de Afstemmingverordening WWB.

Artikel 11. Afweging meest geschikte voorziening voor alleenstaande ouders

  • 1.

    Bij de passendheidstoets, zoals beschreven artikel 9, tweede lid van deze verordening, houdt het college bij het aanbieden van voorzieningen aan een alleenstaande ouder, voorts rekening met de zorgtaak van de belanghebbende voor haar kinderen.

  • 2.

    Het college kan een alleenstaande ouder alleen verplichten tot medewerking aan een voorziening bij arbeidsinschakeling, zoals beschreven in artikel 9 van deze verordening, wanneer een passende kinderopvangvoorziening beschikbaar is.

  • 3.

    De alleenstaande ouder heeft een inspanningsverplichting ten aanzien van het verkrijgen van adequate kinderopvang.

Artikel 12. Budgetten

  • 1.

    De budgettaire ruimte voor voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling bestaat uit het Participatiefonds WWB zoals bedoeld in de Wet participatiebudget na aftrek van de kosten voor gesubsidieerde arbeid in verband met de uitvoering van artikel 24 van deze verordening alsook van de overige verplichtingen voor het betreffende jaar.

  • 2.

    Het college kan een maximum verbinden aan de kosten die de gemeente voor een niet-uitkeringsgerechtigde of ANW-er voor haar rekening neemt in het kader van ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Wanneer het college de keuze wil maken om de budgettaire ruimte voor voorzieningen op jaarbasis te beperken, met het oog op de beheersbaarheid van de budgettaire ruimte, dan heeft een besluit hierover naar een belanghebbende uit de doelgroep alleen dan rechtswerking, wanneer het besluit hierover bekend is gemaakt in het Klaverblad vóór aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld.

Paragraaf 4.2. Soorten re-integratievoorzieningen

Artikel 13. Niet-limitatieve opsomming van mogelijke voorzieningen

  • 1.

    Het college maakt bij de re-integratie van belanghebbenden op de arbeidsmarkt, gebruik van de voorzieningen bij arbeidsinschakeling zoals beschreven in deze verordening.

  • 2.

    Wanneer het college gebruik wil maken van andere voorzieningen die niet zijn beschreven in deze verordening, dan vergewist het college zich genoegzaam ervan dat de gewenste voorziening in vergelijking tot de voorzieningen beschreven in deze verordening, voor een belanghebbende het meest passend en adequaat zijn, gelet op passendheidstoets als bedoeld in artikel 9, tweede lid van deze verordening.

  • 3.

    Het college informeert de raad bij de gebruikelijke periodieke verslagen over het aantal besluiten en de soorten voorzieningen die zijn aangeboden aan de doelgroep van deze verordening, die niet zijn beschreven in deze verordening.

Artikel 14. Het diagnose-onderzoek

  • 1.

    Het college kan aan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep, een vorm van diagnose-onderzoek aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de passendheidstoets als beschreven in artikel 9, tweede lid van deze verordening.

Artikel 15. Work First

  • 1.

    Het college kan aan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep, een vorm van work first aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de passendheidstoets als beschreven in artikel 9, tweede lid van deze verordening.

Artikel 16. Scholing

  • 1.

    Het college kan aan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep, een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de passendheidstoets als beschreven in artikel 9, tweede lid van deze verordening.

Artikel 17. Werken met behoud van uitkering

  • 1.

    Het college kan aan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep, een vorm van werken met behoud van uitkering aanbieden gericht op arbeidsinschakeling, zoals bij voorbeeld een leer-werkstage of sociale activering gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de passendheidstoets als beschreven in artikel 9, tweede lid van deze verordening.

Artikel 18. Bemiddeling naar werk

  • 1.

    Het college kan aan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep, een vorm van bemiddeling naar werk aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de passendheidstoets als beschreven in artikel 9, tweede lid van deze verordening.

Artikel 19. Detacheringsbanen

  • 1.

    Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een tijdelijk dienstverband aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever en inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende organisatie.

  • 3.

    Een werknemer wordt alleen geplaatst indien, naar het oordeel van het college, door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing plaatsvindt.

  • 4.

    Het college kan een organisatie aanwijzen die in opdracht van, of namens de gemeente, het werkgeversschap voor de banen bedoeld in het eerste lid uitvoert. Deze organisatie kan een te re-integreren persoon een individuele privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst aanbieden.

  • 5.

    Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de passendheidstoets als beschreven in artikel 9, tweede lid van deze verordening. Daarbij gaat het onder meer om de vaststelling van doelgroepen, de duur van de banen, de hoogte van de werkgeversbijdragen, arbeidsvoorwaarden, rechten en plichten van betrokken partijen.

Hoofdstuk 5. Flankerend beleid

Artikel 20. Zorgtraject

  • 1.

    Het college kan uitkeringsgerechtigden die ontheven zijn van de verplichtingen op grond van artikel 9, eerste lid WWB en artikel 7 eerste tot en met het derde lid van deze verordening, een zorgtraject aanbieden.

  • 2.

    Het doel van een zorgtraject is:

    • a.

      het voorkomen van sociale uitsluiting en het bevorderen van maatschappelijke participatie en/of;

    • b.

      het verbeteren van de persoonlijke situatie c.q. het persoonlijk functioneren van de uitkeringsgerechtigde en/of;

    • c.

      het behouden of verkrijgen van kennis/houding/vaardigheden benodigd voor eventuele arbeidsinschakeling op termijn.

  • 3.

    De afspraken die het college met de persoon die deelneemt aan een zorgtraject maakt, zoals het doel, de inhoud, de wijze van begeleiding en de duur van het zorgtraject, worden vastgelegd in een trajectplan.

  • 4.

    Het college kan de aanspraak op een zorgtraject beëindigen dan wel tijdelijk laten vervallen als:

    • a.

      een persoon die aan een zorgtraject deelneemt niet langer meer uitkeringsgerechtigde is;

    • b.

      het traject naar het oordeel van het college onvoldoende bijdraagt aan het behalen van de in het trajectplan omschreven doelstelling; in dat geval spant het college zich in om een ander passend zorgtraject dan wel een andere vorm van ondersteuning aan te bieden;

    • c.

      de uitkeringsgerechtigde zich naar het oordeel van het college onvoldoende inspant om het zorgtraject conform de in het trajectplan gemaakte afspraken uit te voeren.

  • 5.

    Bij beëindiging van een zorgtraject op grond van het vierde lid sub c van dit artikel kan het college de uitkeringsgerechtigde voor een bepaalde periode uitsluiten van deelname aan (onderdelen van) het zorgtraject. De periode van uitsluiting duurt ten hoogste twaalf maanden.

  • 6.

    Wanneer het college gebruik maakt van de bevoegdheid als bedoeld in het vierde of vijfde lid, houdt zij rekening met de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van een belanghebbende alsmede met zijn klantprofiel zoals gesteld in artikel 2, tweede lid van de Afstemmingsverordening. Het gebruik van deze bevoegdheid laat onverlet dat het college op grond van de Afstemmingsverordening nog een maatregelbesluit kan nemen.

  • 7.

    Wanneer het college een besluit neemt als bedoeld in het vierde of vijfde lid, hoort zij belanghebbende en neemt hierbij de eisen in acht zoals beschreven in artikel 4 van de Afstemmingsverordening WWB.

Artikel 21. Kinderopvang

  • 1.

    Het college kan een belanghebbende die deelneemt aan een re-integratietraject of een traject gericht op het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, een kinderopvangvoorziening aanbieden voor zover:

    • a.

      het ontbreken hiervan leidt tot een belemmering bij de nakoming van de plicht tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      een belanghebbende niet in staat is om in deze voorziening zelf te voorzien.

  • 2.

    Naast het gestelde in het eerste lid, kan het college nadere regels stellen over de beoordeling van aanvragen voor een kinderopvang, rekening met het gestelde in de Wet kinderopvang.

Hoofdstuk 6. Premies, vrijlatingen en vergoedingen

Artikel 22. Premie in verband met werkaanvaarding

  • 1.

    Het college kan de uitkeringsgerechtigde op grond van artikel 31 tweede lid onder j WWB een eenmalige premie toekennen.

  • 2.

    Deze premie wordt verstrekt in verband met het aanvaarden en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde gesubsidieerde arbeid. De aanspraak op de premie ontstaat op de dag na afloop van de periode van zes maanden gedurende welke een belanghebbende heeft aangetoond dat hij algemeen geaccepteerde arbeid heeft verricht en behouden.

  • 3.

    De premie wordt in één keer uitgekeerd.

  • 4.

    De uitkeringsgerechtigde dient de premie middels een hiertoe door het college verstrekt formulier aan te vragen.

  • 5.

    Het college stelt ten aanzien van de verstrekking van de premie nadere regels vast over:

    • a.

      de doelgroep(en);

    • b.

      de hoogte van de premie;

    • c.

      de voorwaarden waaronder een premie wordt verstrekt;

    • d.

      andere mogelijke uitvoeringsaspecten van de premie;

    • e.

      eventuele andere criteria in verband met de passendheidstoets als bedoeld in artikel 9 van deze verordening.

Artikel 23. Inkomstenvrijlating

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde met inkomsten uit deeltijdarbeid kan, op grond van artikel 31 tweede lid onder o WWB, gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden in aanmerking komen voor een inkomstenvrijlating.

  • 2.

    De vrijlating wordt verstrekt in verband met het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde gesubsidieerde arbeid.

  • 3.

    Om in aanmerking te kunnen komen voor de vrijlating dient het verrichten van deeltijdarbeid bij te dragen aan de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde. Dit is het geval indien:

    • a.

      het verrichten van deeltijdarbeid in het kader van het arbeidsinschakelingstraject is vermeld in het trajectplan als bedoeld in artikel 3 vijfde lid van deze verordening, of;

    • b.

      de uitkeringsgerechtigde in de twaalf maanden voorafgaande aan de werkaanvaarding geen betaald werk heeft verricht, of;

    • c.

      de uitkeringsgerechtigde ontheven is van de verplichtingen als bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid van deze verordening;

    • d.

      het college om andere redenen dan onder a t/m c genoemd van oordeel is dat deeltijdarbeid in dit specifieke geval bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

  • 4.

    De vrijlating is niet van toepassing op de door de uitkeringsgerechtigde niet tijdig opgegeven inkomsten.

  • 5.

    De hoogte van de vrijlating is gelijk aan de hoogte bepaald in artikel 31, tweede lid sub o WWB.

Artikel 24. Vergoeding onkosten

  • 1.

    Het college kan onkostenvergoedingen verstrekken in verband met deelname aan een arbeidsinschakelings- of zorgtraject.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de verstrekking van onkostenvergoedingen in verband met deelname aan een arbeidsinschakelings- of zorgtraject.

Hoofdstuk 7. Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 24a. Wijziging betekenis begrippen

  • 1.

    Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2.

    Waar in deze verordening wordt gesproken van ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

  • 3.

    Waar in deze verordening wordt gesproken over een jongere wordt bedoeld een jongere van 18 jaar tot 27 jaar.

Artikel 24b. Afwijkende bepalingen voor jongeren

In afwijking van hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen de volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

  • a.

    onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;

  • b.

    de voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de wet.

Hoofdstuk 8. Overige bepalingen

Artikel 25. Overgangsrecht

  • 1.

    Aanvragen voor voorzieningen of ondersteuning bij arbeidsinschakeling die dateren van vóór 01 januari 2009, worden vanaf 01 januari 2009 geacht aanvragen te zijn als bedoeld in de Re-integratieverordening WWB.

  • 2.

    Reeds lopende trajecten of vormen van ondersteuning bij arbeidsinschakeling die niet zijn vastgelegd in een traject en die zijn aangevangen vóór 01 januari 2009 worden vanaf 01 januari 2009 geacht trajecten of ondersteuning bij arbeidsinschakeling te zijn als bedoeld in de Re-integratieverordening WWB.

  • 3.

    Verplichtingen van belanghebbenden die behoren tot de doelgroep van deze verordening en die zijn opgelegd vóór 01 januari 2009, worden vanaf 01 januari 2009 geacht verplichtingen te zijn als bedoeld in de Re-integratieverordening WWB.

  • 4.

    Financiële verplichtingen die door of namens het college reeds zijn aangegaan vóór 01 januari 2009, worden vanaf 01 januari 2009 geacht verplichtingen te zijn als bedoeld in de Re-integratieverordening WWB.

  • 5.

    Gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Re-integratieverordening WWB vervalt de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Vught.

Artikel 26. Overgangsrechtelijke bepalingen in verband met gesubsidieerde arbeid

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de uitvoering van de vóór 1 januari 2004 aangegane dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 4 van de WIW, en stimuleert de uitstroom.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de subsidiëring van de vóór 1 januari 2004 aangegane dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit In- en Doorstroombanen, en stimuleert de uitstroom. De hoogte van de subsidie wordt door het college vastgesteld.

  • 3.

    De dienstbetrekkingen genoemd in het eerste en tweede lid zijn, vanaf het moment van inwerkingtreding van de WWB, voorzieningen in de zin van de WWB. Het college kan nadere voorwaarden stellen aan de subsidieverstrekking.

Artikel 27. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Het college kan afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 28. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Re-integratieverordening WWB”.

Artikel 29. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van de gemeente Vught van 18 december 2008.

de voorzitter

R.J. van de Mortel

de griffier

drs. H. C. de Visch Eijbergen

Toelichting

1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Begrippen

 

Het huidige bestand aan klanten die een WWB aanvragen wordt vanuit beleidsmatig perspectief onderscheiden in route-A-klanten, met een aanzienlijke kans op het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, en route B-klanten voor wie een re-integratietraject moet worden uitgezet in verband met belemmeringen bij hun toetreding tot de arbeidsmarkt.

 

In verband hiermee is in de verordening nadrukkelijk een onderscheid benoemd (wat eerder in meer of mindere mate impliciet was) tussen:

  • -

    ondersteuning bij arbeidsinschakeling (gericht op de route A-klant); en

  • -

    een voorziening bij arbeidsinschakeling (gericht op de route B-klant).

 

In verband met dit onderscheid is er daarom een nieuw sub n toegevoegd waarin naast een voorziening (zie sub m), andere vormen van ondersteuning benoemd worden die eveneens gericht zijn op het bevorderen van de arbeidsinschakeling, te weten: advies en doorverwijzing naar activiteiten naar organisaties die gericht zijn op arbeidstoeleiding, die de verkrijging van algemeen geaccepteerde arbeid bevorderen; niet noodzakelijk is dat dit plaats vindt binnen een traject.

 

Hiermee wordt tegemoet gekomen aan ontwikkelingen binnen de WWB-uitvoeringspraktijk waarbinnen samenwerking met andere organisaties die arbeidsinschakeling bevorderen, zoals het nieuwe CWI, een belangrijke plaats innemen binnen het re-integratiebeleid alsmede ook de doorverwijzing naar uitzendbureaus. Ondersteuning speelt vooral bij de meer kansrijke klanten.

 

Artikel lid 1sub q behandelt de definitie van een trajectplan in verband met afspraken en activiteiten tussen klant en het college waar het gaat om arbeidstoeleiding. In praktijk leidde het trajectplan aanvankelijk slechts praktische uitvoeringsafspraken en een herhaling van de verplichtingen die reeds in de wet stonden en van rechtswege toch al golden.

In de jurisprudentie is aangegeven dat de meerwaarde van een trajectplan alleen dan aanwezig is wanneer hierin voor de klant geïndividualiseerde verplichtingen zijn opgenomen naast uitvoerings- afspraken. In deze definitie is dit standpunt vastgelegd.

 

Tevens is het begrip “betaalde arbeid” vervangen door “algemeen geaccepteerde arbeid”. Voor de definiëring van algemeen geaccepteerde arbeid is aangesloten bij hetgeen in de wet staat. Het is vanzelf- sprekend dat het dient te gaan om legale arbeid waarvoor de werknemer minimaal het Wettelijk Minimum Loon krijgt. Bij de beoordeling of sprake is van gewetensbezwaren zal de jurisprudentie op dit punt leidend zijn. Ten aanzien van duurzame arbeid is uitgegaan van de algemeen gebruikelijke termijn van zes maanden. Het risico op terugval is in de eerste zes maanden het grootst. Bovendien is dit een redelijke termijn voor het maken van prestatie-afspraken met re-integratie-bedrijven.

 

Voor het overige spreekt dit artikel voor zich.

 

Artikel 2. Doelgroep

 

In dit artikel worden de doelgroepen van het gemeentelijk re-integratiebeleid - conform artikel 10 van de WWB - genoemd. Onder d) is genoemd de groep die wegens een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de andere doelgroepen behoort.

 

Concreet gaat het hier om personen die een dienstverband hebben dat geheel of gedeeltelijk uit het re-integratiebudget wordt gefinancierd, dus personen met een "oude"WIW of ID-baan of personen met een detacheringsbaan.

 

In verband met het realiseren van doorstroom naar regulier werk kan de gemeente ook personen uit deze groep voor een voorziening in aanmerking laten komen.

 

In verband met de nauwere samenwerking met het CWI en UWV als één organisatie en het streven om de instroom in de bijstand vanuit met name de WW, te beperken, is het tweede lid bepaald dat de doelgroep van de Re-integratieverordening WWB uitgebreid kan worden met personen die een door het UWV verstrekte uitkering ontvangen, indien het college daartoe een overeenkomst sluit met het UWV als bedoeld in artikel 7 derde lid WWB.

 

2. Opdracht gemeente, beleid en financiën

 

Artikel 3. Taak gemeente

 

Eerste lid

 

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven conform artikel 7 WWB. Het college stelt allereerst vast of iemand op eigen kracht aan het werk kan komen, of dat ze verdergaande ondersteuning in de vorm van een voorziening biedt.

 

Tweede lid

 

Het tweede lid bepaalt dat het college vaststelt voor welke voorziening belanghebbende in aanmerking komt. Uitgangspunt is dat die voorziening wordt aangeboden die, naar het oordeel van het college, voor belanghebbende de kortste weg naar duurzame arbeid inhoudt.

 

Derde lid

 

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat bij de samenstelling van een arbeidsinschakelingstraject rekening kan worden gehouden met verschillen tussen personen. Een breed aanbod maakt het tevens mogelijk in te spelen op de budgettaire (on)mogelijkheden van de gemeente.

 

Vierde lid

 

In het vierde lid is bepaald dat het besluit over de toekenning van een of meer voorzieningen dient te worden vastgelegd in een beschikking aan de belanghebbende. Ten aanzien van uitkeringsgerechtigden is genoemd besluit gekoppeld aan de verstrekking van de uitkering (besluit tot toekenning of herziening van de uitkering).

 

Ten aanzien van niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers dient de melding bij de gemeente voor ondersteuning bij arbeidsinschakeling te worden beschouwd als aanvraag die de gemeente door middel van een beschikking afhandelt.

 

Indien de gemeente een voorziening niet noodzakelijk acht wordt ook dit besluit middels een beschikking aan de belanghebbende kenbaar gemaakt.

 

Vijfde lid

 

Het vijfde lid bepaalt dat de gemeente de afspraken met de belanghebbende over het te volgen traject vastlegt in een trajectplan. Dit trajectplan dient door beide partijen (belanghebbende en re-integratiebedrijf) te worden ondertekend. Het trajectplan is gekoppeld aan de beschikking en is vooral een verdere concretisering en individualisering hiervan. Het is mogelijk het trajectplan tussentijds bij te stellen mits dit binnen de kaders van de beschikking gebeurt.

 

Artikel 4. Integrale WWB-beleidsvaststelling en verantwoording

 

De gemeenteraad stelt elke vier jaar de beleidskaders voor het bijstandsbeleid vast. Het gaat daarbij om de missie en hoofdlijnen van het beleid. De concrete invulling van deze kaders en de budgettaire mogelijkheden en implicaties legt het college jaarlijks vast in het WWB-activiteitenplan waarin zowel de aspecten van het re-integratiebeleid, het handhavingsbeleid als het armoedebeleid integraal worden gewikt en gewogen.

Specifiek in verband met het re-integratiebeleid geeft het college in het WWB-activiteitenplan aan op welke wijze het komende jaar wordt voorzien in de ondersteuning bij arbeidsinschakeling op basis van het beschikbare budget en welke voorzieningen in welke mate zullen worden ingezet voor de verschillende doelgroepen. (zie het derde lid van artikel 4)

 

De verantwoording van het college aan de raad vindt conform artikel 77 van de WWB plaats via het Verslag over de uitvoering. Dit verslag dient, vergezeld van het oordeel van de gemeenteraad over de uitvoering van de WWB, bij het rijk te worden ingediend. Naast deze jaarlijkse voorgeschreven verslaglegging, zal het college de gemeenteraad tussentijds verslag uitbrengen op nader te bepalen momenten.

 

Artikel 5. Aanspraak op ondersteuning

 

Eerste lid

 

De aanspraak op ondersteuning en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorzieningen, is reeds in de WWB (artikel 10) zelf geregeld. Vanuit het oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling hierover op te nemen.

 

Bij de aanspraak op ondersteuning gaat het niet om een recht op een specifieke voorziening maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij re-integratie. De aanspraak op ondersteuning geldt ook voor personen aan wie de gemeente tijdelijk een ontheffing heeft verleend, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een ANW-uitkering. Het is aan de gemeente om te bepalen of ondersteuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is. Vervolgens bepaalt de gemeente uit welke elementen deze ondersteuning bestaat.

 

Tweede lid

 

In het tweede lid wordt de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de belanghebbende en de criteria die de gemeente hanteert bij het aanbieden van voorzieningen. De criteria zijn vastgelegd in deze verordening, de op basis van de verordening vastgestelde beleidsregels alsmede in het jaarlijkse WWB-activiteitenplan.

In WWB-uitvoeringspraktijk en binnen de jurisprudentie van de bestuursrechter is nadrukkelijk aangegeven dat uit de bevoegdheid van het college om een aanbod te doen tot een bepaalde vorm van ondersteuning of een voorziening bij arbeidsinschakeling, het college tegelijkertijd wettelijk verplicht is om een bepaalde belangenafweging te maken en deze nader te motiveren in de betreffende beschikking.(zie artikel 3:4 eerste lid Algemene wet bestuursrecht)

 

Deze belangenafweging ziet er als volgt uit: enerzijds gaat het om het belang van een klant bij een voor hem passend traject en anderzijds om het belang van het college bij die trajecten die de kortste weg naar duurzame arbeid bevorderen; inzicht in deze belangenafweging en aldus maatwerk is zowel bij primaire besluitvorming als in bezwaar en beroep een kwaliteitseis binnen re-integratie- besluiten waaraan bestaat behoefte om dit zichtbaar te maken. ; vandaar de keuze voor een inhoudelijke en een open definitie waarbij het college toch voldoende ruimte heeft om een passend besluit te nemen.

Hierbij wordt nadrukkelijk ingespeeld op de overwegingen van de Rechtbank Arnhem d.d. 08 oktober 2008 (Awb 07/5115, LJN-nr. BF7284) waarbij de Rechtbank de weigering van een standaard ingezet traject werken met behoud van uitkering niet maatregelwaardig achtte vanwege het volledig ontbreken van maatwerk bij het aanbod van het re-integratietraject in verband met het klantprofiel.

 

Derde lid

 

Het derde lid bepaalt dat de gemeente geen ondersteuning biedt indien sprake is van een voorliggende voorziening. Hierbij dient men bijvoorbeeld te denken aan re-integratie-activiteiten die het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen voor belanghebbende onderneemt, danwel ondersteuning die betrokkene krijgt van het Centrum voor Werk en Inkomen, uitzendbureaus, een (voormalig) werkgever enz.

 

Daarnaast kan sprake zijn van een voorliggende voorziening in termen van bekostiging van een bepaalde activiteit; zo dient de gemeente, indien aan de orde, zoveel mogelijk gebruik te maken van de mogelijkheden van de Wet studiefinanciering en de Algemene wet bijzondere ziektekosten. Mochten deze voorzieningen onvoldoende bijdragen aan de re-integratie van belanghebbende dan kan de gemeente besluiten middelen uit het re-integratiebudget in te zetten.

 

Een andere weigeringsgrond bestaat vanzelfsprekend in die situatie waarin een belanghebbende, zonder inzet van die voorziening, ook redelijkerwijs zelf algemeen geaccepteerde arbeid kan verwerven.

 

Artikel 6. Sluitende aanpak

 

De WWB kent geen bepaling over de sluitende aanpak; de wetgever gaat ervan uit dat de systematiek van de wet in praktijk hier "vanzelf" toe leidt. Dit artikel benadrukt de noodzaak tot een sluitende aanpak ten aanzien van een tweetal doelgroepen: bijstandsgerechtigden en jongeren.

 

Het college dient een termijn te stellen waarbinnen ze aan genoemde doelgroepen een aanbod gericht op arbeidsinschakeling zal doen. Doel is het voorkomen van langdurige werkloosheid en bijstandsafhankelijkheid. Voor jongeren is het streven dat ze binnen de gestelde termijn ofwel aan het werk zijn ofwel een opleiding volgen teneinde een startkwalificatie te behalen dan wel een combinatie daarvan.

 

De vastgestelde termijn is niet aan de orde indien de uitkeringsgerechtigde ontheven is van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

 

Bij de vast te stellen termijnen zal het college rekening dienen te houden met de richtsnoeren die hiertoe in Europees verband zijn geformuleerd. In dit verband bestaat de afspraak dat alle nieuwe werklozen binnen een jaar en jongeren binnen een half jaar een aanbod gericht op arbeidsinschakeling krijgen. Uiteraard hebben de andere ketenpartners zoals het Centrum voor Werk en Inkomen en het Uitvoeringsinstituut Werknemersvoorzieningen eveneens een taak hierin.

 

Artikel 7. Verplichtingen van de belanghebbende

 

Eerste tot en met het derde lid

 

Ten einde een sluitend stelsel van verplichtingen voor de klant bij arbeidsinschakeling te verkrijgen, is er in de eerste drie leden van artikel 7 voor gekozen om niet alleen te verwijzen naar de wettelijke verplichtingen van artikel 9 die overigens al van rechtswege gelden maar tevens naar hiermee samenhangende verplichtingen die of impliciet of vanuit de verordening gelden. Namelijk:

  • 1.

    Naast de verplichting van de belanghebbende om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden, als bedoeld in artikel 9, eerst lid sub a WWB, geldt voor belanghebbende ook de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te behouden.

  • 2.

    Naast de re-integratieverplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid sub b WWB, is een uitkeringsgerechtigde aan wie ondersteuning bij arbeidsinschakeling in het kader van deze verordening wordt aangeboden, verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 3.

    De belanghebbende aan wie ondersteuning geboden wordt of die deelneemt aan een voorziening bij arbeidinschakeling, is gehouden tot nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen en deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden ondersteuning of voorziening heeft verbonden.

 

Vanuit het oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn de verplichtingen zoals die in de WWB staan nogmaals vermeld. Helder is dat de belanghebbende geen nadere eisen kan stellen aan regulier werk ten aanzien van de aard, omvang en beloning. De concrete invulling van de verplichtingen wordt zoveel mogelijk afgestemd op het individu en door het college in een beschikking gespecificeerd.

 

Vierde lid

 

Het vierde lid legt de verbinding met de Afstemmingsverordening WWB. De Afstemmingsverordening WWB regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage gedurende een zekere periode.

 

Omdat voor personen zonder uitkering en Anw-ers het verlagen van de uitkering als maatregel niet mogelijk is, is in het vijfde lid bepaald dat in die gevallen de gemeente de kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk kan terugvorderen.

 

Voor zowel uitkeringsgerechtigden als niet-uitkeringsgerechtigden en ANW-ers geldt dat het niet nakomen van verplichtingen ook tot gevolg kan hebben dat men voor geen enkele voorziening meer in aanmerking komt. Zie hiervoor tevens de afstemmingsverordening.

 

Artikel 8. Criteria voor ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling

 

Eerste lid

 

Het eerste lid bepaalt dat het college de uitkeringsgerechtigde tijdelijk kan ontheffen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden alsmede van de verplichting gebruik te maken van de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Ontheffing wordt alleen verleend als de persoonlijke omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde dit rechtvaardigen.

 

Tweede lid

 

Het tweede lid geeft aan welke aspecten meegewogen dienen te worden om te bepalen of sprake is van een dringende reden op grond waarvan het college ontheffing kan verlenen. Ontheffing dient uitsluitend bij wijze van uitzondering te worden verleend.

 

Het is mogelijk uitsluitend ontheffing van de verplichting tot aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid te verlenen, maar de uitkeringsgerechtigde wel te verplichten gebruik te maken van de door het college aangeboden voorzieningen. Andersom is niet mogelijk.

 

Derde lid

 

Artikel 9 vierde lid WWB kent voor het college een dwingende vergewisverplichting in verband met het scholingsniveau, de belastbaarheid en de aanwezigheid van kinderopvang. Deze verplichting is niet met zoveel woorden van toepassing verklaard op de re-integratieverplichting als bedoeld in artikel 9 eerste lid sub b WWB voor alleenstaande ouders. Daarom wordt in het derde lid op dit punt alsnog ingegaan en een soortgelijke vergewisplicht ingevoerd.

 

Bij de beoordeling of de combinatie van arbeid en zorg voor kinderen of de combinatie van een voorziening en de zorg voor kinderen mogelijk is, dient de gemeente na te gaan of dit probleem te ondervangen is door het aanbieden van een alternatieve voorziening. Uitgangspunt is dat de combinatie van werk en zorg verantwoord kan worden ingevuld. Zie verder ook artikel 10 van deze verordening. In het bijzonder dient aandacht te zijn voor de combinatie van werk en zorg in het geval dat sprake is van een gehandicapt kind, danwel een kind dat om sociale redenen meer dan gemiddelde zorg nodig heeft.

 

Medische of psychische belemmeringen zijn als zodanig geen reden voor een ontheffing. Op basis van deskundig (medisch/arbeidskundig) onderzoek dient te worden vastgesteld in hoeverre de belanghebbende in staat is tot werken.

 

Vierde lid

 

De ontheffingsmogelijkheid voor ouderen vanaf 57,5 jaar en ouderen is voor wat betreft de duur beschreven als een “kan”-bepaling; er bestaat dus geen verplichting om te ontheffen voor de gehele resterende periode van bijstandsverlening. Dit sluit aan bij de participatie-doelstelling van de WWB en de Wet maatschappelijke ondersteuning ( de WMO) alsmede bij nieuwe inzichten dat ook voor ouderen deze doelstelling geldt, mede gelet op de groeiende vergrijzing in de samenleving en op de arbeidsmarkt.

 

Vijfde lid en zesde lid

 

Zo ook is met betrekking tot de verplichtingen van de burger nadrukkelijk er voor gekozen om een eerder impliciet onderscheid, te weten de arbeidsverplichting of de plicht tot arbeidsinschakeling, inhoudende de verplichting tot aanvaarding algemeen geaccepteerde arbeid enerzijds en de re-integratieverplichting anderzijds, nadrukkelijk te benoemen. De keuze hiervoor heeft wederom te maken met het onderscheid route A-klant en route B-klant.

 

Vanuit dit onderscheid is de ontheffingsproblematiek nader beschreven. Twee benaderingen zijn mogelijk. Te weten:

 

  • 1.

    Een getalsmatige ontheffing

    Een ontheffing geldt voor een tevoren vastgestelde periode. Deze is ten hoogste 12 maanden. Een tijdelijke ontheffing als bedoeld in het vijfde lid kan na herbeoordeling worden verlengd. De verlengde ontheffing geldt weer voor bepaalde tijd, tot maximaal 12 maanden.

 

  • 2.

    Een kwalitatieve ontheffing

    Hierbij is het getalsmatige criterium van 12 maanden losgelaten omdat dit in praktijk leidde tot vele hercontroles in situaties waarin in verband met een medische situatie die langer duurt van 12 maanden niets gewijzigd was, waarna de ontheffing wederom verleend voor 12 maanden.

 

Juist vanwege de dérapportage-doelstelling van de WWB (gericht op verlichting van het administra- tieve proces), is gekozen in situaties waarin er sprake is van langdurige belemmeringen van structurele aard die zowel de verplichting tot aanvaarding algemeen geaccepteerde arbeid als de re-integratieverplichting aantasten, dat de ontheffing ook op gekwalificeerde gronden kan plaats vinden, namelijk, zolang er niets wijzigt.

 

Dit laat het college de mogelijkheid om in een hercontroleplan, de hercontrole arbeidsmarkt- toeleiding te koppelen aan de twee-jaarstermijn die geldt voor klanten met laag rechtmatigheidsrisico òf om er voor te kiezen dat de hercontrole bij voorbeeld op drie jaar gezet wordt.

Het uitsparen van tijd en energie op het gebied van arbeidstoeleiding, laat onverlet dat deze klanten juist actief benaderd zullen gaan worden vanuit oogpunt van een zorgtraject of vanuit oogpunt van armoedebeleid.

 

4. Voorzieningen

 

4.1 Algemene eisen aan voorzieningen

 

Artikel 9. Voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling

 

Eerste lid

 

In het eerste lid is een globale onderverdeling gemaakt naar type voorziening.

 

Tweede lid

 

Artikel 9 tweede lid is een belangrijke bepaling in de re-integratieverordening WWB omdat hierin, onder verwijzing naar artikel 5 tweede lid van de Re-integratieverordening WWB, de doelstelling van maatwerk is uitgewerkt in criteria met het oog op de zogenaamde passendheidstoets die zowel gericht is op belanghebbende zelf als op de betreffende voorziening of ondersteuning.

Ten einde de maatwerkdoelstelling te concretiseren heeft de raad gekozen voor een vergewisverplichting van het college bij de voorbereiding van en het besluit tot het aanbieden van ondersteuning of een voorziening bij arbeidsinschakeling, te weten over:

  • a.

    de individuele mogelijkheden en belemmeringen van de belanghebbende op de arbeidsmarkt, waaronder ook begrepen zijn gezondheid en belastbaarheid (het diagnose-onderzoek);

  • b.

    de geschiktheid van de voorzieningen of ondersteuning bij arbeidsinschakeling, gelet op de resultaten van het diagnose-onderzoek, zoals genoemd in sub a van dit artikel;

  • c.

    de adequaatheid van de aangeboden ondersteuning of voorziening, gelet op de kortste weg naar duurzame arbeid.

 

Bij de beoordeling hiervan kan het college een deskundigenadvies inwinnen. Vanuit beleidsmatig oogpunt bezien ligt hier een stuk beoordelingsruimte voor het college om de kwaliteit van het diagnose-onderzoek nader te duiden.

 

Het vaststellen van de meest geschikte voorziening is maatwerk. Diverse aspecten maken deel uit van die individuele afweging, zoals het re-integratie-advies van het Centrum voor Werk en Inkomen of van het re-integratiebedrijf, de motivatie en capaciteiten van belanghebbende, de arbeidsmarkt/ relevantie van een voorziening, de beschikbaarheid van voorzieningen en financiële middelen. Een voorziening wordt alleen toegekend als duurzame arbeidsinschakeling zonder voorziening niet mogelijk is. Bij het beoordelen van de persoonlijke mogelijkheden wegen niet zozeer aspecten als opleiding en werkervaring mee, als wel de gezondheid en belastbaarheid van de belanghebbende.

 

Derde lid

 

Maatwerk bij re-integratie kan ook met zich mee brengen dat het college nadere verplichtingen wenst te verbinden aan deze voorziening. Deze dienen altijd een relatie te hebben met aard en doel van de voorziening.

 

Vierde lid en vijfde lid

 

Artikel 9 vierde lid is aldus beschreven dat de raad er voor gekozen heeft om de nazorg niet toe te laten komen aan de onderneming waarbinnen een belanghebbende werkzaam is en die dit vervolgens zelf nader invult maar aan de belanghebbende zelf die daar werkzaam is. In het vijfde lid zijn de diverse elementen beschreven die verbonden zijn met nazorg.

 

Zesde lid

 

In de uitvoeringspraktijk vormen sluitende afspraken tussen het college, re-integratiebedrijven, werkgevers en klanten een van de succesfactoren voor een geslaagd re-integratietraject. Tegelijkertijd is ook gebleken dat deze vier-, soms drie-partijen-overeenkomsten kwetsbaar zijn wanneer één van de partijen niet volledig op de hoogte is van alle afspraken. Wanneer zo´n situatie duidelijk wordt, dan wordt het resultaat van het traject ook kwetsbaar maar ook kunnen hieruit bezwaar- en beroepsprocedures voortkomen.

 

Om deze reden is in het zesde lid bepaald dat het college er voor zorg draagt dat alle voor belang-hebbende geldende verplichtingen die betrekking hebben op de uitvoering van de aangeboden voorziening, voor hem kenbaar zijn in het trajectplan of een aanvulling hierop.

 

Artikel 10. Gronden voor het tijdelijk vervallen of definitief beëindigen van een aanspraak op een voorziening

 

Eerste lid

 

In dit artikel is geregeld in welke gevallen een voorziening wordt beëindigd of tijdelijk wordt opgeschort. De reden hiervoor kan gelegen zijn in (de inspanningen van) de belanghebbende zelf alsook in het (te geringe) rendement dat de voorziening voor deze belanghebbende oplevert. Wanneer belanghebbende met betrekking tot het doel van het traject zich zódanig verwijtbaar heeft opgesteld, dat het re-integratiebedrijf er voor kiest om het traject te beëindigen, dan is er sprake van een categorie-4-gedraging in de zin van Afstemmingsverordening WWB en kan dit leiden tot een maatregel van 100% voor de duur van één maand.

 

Bij de beoordeling van de rechtsgevolgen bij de niet-nakoming van de verplichtingen die in ruimste zin samenhangen met het aanbieden van re-integratievoorzieningen, heeft de raad de beleidskeuze om, naast de verplichting tot afstemming van bijstandsverlening, tevens de aanspraak van een belanghebbende op een voorziening te beperken dan wel uit te sluiten. In het verlengde hiervan heeft de raad tevens de beleidskeuze om te bepalen of deze beperkings- en/of uitsluitingsbevoegdheid voor het college als een algemene verplichting geldt dan wel als een bevoegdheid. 

 

In artikel 10 sub a van de re-integratieverordening heeft de raad deze beleidskeuze aldus ingevuld door aan het college de bevoegdheid toe te kennen om een belanghebbende tijdelijk uit te sluiten van een traject wanneer die zijn re-integratieverplichtingen, zoals beschreven in artikel 7 van deze verordening, naast hetgeen gesteld is in de afstemmingsverordening.

 

Omdat hiervan mogelijk een cumulatief effect kan uitgaan, is de raad op dit punt van mening dat toepassing van deze uitsluitingsbevoegdheid een zeer ingrijpende maatregel is die naar haar mening alleen verdedigbaar is wanneer het doel van het traject hiermee gediend is. Hiervan kan bij voorbeeld sprake zijn in het geval het college van mening is dat door eigen toedoen van een belanghebbende een eerder aangeboden voorziening niet langer als effectief kan worden aangemerkt. In verband hiermee kan het zinvol zijn om even tijdelijk pas op de plaats te maken alvorens een nieuwe voorziening terstond aan te bieden.

 

Vandaar de toedeling van de bevoegdheid aan het college om een belanghebbende tijdelijk uit te sluiten van iedere voorziening ten einde te voorkomen dat een belanghebbende eist dat het college terstond een alternatieve voorziening dient aan te bieden.  De raad is van mening dat gelet op de maatwerk- en activeringsdoelstelling van de WWB, het niet voor de hand ligt om een belanghebbende die zijn verplichtingen niet nakomt, als het ware te "belonen" met langdurige uitsluiting van voorzieningen.

 

Integendeel, juist door een nieuw diagnostisch onderzoek dient het college zo spoedig mogelijk te komen tot herziening van het eerder aangeboden traject ten einde de arbeidstoeleiding nog strakker te begeleiden alsmede om de voorwaarden te bepalen waardoor het traject door een belanghebbende wel effectief wordt doorlopen.

 

Tweede lid

 

Omdat zoals reeds gesteld, toepassing van de uitsluitingsbevoegdheid door het college een ingrijpende maatregel is, hecht de raad er aan dat dit besluit met voldoende waarborgen is omkleed, waaronder begrepen het horen van belanghebbende conform de eisen zoals gesteld in artikel 4 van de Afstemmingsverordening WWB.

 

Artikel 11. Afweging meest geschikte voorziening voor alleenstaande ouders

 

Ten aanzien van de alleenstaande ouder geldt dat de gemeente rekening dient te houden met diens zorgtaken. Het beschikbaar zijn van adequate kinderopvang is in dit verband een noodzakelijke voorwaarde. De gemeente heeft een inspanningsverplichting ten aanzien van het creëren van voldoende kinderopvangmogelijkheden binnen de gemeente.

 

Dit neemt niet weg dat de alleenstaande ouder een eigen verantwoordelijkheid heeft voor wat betreft het verkrijgen van kinderopvang. Dit strookt met de uitgangspunten van de Wet basisvoorziening kinderopvang (Wbk) waarbij ouders een belangrijke rol krijgen toebedeeld waar het gaat om het regelen en bekostigen van kinderopvang. Ook is het mogelijk dat kinderopvang onderdeel is van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (zie artikel 9 van deze verordening).

 

Verder dient de gemeente in dit verband ook rekening te houden met het scholingsniveau van de alleenstaande ouder; indien het scholingsniveau van de ouder dusdanig is dat volledige uitstroom uit de uitkering alleen met werken in voltijd mogelijk is, zal het college met de ouder afspraken maken over wanneer en in welke mate uitstroom uit de uitkering haalbaar is en of aanvullende scholing noodzakelijk is.

 

Vanaf 01 januari 2009 zal dit artikel aan actualiteitswaarde gaan toenemen als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders. Hierbij gaat het om de doelgroep van alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar. Zij kunnen op hun verzoek ontheven worden van de plicht tot aanvaarding algemeen geaccepteerde arbeid op voorwaarde dat zij daadwerkelijk bereid zijn tot een nadere invulling van hun re-integratieverplichting.

 

Artikel 12. Budgetten

 

Eerste lid

 

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alléén geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag voor een voorziening; indien een bepaalde voorziening noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling van belanghebbende, dient het college hierin te voorzien.

 

In concreto is voor voorzieningen als bedoeld in artikel 9 het Participatiefonds WWB zoals bedoeld in de Wet participatiebudget beschikbaar, na aftrek van de middelen die nodig zijn om de "oude" In- en Doorstroombanen en dienstverbanden op grond van de Wet Inschakeling Werkzoekenden te bekostigen.

 

Om te voorkomen dat dit budget wordt overschreden, zal jaarlijks via het WWB-activiteitenplan (artikel 4, derde lid van deze verordening) aangegeven worden hoe het re-integratie- budget wordt ingezet.

 

Door het schuiven tussen voorzieningen kan indien noodzakelijk budgettaire ruimte worden gecreëerd voor voorzieningen die het meest noodzakelijk zijn en kan het college inspelen op een verwachte toe- of afname van het aantal personen dat een beroep zal doen op ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

 

Tweede lid

 

In het tweede lid is bepaald dat het college een maximum kan verbinden aan de gemeentelijke bijdrage aan de arbeidsinschakeling van niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een ANW-uitkering. Indien de kosten van een voorziening hoger zijn dan dit maximum, dient een eigen bijdrage te worden betaald.

 

Derde lid

 

Wanneer het college daadwerkelijk gebruik wil gaan maken van een financieel plafond dan geldt analoog aan de subsidiebepalingen in de Algemene wet bestuursrecht, dat een dergelijk besluit vóóraf gepubliceerd moet zijn in het Klaverblad.

 

4.2 Soorten re-integratievoorzieningen

 

Artikel 13. Niet-limitatieve opsomming van mogelijke voorzieningen

 

Artikel 13 is eveneens een belangrijke bepaling in de Re-integratieverordening WWB.

 

Hoofdregel was dat alle re-integratievoorzieningen waarvan het college gebruik maakt in de WWB-uitvoeringspraktijk in de verordening beschreven moesten staan, als eis van rechtszekerheid. In praktijk werkte deze eis contra-productief omdat het denken over passende re-integratie-instrumenten altijd in beweging is om met name het zogenaamde “granieten bestand aan klanten” goed te kunnen begeleiden.

 

Dit leidde in de uitvoeringspraktijk van arbeidstoeleiding vervolgens tot een buiten-wettelijk re-integratie-instrumentarium, bij voorbeeld Work First en werken met behoud van uitkering. Voorts bleek in praktijk tegelijkertijd dat namens het college ook ten aanzien van de inzet van deze instrumenten dezelfde criteria werden gehanteerd als bij de re-integratie-instrumenten die wel beschreven waren in de verordening, terwijl voorts van een afbreuk van rechtszekerheid voor de burger niet echt sprake was.

 

Dat zo zijnde, is binnen de vernieuwde verordening gekozen voor een wetgevingstechniek op basis van algemene bepalingen op sommige onderwerpen, die vervolgens gevolgd worden door specifieke bepalingen, waarin de algemene bepalingen blijven doorwerken. Twee punten vallen hierbij op.

 

  • a.

    In de paragraaf over re-integratie-instrumenten is gekozen voor een algemeen artikel dat de maatwerkcriteria bevat waaraan elk aanbod van een re-integratievoorziening moet worden getoetst, zie artikel 9 tweede lid. Daarnaast is hierbij bijzondere aandacht gegeven aan de kwetsbare arbeidsmarktpositie van alleenstaande ouders, zie artikel 11van deze verordening.

     

  • b.

    In de paragraaf over soorten re-integratie-instrumenten is in artikel 13, tweede lid nadrukkelijk benoemd dat de beschreven opsomming van re-integratie-instrumenten niet limitatief is bedoeld. Dat wil zeggen, dat het college ook buiten deze opsomming andere re-integratie-instrumenten mag hanteren op voorwaarde dat het college een gerichte belangenafweging maakt op basis van de criteria van artikel 9, tweede en derde lid waarbij wordt gemotiveerd waarom de voorkeur uitgaat naar het niet-in-de-verordening-beschreven re-integratie-instrument. Het spreekt voor zich dat het college deze belangenafweging en motivering nader uitwerkt in rapportage en een beschikking aan de klant.

 

Dit past binnen het denken dat de wijze van arbeidstoeleiding zowel voor een route A-klant als voor een route-B-klant gebaseerd moet zijn op maatwerk; ook de bestuursrechter eist dat in zijn jurisprudentie en dat het denken hierover niet stil staat.

 

Zo wordt het college voldoende ruimte geboden voor het inspelen op nieuwe ontwikkelingen binnen re-integratie-instrumenten, waarbij tevens de ruimte er is om bij beproefde nieuwe instrumenten deze te zijner tijd toch nadrukkelijk op te nemen in de verordening opdat de raad hieraan sturing kan geven.

 

Artikel 14 tot en met 18

 

In de artikelen 14 tot en met 18 zijn de re-integratievoorzieningen beschreven die anno 2008 regelmatig aan klanten worden toegekend. Slechts ten aanzien van scholing heeft het college nadere beleidsregels vastgesteld in de Beleidsregels noodzakelijke scholing.

 

Om de bestaande systematiek te volgen zoals die is geïntroduceerd in de Re-integratieverordening WWB, wordt in een artikel in de verordening in het eerste lid aangegeven dát het college de genoemde voorziening kan aanbieden aan een belanghebbende uit de doelgroep en dat in het tweede lid de bevoegdheid wordt opgenomen dat het college nadere beleidsregels kan vaststellen over de wijze waarop zij gebruik gaat maken van deze bevoegdheid.

 

Artikel 14 behandelt het diagnose-onderzoek; artikel 15 behandelt Work First; artikel 16 behandelt scholing; artikel 17 behandelt over werken met behoud van uitkering, waaronder begrepen de werkstage; artikel 18 behandelt bemiddeling naar werk.

 

Artikel 19. Detacheringsbanen

 

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van gesubsidieerde banen. Personen worden via een detacheringsconstructie bij een werkgever te werk gesteld. Het college werkt de details via beleidsregels uit.

 

Omdat het om gesubsidieerd werk gaat dient de gemeente zich ervan te vergewissen dat de plaatsing niet leidt tot verdringing van reguliere banen of concurrentievervalsing. Tevens kan het college bij het Centrum voor Werk en Inkomen nagaan of recentelijk ontslagen hebben plaatsgevonden. Of sprake is van concurrentievervalsing is moeilijker vast te stellen. Een indicatie hiervoor kan het aandeel gesubsidieerde arbeidskrachten in het totale personeelsbestand van een organisatie zijn. Indien daar aanleiding toe is zal het college nader onderzoek (laten) verrichten en zo nodig regels vaststellen.

 

5. Flankerend beleid

 

Artikel 20. Zorgtraject

 

Het college kan uitkeringsgerechtigden die ontheven zijn van de verplichtingen op grond van artikel 9, eerste lid WWB en artikel 7 eerste tot en met het derde lid van deze verordening, een zorgtraject aanbieden.

 

Uitkeringsgerechtigden die ontheven zijn van de verplichting tot aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid komen in aanmerking voor een zogeheten zorgtraject.

 

Een zorgtraject houdt in dat afspraken worden gemaakt over hoe de periode waarin voor betrokkene arbeidsinschakeling niet aan de orde is wordt ingevuld. Doel is te voorkomen dat de afstand tot de arbeidsmarkt nog groter wordt. Elementen kunnen activiteiten zijn in de sfeer van sociale activering en zorg (therapie, verhogen belastbaarheid enz.).

 

Ook in geval van een zorgtraject maakt de gemeente en trajectplan op; op die manier is voor beide partijen helder wat men van elkaar kan verwachten. Hoewel de uitkeringsgerechtigde een belangrijke inbreng heeft als het gaat om de invulling van het zorgtraject, is deelname niet vrijblijvend. Indien wordt geconstateerd dat de afspraken als vastgelegd in het trajectplan, niet worden nagekomen en hiervoor geen gegronde redenen zijn aan te voeren, kan het college besluiten (onderdelen van) het zorgtraject te beëindigen en/of de uitkering te verlagen conform hetgeen hierover in de afstemmingsverordening is bepaald. Betrokkene kan voor een periode van maximaal 12 maanden worden uitgesloten van deelname.

 

In de regel worden zorgtrajecten niet uit het werkdeel van het Fonds Werk en Inkomen bekostigd, tenzij sprake is van een duidelijke relatie met arbeidsinschakeling en aard en doel van het zorgtraject hiermee in lijn zijn.

 

Op zich is dit ook verdedigbaar omdat een aantal zorgklanten zijn opgenomen in zorginstellingen en er mag van worden uitgegaan dat binnen deze instellingen een voldoende aanvaardbaar zorgtraject wordt aangeboden aan hen. De realiteit is echter ook dat er een aantal zorgklanten buiten zorginstellingen verblijven. Hiervoor heeft het college een bijzondere verantwoordelijkheid, mede gelet op haar verantwoordelijkheid voortvloeiend uit de Re-integratieverordening WWB maar ook vanuit de participatiedoelstelling van de WMO.

 

In dit artikel wordt op hoofdlijnen een aantal aspecten benoemd die relevant zijn in verband met de uitwerking van zorgtrajecten voor deze kwetsbare doelgroep. Het nader uitwerken van inhoudelijk beleid voor deze doelgroep is van wezenlijk belang voor zowel de participatie van deze klanten in de samenleving als voor re-integratie op de lange termijn wellicht op de arbeidsmarkt.

 

Daarnaast geldt dat het college ook vanuit oogpunt van het financieel beheersmatig houden van het re-integratie- budget, het aan zich zelf en de raad verplicht is om actief beleid te voeren ten aanzien van klanten die worden aangemerkt als het 'granieten bestand'.

 

Vierde tot en met het zevende lid

 

Net zoals bij een re-integratietraject, heeft het college ook ten aanzien van een zorgtraject een opschortings- en beëindigingsbevoegdheid. Omdat toepassing van deze bevoegdheden door het college een belastend besluit is, hecht de raad er aan dat dit besluit met voldoende waarborgen is omkleed, waaronder begrepen het horen van belanghebbende conform de eisen zoals gesteld in artikel 4 van de Afstemmingsverordening WWB.

 

Artikel 21. Kinderopvang

 

Bij arbeidstoeleiding blijkt dat naast de belastbaarheid van de klant tevens zorgtaken een belangrijk punt van aandacht zijn. Goede kinderopvangmogelijkheden zijn daarom onontbeerlijk voor hen die zelf niet in staat zijn om dit geregeld te krijgen en voor wie dit aantoonbaar een probleem is bij het doorlopen van een re-integratietraject of het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid. Deze twee uitgangspunten zijn vastgelegd in artikel 21. Daarnaast geldt dat het college bij de invulling van de beleidsruimte rekening moet houden met het gestelde in de Wet kinderopvang.

 

6. Premies, vrijlatingen en vergoedingen

 

Artikel 22. Premie in verband met werkaanvaarding

 

De gemeente heeft op grond van de WWB de mogelijkheid de uitkeringsgerechtigde een maal per kalenderjaar een premie te verstrekken. Met het tweede lid is bepaald dat deze premie alleen wordt verstrekt in geval van aanvaarding van regulier, niet-gesubsidieerd, werk. Het college heeft de details nader uitgewerkt in de Beleidsregels premies in verband met werkaanvaarding.

 

Artikel 23. Inkomstenvrijlating

 

In de WWB is geregeld dat de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd gedeeltelijk kunnen worden vrijgelaten. De vrijlating bedraagt op moment van ingang van deze verordening maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum van €183,-.

 

De WWB stelt verder de volgende voorwaarden:

  • -

    er is sprake van inkomsten uit arbeid en aanvullende bijstand;

  • -

    de vrijlating duurt niet langer dan zes maanden. Deze periode wordt niet verlengd, ook al is sprake van een tijdelijke onderbreking van de inkomsten uit arbeid. Bijv: start de vrijlating in januari, dan houdt deze per definitie na de maand juni op, ook al is in maart geen vrijlating ontvangen wegens het ontbreken van inkomsten uit arbeid;

  • -

    de vrijlating wordt alleen toegekend als ze naar het oordeel van de gemeente bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

 

Tweede lid

 

In het tweede lid is hieraan toegevoegd dat de aanspraak op de premie ontstaat op de dag na afloop van de periode van zes maanden gedurende welke een belanghebbende heeft aangetoond dat hij algemeen geaccepteerde arbeid heeft verricht en behouden

 

Derde lid

 

In het derde lid is geconcretiseerd wanneer (limitatief) sprake is van de situatie dat de vrijlating bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende. Namelijk, dat aannemelijk is dat deeltijdarbeid bijdraagt aan de arbeidsinschakeling als dit als zodanig is opgenomen in het trajectplan.

 

Verder is deeltijdarbeid een opstap naar volledige arbeidsinschakeling als sprake is van een grote afstand tot de arbeidsmarkt, waarvoor zowel de uitkeringsduur (derde lid, onder b) als het feit dat iemand ontheven is van de verplichting tot werkaanvaarding (derde lid, onder c) als indicatoren zijn benoemd. In dit laatste geval is het echter de vraag of de ontheffing wel op juiste gronden is gegeven.

 

Ten slotte kan het college op individuele gronden van oordeel zijn dat deeltijdarbeid bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde.

 

Mocht later blijken dat de uitkeringsgerechtigde in de voorbije periode inkomsten had, maar deze niet tijdig heeft opgegeven, dan worden deze inkomsten geheel in mindering gebracht op de uitkering (vierde lid). Formeel gesteld: de vrijlating is niet van toepassing op de door de uitkeringsgerechtigde niet opgegeven inkomsten als gevolg van de verwijtbare niet-nakoming van de inlichtingenverplichting, als bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB.

 

Artikel 24. Vergoeding onkosten

 

Activiteiten gericht op arbeidsinschakeling kunnen voor de belanghebbende bepaalde onkosten met zich meebrengen zoals reiskosten. Het college zal nadere regels en voorwaarden voor het vergoeden van eventuele onkosten vaststellen.

 

 

7. Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

 

(geen toelichting)

 

8. Overige bepalingen

 

Artikel 25. Overgangsrecht

 

In dit artikel zijn voor alle aspecten in verband met arbeidstoeleiding onder het regiem van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Vught bepaald, dat zij vanaf 01 januari 2009 geacht worden aspecten te zijn in verband met arbeidstoeleiding zoals beschreven in de Re-integratieverordening WWB. De tekst van artikel 24 van de verordening werkt deze aspecten verder uit en spreekt voor zich.

 

Artikel 26. Overgangsbepalingen gesubsidieerde arbeid

 

Op de algemene bepaling van artikel 24 is een uitzondering gemaakt voor de situatie rondom gesubsidieerde arbeid zoals die gold vóór 001 januari 2004. In artikel 25 is de eerdere overgangsbepaling zoals die was beschreven in de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Vught, onverkort overgenomen in de Re-integratieverordening WWB.

 

Op 1 januari 2004 zijn de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) en het Besluit In- en Doorstroombanen (ID-regeling) vervallen. Besluiten op grond van de WIW of ID-regeling gelden vanaf de ingangsdatum van de WWB als besluiten op grond van de WWB.

 

Dit artikel benadrukt de verantwoordelijkheid die de gemeente heeft voor personen met een dienstverband dat vóór 1 januari 2004 op grond van een van deze wetten is aangegaan. Tegelijkertijd is het streven de uitstroom uit deze dienstverbanden naar niet-gesubsidieerd werk waar mogelijk te stimuleren.

 

In de Invoeringswet WWB is bepaald dat de werknemers met een WIW-dienstbetrekking deze dienstbetrekking ook na 1 januari 2004 behouden. In arbeidsvoorwaardelijke zin zijn met ingang van 1 januari 2004 de bepalingen uit de CAO WIW automatisch onderdeel van de op basis van de WIW afgesloten arbeidsovereenkomsten.

 

De invoering van de WWB heeft geen gevolgen voor de arbeidsverhouding tussen de ID-werknemer en de werkgever. De rechtspositie van de ID-ers blijft zoals die was, namelijk overeenkomstig de in de betreffende sector geldende arbeidsvoorwaarden. Bij beëindiging van een ID-dienstverband na 1 januari 2004 kan geen nieuwe ID-baan op grond van het Besluit ID-banen worden aangeboden.

 

Het derde lid maakt het mogelijk nieuw beleid te ontwikkelen ten aanzien van de "oude" dienstverbanden.

 

Artikel 27. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

 

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 28. Citeertitel

 

Aangesloten wordt bij hetgeen reeds gebruik was in bezwaar en beroepsprocedures, te weten: “de Re-integratieverordening-WWB.”

 

Artikel 29. Inwerkingtreding

 

Uit artikel 24, vijfde lid van deze verordening volgt dat gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Re-integratieverordening WWB, de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Vught vervalt.

 

Hiermee is gekozen voor een systeem van onmiddellijke rechtswerking van de Re-integratie- verordening. In artikel 28 van deze verordening is daarom bepaald dat de verordening in werking treedt op 1 januari 2009. Hiermee volgt de Re-integratieverordening een zelfde systematiek qua inwerkingtreding als de Afstemmingsverordening WWB en de Handhavingsverordening WWB.