Organisatie | Berkelland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid 2011 |
Citeertitel | Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid 2011 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet werk en bijstand
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-05-2011 | 01-01-2014 | Nieuwe regeling | 19-04-2011 Berkelbericht 10 mei 2011 | Collegebesluit 19 april 2011 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
chronisch zieken zijn langdurig zieken met (lichamelijke en / of geestelijke) beperkingen die kunnen leiden tot de inzet van WMO en/of AWBZ - hulpverlening. Als chronisch ziek gelden ook personen die in aanmerking komen voor de compensatie chronisch zieken van het CAK of met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of hoger. Deze regeling geldt ook voor kinderen, indien de ouders ten minste in aanmerking komen voor de tegemoetkoming ouder van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG).Het chronische houdt in dat de persoon niet beter zal worden.
Artikel 2. Bijzondere bijstand. Onder bijzondere bijstand wordt verstaan het verlenen van bijstand aan de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin voor zover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking worden genomen.
Artikel 3. Aanvraag datum en ingangsdatum.
Een aanvraag om bijzondere bijstand moet in beginsel worden ingediend voordat, of vlak nadat, de kosten zijn gemaakt, als regel binnen één maand. De ingangsdatum van de bijzondere bijstand is op zijn vroegst de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt (Indien de aanvraag binnen één maand is gedaan). De ingangsdatum wordt gekoppeld aan de ingangsdatum van het draagkrachtjaar, tenzij het draagkrachtjaar al op een eerder moment is begonnen.
Hoofdstuk 2. Draagkracht, drempelbedrag, inkomen en vermogen.
Artikel 4. Draagkracht, drempelbedrag, inkomen en vermogen.
De financiële draagkracht wordt gevormd door:
Artikel 5. Draagkracht periode.
1.Gedurende de periode dat een uitkering op grond van de WWB, Wij, IOAW of IOAZ wordt ontvangen, heeft men geen draagkracht. Mits het vermogen dat toelaat. Dit geldt eveneens voor een uitkering op grond van het Bijstandsbesluit Zelfstandigen, de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA en WAO en de Wet Werk en Arbeidsondersteuning Jonggehandicapten [Wajong])
Dit geldt uitsluitend bij volledige arbeidsongeschiktheid en berekend op basis van het minimumdagloon.
Artikel 6. Herzien van de draagkracht.
Artikel 7. Draagkracht en gebruiksduur
Indien de gebruiksduur van een gebruiksgoed, waarvoor bijzondere bijstand met toepassing van deze beleidsregels wordt verleend, zich over een langere periode dan een jaar uitstrekt, wordt bij de vaststelling van de draagkracht één jaar in aanmerking genomen.
Voor de vaststelling van de draagkracht neemt het Dagelijks Bestuur het bedrag in aanmerking, waarmee de inkomsten (zoals bedoeld in artikel 31 van de WWB) de som overschrijden van de op grond van de WWB toepasselijke uitkeringen vermeerderd met 10% en met de eventuele van toepassing zijnde aanvullende bijzondere bijstand op grond van deze beleidsregels.
Het bedoelde bedrag wordt verder aangeduid met de term ‘meerinkomen’.
Bij de vaststelling van het jaarinkomen wordt ten aanzien van regelmatig binnen het jaar genoten inkomsten uitgegaan van de hoogte van deze inkomsten over de laatste gebruikelijke betalingsperiode voorafgaand aan het tijdstip waarop de draagkrachtperiode aanvangt (zie hieronder).
Artikel 10. Op het inkomen in mindering te brengen kosten.
Op het inkomen van belanghebbende wordt het volgende in mindering gebracht:
Artikel 11 Pensioenvrijlating.
De pensioenvrijlating alleen geldt voor algemene bijstand (artikel 33 lid 5 WWB) en is geen vrijlating bij de draagkrachtberekening voor bijzondere bijstand.
Artikel 12. Percentage draagkracht.
De draagkracht in het inkomen wordt vastgesteld op 20% van het verschil tussen het netto meerinkomen (per maand) en 110% van de voor betrokkene geldende bijstandsnorm tot een bedrag van € 125, - 50% van het meerdere (inclusief vakantietoeslag)(Zie schema en tabel bijlage 1 en 2).
Let op: dit is niet hetzelfde als afloscapaciteit / reserveringsruimte
Het vermogen van de aanvrager wordt ten volle als financiële draagkracht aangemerkt voor zover dat hoger is dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 van de WWB. Met betrekking tot het vermogen, gebonden in de door de belanghebbende of zijn gezin in eigendom bewoonde woning met bijbehorend erf, zijn de regels van de WWB van overeenkomstige toepassing. (Zie ook artikel 21)
Artikel 14. Het vermogen wordt vastgesteld in overeenstemming met artikel 34 van de WWB.
Hoofdstuk 3. Voorliggende voorzieningen.
Artikel 15. Voorliggende voorzieningen.
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorzieningen als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 16. Premie zorgverzekering.
De premie voor de basiszorgverzekering behoort tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit een inkomen op bijstandsniveau kunnen worden betaald, terwijl voor het restant de zorgtoeslag een passende en toereikende voorliggende voorziening is.
Bijstandsverlening voor de premie basisverzekering is daardoor uitgesloten.
Artikel 17. Eigen bijdrage en eigen risico.
Artikel 18. Collectieve en aanvullende zorgverzekering voor minima.
Deze verzekering voor ziektekosten wordt gezien als een adequate voorliggende voorziening. Indien cliënten voor bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan bijstand aanvragen zónder dat men aanvullend verzekerd is, wordt in beginsel géén bijzondere bijstand verstrekt voor de vergoeding welke ontvangen zou zijn wanneer men wél aanvullend én collectief aanvullend verzekerd was geweest. In het individuele geval worden de kosten, waarvoor geen vergoeding plaatsvindt, als niet noodzakelijk aangemerkt.
Het niet hebben van een aanvullende ziektekostenverzekering/zorgverzekering kan overigens niet gezien worden als een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid om te voorzien in de kosten van het bestaan. Het gaat hierbij immers om het noodzakelijkheidoordeel. Er wordt verder géén bijzondere bijstand verstrekt voor de premies van de aanvullende verzekering. (zie ook lid 4 van dit artikel)
Hoofdstuk 4. Mogelijke vormen van bijzondere bijstand.
Artikel 20. Bijstand om niet en onvoldoende besef van verantwoordelijkheid.
Artikel 21 Eigen woning en bijzondere bijstand of verstrekkingen op grond van het minimabeleid.
Indien de vrijstelling van het vermogen verbonden in de woning meer bedraagt dan in het eerste lid bedoelde bedrag, is bijzondere bijstand of een verstrekking uit het minimabeleid om niet mogelijk. De verstrekking mag (op jaarbasis) niet meer bedragen dan de voor betrokkene geldende norm voor algemene bijstand per maand (incl. vakantietoeslag).
Bedraagt de verstrekking (op jaarbasis) meer dan de voor betrokkene geldende maandnorm, dan wordt het vrij te laten bedrag van het vermogen verbonden in de eigen woning overeenkomstig artikel 34, lid 2 en sub d van de WWB vastgesteld. De verstrekkingen (boven de in lid 2 genoemde maandnorm) worden in dat geval bij verkoop van de woning teruggevorderd.
Hoofdstuk 5. Soorten van bijzondere bijstand.
Artikel 23. Bijzondere bijstand aan jongeren voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.
Voor jongeren van 18, 19 of 20 jaar heeft de wetgever aparte bijstandsnormen in het leven geroepen. Deze staan vermeld in artikel 20 WWB en in artikel 26 van de Wet investeren in jongeren In sommige gevallen zijn deze bijstandsnormen voor deze personen niet toereikend om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Het verstrekken van aanvullende bijzondere bijstand behoort dan tot de mogelijkheden.
Artikel 24. Bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag.
Heeft men buiten eigen toedoen geen recht op (volledige) huurtoeslag en bewoont men een woning / woonwagen / woonschip, waarop de Wet op de huurtoeslag en de ministeriële ‘regeling huurtoeslaggrenzen’ van toepassing is, dan kan een woonkostentoeslag ter hoogte van de (theoretische) huurtoeslag worden toegekend.
Bij de vaststelling / berekening dient gebruik gemaakt te worden van site www.toeslagen.nl.De op basis van lid 1 berekende toeslag geldt ook voor bewoners van een eigen huis, die in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren. Voor hen geldt dat de van toepassing zijnde belastingteruggave wordt gezien als een voorliggende voorziening. Deze wordt op de bijstand in de woonkosten in mindering gebracht.
Artikel 25. Verhuisvoorwaarde.
Aan belanghebbenden aan wie een verhuisverplichting is opgelegd kan zo nodig bijstand (om niet) worden verleend in de noodzakelijke kosten van verhuizing (transport) en een deel van de noodzakelijke kosten van stoffering of herinrichting (rekening houdend met de reserveringscapaciteit vanaf het moment dat men op de hoogte was van de noodzaak om te verhuizen). Deze regeling heeft als voordeel, dat de betreffende klanten weer zelf kunnen reserveren en dat de woonkostentoeslag komt te vervallen of kan worden verminderd in afwachting van huurtoeslag.
Artikel 26. Bijzondere bijstand voor aflossing leenbijstand.
De aflossingsduur van leenbijstand wordt in beginsel gesteld op 36 maanden. Indien een belanghebbende in deze periode aan de vooraf opgelegde aflossingsverplichtingen heeft voldaan vindt na 3 jaar (mits betrokkene op dat moment nog steeds een inkomen heeft op minimumniveau) afschrijving van het restantbedrag plaats.
Artikel 27. Aflossingsbedragen van een lening of reserveringscapaciteit.
Er is een verschil tussen de begrippen ‘aflossingsbedrag’ en ‘reserveringscapaciteit’:
Een ‘aflossingsbedrag’ is het bedrag dat belanghebbende dient af te lossen op een verstrekte leenbijstand of andere vordering.
De ‘reserveringscapaciteit’ is het bedrag dat belanghebbende geacht wordt te hebben kunnen reserveren. Voor de berekening van de beide bedragen wordt door de gemeenten Berkelland, Oost Gelre en Winterswijk wordt dezelfde systematiek gebruikt. Cumulatie van beide begrippen is echter niet mogelijk.
Op grond van het beslagrecht is het meerdere boven 90% van de voor betrokkene geldende bijstandsnorm vatbaar voor beslag. Dit percentage betekent een forse aanslag op het besteedbare inkomen. De genoemde gemeenten hebben dan ook besloten om als aflossingsbedrag of als reserveringscapaciteit een lager percentage dan het beslagrecht aan te houden en aan te sluiten bij de landelijke praktijk van het Nibud, te weten:
Artikel 28. Bijzondere bijstand voor betaling van rente en aflossing.
De Stadsbank Oost Nederland dient als een voorliggende voorziening te worden gezien bij het verstrekken van een lening (leenbijstand). De Nederlandse Vereniging van Volkskrediet gaat ervan uit, dat een lening voor de belangrijkste doelgroep van de bank maximaal 3 jaar mag lopen. De betrokken klanten dienen zo spoedig mogelijk in staat te worden gesteld om zelf weer te reserveren (van achteraf sparen naar vooraf sparen). Het kan voorkomen, dat de te betalen rente en aflossing hoger is dan de in het voorgaande artikel omschreven aflossingscapaciteit (als regel wordt dan om borgstelling door de gemeente verzocht). In dergelijke gevallen kan voor de betaling van rente en aflossing, voor zover hoger dan de aflossingscapaciteit, bijzondere bijstand worden verleend.
Artikel 29. Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen.
Bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, overeenkomstig de richtprijzen van de Nibud, kan worden verstrekt in de vorm van:
wanneer de aanvrager voorafgaande aan de aanvraag, 3 jaar of langer aaneengesloten een inkomen heeft, niet hoger dan 110% van de voor de aanvrager geldende uitkeringsnorm en zelfstandig een huishouding heeft gevoerd. In dat geval wordt men geacht geen reserveringscapaciteit meer te hebben. Zie hierover ook artikel 30, lid 9 van deze beleidsregels.
Artikel 30. Algemene regel (voor duurzame gebruiksgoederen).
Als regel worden mensen, die bijstand vragen voor duurzame gebruiksgoederen verwezen naar de Stadsbank Oost Nederland (voorliggende voorziening). Er kunnen zich omstandigheden voordoen, waarbij de bank geen lening wil verstrekken tenzij de gemeenten/ Sociale Dienst voor de terugbetaling borg staan. Indien borgstelling niet het aangewezen middel is, resteren nog de mogelijkheden van bijstand in de vorm van een lening of bijstand om niet.
Artikel 31. Uitzonderingen op de algemene regel /drie jaar of langer een inkomen op bijstandsniveau.
Bijstandsverlening om niet kan aan de orde zijn als de aanvrager lange tijd geen mogelijkheden heeft gehad om voor de kosten te reserveren, voor langere tijd geen mogelijkheden heeft om terug te betalen in verband met overige verplichtingen of een lening / borgtocht een te zware belasting zou betekenen.
Bij een inkomen op maximaal de voor betrokkene geldende bijstandsnorm gedurende een aaneengesloten periode van 3 jaar wordt het niet meer mogelijk geacht te kunnen reserveren voor het aanschaffen of het vervangen van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen of af te lossen op een lening voor duurzame gebruiksgoederen.
Na genoemde periode kan dan bijstand om niet verstrekt worden voor duurzame gebruiksgoederen.
Indien een geldlening wordt verstrekt stemt het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek het aflossingsbedrag en de duur van de aflossing mede af op omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende, evenals het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
Tenzij het voorgaande aanleiding geeft tot een afwijkende vaststelling wordt het aflossingsbedrag bepaald zoals aangegeven in artikel 26 van deze beleidsregels.
Als het verstrekken van een lening voor betrokkene een te zware belasting is, kan bijzondere bijstand om niet verstrekt worden. De bedoelde situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als de aflossingscapaciteit gedurende 36 maanden op grond van andere niet verwijtbare contractuele verplichtingen wordt opgebruikt.
Het doel van deze bepaling is belanghebbende na 36 maanden weer in staat te stellen zelf te gaan reserveren en zoveel als mogelijk schuldenvrij te laten zijn.
Voor het verstrekken van bijzondere bijstand om niet voor duurzame noodzakelijke gebruiksgoederen is het wenselijk een extra vrij te laten bedrag in te bouwen. Het is de bedoeling dat men daarvoor zelf reserveert, maar niet alle middelen die men ter beschikking heeft zijn reserveringen. Als het inkomen net op de bankrekening is gestort, kan men niet van reserveringen spreken. De vrijlating op de betaalrekening wordt vastgesteld op een bedrag van 1,5 maal de voor de aanvrager geldende bijstandsnorm. Dit houdt in dat géén bijzondere bijstand om niet wordt verstrekt als de aanvrager over meer geld beschikt dan 1,5 maal de bijstandsnorm. Betrokkene wordt in dat geval geacht voldoende te hebben gereserveerd voor de aanschaf / vervanging van de duurzame gebruiksgoederen. Of ten minste het bedrag boven de 1,5 drempel kan worden gebruikt voor een deel van de kosten.
Vanaf de datum dat het jongste tot het gezin behorende thuisinwonende studerende kind de leeftijd van 18 jaar bereikt, bestaat voor de ouder daarom geen recht meer op de norm voor een alleenstaande ouder, maar op de norm voor een alleenstaande.
Zolang het studerende kind bij de ouder blijft wonen, heeft de voormalig alleenstaande ouder recht op bijzondere bijstand ter hoogte van het verschil tussen de norm voor een gehuwde en een alleenstaande. Dit onder aftrek van de norm voor levensonderhoud op grond van studiefinanciering voor een thuisinwonend kind.
Het gezamenlijke inkomen van de ouder en het kind mag gedurende deze periode niet meer bedragen dan de bijstandsnorm voor een echtpaar.
De garantietoeslag kan herleven als het kind dat tot het huishouden behoorde en waardoor eerder de garantietoeslag is toegekend, na een tijdelijke afwezigheid weer bij de ouder gaat wonen. Er dient in dat geval te worden voldaan aan de eerder gestelde voorwaarden met betrekking tot de toeslag.
Artikel 33. Categoriale bijzondere bijstand.
Op grond van artikel 35, lid 3, 4 en 5 van de WWB kan ‘bijzondere bijstand ook aan personen van 65 jaar of ouder, behorend tot een bepaalde categorie, worden verleend, zonder dat wordt nagegaan of ten aanzien van die persoon de bedoelde kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan’.
Artikel 34. Indirecte schoolkosten voor ouder(s) met kinderen.
De doelgroep wordt gevormd uit personen mét kinderen waarvan het (gezins)inkomen niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Deze doelgroep krijgt te maken met een cumulatie van allerlei kosten die direct of indirect met schoolverplichtingen van de kinderen te maken hebben
Per aanvrager kan per (school)jaar maximaal worden verstrekt:
Artikel 35. Computer ten behoeve van schoolgaande kinderen in het voortgezet of beroepsonderwijs tot 18 jaar.
De gemeenten vinden het belangrijk dat iedere inwoner kan deelnemen aan verschillende sociale- culturele en sportieve activiteiten evenals peuteropvang, kortom dat zij kunnen deelnemen aan activiteiten binnen de gemeenten. Deze regeling geeft aan inwoners die eveneens tot de groep behoren die recht hebben op bijzondere bijstand een bijdrage in de genoemde kosten. De regeling voor kinderen is ruimer dan die voor inwoners van 18 jaar en ouder, omdat het mee kunnen doen in onze samenleving vooral voor kinderen tot 18 jaar belangrijk is.
Artikel 36. Participatieregeling voor kinderen van 0 tot 18 jaar.
2 Voor deze kosten en die op grond van artikel 35, lid 3 van deze beleidsregels geldt dat jaarlijks het maximum bedrag wordt toegekend en uitbetaald, nadat de betreffende declaraties zijn ingediend;
3.De vergoedingen voor indirecte schoolkosten en participatie kunnen gecombineerd worden.
Artikel 37. Participatieregeling voor 18 jaar en ouder
Artikel 38. Zwemles voor kinderen
Voor kinderen vanaf 4 jaar die nog geen zwemdiploma hebben kan een vergoeding worden gegeven voor het behalen van het diploma A.
Voor inwoners van de gemeente Berkelland gelden de regeling die deze gemeente kent met betrekking tot (school)zwemmen als afdoende voorliggende voorzieningen.
De eigen bijdrage voor de peuterspeelzaal voor kinderen van 2 tot 4 jaar kan worden vergoed voor:
De eigen bijdrage voor een maaltijdvoorziening wordt:
Artikel 40. Nieuwe producten en garantiebepalingen.
De in deze beleidsregels genoemde vergoedingen voor de aanschaf van witgoed en elektronica geldt uitsluitend voor ongebruikte, nieuwe producten. Dat met het oog op de garantiebepalingen.
Dit beleid bijzondere bijstand 2011, blijft van toepassing tot het door een nieuw besluit is vervangen.
Deze beleidsregels worden uitgevoerd door het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek.
Over uitvoeringsaspecten waarin deze regeling niet voorziet, kan het dagelijks bestuur besluiten nemen.
Deze beleidsregels treden in werking per 1 mei 2011.
Besluiten die voor 1 mei 2011 zijn genomen blijven ongewijzigd gehandhaafd.
Burgemeester en wethouders van Berkelland
Burgemeester en wethouders van Oost Gelre
Burgemeester en wethouders van Winterswijk