Organisatie | Berkelland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels uitvoering art 20 tot en met 22 Wet op de lijkbezorging |
Citeertitel | Nadere regels uitvoering art 20 tot en met 22 Wet op de lijkbezorging |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-05-2011 | 13-09-2017 | Nieuwe regeling | 29-03-2011 Berkelbericht 10 mei 2011 | Besluit burgemeester 29 maart 2011 |
Notitie uitvoering artikel 20 tot en met 22 Wet op de lijkbezorging (lijkbezorging van overheidswege)
Als niemand voorziet in de uitvaart, dan draagt de burgemeester van de gemeente waar de overledene zich bevindt hiervoor zorg (artikel 21, lid 1 van de Wet op de lijkbezorging).
Er kunnen zich de volgende situaties voordoen waarbij de gemeente betrokken is bij de lijkbezorging:
Uitgangspunt van de Wet op de lijkbezorging (Wlb) is dat nabestaanden primair verantwoordelijk zijn voor de uitvaart. Verder is het uitgangspunt van de wetgever dat de zorg voor de lijkbezorging niet alleen afhankelijk is van familierechtelijke en erfrechtelijke betrekkingen maar ook van de feitelijke betrekkingen. Ook van een niet gehuwde partner. vrienden, kennissen of buren kan en mag in bepaalde gevallen verwacht worden dat zij de uitvaart verzorgen. Volgens de wetgever moet duidelijk zijn dat de lijkbezorging geen taak van de overheid is, maar een zaak van de zorg voor elkaar. De wetgever noemt nadrukkelijk dan ook geen persoon die aansprakelijk en verantwoordelijk is voor de lijkbezorging en bepaalt dus ook niet wie de meest betrokken nabestaande zou zijn.
Wel geeft de wetgever in artikel 22 Wlb de mogelijkheid om de kosten van een begrafenis te verhalen op de bloed- en aanverwanten als niemand voor de lijkbezorging zorg draagt en de burgemeester dat moet doen. Maar er is geen wettelijke plicht om de lijkbezorging te regelen.
Indien werkelijk niemand in de lijkbezorging voorziet en daartoe dus geen enkel initiatief ondernomen wordt, dan dient de burgemeester daarvoor zorg te dragen. Als het lijk zich in een woning bevindt dan kan de burgemeester of een ambtenaar van politie, voorzien van een last van de burgemeester, de woning binnentreden. Zie het tweede lid van artikel 21 Wet op de lijkbezorging.
De gemeente dient uiterst terughoudend te zijn in het regelen en verzorgen van de begrafenis. De artikelen 21 en 22 van de Wet op de lijkbezorging zijn primair bedoeld om de lijkbezorging te regelen van mensen zonder nabestaanden, waarbij niemand in actie kan komen. De artikelen zijn niet bedoeld om financiële problemen van mensen/nabestaanden op te lossen.
Daarom dient de gemeente een ontmoedigingsbeleid te voeren.
Het is daarom zaak om nabestaanden te manen tot het ondernemen van actie. Pas wanneer die bewust geen actie ondernemen dient de gemeente op te treden. Die actie van de nabestaanden kan ook bestaan uit het sluiten van een lening, het houden van een inzameling onder familie en vrienden of het aanvragen van bijzondere bijstand of het treffen van een betalingsregeling.
Veelal is het ook zo dat als er familie is, de gemeente een verhaalrecht heeft op de familie ((ex) echtgenoot, ouders, kinderen, aangehuwde kinderen, schoonouders en stiefouders (zie de artikelen 1:392-396 BW) en de familie toch gedwongen zou kunnen worden om te betalen. Het via de gemeente laten lopen van een uitvaart betekent dan alleen maar een omweg. Naast een financiële plicht rust er op bloed- en aanverwanten (zoals hiervoor genoemd) ook een morele plicht om de uitvaart te verzorgen. Er is echter voor nabestaanden geen juridische verplichting om een uitvaart te verzorgen, wel (in sommige hiervoorgenoemde gevallen) om de kosten te betalen.
Omdat een uitvaart altijd (relatieve) haast heeft, is het in sommige gevallen (wanneer de overledene in de openbare ruimte ligt of bij zomers weer in een woning) denkbaar dat met een uitvaartverzorger de afspraak gemaakt wordt dat in eerste instantie alleen de eerste verzorging (weghalen overledene en bewaren in mortuarium) gebeurt en (nog) niet de gehele uitvaart. Er is dan tijd voor overleg met de nabestaanden. De kosten kunnen in het kader van zaakwaarneming verhaald worden.
De gemeente is wettelijk verplicht om (artikel 21 en 22 Wlb) een uitvaart te verzorgen als niemand anders hier zorg voor draagt. Dat hoeft de gemeente niet onmiddellijk te doen,alleen als (na het zoeken van nabestaanden en na enkele dagen (max. 5 werkdagen) duidelijk is dat niemand anders iets doet. De gemeente betaalt dan ook de uitvaartondernemer die een en ander uitvoert en heeft het wettelijk recht om de kosten te verhalen op de nalatenschap en op de nabestaanden (echtgenoot, kinderen). Het principe van de Wlb is dat 1) de gemeente in het belang van de volksgezondheid en de openbare orde zorgt dat de overledene “bezorgd” wordt en 2) dat nabestaanden zelf de kosten moeten dragen en niet de belastingbetaler.
Veelal wordt het verlof tot begraving of crematie door een begrafenisondernemer - namens een familielid die de opdracht voor de begraving of crematie geeft – aangevraagd. In dat geval betekent dat voor de uitvaartondernemer dat de opdrachtgever verantwoordelijk is voor de kosten. Het is niet zo dat iemand wel opdracht kan geven en dat de uitvaartondernemer later de rekening bij de gemeente deponeert. Een opdrachtgever is voor de uitvaart zelf verantwoordelijk, ook financieel.
De burgemeester dient bij de keuze cremeren of begraven rekening te houden met een eerder uitgesproken wens van een overledene (art. 18 Wlb). Concreet betekent dat, dat de burgemeester in principe voor begraven kiest, tenzij er een codicil of testament is waarin de wens tot crematie of ontleding ten behoeve van de wetenschap is opgenomen.
Ook houdt de burgemeester rekening met eventuele niet uitgesproken wensen tot de lijkbezorging. Bijvoorbeeld wanneer de overledene aanhanger is van een religie die crematies voorstaat dan zal hij een crematie verzorgen. Voor het overige is het voor de burgemeester moeilijk om een besluit te nemen als nabestaanden schermen met allerlei al dan niet uitgesproken wensen door de overledene. In dergelijke gevallen ligt het voor de hand dat de nabestaanden zelf de uitvaart verzorgen en dat niet aan de burgemeester over laten. De burgemeester zal zich in zijn keuze: begraven of cremeren, altijd laten leiden door het uitgangspunt: dat altijd begraven wordt, tenzij door schriftelijke stukken, de religie of een uitgesproken levenswijze van de overledene duidelijk is dat zijn laatste wens anders is.
Voor de gemeente is cremeren veelal duurder dan begraven omdat de gemeente eigen begraafplaatsen heeft. De begrafenis wordt ingevolge de financiële beheersvoorschriften betaald uit de post: “bijstandsverlening algemeen” (functie 610) en de opbrengsten (nalatenschap, verhaal) worden geboekt op de post “lijkbezorging” (functie 724).
Omdat het begraven in een zogenaamd algemeen graf voor de gemeente het goedkoopst is wordt de overledene in principe in een algemeen graf begraven. Bij algemene graven gaat het om graven die om niet uitgegeven worden en waar eventuele nabestaanden alleen de kosten van het begraven dienen te betalen. Voor deze graven hebben particulieren veelal geen belangstelling omdat de grafrust slechts 10 jaar gegarandeerd is en zij geen “zeggenschap” hebben over het graf (er mag bijvoorbeeld geen grafmonument geplaatst worden).
De overledene wordt in principe in Borculo begraven omdat daar voldoende ruimte is en het om bedrijfseconomische redenen het goedkoopste is. Immers, op de andere begraafplaatsen is de ruimte schaars. Bovendien mogen en kunnen algemene graven na 10 jaar geruimd worden, maar is het het goedkoopst om gelijktijdig meerdere graven te ruimen en niet een enkel graf.
Indien de overledene naar het oordeel van de burgemeester veel binding had met zijn of haar woonplaats, kan van het uitgangspunt dat de begrafenissen alleen in Borculo plaatsvinden afgeweken worden. De opvattingen van nabestaanden zijn bij het oordeel of iemand in Borculo of elders begraven dient te worden niet doorslaggevend. Immers, anders kunnen die nabestaanden zelf ook voorzien in de lijkbezorging. Overigens is het zo dat onze gemeente verantwoordelijk is voor overledenen die zich hier bevinden en dat hoeft niet altijd te betekenen dat deze mensen hier hun woonplaats hadden. Andersom is het zo dat mensen die in het ziekenhuis in bijvoorbeeld Enschede en Winterswijk overlijden een zorg zijn voor die gemeente en niet voor onze gemeente.
Begraven heeft ook de voorkeur vanwege het “bewaren” van een herdenkingsplek en omdat een herbegraving elders of een crematie mogelijk blijven. Daarnaast is het zo dat er altijd nabestaanden kunnen zijn die pas na enige naspeuringen achterhaald kunnen worden, omdat ze vaak verhuisd zijn of in het buitenland verblijven.
Het herbegraven of cremeren dient dan wel binnen ongeveer twee maanden na de begrafenis te gebeuren. Tot ongeveer 2 maanden is er een nauwelijks waarneembaar verteringsproces en is de kist nog intact. Na die periode zijn er dusdanige arbeidstechnische- en milieuhygiënische maatregelen nodig dat het absoluut niet wenselijk is om over te gaan tot herbegraven. Dit kan pas weer nadat de wettelijke grafrust termijn van 10 jaar verstreken is. Na 10 jaar is er veelal alleen een skelet over en kan er wel weer overgegaan worden tot herbegraving. De burgemeester dient in alle gevallen voor een opgraving een vergunning te verlenen en moet daarbij alle van belang zijnde belangen (zowel die van de nabestaanden als ook maatschappelijke belangen afwegen). Het voert te ver om hier in het kader van deze notitie verder op in te gaan.
Het begraven kan plaatsvinden op de goedkoopst mogelijke wijze, indien mogelijk in een algemeen graf. Op een algemeen graf zijn geen grafmonumenten toegestaan, dus de gemeente hoeft daar dan ook geen zorg voor te dragen. Ook op andere graven zullen wij geen grafmonumenten plaatsen. Eventuele later gevonden nabestaanden kunnen altijd zorgdragen voor een herbegraving in een ander graf, met een grafmonument.
Het is dan wel belangrijk om te bedenken dat de grafrusttermijn van 10 jaar behoorlijke beperkingen oplegt en dat opgraven al snel na de begraving vanwege milieutechnische redenen niet meer wenselijk is.
Indien er, omdat dat de wil van de overledene is, wordt overgegaan tot crematie dan geldt ook hier dat de meest goedkope manier wordt gehanteerd.
Geen asbus, maar asverstrooiing op het terrein van het crematorium.
Willen nabestaanden een asbus, dan kan dat pas als zij eerst de openstaande rekening van de crematie betalen.
De gemeente dient de kosten van de begrafenis in eerste instantie te verhalen op de bij de overledene gevonden goederen of gelden en vervolgens de nalatenschap. De inboedel en de goederen die in de woning van de overledene gevonden worden, worden geacht tot de nalatenschap te behoren, tenzij blijkt of aangenomen kan worden dat zij aan anderen toebehoren. De gemeente kan dan proberen om alle goederen te verkopen om de kosten van de uitvaart te kunnen verrekenen. De Wlb gaat hier als bijzondere wet vóór het erfrecht.
De kosten van een begrafenis kunnen verhaald worden op de bij de overledene gevonden goederen of gelden en vervolgens uit de nalatenschap. Is de nalatenschap onvoldoende om de kosten te dekken dan heeft de gemeente een verhaalsrecht op bloed- en aanverwanten, die tot het verstrekken van levensonderhoud aan de overledene verplicht zouden zijn geweest.
Veelal is er dan verhaal van de kosten mogelijk op de nabestaanden ((ex) echtgen(o)t(e), ouders, wettige en natuurlijke kinderen, gehuwde (aangetrouwde) kinderen, schoon- en stiefouders) als bedoeld in artikel 22 Wlb juncto 1:392-396 BW.
Let wel, het gaat hierbij om een bevoegdheid. De gemeente hoeft van deze bevoegdheid geen gebruik te maken. Er kunnen voor het college redenen zijn om van het verhaalsrecht af te zien. Redenen kunnen o.a. zijn:
Voor het verhaal van de kosten geldt de Wet werk en bijstand.
Als er een echtgenoot of vroegere echtgenoot is dan is die als eerste gehouden om de kosten te betalen (art. 1:392 BW). De andere nabestaanden zijn ieder voor een evenredig deel verantwoordelijk voor de kosten van de begrafenis.
Besluiten omtrent het verhaal van kosten worden genomen door het college.
Bij het verhaal moeten maatschappelijke opvattingen meegewogen worden, het verhaal moet dus wel redelijk zijn (voorbeeld: verhaal van kosten op de ex-partner van 30 jaar geleden is niet redelijk, is iemand pas een jaar gescheiden dan is dat onder bepaalde omstandigheden wel en soms ook niet redelijk; wat te doen met kinderen die al langdurig geen contact meer hebben met de ouders?).
Het is aan het college om daar een besluit over te nemen. De argumentatie is dan wel erg belangrijk, anders is er heel snel sprake van willekeur.
Bijzondere bijstand nabestaanden
Wanneer nabestaanden niet voldoende middelen hebben, kunnen ze (voor hun deel) een beroep doen op de bijzondere bijstand. Voor de bijzondere bijstand maakt iedere gemeente echter een eigen beleid. Het kan dus zo zijn dat inwoners van Berkelland wel op basis van het gemeentelijk beleid een beroep kunnen doen op bijzondere bijstand en anderen – in andere gemeenten – niet.
In de meeste gevallen zal de overledene een gehuurde woning achterlaten en een inboedel die vrijwel niets opbrengt (of zijn de kosten om de goederen te gelde te maken mogelijk hoger dan de verwachte opbrengsten). In dergelijke gevallen onderneemt de gemeente geen tot weinig actie.
Wel dient er op toegezien te worden dat de gas-, elektriciteit en watervoorziening afgesloten worden en dat er zich anderszins geen gevaarlijke of onhygiënische toestanden voordoen (etensresten in koelkast).
Veelal is er altijd wel iemand, die dan misschien niet voor de begrafenis zorgt, maar die wel zorgdraagt voor de afhandeling van zulke zaken. Mocht dat niet zo zijn dan is het in principe een zaak van de verhuurder en de nutsbedrijven.
Op grond van artikel 172 Gemeentewet kan de burgemeester eventueel noodmaatregelen nemen om de woning of de gastoevoer af te laten sluiten. Het ontruimen van de woning, het opzeggen van gas, water en elektriciteit, het opzeggen van de huur en het inleveren van de sleutel is echter geen primaire taak voor de gemeente. In juridische zin is voor dat werk ook geen goede grondslag. Het lijkt ons goed, gelet op de benodigde tijdsinspanning en het ontbreken van een grondslag de gemeentelijke inzet ten aanzien van een zogenaamde onbeheerde nalatenschap te beperken.
Mocht er wel sprake zijn van een (enigszins) waardevolle boedel dan kan de gemeente die verkopen om de kosten van de begrafenis te kunnen verrekenen want die boedel maakt deel uit van de nalatenschap. Bij een waardevollere boedel (naar schatting meer dan € 5.000,--) is het aan te bevelen om de notaris in te schakelen die een uitgebreid nabestaandenonderzoek (tot de zesde graad) kan doen en die eventueel door tussenkomst van belanghebbenden (schuldeisers) of het Openbaar Ministerie bij de rechtbank een vereffenaar (voorheen curator) kan laten aanwijzen. Als er vervolgens resterende goederen of positieve saldi zijn en er nog steeds geen erfgenamen bekend zijn, dan beheert de Staat die goederen of het saldo gedurende 20 jaar. Gedurende die tijd kunnen schuldeisers of erfgenamen die middelen vorderen. Na 20 jaar vervalt alles definitief aan de Staat. De Dienst Domeinen district West in Leiden (onderdeel van het Ministerie van Financiën) is belast met de afwikkeling van onbeheerde nalatenschappen. De onbeheerde nalatenschappen komen uiteindelijk dus toe aan de Staat. Dit is geregeld in het Burgerlijk Wetboek.
Indien de lijkbezorging wordt belemmerd doordat het lijk zich in een woning bevindt dan kan op grond van het tweede lid van artikel 21 Wlb de woning worden binnengetreden. De weigering om een lijk af te geven is overigens op grond van artikel 81 Wlb strafbaar.
In principe wordt door de gemeente een begrafenis verzorgd op basis van de minst kostbare, doch acceptabele wijze. Er is dan sprake van een sobere begrafenis.
Voorstel is om bij de te regelen zaken een onderscheid te maken tussen:
In het eerste geval stellen wij voor slechts zo beperkt mogelijke voorzieningen te regelen. De nabestaanden kunnen dan zelf in overleg met de uitvaartondernemer en tegen betaling van de kosten zelf aanvullende zaken regelen.
We stellen voor die gevallen de volgende zaken te regelen:
Uitvaartverzorging, dat wil zeggen werkzaamheden uitvaartverzorger, overbrengen overledene van plaats van overlijden naar plaats van opbaren, huur “bewaarplaats” in uitvaartcentrum (geen rouwkamer), het kisten van de overledene, een eenvoudige kist, verzorgen noodzakelijke formaliteiten, rouwauto op de dag van de uitvaart
Voor de nabestaanden die vallen onder de tweede categorie geldt dat er zoveel mogelijk maatwerk geleverd moet worden. Indien mogelijk moeten mensen verwezen worden naar hun woongemeente voor bijzondere bijstand. Uitgangspunt is en blijft een sobere en doelmatige uitvaart.
Voor de derde categorie geldt ook weer dat er zoveel mogelijk maatwerk geleverd dient te worden. Uitgangspunt is en blijft een sobere en doelmatige uitvaart.
In principe worden de volgende zaken niet verzorgd en betaald (in overleg met de burgemeester kan hier in individuele uitzonderlijke gevallen vanwege piëteit van afgeweken worden):
Omdat dergelijke situaties slechts beperkt voorkomen lijkt het ons niet wenselijk om mandaat te verlenen. Aangezien voor alle zaken, behalve het verhaal van de kosten op de nabestaanden, de burgemeester bevoegd gezag is, kunnen zaken op korte termijn in overleg met de burgemeester uitgevoerd worden of bij diens afwezigheid met de loco-burgemeester.
Actieplan wanneer de gemeente geconfronteerd wordt met nabestaanden die niet voor de lijkbezorging willen zorgdragen of een overledene waarvan geen nabestaanden bekend zijn. Let op: het zal veelal nodig zijn om meerdere acties gelijktijdig in gang te zetten/uit te voeren.
Graag gedurende het hele proces een kort logboekje bijhouden van gebeurtenissen (inclusief telefoonnotities en eventuele foto’s) en uren schrijven (zodat later altijd is na te gaan hoe zaken zijn verlopen en hoeveel uren het gekost heeft).
Uittreksel: Wet op de lijkbezorging
Ingeval niemand maatregelen neemt tot lijkschouwing of lijkbezorging overeenkomstig de wet, waarschuwt degene, die het lijk onder zijn berusting heeft, de burgemeester en wel uiterlijk op de derde dag na het overlijden.
1. Indien niemand voorziet in de lijkschouwing en lijkbezorging overeenkomstig de wet, draagt de burgemeester daarvoor zorg. Aan hoofdstuk V wordt in dat geval geen toepassing gegeven, tenzij de overledene zijn lijk uitdrukkelijk tot ontleding heeft bestemd.
2. Indien de toepassing van het voorgaand lid wordt verhinderd, doordat het lijk zich in een woning bevindt en de afgifte van het lijk of de toegang tot de woning wordt geweigerd, heeft de burgemeester of een ambtenaar van politie toegang tot die woning zonder toestemming van de bewoner, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
De kosten, verbonden aan de bezorging van lijken waarvoor de burgemeester zorg draagt, daaronder begrepen lijken die uit zee worden aangebracht, komen ten laste van de gemeente. Voor zover zij door de bij de lijken gevonden, niet klaarblijkelijk aan anderen toebehorende goederen of gelden niet kunnen worden gedekt, kan de gemeente die kosten verhalen op de nalatenschap en, bij ongenoegzaamheid van deze, op de bloed- en aanverwanten, die krachtens de artikelen 392-396 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest, dan wel de reder indien en voor zover kosten van de lijkbezorging op grond van artikel 416 Wetboek van Koophandel voor diens rekening komen. Artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.