Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Capelle aan den IJssel

Beleidsregels Individuele Voorzieningen Wmo Capelle aan den IJssel 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Capelle aan den IJssel
Officiële naam regelingBeleidsregels Individuele Voorzieningen Wmo Capelle aan den IJssel 2011
CiteertitelBeleidsregels Individuele Voorzieningen Wmo Capelle aan den IJssel 2011
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht, art. 4.81
  2. Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel 2006

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-05-201101-06-2012nieuwe regeling

26-04-2011

IJssel-en Lekstreek van 04-05-2011

B&W-besluitenlijst van 26-04-2011 (201516)
05-05-201124-05-2012nieuwe regeling

26-04-2011

IJssel-en Lekstreek van 04-05-2011

B&W-besluitenlijst van 26-04-2011 (201516)
05-05-201101-06-2012intrekking

24-05-2012

IJssel-en Lekstreek van 15-05-2012

Verseonnr 443392

Tekst van de regeling

College van Burgemeester en Wethouders van Capelle aan den IJssel;

Overwegende dat het gelet op het bepaalde in artikel 4 lid 2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel 2006, zoals gewijzigd, noodzakelijk is nadere regels te stellen;

Besluit:

  • 1.

    Ter uitvoering van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel 2006, zoals gewijzigd, Beleidsregels ten behoeve van individuele verstrekkingen Wmo welke als bijlage aan dit besluit zijn gevoegd, vast te stellen.

  • 2.

    De Beleidsregels persoongebonden budget 2009 in te trekken.

Artikel 1

De Beleidsregels ten behoeve van individuele verstrekkingen Wmo, welke als bijlage aan dit besluit zijn gevoegd, zijn een integraal deel van dit besluit;

Artikel 2 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na de datum van bekendmaking;

Artikel 3 Citeertitel

Dit uitvoeringsbesluit wordt aangehaald als: Beleidsregels ten behoeve van individuele voorzieningen Wmo Capelle aan den IJssel 2011.

Capelle aan den IJssel, ………datum

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris, de burgemeester,

G.Kruijt J.F. Koen

Toelichting bij het besluit:

Dit besluit bevat een bijlage waarin ter uitvoering van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel 2006, zoals gewijzigd, nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoeringspraktijk.

Bij het verstrekken van voorzieningen dient de gemeente het wettelijk kader waarop de beschikkingen zijn gebaseerd, bekend te maken. Om dit inzichtelijk en toetsbaar te maken dienen de onderhavige beleidsregels volgens de Algemene wet bestuursrecht voor een ieder kenbaar en toegankelijk te zijn. De gemeente is voorts ook verplicht om een vaste gedragslijn te volgen bij de afweging van belangen, het vaststellen van feiten, kortom bij de (voorbereiding en uitvoering van de) besluitvorming. Omdat burgers er behoefte aan hebben kennis te (kunnen) nemen van deze gedragslijn, is de gemeente verplicht deze beleidsregels vast te leggen en openbaar te maken. De gemeente dient ter motivering van de individuele besluiten te verwijzen naar de van toepassing zijnde beleidsregel(s) en voorts te allen tijde volgens deze beleidsregels te handelen, tenzij dit zou leiden tot een onevenredig nadeel voor de betrokken gehandicapte.

INHOUDSOPGAVE

1 alGemeen en procedures 7

  • 1.

    1 DEFINITIES EN BEGRIPPEN 7

  • 1.

    2 Inleiding 11

  • 1.

    3 Juridische status van de beleidsregels 11

  • 1.

    4 Doel van de Wmo, eigen verantwoordelijkheid 11

  • 1.

    5 Compensatieplicht 11

1.5.1 Resultaatsverplichting 12

1.5.2 Doelgroep 12

1.5.3 Persoonskenmerken, behoeften en capaciteit 12

1.5.4 Voorzieningen 13

1.5.5 Procedures 13

  • 1.

    6 Inkomensgrenzen en bedragen 13

  • 1.

    7 Algemene criteria 13

1.7.1 Hoofdverblijf in capelle aan den ijssel 14

1.7.2 Langdurig noodzakelijk 14

1.7.3 In overwegende mate op het individu gericht 14

1.7.4 Adequaat en zo Goedkoop mogelijk 14

1.8 beperkingen en uitsluitingen 15

1.8.1 geen aantoonbare meerkosten 15

1.8.2 Voorziening is voor de beschikking aangeschaft 15

1.8.3 Nieuwe aanvraag voor eerder verstrekte Voorziening 15

  • 1.

    9 De aanvraagPROCEDURE 16

  • 1.

    10 Beslistermijn 16

  • 1.

    11 Inlichtingen onderzoek en advies 16

  • 1.

    12 ICF 16

  • 1.

    13 Motiveren van Besluiten 17

  • 1.

    14 Hardheidsclausule 17

2 Vorm van te verstrekken voorzieningen 18

2.1 Algemene, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen 18

2.1.1 Algemene voorzieningen 18

2.1.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen 18

2.1.3 Voorliggende voorzieningen 18

  • 2.

    2 collectieve voorzieningen 19

  • 2.

    3 Individuele voorzieningen 19

  • 2.

    4 Voorzieningen in natura 19

  • 2.

    5 Financiële tegemoetkoming 20

  • 2.

    6 Forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen 20

  • 2.

    7 eigen bijdrage en eigen aandeel 20

  • 2.

    8 besparingsbijdrage 20

  • 2.

    9 Persoonsgebonden budget (Pgb) 20

2.9.1 Pgb vs. primaat algemene en collectieve voorzieningen 21

2.9.2 Voorwaarden Pgb 21

2.9.3 Omvang Pgb 21

2.9.3.1 Omvang Pgb voor hulp bij het huishouden (hh) 21

2.9.3.2 Omvang Pgb voor hulpmiddelen/voorzieningen 22

2.9.4 Programma van eisen 22

2.9.5 Uitbetaling van het pgb 23

2.9.6 Verantwoording 23

2.9.6.1 Verantwoording Pgb en hulp bij het huishouden 23

2.9.6.2 Verantwoording Pgb voorzieningen 23

2.9.7 Bewaartermijn 24

2.9.8 intrekking en terugvordering 24

3 Hulp bij het huishouden 26

  • 3.

    1 Inleiding 26

  • 3.

    2 Mogelijke voorzieningen 26

  • 3.

    3 Mantelzorg 26

  • 3.

    4 algemeen gebruikelijke voorzieningen 26

3.4.1 Kinderopvang 27

3.4.2 Boodschappendienst 27

3.4.3 Glazenwasser 27

3.4.4 Maaltijdservice en kant en klaarmaaltijden 27

3.4.5 Technische hulpmiddelen 27

3.5 Algemene hulp bij het huishouden 27

3.5.1 Boodschappendienst 27

3.5.2 Maaltijdservice 28

3.6 Gebruikelijke zorg 28

3.6.1 Werk, opleiding, hobby’s 28

3.6.2 Leeftijd, cultuur, gewenning 28

3.6.3 Opvang en verzorging van kinderen 28

3.6.4 Bijdrage kinderen aan het huishouden 29

3.6.5 Overbelasting en gebruikelijke hulp 29

3.6.6 Terminale zorg 29

3.6.7 Woongroepen 30

3.7 Omvang hulp bij het huishouden 30

3.7.1 Hulp bij het huishouden type HH1 30

3.7.1.1 Het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven 30

3.7.1.2 maaltijdverzorging: broodmaaltijd en warme maaltijd 31

3.7.1.3 Licht poetswerk in huis, kamers opruimen 31

3.7.1.4 Zwaar huishoudelijk werk 32

3.7.1.5 Verzorging kleding/linnengoed 32

3.7.2 Hulp bij het huishouden type HH2 32

3.7.2.1 Anderen helpen in huis met zelfverzorging/bereiden van maaltijden (Voor kinderen) 32

3.7.2.2 Dagelijkse organisatie van het huishouden 33

3.7.2.3 Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen 33

3.7.2.4 Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden 33

3.8 Duur van de indicatie 35

3.8.1 Kortdurende hulp 35

3.8.1.1 Revalidatie 35

3.8.1.2 Realisatie voorliggende voorzieningen 35

  • 3.

    9 HH2 en begeleiding 36

  • 3.

    10 Uitruil van zorg 36

4 Woonvoorzieningen 37

4.1 Inleiding 37

4.1.1 Algemene woonvoorziening 37

4.1.2 Individuele woonvoorzieningen 37

4.2 Uitsluitingen en beperkingen 37

4.2.1 Hoofdverblijf 38

4.2.2 Geen noodzaak op grond van ergonomische belemmeringen 38

4.2.3 Verhuisd naar niet meest geschikte woning 38

4.2.4 Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten 38

4.2.5 stallingsruimte elektrische rolstoel/buitenwagen 39

4.2.6 Voorzienbaarheid vs onverwacht optredende noodzaak 39

4.2.7 Woonvoorzieningen in AWBZ-instellingen 39

4.2.8 Uitrustingsniveau sociale woningbouw 39

4.2.9 Aard van de gebruikte materialen 40

4.2.10 Anti-speculatiebeding 40

4.2.11 Uitbreiding van woonruimte 40

4.3 Het primaat van de verhuizing 40

4.3.1 Mantelzorg 41

4.3.2 Snelle compensatie 41

4.3.3 Financiële overwegingen voor de gemeente 41

4.3.4 (Financiële) Gevolgen voor de cliënt 41

  • 4.

    4 Het primaat van de losse woonunit 41

  • 4.

    5 Verhuis- en herinrichtingskosten 42

4.5.1 Aanvang werkzaamheden en inzicht in woning 43

  • 4.

    6 Woningaanpassing en roerende woonvoorzieningen 43

  • 4.

    7 Woningsanering 44

  • 4.

    8 Tijdelijke huisvesting 44

  • 4.

    9 Huurderving 45

  • 4.

    10 Verwijderen van woonvoorzieningen 45

  • 4.

    11 Uitraasruimte 45

  • 4.

    12 Frequentie van woningaanpassing/verstrekken woonvoorzieningen 45

  • 4.

    13 Aanpassing woonwagen, woonschip, binnenschip 46

5 Vervoersvoorzieningen 47

  • 5.

    1 Inleiding 47

  • 5.

    2 soorten vervoersvoorzieningen 47

5.2.1 Algemene vervoersvoorzieningen 47

5.3 Doel van het vervoer 47

5.3.1 Het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving 47

5.3.2 Recreatieve verplaatsingen 48

5.3.3 Vervoer in verband met werk en het volgen van onderwijs 48

5.3.4 Vervoer in verband met dagopvang/dagverzorging 48

5.3.5 Weekendvervoer voor AWBZ-bewoners 48

5.4 Primaat collectief aanullend vervoer 48

5.4.1 begeleiding in het CAV 49

5.4.2 Bewoners awbz-instellingen en begeleiding CAV 49

5.4.3 Contra-indicatie voor CAV (het niet kunnen reizen met het CAV) 50

5.5 overige vervoersvoorzieningen 50

5.5.1 Scootmobiel 50

5.5.1 Aangepaste fietsen 51

5.5.2 Aankoppelfiets/handbike 51

5.5.3 Gesloten buitenwagen 51

5.5.4 Een al dan niet aangepaste bruikleenauto 52

5.5.5 Gebruik van een taxi of rolstoeltaxi 52

5.5.6 Gebruik van bovenlokaal vervoer 52

  • 5.

    6 Gebruik van de eigen auto 52

  • 5.

    7 Aanpassing van de eigen auto 53

  • 5.

    8 Overige bepalingen vervoer 53

5.8.1 Vervoer- en speelvoorzieningen voor kinderen, fietszitjes 53

5.8.2 Stalling 53

5.8.3 Rijvaardigheid en gewenningslessen 54

6 Rolstoelen 55

  • 6.

    1 Inleiding 55

  • 6.

    2 De algemene rolstoelvoorziening 55

  • 6.

    3 Voorwaarden rolstoelvoorziening 55

6.3.1 Samenloop met vervoersvoorzieningen 55

6.3.2 Verstrekking in natura 55

6.3.3 verstrekking via een pgb 56

  • 6.

    4 Sportrolstoel/sportvoorziening 56

  • 6.

    5 Rolstoeltraining 56

  • 6.

    6 Rolstoel voor AWBZ-bewoners 56

  • 6.

    7 Rolstoel voor werk 57

7 BIJLAGE I De ICF: Functies 58

8 BIJLAGE II De ICF: Activiteiten en participatie 62

9 BIJLAGE III De ICF: Externe factoren 68

Aanvrager

Degene voor wie de voorziening wordt aangevraagd. In geval de voorziening wordt aangevraagd ten behoeve van een minderjarige worden de ouders of wettelijk verzorgers als aanvrager aangemerkt.

Adequaat

Volgens objectieve maatstaven toereikend.

Algemeen gebruikelijk

Naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruik, dan wel bestedingspatroon van een persoon als aanvrager behorend. Een voorziening is algemeen gebruikelijk indien dit:

  • 1.

    in de reguliere handel verkrijgbaar is en

  • 2.

    niet speciaal voor gehandicapten is bedoeld en

  • 3.

    niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel

NB: Het doet hierbij niet ter zake of een middel specifiek voor een belemmering is aangeschaft.

Algemene voorziening

Een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt.

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)

De AWBZ is een verplichte, collectieve ziektekostenverzekering voor niet individueel verzekerbare ziektekostenrisico's. Verzekerd voor de AWBZ zijn ingezetenen van Nederland en niet-ingezetenen van Nederland die bepaalde inkomsten in Nederland genieten. Op grond van deze wet kan men bijzondere ziektekosten zoals kosten van langdurige opname in ziekenhuis of instelling vergoed krijgen. Deze kosten worden niet door de zorgverzekering vergoed.

ANBO

ANBO staat voor Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen. Zij verzorgt naast tal van andere activiteiten, vervoer op basis van vrijwilligerswerk.

Beperkingen

Moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten.

Besluit

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel 2007.

Besparingsbijdrage

Omdat iedereen dient te voorzien in de aanschaf van algemeen gebruikelijke zaken (bijvoorbeeld een fiets) is er een bedrag vastgesteld dat voor eigen rekening komt van de aanvrager. Dit is de zgn. besparingsbijdrage.

Budgethouder

Een persoon aan wie ingevolge deze Verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

Centraal Administratie Kantoor (CAK)

Het CAK berekent en incasseert de eigen bijdragen voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wmo.

Centrale Raad van Beroep

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) is de hoogste bestuursrechter die oordeelt in hoger beroep over geschillen op het terrein van de sociale zekerheid en in ambtenarenzaken.

Cliënt

Persoon met beperkingen: een persoon die tengevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

Ook wanneer hulp bij het huishouden wordt gevraagd in het functioneren van een huishouden door een andere persoon dan cliënt blijft degene met de gezondheidsproblemen de cliënt.

Collectieve voorziening

Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Bijvoorbeeld het collectief aanvullend vervoer (CAV).

Compensatieplicht

De opdracht aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie.

Culturele diversiteit

Er wordt bij de indicatiestelling/verstrekking van Wmo-voorzieningen geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, wijze van inkomensverwerving en persoonlijke opvattingen. Er wordt uitgegaan van een veelzijdige samenleving waarin ieder gelijke aanspraken kan maken op een Wmo-voorziening.

Directe woon- en leefomgeving

De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de cliënt. Onder de directe woon- en leefomgeving wordt dus een afstand van maximaal 5 OV-zones verstaan.

Disfunctioneren (dreigend)

Hulp bij het huishouden komt in beeld als disfunctioneren van het huishouden dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling van de woning of kleding, verwaarlozing of ontreddering van zichzelf of afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in of buitenshuis belemmerd wordt.

Draagkracht-draaglast

Zie overbelasting.

Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten

Een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit van toepassing zijn.

Financiële tegemoetkoming

Een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager.

Fokus woningen

Volledig aangepaste, gelijkvloerse woningen geschikt voor rolstoelgebruikers. De woningen zijn geïntegreerd in een woonwijk of appartementencomplex. De woningen zijn via een alarm-intercomsysteem rechtstreeks verbonden met een hulppost van waaruit desgewenst ADL-assistentie kan worden verleend.

Gebruikelijke zorg

Dit is de normale dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of huisgenoten worden geacht elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

Gebruikelijke zorg voor kinderen

Omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Ouders hebben zorg- en opvoedplicht jegens hun kinderen.

Gehandicaptenvoertuig

Een gehandicaptenvoertuig is een voertuig dat is ingericht op het vervoer van een gehandicapte en dat niet breder is dan 1,10 meter. Indien een gehandicaptenvoertuig is uitgerust met een motor, betreft dit een motor waarvan de maximumsnelheid niet meer dan 45 km per uur bedraagt. De volgende vervoersvoorzieningen worden aangemerkt als een gehandicaptenvoertuig:

  • -

    gesloten buitenwagen;

  • -

    scootmobiel;

  • -

    driewielfiets;

  • -

    rolstoelscooter (pendel).

Huisgenoot

Iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont.

Huishouden

Een leefeenheid bestaande uit 1 of meerdere volwassen personen die al dan niet tezamen met 1 of meer kinderen duurzaam een huishouden voeren.

Indien er sprake is van kamerverhuur, wordt de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden c.q. de leefeenheid gerekend. Dit geldt ook voor woongemeenschappen voor gehandicapten.

Hulp bij het huishouden

Omvat het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de cliënt dan wel van de leefeenheid waartoe cliënt behoort.

ICF

Afkorting van International Classification of Functioning, disability and health. Dit is een classificatie voor het beschrijven van het functioneren van mensen, inclusief factoren die op dat functioneren van invloed zijn.

In en om de woning

In en om de woning betekent dat de aanvrager zich in, om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Hierbij gaat het zowel om de doorgankelijkheid van de woning (trap, drempels), als voorzieningen om te kunnen verplaatsen en transfereren (zoals rolstoel en bijvoorbeeld een tillift). Het betreft ook de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet, de keuken en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt.

In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de compensatieplicht vallen.

Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is.

Individuele voorziening

Een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene of collectieve voorziening geen oplossing biedt.

Inkomen

Het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde dan wel de gehuwde personen tezamen vastgesteld op grond van het verzamelinkomen bedoeld in de Wet inkomstenbelasting of in de overige gevallen op grond van het belastbaar loon bedoeld in de Wet op de loonbelasting in het peiljaar. Het peiljaar is het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijke ondersteuning is verleend.

Leefeenheid

Zie huishouden.

Lokaal (in het kader van ‘lokaal verplaatsen’)

Onder lokaal wordt de directe woon- en leefomgeving verstaan. Zie ‘Directe woon- en leefomgeving’ in deze begrippenlijst.

Maatschappelijke participatie

Normale deelname aan het maatschappelijk verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven.

Mantelzorg

Langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

Mantelzorger

Een persoon die mantelzorg verleent.

Interne mantelzorg: mantelzorger maakt deel uit van het huishouden van de cliënt

Externe mantelzorger: mantelzorger maakt geen deel uit van het huishouden van cliënt.

Meerkosten

Kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening

Norminkomen

De normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23, tweede lid, van de Wet werk en bijstand.

Overbelasting

Het meer belasten dan het prestatievermogen toelaat. Oftewel het (on)evenwicht tussen draagkracht (=belastbaarheid) en draaglast (=belasting).

Outillagemiddelen

Hulpmiddelen en voorzieningen die voor meerdere mensen – eventueel navolgend – (her)bruikbaar zijn. Zij kunnen eventueel op een individu zijn aangepast, maar dan is de aanpassing op eenvoudige wijze omkeerbaar.

Tot de outillage behoren geen strikt individuele aangepaste hulpmiddelen (hulpmiddelen met aanpassingen die slechts voor en door de betreffende cliënt zijn te gebruiken).

Partner

De volwassene met wie de cliënt een gemeenschappelijke huishouding voert.

Persoon met beperkingen

Een persoon die ten gevolge van een ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van een woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

Persoonsgebonden budget

Een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in de Verordening en het Besluit te stellen regels van toepassing zijn.

Verordening

De Verordening maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel 2006.

Voorziening in natura

Een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.

Vrijwilliger

Een persoon die onverplicht en onbetaald werkzaamheden verricht ten behoeve van andere mensen of de samenleving, zonder van deze werkzaamheden voor zijn of haar levensonderhoud afhankelijk te zijn.

Wmo

Wet maatschappelijke ondersteuning. Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijk verkeer.

WWB

De Wet werk en bijstandis de wet die in Nederland de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en bijstand regelt voor mensen die weinig of geen ander inkomen hebben en ook weinig of geen vermogen.

Zelfredzaamheid

Het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

Voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zijn regels opgesteld rond de individuele verstrekkingen aan burgers. De gemeente beoordeelt of iemand in aanmerking komt voor een voorziening. Dit doet de gemeente aan de hand van de wet, Verordening, Besluit en deze beleidsregels.

Het is daarnaast de bedoeling dat de beleidsregels de cliënt houvast bieden. De cliënt kan met deze regels in de hand zelf zien of hij in aanmerking komt voor een bepaalde voorziening of hulpmiddel. De beleidsregels ‘Beleidsregels Individuele voorzieningen Wmo Capelle 2011’ zijn dan ook bedoeld om de manier waarop de gemeente Capelle aan den IJssel de Wmo uitvoert, voor iedereen helder te maken. In deze beleidsregels worden geen bedragen of hoogtes van tegemoetkomingen genoemd. Hiervoor wordt verwezen naar het Besluit.

Voor de volledigheid wordt vermeld dat op de afdeling Wmo individuele voorzieningen ook uitvoering wordt gegeven aan gehandicaptenparkeerbeleid en woonurgentiebeleid. Hiervoor wordt verwezen naar ‘Beleidsregels inzake toewijzing gehandicaptenparkeerplaatsen, Capelle aan den IJssel 2008’en ‘Beleidsregels urgentie’. Dit beleid is dan ook niet opgenomen in deze beleidsregels betreffende de individuele voorzieningen Wmo.

Voor de wet is de Verordening hoger in rang dan de beleidsregels. De beleidsregels zijn een verlengstuk van de Verordening. In de beleidsregels kan iedereen terugvinden hoe de toepassing van de Verordening in zijn werk gaat. De gemeenteraad stelt de Verordening vast, waarna het college van Burgemeester en Wethouders (college van B&W) de beleidsregels opstellen. De beleidsregels moeten overeenstemmen met de Verordening.

De hoofdstukindeling van de beleidsregels en de Verordening zijn zoveel mogelijk gelijk opgebouwd.

Hoofdstuk 1 bevat algemene informatie en een nadere uitwerking van de procedures zoals die omschreven zijn in de hoofdstukken 7, 8 en 9 van de Verordening. Hoofdstuk 2 gaat over de vorm van de te verstrekken individuele voorzieningen. Hoofdstuk 3 t/m 6 behandelt, ieder in een apart hoofdstuk, de verschillende individuele voorzieningen te weten hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

De Wmo heeft tot doel dat iedereen, ongeacht leeftijd of beperking, kan meedoen in de samenleving. Meedoen van álle burgers aan alle facetten van de maatschappij: wonen en werk, recreatie en ontmoeting. Om het ‘meedoen’ voor iedereen mogelijk te maken is een krachtige sociale structuur nodig waarin zelforganisatie, maatschappelijke binding en eigen verantwoordelijkheid een belangrijke plaats innemen. Overheid, gemeenschap en individu vervullen elk een rol in dit proces.

De Wmo gaat er vanuit dat de burger allereerst zelf verantwoordelijk is voor de inrichting van zijn eigen leven. De gemeente neemt algemene maatregelen om belemmeringen weg te nemen. Burgers ondersteunen elkaar via allerlei sociale verbanden. De burger heeft dus niet alleen verantwoordelijkheid voor zijn eigen leven, maar ook een verantwoordelijkheid om naar vermogen beschikbaar te zijn voor mensen in de omgeving. De gemeente stimuleert en faciliteert de mogelijkheden omtrent de eigen verantwoordelijkheid. De gemeente biedt daarnaast via individuele en collectieve voorzieningen een vangnet, voor het geval burgers ondanks eigen kracht en onderlinge steun niet voldoende tot zelfredzaamheid en participatie in staat zijn.

Centraal in de Wmo staat de compensatieplicht. De betekenis ervan is anders dan die van de oude Wvg-zorgplicht. Grofweg ging het bij die plicht om algemene oplossingen voor vastgestelde handicaps. De compensatieplicht is evengoed bedoeld om oplossingen voor medische problemen te bieden, maar er is toch wel enig verschil.

Onder compensatieplicht wordt verstaan:

“de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie”.

Voor welke compensatie uiteindelijk gekozen wordt, hangt van verschillende factoren af. De wens van de cliënt speelt hierbij vanzelfsprekend een rol, maar die wens geeft niet de doorslag. Objectieve criteria zoals bijvoorbeeld leeftijd, de ernst van de beperking, de prognose de aanwezigheid van mantelzorg en het kostenaspect zijn mede bepalend voor de uiteindelijke keuze van de oplossing van het probleem. Bij de compensatieplicht zijn een aantal aspecten van belang die in de volgende paragrafen uitgebreider worden besproken.

Met de compensatie wordt getracht om een zo goed mogelijke vergelijkbare positie te creëren als voor een persoon zonder beperkingen. De compensatieplicht is er niet op gericht om de persoon tot in de hoogst mogelijke graad te compenseren zodat men in staat is om dezelfde activiteiten te verrichten als een niet-gehandicapte persoon, maar op het vergroten van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

Onder normale deelname aan het maatschappelijk verkeer wordt in ieder geval verstaan:

  • -

    het kunnen voeren van een huishouding

  • -

    het normale gebruik kunnen maken van de woning

  • -

    het zich in en om de woning kunnen verplaatsen

  • -

    het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij bovenregionale vervoerssystemen

  • -

    het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale maatschappelijk leven.

Het einddoel van de compensatie bestaat dus uit:

1.Het kunnen voeren van een huishouden

Voor personen bij wie beperkingen zijn geconstateerd ten aanzien van het voeren van een huishouden kan de gemeente een voorziening verstrekken. Bij de beoordeling wordt in eerste instantie gekeken naar de gezinssituatie en het sociale netwerk van de persoon. Indien vanuit het huishouden of het sociale netwerk voldoende ondersteuning kan worden geboden is een aanvullende voorziening niet noodzakelijk.

2.het zich in en om de woning kunnen verplaatsen

Indien beperkingen worden ondervonden bij het verplaatsen in en om de woning dient hiervoor een compensatie aangeboden te worden. Deze voorziening kan bestaan uit een woningaanpassing, rolstoel, vervoersvoorziening maar ook uit het aanbod van hulp bij het huishouden of een andere voorziening om op deze wijze de beperking op te heffen of te verminderen en normaal gebruik van de woning mogelijk te maken.

3.Lokaal verplaatsen

Indien belemmeringen worden ondervonden bij het zich lokaal verplaatsen voor deelname aan het maatschappelijk verkeer kan een voorziening worden aangeboden. De voorziening zal behalve het kunnen bereiken van bestemmingen binnen de vastgestelde grenzen er (indien van toepassing) ook op gericht dienen te zijn, aan te sluiten op bovenregionale vervoerssystemen (o.a. Valys, Nederlandse Spoorwegen).

4.Medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan

Bij de beoordeling van de voorziening die wordt aangeboden dient er rekening mee te worden gehouden dat een voorziening er in voldoende mate aan bijdraagt om de persoon in de gelegenheid te stellen medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Het aanbod van voorzieningen gaat verder dan alleen voor de persoon die een belemmering ondervindt. Zo kan bijvoorbeeld ook bij (dreigende) overbelasting van een mantelzorger extra huishoudelijke verzorging geïndiceerd en ingezet worden. Op deze wijze kan de mantelzorger in staat worden gesteld om sociale verbanden aan te gaan.

Uit Wmo-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dat de gemeente de rechtsplicht heeft om in elk concreet geval een voorziening te treffen die gericht is op het compenseren van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Ook dient een in het kader van artikel 4 Wmo genomen Besluit, in het individuele geval maatwerk te zijn.

Er moet sprake zijn van (aantoonbare) beperkingen als gevolg van een ziekte of gebrek en het verstrekken van een voorziening moet (medisch gezien) noodzakelijk zijn. Een onderzoek door een deskundige moet die noodzaak vaststellen.

De doelgroepen waarop de maatschappelijke ondersteuning betrekking heeft zijn:

  • 1.

    mensen met een beperking of chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem dat hen belemmert in het maatschappelijke leven en bij het zelfstandig functioneren en die hun zelfstandigheid kunnen houden en verbeteren en deel kunnen nemen aan het maatschappelijke leven met behulp van voorzieningen;

  • 2.

    mantelzorgers en vrijwilligers; deze komen alleen in aanmerking voor voorzieningen wanneer zij die zelf nodig hebben. Als de voorziening bedoeld is voor degene die zij verzorgen, dan moet de voorziening op de naam van die persoon aangevraagd worden en niet op die van de mantelzorger.

Essentieel onderdeel van de compensatieplicht is het maatwerk dat dient te worden geboden. Bij de beoordeling van de individuele voorziening wordt rekening gehouden met de persoon. Hierbij gaat het in ieder geval om:

  • a.

    fysieke en mentale omstandigheden die samenhangen met de ziekte of beperking, in het bijzonder progressief verloop;

  • b.

    de gezinssituatie, de leefsituatie, de directe woonomgeving en de sociale omgeving;

  • c.

    levensbeschouwelijke activiteiten;

  • d.

    sociale contacten, familiecontacten;

  • e.

    sociale en culturele activiteiten, vrijwilligerswerk;

  • f.

    ontwikkelingen in de tijd met betrekking tot onder a. tot en met f. genoemde omstandigheden;

  • g.

    de specifieke individuele behoefte.

De compensatieplicht ten aanzien van de zelfredzaamheid op de in 1.5. genoemde gebieden wordt uiteindelijk vaak vertaald in het verstrekken van een voorziening of hulpmiddel of combinatie daarvan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen algemene voorzieningen en individuele (waaronder collectieve) voorzieningen. De algemene voorzieningen worden besproken in hoofdstuk 2. De individuele voorzieningen komen aan de orde in hoofdstuk 3 (HH), hoofdstuk 4 (woonvoorzieningen), hoofdstuk 5 (vervoersvoorzieningen) en hoofdstuk 6 (rolstoelen).

De Wmo onderscheidt zich van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) doordat niet meer de beschikbare producten beschreven staan en uitgangspunt zijn van de aanvraagprocedure, maar de problemen of beperkingen die door de cliënt ondervonden worden en het te bereiken resultaat in relatie tot de vier terreinen die in artikel 4 Wmo zijn omschreven, te weten:

  • -

    het voeren van een huishouden;

  • -

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • -

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • -

    medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan.

Het vierde terrein duidt niet alleen op bepaalde oplossingsmogelijkheden. De formulering van het resultaat is het gevolg van acties op de eerste drie terreinen en kan als einddoel daarvan gezien worden. De Wmo is immers ook samen te vatten in het woord “meedoen”. Prestatieveld 6 van de Wmo ondersteunt daarbij via het verstrekken van individuele voorzieningen, als daar aanleiding toe is. Hiertoe zal in een gesprek met de cliënt beoordeeld moeten worden wat het te bereiken resultaat zal zijn. Daarna kan bekeken worden welke voorzieningen betrokkene zelf kan verwerven, welke voorzieningen er al beschikbaar zijn, omdat zij in de maatschappij voor iedereen aanwezig zijn (algemeen gebruikelijke en algemene voorzieningen) en uiteindelijk welke individuele voorzieningen met alles wat er al is noodzakelijk zijn om het beoogde resultaat te bereiken.

De gemeenteraad stelt op grond van artikel 4 en 5 Wmo bij Verordening voorwaarden waaronder personen aanspraak hebben op individuele voorzieningen. Een mogelijke voorwaarde is het hanteren van inkomensgrenzen. Het hanteren van een inkomensgrens betekent dat bepaalde voorzieningen niet worden verstrekt aan cliënten met een inkomen boven een bepaalde grens. De achterliggende gedachte daarbij is dat een cliënt met een inkomen boven een vooraf ingestelde inkomensgrens in staat wordt geacht de voorziening volledig zelf te betalen.

De gemeente Capelle aan den IJssel heeft ervoor gekozen geen inkomensgrenzen te hanteren met betrekking tot het verstrekken van Wmo-voorzieningen.

Als eenmaal duidelijk is dat er beperkingen zijn door ziekte of gebrek en dat men hierdoor problemen ervaart in het zelfstandig functioneren, dan worden deze samen met de oplossingen hiervoor in kaart gebracht. Allereerst wordt bekeken of men in het kader van de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager zelf in een oplossing zou kunnen voorzien. Vervolgens wordt er gekeken naar algemene criteria, voorwaarden, beperkingen en uitsluitingen ten aanzien van het verstrekken van voorzieningen. Dit zijn algemeen geldende regels.

Het gaat hier om een aantal begrippen:

  • -

    de cliënt dient zijn hoofdverblijf in Capelle aan den IJssel te hebben

  • -

    de voorziening moet langdurig noodzakelijk zijn. Uitzondering op deze regel: indien voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is

  • -

    de voorziening moet naar objectieve maatstaven gemeten aangemerkt worden als meest adequate en zo goedkoop mogelijke voorziening

  • -

    de voorziening dient in overwegende mate op het individu gericht te zijn

    De compensatieplicht geldt alleen voor mensen die in de gemeente Capelle aan den IJssel woonachtig zijn en staan ingeschreven in het bevolkingsregister. De enige uitzondering hierop vormt het bezoekbaar maken van een woning voor een persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling (zie verder hoofdstuk 4 woonvoorzieningen).

    Bij de termijn ‘langdurig noodzakelijk’ spelen meerdere factoren een rol. De grens van wat langdurig noodzakelijk is, wordt door meerdere factoren bepaald. Naast de vraag of het probleem overgaat of blijvend is, spelen ook factoren als een tijdslimiet, prognose en antirevaliderende/contraproductieve werking een rol.

    Tijdelijke beperking

    Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk beperkingen ondervindt, niet voor een rolstoel-,vervoer- en/of woonvoorziening in aanmerking komt. Zij die tijdelijk beperkingen ondervinden kunnen een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de thuiszorgorganisaties die zijn opgezet in het kader van de AWBZ. Bij een thuiszorgwinkel is het mogelijk een hulpmiddel te lenen voor een termijn van maximaal 6 maanden. In aansluiting hierop houdt in principe langdurig noodzakelijk een termijn van minimaal 6 maanden in.

    Prognose

    Naast de benadering van ‘langdurig noodzakelijk’ vanuit de eventuele tijdelijkheid van een beperking, is ook de prognose van groot belang. Zegt de prognose dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van een kortdurende noodzaak worden uitgaan en zal de Wmo-aanvraag worden afgewezen. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand gevolgd wordt door situaties van terugval, kan worden uitgegaan van een langdurige noodzaak, mits dat wisselend beeld permanent is.

    Incidenteel komt het voor dat iemand na een lange revalidatie uiteindelijk toch weer (nagenoeg) geheel zal herstellen. Stel dat een dergelijke revalidatieperiode twee jaar zou zijn, dan is de gemeente toch gehouden een voorziening te treffen.

    Succesvolle behandeling/anti-revaliderend

    Indien een succesvolle behandeling van de beperkingen ten tijde van het besluit nog open staat, is de gemeente niet gehouden Wmo-voorzieningen te verstrekken. Indien de klachten met bijvoorbeeld fysiotherapie te verhelpen zijn, is geen sprake van een langdurige noodzaak. Ook is het mogelijk dat de verstrekking van voorzieningen de behandeling doorkruist en daardoor antirevaliderend of contraproductief zou werken.

    Uitzondering

    Kortdurende hulp bij het huishouden valt wel onder de Wmo. Dat betekent dat de gemeente ook verantwoordelijk is voor de kortdurende hulp bij het huishouden, bijvoorbeeld na een ziekenhuisopname.

    Het verstrekken van een voorziening heeft tot doel om de belemmeringen die de cliënt zelf ondervindt op te heffen of te verminderen. In principe wordt geen rekening gehouden met de belemmeringen die door mensen uit de omgeving van de cliënt worden ondervonden. Het gaat om de vraag of de te verstrekken voorziening voor de cliënt zelf een adequate voorziening is. Dit betekent dat er altijd één individuele aanvrager moet zijn die de voorziening aanvraagt.

    Aanvragen worden (gedeeltelijk) afgewezen voor zover zij ook betrekking hebben op andere personen dan de persoon met een beperking of probleem. Het college kan alleen individuele voorzieningen verstrekken voor het compenseren van beperkingen die de belanghebbende zelf ondervindt. Het is dus niet mogelijk om individuele voorzieningen te verstrekken voor het compenseren van beperkingen - hoe ernstig die op zichzelf ook kunnen zijn - die huisgenoten eventueel door het gedrag van de belanghebbende ondervinden.

    Dit betekent dat indien meer voorzieningen als adequaat kunnen worden aangemerkt, de goedkoopste voorziening wordt verstrekt.

    Adequaat

    Eigenschappen van de voorziening die kostenverhogend werken zonder dat deze noodzakelijk zijn, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden mag het duidelijk zijn dat bij een verantwoord niveau, maar ook niet meer dan dat, dient te worden aangesloten.

    Goedkoop(st)

    De goedkoopste voorziening is de voorziening die voor de gemeente het financieel voordeligst is. Welke voorziening dat voor de gemeente is, hangt van meer zaken af dan alleen de prijs. Ook het gemeentelijk beleid en de consequenties daarvan kunnen medebepalend zijn bij het beantwoorden van de vraag welke voorziening de goedkoopste is.

    Verantwoorde voorziening

    Als het over een voorziening gaat, gaat het altijd over een verantwoorde voorziening. Verantwoorde voorzieningen zijn voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en klantgericht zijn. Dit is het geval wanneer:

    • -

      de voorziening zorgt dat de cliënt geen last meer heeft van de belemmering of tenminste zo min mogelijk (compensatieplicht), zodat hij weer kan deelnemen aan het maatschappelijk leven;

    • -

      de voorziening op maat is voor de individuele cliënt, zijn belemmeringen en zijn omgeving;

    • -

      de voorziening een bijdrage levert aan het versterken van de zelfstandigheid van de cliënt en de mogelijkheid om zelf vorm te geven aan zijn leven;

    • -

      de voorziening de cliënt in staat stelt om zijn sociale rollen als bijvoorbeeld partner of ouder zoveel mogelijk te vervullen.

    Bij de keuze voor hulpmiddelen gelden de volgende regels:

    • -

      de gemeente kiest een voorziening uit het aanbod hulpmiddelen van de leverancier(s) die door de gemeente hiervoor zijn geselecteerd;

    • -

      wil de cliënt een voorziening die afwijkt van de door de gemeente aangeboden voorziening/hulpmiddel dan is dit alleen mogelijk door te kiezen voor een persoonsgebonden budget. Vanzelfsprekend dient de door de cliënt zelf aan te schaffen voorziening verantwoord te zijn;

    • -

      de risico’s die de keuze van een zelf aan te schaffen voorziening met zich mee kan brengen, zijn voor de cliënt.

Naast de algemene criteria zijn er nog een aantal situaties waarbij geen voorziening wordt toegekend. Dit is het geval bij:

  • -

    een algemeen gebruikelijke voorziening (zie hoofdstuk 2)

  • -

    het van toepassing zijn van een andere wettelijke regeling op de voorziening (zie hoofdstuk 2)

  • -

    als er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten, in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen, waarvoor de voorziening wordt aangevraagd (zie 1.8.1)

  • -

    als de voorziening al is aangeschaft c.q. kosten zijn gemaakt, voordat er een beschikking was (zie 1.8.2)

  • -

    als het gaat om een voorziening die al eerder is aangevraagd en waarvan de normale afschrijvingstermijn nog niet is verlopen. Behalve als deze voorziening verloren is gegaan zonder dat de cliënt hier iets aan kan doen (zie 1.8.3)

    In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Bijvoorbeeld er was reeds een particuliere hulp voor het huishouden aanwezig voordat cliënt aantoonbare beperkingen kreeg bij de uitvoering van het huishouden. De reeds aanwezige inzet van de particuliere hulp is echter voldoende om de later opgetreden beperkingen te compenseren. Om deze reden brengt het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich mee.

    Het doel van deze bepaling in artikel 61 lid a van de Verordening, is de gemeente niet in de positie te brengen dat de noodzaak, de adequaatheid en de passendheid van de aangevraagde voorziening(en) niet meer kan worden beoordeeld. Door het opnemen van deze bepaling wordt voorkomen dat een voorziening die vroegtijdig is aangeschaft uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen door de gemeente als adequaat goedkoopst wordt beschouwd. In beginsel mag dus niet eerder dan nadat het college een besluit op de aanvraag voor een voorziening heeft genomen een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden, dan wel tot aanschaf van een voorziening worden overgegaan.

    Wel is de gemeente altijd gehouden te onderzoeken wat de reden is dat hulpmiddelen vooraf zijn aangeschaft of voorzieningen zijn gerealiseerd. Het kan dan ook in uitzonderlijke situaties voorkomen dat wel wordt overgegaan tot vergoeding, indien uit onderzoek is gebleken dat er gegronde redenen zijn waardoor tot aanschaf van voorzieningen voor de beschikking is overgegaan.

    Hier gaat het om een voorziening die de cliënt al eerder van de gemeente heeft gekregen en waarvan de afschrijvingstermijn nog niet voorbij is. In dat geval komt er geen nieuwe voorziening. Behalve wanneer de voorziening waar het om gaat, buiten de schuld van de cliënt om, niet meer functioneel is.

    Onzorgvuldig gebruik en misbruik

    Wanneer blijkt dat reparaties aan voorzieningen nodig zijn vanwege onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik en dit zich vaker voordoet bij dezelfde cliënt wordt hem/haar duidelijk gemaakt dat dit niet geaccepteerd wordt en de kosten worden doorberekend aan de cliënt. Bij herhaling wordt een aangetekende waarschuwing naar de cliënt gestuurd waarin staat dat de voorziening wordt ingenomen als het weer gebeurt. In dat geval krijgt de cliënt ook geen nieuwe voorziening.

    Als de voorziening is ingetrokken krijgt cliënt, zolang de afschrijvingstermijn niet verlopen is, geen nieuwe voorziening. Bij grove nalatigheid geldt precies hetzelfde.

Een voorziening wordt uitsluitend verstrekt op aanvraag. Voor zover het geen algemene voorziening betreft zal de aanvraag schriftelijk plaats moeten vinden. Dit gebeurt ingevolge artikel 58 van de Verordening aan de hand van een speciaal aanvraagformulier. De aanvraag wordt in behandeling genomen als het aanvraagformulier volledig is ingevuld en ondertekend en alle benodigde informatie aanwezig is.

Op een aanvraag is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De werking van de Algemene wet bestuursrecht wordt hier als bekend verondersteld. Hier wordt niet nader op ingegaan.

Als het aanvraagformulier volledig is en alle noodzakelijke gegevens tegelijkertijd verstrekt zijn, kan de aanvraag in behandeling worden genomen. Voor het behandelen van de aanvraag is een termijn van 8 weken beschikbaar.

Als het niet lukt binnen de voorgeschreven 8 weken op een aanvraag een beschikking te nemen, dan zal voor het verstrijken van deze termijn de cliënt daarvan op de hoogte worden gesteld, onder vermelding van de nieuwe redelijke termijn waarbinnen nu een besluit verwacht kan worden. Hierbij geldt wel de regelgeving van de Wet op de Dwangsom en Beroep. Dit betekent dat als de reden van uitstel geen geldige reden is vanuit de Wet op de Dwangsom en Beroep, dit financiële gevolgen kan hebben voor de gemeente.

Wat in een concreet geval een redelijke termijn is, is in het kader van de Wmo in zijn algemeenheid niet aan te geven. Zo zal een ingewikkelde woningaanpassing aanmerkelijk meer tijd vergen dan een betrekkelijk eenvoudige aanvraag voor een vervoersvoorziening.

Artikel 64 lid 1 van de Verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van een (medische) noodzaak. Daarnaast biedt de Awb ook bepalingen met betrekking tot advisering, Afdeling 3.3 Awb Advisering. De adviseur, of deze nu een ambtenaar betreft of een extern adviseur, dient zich aan de in de Wmo vastgelegde eisen en aan eventuele door de gemeente gestelde nadere eisen te voldoen. Daarbij dient de adviseringsprocedure cliëntgericht, transparant, uniform en overzichtelijk te zijn.

Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een cliënt geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de (medische) noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de (medische) noodzaak vastgesteld kan worden.

In het tweede lid van artikel 64 worden een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies dient te vragen, met andere woorden wanneer vraagt de gemeente medisch advies.

In het derde lid van artikel 64 staat bepaalt dat die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag verschaft moeten worden aan de gemeente. Hierbij kan gedacht worden aan medische gegevens, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de cliënt vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de cliënt aangeeft welk (groot) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur.

Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de cliënt.

Artikel 64, lid 6 van de Verordening bepaalt dat bij de advisering de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden.

De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken en in een zinvolle ordening geplaatst.

Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met “functies” en “activiteiten en participatie” voor de Wmo van belang. Daarom zijn deze lijsten als bijlage bij deze beleidsregels toegevoegd. Door de (medisch) adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de cliënt gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Een lijst van deze functies is opgenomen in een bijlage achter de beleidsregels.

Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in “activiteiten en participatie” zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF.

Samengevat betekent dit dat de (medisch) adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen vermeldt, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het begrippenkader van de ICF wordt gebruikt.

Aan de hand van het (medisch) advies wat door een externe partij wordt opgesteld vindt een beoordeling door de gemeente plaats op basis waarvan een besluit genomen wordt. Het advies is hierbij weliswaar leidend maar niet bindend: de gemeente kan altijd (gemotiveerd) afwijken van het advies (zie 1.13).

Als er voldoende informatie is verzameld en indien noodzakelijk deskundigenadvies is ingewonnen kan een beslissing op de aanvraag van de cliënt genomen worden. Dit besluit (beschikking) zal schriftelijk aan de cliënt bekend gemaakt worden.

In de beschikking die de cliënt krijgt, staat hoe de voorziening hem helpt zelfstandig te functioneren en hoe hij met de voorziening normaal deel kan nemen aan het maatschappelijk verkeer.

De beschikking kan verschillende uitkomsten hebben:

  • -

    Toekenning van de aanvraag (aansluitend op aangevraagde voorziening);

  • -

    Toekenning van de aanvraag (afwijkend van aangevraagde voorziening);

  • -

    Afwijzing van de aanvraag.

Als de gemeente een voorziening waar de cliënt om heeft gevraagd toewijst, is het in feite genoeg als er staat welke mogelijkheden de cliënt dankzij de voorziening krijgt. De compensatieplicht kan echter ook leiden tot een andere voorziening dan de voorziening waar de cliënt om heeft gevraagd. In deze gevallen moet de keuze van de voorziening duidelijk worden gemotiveerd met verwijzing naar de relevante bepalingen. Ook wanneer de gemeente op basis van de geldende regelgeving de aanvraag van een cliënt afwijst, moet dit gemotiveerd gebeuren.

Dit kan niet op dezelfde manier als bij een toewijzing gebeurt. Hier moet gedacht worden aan een motivatie waaruit blijkt dat een voorziening niet noodzakelijk, onhandig of zelfs contrageïndiceerd is voor de cliënt. Dit omdat de cliënt ook zonder de voorziening zelfstandig kan functioneren en deel kan nemen aan het maatschappelijk verkeer.

Burgemeester en Wethouders mag bij uitzondering een besluit nemen dat buiten de Wmo-regels valt. Dat is dan altijd wel een besluit dat in het voordeel van de cliënt uitpakt. Dit is de zogenaamde hardheidsclausule. De hardheidsclausule hoort bij de beleidsregels. Deze clausule zorgt er voor dat de beleidsregels en de wet zo rechtvaardig mogelijk toegepast kunnen worden. Het is niet de bedoeling dat iemand ten onrechte tussen wal en schip belandt. Als bij de beoordeling van een aanvraag blijkt dat de cliënt geen of maar voor een deel recht heeft op een voorziening, dan is de gemeente verplicht om te kijken of er redenen zijn om de hardheidsclausule in te zetten.

Voorzieningen binnen de Wmo kunnen in verschillende vormen verstrekt worden, te weten als:

  • -

    Algemene voorzieningen

  • -

    Collectieve voorzieningen

  • -

    Individuele voorzieningen

    • o

      In natura

    • o

      In de vorm van een persoonsgebonden budget (Pgb)

    • o

      In de vorm van een financiële tegemoetkoming

      Bij algemene, algemeen gebruikelijke of voorliggende voorzieningen gaat het om mogelijkheden die in principe voor iedere inwoner van Capelle aan den IJssel beschikbaar zijn en/of niet specifiek voor mensen met een beperking zijn bedoeld, dan wel voorzieningen die in het kader van een andere regeling vergoed of verstrekt worden. Dergelijke voorzieningen gaan voor op een eventuele voorziening vanuit de Wmo. Daarbij gelden een aantal voorwaarden:

      • -

        De voorziening moet daadwerkelijk aanwezig zijn

      • -

        De voorziening moet niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten, hierbij redelijkerwijs rekening houdend met de persoonlijke (financiële) situatie van de cliënt.

        Er is geen wettelijke definitie van het begrip algemene voorziening. Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die door iedereen waarvoor ze bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen zijn.

        De regels voor algemene voorzieningen zijn de volgende:

        • -

          Het gaat om een voorziening die in tijd een korte duur heeft; en/of

        • -

          Het gaat om een voorziening die betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg; en/of

        • -

          Het gaat om een voorziening ten behoeve van een incidentele (zorg)behoefte.

        Kenmerk van algemene voorzieningen tenslotte is, dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of Pgb.

        In tabel 1.7 en in de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 is per voorziening (HH, wonen, vervoer, rolstoelen) aangegeven of en zo ja in welke vorm een algemene voorziening beschikbaar is binnen de gemeente Capelle aan den IJssel.

        Een voorziening is algemeen gebruikelijk indien een persoon zonder beperkingen, chronisch psychische problemen en psychosociale problemen, die in vergelijkbare persoonlijke omstandigheden als de cliënt verkeert, naar maatschappelijke maatstaf redelijkerwijs de beschikking zou (kunnen) hebben over een dergelijke voorziening. Waar de grens precies getrokken moet worden tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is, wordt afgemeten aan algemeen maatschappelijke normen. Door de gemeente wordt, op individuele basis, beoordeeld of dit het geval is. In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is wanneer voldaan is aan de volgende voorwaarden:

        • -

          Het aan te schaffen object kan voor een niet-ondersteuningsbehoevende in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend;

        • -

          Het is niet speciaal voor de ondersteuningsbehoevende;

        • -

          Het is in de reguliere handel te koop;

        • -

          Het is niet duurder dan soortgelijke producten.

        In de volgende gevallen kan een uitzondering worden gemaakt op het algemeen gebruikelijk zijn van een voorziening:

        • -

          indien het inkomen van de cliënt -mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking- onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken;

        • -

          indien ten gevolge van een plotseling optredende handicap zaken die nog niet zijn afgeschreven vervangen moeten worden.

        Iemand kan geen beroep doen op de Wmo als er een andere wettelijke grondslag bestaat die de vraag van de cliënt in behandeling kan nemen. Dit kan zowel om een publiekrechtelijke als een privaatrechtelijke juridische grondslag gaan.

        De Wmo kan op zijn beurt als een toereikende en passende voorliggende voorziening worden beschouwd ten aanzien van de Wet werk en bijstand (WWB). De WWB heeft dus geen voorrang op de Wmo.

        Tabel 1.7 Algemene, algemeen gebruikelijk en voorliggende voorzieningen (niet limitatieve opsomming)

         

        ALGEMENE

        VOORZIENINGEN

        ALGEMEEN GEBRUIKELIJKE VOORZIENINGEN

        VOORLIGGENDE

        VOORZIENINGEN

        ALGEMEEN

        -Alarmering

        -Financieel/administratieve ondersteuning

        -Boodschappenplusbus o.a. t.b.v. sociale contacten

        -Kosten telefoonabonnement

        -Hogere huurkosten door cv

        -AWBZ

        -Zorgverzekeringswet

        -Wet op de jeugdzorg

        -TOG 200

        -Leerlingenvervoer

        -WIA

        HH

        -Boodschappendienst: boodschappenplusbus

        -Maaltijdservice: tafeltje dekje

        -Boodschappendienst, zoals Albert.nl.

        -Kinderopvang

        -Maaltijdvoorziening

        -Kant en klaarmaaltijden (supermarkt)

        -Hondenuitlaatdienst

        -Glazenwasserservice

        -Technische hulpmiddelen, waaronder wasmachine, wasdroger, vaatwasser

        -AWBZ, waaronder begeleiding en persoonlijke verzorging

        WOONVOORZIENING

         

        -Waterbed

        -Keramische kookplaat

        -Hendelkranen

        -Thermostaatkranen

        -CV

        -Zonwering (incl. elektrische bediening)

         

        VERVOERSVOORZIENING

        -Boodschappenplusbus t.b.v. sociale contacten

        -Automatische transmissie, elektrische ramen bij een auto

        -Brommobiel

        -Spartamet/fiets met hulpmotor

        -Tandemmet

        -Lage instapfiets

        -WIA

        ROLSTOELVOORZIENING

         

        geen

        -WIA

      Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Bijvoorbeeld het collectief aanvullend vervoer (CAV). Een collectieve voorziening is voorliggend op een individuele voorziening en kan alleen als voorziening in natura worden verstrekt.

      Individuele voorzieningen zijn de voorzieningen die geregeld worden in prestatieveld 6 van de

      Wmo, de voorzieningen waarover de Verordening handelt. Het toekennen van deze voorzieningen wordt gekenmerkt door een uitgebreide aanvraagprocedure, die leidt tot het afgeven van een beschikking waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.

      Er zijn binnen de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat, het compenseren van problemen die een cliënt ondervindt, te bereiken:

      • a.

        Voorziening(en) in natura (zie 2.4);

      • b.

        financiële tegemoetkoming (zie 2.5);

      • c.

        Persoonsgebonden budget (Pgb, zie 2.9).

      NB Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte (Artikel 7, lid 2, Wmo).

      De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de cliënt kant en klaar een voorziening, hulp of hulpmiddel verstrekt waardoor de belemmeringen met betrekking tot het participatieprobleem worden weggenomen dan wel verminderd. Bij het verstrekken van voorzieningen in natura is het College zowel verantwoordelijk voor de verstrekking van de voorziening als ook de noodzakelijke nazorg zoals onderhoud, reparaties en verzekeringen. Losse voorzieningen > € 250,- worden door middel van een bruikleenovereenkomst aan de cliënt ter beschikking gesteld.

      Alle woonvoorzieningen <€ 250, aangepaste fietsen voor volwassenen en de meeste nagelvaste voorzieningen (met uitzondering van een traplift en plafondtillift) worden na verstrekking eigendom van de cliënt.

      Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een (deel van een) individuele voorziening mee te realiseren. Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning en verhuiskostenvergoeding of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi.

      Bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. Bij een financiële tegemoetkoming zal verantwoording afgelegd moeten worden over de besteding van de tegemoetkoming.

      Een forfaitaire vergoeding is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal niet op het inkomen van de cliënt worden afgestemd. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een (rolstoel) taxikostenvergoeding. Ook hier kan eventueel wel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, zoals bijvoorbeeld het tarief van het collectief vervoer.

      Over een forfaitaire vergoeding moet onder bepaalde voorwaarden verantwoording worden afgelegd. Aangezien het forfaitaire bedrag een algemeen bedrag is, beperkt de verantwoording zich tot het doel waarvoor het is uitgegeven en niet de concrete uitgaven. Bijvoorbeeld bij een verhuiskostenvergoeding moet er wel degelijk verhuisd zijn naar een door de gemeente geschikt bevonden woning.

      Een gemaximeerde vergoeding wordt los van het inkomen vastgesteld maar deze vergoeding wordt niet los van de werkelijk gemaakte kosten verstrekt. Een gemaximeerde vergoeding moet worden aangewend voor het doel waarvoor de vergoeding is verstrekt en kan dus worden afgerekend op declaratiebasis. De tegemoetkoming bij woningsanering wordt als gemaximeerde vergoeding verstrekt.

      Een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de cliënt. De cliënt betaalt dan een gedeelte mee. Dit wordt een eigen aandeel genoemd. Wanneer er nog een algemeen gebruikelijk deel in het bedrag zit kan dit in mindering worden gebracht, ook naast een eigen aandeel.

      Een eigen bijdrage is een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een Pgb betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit van toepassing zijn. De hoogte van de eigen bijdrage is afgestemd op het inkomen. In het Besluit is weergegeven wat de (maximale) hoogte van deze bijdrage is. De heffing en inning van de eigen bijdrage wordt uitgevoerd door het CAK.

      De eigen bijdrage staat altijd los van de hoogte van het Pgb (zie 2.9.6). Dit betekent dat bij de uitbetaling en verantwoording van het Pgb geen rekening wordt gehouden met de eigen bijdrage die de cliënt moet betalen.

      Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen of kan worden vervangen, zal alleen verstrekking van de meerkosten aan de orde zijn. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de cliënt zelf betaald moeten worden in de vorm van een besparingsbijdrage. Dit betekent dat het algemeen gebruikelijke deel niet vergoed zal worden. Voor welke voorzieningen een besparingsbijdrage geldt, is vastgelegd in het Besluit.

      De derde mogelijkheid is de in artikel 6 van de Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget (Pgb). Feitelijk is er nauwelijks verschil tussen een financiële tegemoetkoming en een Pgb. Een Pgb is een geldbedrag bedoeld om naar eigen voorkeur zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Op het Pgb kan een eigen bijdrage in mindering worden gebracht, tenzij het om een rolstoel gaat. De eigen bijdrage staat los van de hoogte van het Pgb. Ook kan eventueel met een algemeen gebruikelijk deel rekening worden gehouden. Het enige verschil met een financiële tegemoetkoming is dat een Pgb altijd wordt uitbetaald aan de cliënt/aanvrager, terwijl dit bij een financiële tegemoetkoming niet altijd het geval hoeft te zijn.

      NB Dit betekent dat bij bouwkundige woningaanpassingen, die aan de eigenaar, niet de bewoner (behalve als bewoner woningeigenaar is), moet worden uitbetaald, niet gesproken kan worden van een persoonsgebonden budget.

      Een Pgb is geen inkomen. Het Pgb vormt geen inkomen voor de budgethouder en hij hoeft hier derhalve geen inkomstenbelasting over af te dragen (artikel 3.104 onderdeel l Wet IB 2001). Dat ligt anders voor de zorgverlener die met het Pgb wordt betaald. Voor de zorgverlener moet het Pgb wel worden aangemerkt als belastbaar inkomen.

      Er zijn enkele regels en voorwaarden van toepassing op het Pgb. De eerste voorwaarde daarbij is dat een Pgb alleen verstrekt wordt ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene en collectieve voorzieningen geen Pgb verstrekt wordt (zie ook hoofdstuk 1).

      Artikel 3 van de Verordening is een uitwerking van artikel 6 Wmo. Dit artikel bepaalt dat de gemeente personen, die aanspraak hebben op een individuele voorziening, de keuze moet bieden tussen het ontvangen van een voorziening in natura en het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar Pgb, tenzij hiertegen zwaarwegende bezwaren bestaan. De Verordening noemt hierbij: indien er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat een aangevraagd budget niet voor de inkoop van een individuele voorziening zal worden gebruikt en indien een cliënt zich niet heeft gehouden aan bij de verstrekking van een eerder Pgb opgelegde verplichtingen.

      Wat gegronde redenen zijn kan per individu verschillen. Dit zal per situatie bekeken moeten worden.

      Er kan gedacht worden aan:

      • -

        Bestaande schuldproblemen (cliënt is bijvoorbeeld bekend bij schuldhulpverlening en heeft het traject nog niet afgesloten;

      • -

        Ernstige verslavingsproblematiek;

      • -

        Verstandelijke beperking;

      • -

        Psychische aandoening;

      • -

        Oneigenlijk gebruik van een Pgb in het verleden;

      • -

        In verleden niet gehouden aan opgelegde verplichtingen t.a.v. Pgb

      • -

        (zwaarwegende) efficiency overwegingen;

      • -

        Kortdurend (≤ 6 maanden) noodzakelijk (progressief ziektebeeld/korte indicatieduur).

      Daarnaast kan een cliënt ook geadviseerd worden niet voor een Pgb te kiezen, ondanks dat er geen gegronde redenen zijn om Pgb te onthouden. Dit komt met name voor als verwacht wordt dat er binnen 7 jaar een verandering in de situatie van de cliënt kan ontstaan. Bijvoorbeeld bij een progressieve aandoening, waardoor de verstrekte voorziening aannemelijk gezien, wel langer dan 6 maanden maar korter dan 7 jaar geschikt blijft. Bij een eventuele nieuwe aanvraag voor een soortgelijke voorziening wordt naar rato het uitgekeerde Pgb bedrag teruggevorderd (zie 2.9.8).

      Indien er gegronde reden(en) zijn om geen Pgb te verstrekken, wordt deze niet verstrekt. Uitzondering hierop kan zijn een situatie waarin het Pgb weliswaar op de rekening van de cliënt wordt gestort, maar:

      • -

        Iemand anders namens de cliënt optreedt om het Pgb te beheren én

      • -

        Deze persoon gemachtigd is voor en toegang heeft tot de rekening van de cliënt én

      • -

        Er geen beslag gelegd is op de rekening van cliënt.

      Bij het bepaalde van de omvang van het Pgb worden twee mogelijkheden onderscheiden: enerzijds het Pgb voor hulp bij het huishouden, anderzijds het Pgb voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen als woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

      Bij diensten, zoals het leveren van een hulp bij het huishouden, gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan.

      Bepaald is in artikel 6 lid 1 Wmo dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend. Dat betekent dat het bedrag tenminste het minimumloonbedrag zal moeten zijn.

      De hoogte van het bedrag is vastgelegd in het Besluit en kan op grond van de Verordening (jaarlijks) worden geïndexeerd. Hierdoor kan de hoogte van het budget van jaar tot jaar verschillen. De cliënt ontvangt daarom in december van enig jaar bericht over de hoogte van het budget in het komende jaar.

      Wat betreft het Pgb voor voorzieningen zal per toekenning een berekening gemaakt moeten worden. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren.

      Het persoongebonden budget voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen wordt vastgesteld op de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, indien van toepassing verhoogd met een normbedrag voor onderhoud, reparatie en eventuele verzekeringskosten. Dit worden ook wel de instandhoudingskosten genoemd.

      Omvang Pgb voorziening

      De omvang van het Pgb wordt afgeleid uit een offerte opgevraagd bij de leverancier waar de gemeente de voorziening in natura afneemt. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt dus uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het Pgb. Het is immers niet de bedoeling dat een Pgb meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een Pgb een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft.

      Omvang Pgb instandhoudingskosten

      Bij het berekende bedrag kunnen vervolgens bedragen geteld worden voor de instandhoudingskosten, voor zover daar ook sprake van is bij verstrekkingen in natura. Hiervoor wordt een normbedrag gehanteerd voor onderhoud, reparatie en verzekering. Het bedrag zal op declaratiebasis ter beschikking worden gesteld aan de cliënt. De cliënt kan een declaratie indienen tot aan het maximaal beschikbaar gestelde normbedrag, vergezeld met originele facturen en/of betalingsbewijs van de verzekering.

      De hoogte van dit normbedrag wordt gebaseerd op de vaste prijs voor instandhoudingskosten uit het voorkeursassortiment van de leverancier, of wordt bepaald op basis van de prijs genoemd in de opgevraagde offerte (bij voorzieningen buiten voorkeursassortiment).

      Gebruiksduur

      Iedere voorziening kent een zogenaamde gebruiksduur. Dit is de gemiddelde duur waarin adequaat gebruik gemaakt moet kunnen worden van die voorziening. Een cliënt wordt geacht met gebruikmaking van het Pgb minimaal gedurende deze periode in de aanschaf van een voorziening te kunnen voorzien. Dit wordt ook in de beschikking aangegeven.

      Na afloop van de periode wordt pas een nieuw Pgb of een voorziening in natura verstrekt als de technische levensduur van de voorziening verstreken is. Dit wordt door middel van een technisch rapport vastgesteld. Het kan voorkomen dat de minimale gebruiksduur is verstreken maar de voorziening nog technisch in orde is. Een nieuwe voorziening wordt op dat moment nog niet verstrekt. De gebruiksduur van de voorzieningen wordt vastgesteld aan de hand van de informatie van de gecontracteerde leveranciers.

      Indien een cliënt binnen de vastgestelde gebruiksduur opnieuw een aanvraag indient voor een (soortgelijke) voorziening, zal deze aanvraag worden afgewezen tenzij:

      • -

        het hulpmiddel adequaat is maar dermate intensief gebruikt dat de gebruiksduur in een specifiek geval korter is dan de gemiddelde gebruiksduur;

      • -

        de cliënt kan aantonen dat er sprake is van overmacht en dat het niet meer adequaat zijn van de voorziening niet te wijten is aan opzet of nalatigheid van de cliënt;

      • -

        er sprake is van gewijzigde (medische) omstandigheden, waardoor de voorziening die met het Pgb is aangeschaft geen adequate voorziening meer is en dit niet te voorzien was ten tijde van de indicatiestelling/verstrekking van het Pgb.

      Als het Pgb berekend is, wordt dit bij beschikking aan de cliënt bekendgemaakt. In deze beschikking wordt vermeld wat de omvang van het Pgb is en voor hoeveel jaar het Pgb bedoeld is.

      Het Pgb wordt verstrekt om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, op te heffen of te verminderen.

      In de beschikking wordt opgenomen welke beperking gecompenseerd moet worden. Het is binnen deze grenzen de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt om een adequate voorziening/dienst aan te schaffen/in te huren. Indien de voorziening aan specifieke eisen moet voldoen, wordt dit specifiek in een programma van eisen opgenomen. Het probleem zal beschreven worden, er wordt geen specifieke voorziening genoemd. Bijvoorbeeld: de rolstoelvoorziening dient goed geveerd te zijn vanwege uw rugklachten. Indien er geen specifieke eisen zijn, zal er geen programma van eisen worden opgenomen.

      Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

      Als het Pgb berekend is en bij beschikking aan de cliënt bekendgemaakt, wordt het Pgb op de rekening van de cliënt gestort. Het is niet mogelijk om het Pgb op rekening van iemand anders of bedrijf te storten. Het Pgb voor roerende woonvoorzieningen, woningaanpassingen beneden de €20.000 vervoersvoorzieningen en (sport)rolstoelen wordt in één keer uitgekeerd.

      Bij een Pgb voor woningaanpassingen van € 20.000 of meer zal het bedrag in termijnen uitbetaald worden. De werkzaamheden zullen ook in termijnen uitgevoerd worden. Per afhandeling van de werkzaamheden zal elke keer een deel van het Pgb beschikbaar worden gesteld. Het risico op oneigenlijk gebruik door storting van grote bedragen ineens, wordt hiermee beperkt.

      Het aantal termijnen van uitbetalen van een Pgb voor hulp bij het huishouden wordt vastgesteld aan de hand van de hoogte van het bedrag. Hierbij wordt een grens van €2.000 gehanteerd. Bij bedragen tot €2.000 wordt éénmaal per jaar uitbetaald, bij bedragen van €2.000 -€4.000 wordt tweemaal per jaar uitbetaald, bij bedragen van €4.000 - €6.000 wordt driemaal per jaar uitbetaald enz. Ook hier geldt door de uitbetaling van grote bedragen te spreiden over het jaar wordt het risico tot het in één keer uitgeven en/of oneigenlijk gebruik van het geld beperkt.

      Het Pgb moet besteed worden aan het doel waarvoor het is verstrekt. Dit betekent dat een Pgb voor een voorziening die bijvoorbeeld is verstrekt voor het compenseren van de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, ook aan dat doel besteed dient te worden. De budgethouder moet verantwoording afleggen aan het college van B&W over de besteding van het Pgb.

      De verantwoording van het Pgb voor hulp bij het huishouden dient plaats te vinden over zowel het verstrekte bedrag als over de uren. Het enige wat niet verantwoord dient te worden is een vrij besteedbaar bedrag van € 100,- op jaarbasis ongeacht de hoogte van de indicatie. Dit bedrag kan de budgethouder o.a. gebruiken om de hulp te bedanken voor de inzet gedurende het jaar, telefoonkosten e.d.

      De cliënt dient het gehele bedrag, minus het vrij besteedbaar bedrag, te besteden en ook het aantal geïndiceerde uren hulp moet ingezet worden. Het gehele verstrekte Pgb dient verantwoord te worden, de eigen bijdrage staat hier buiten. Immers bij een voorziening in natura, wordt ook rekening gehouden met een eigen bijdrage.

      De verantwoording van het Pgb geschiedt door middel van de verantwoordingsformulieren ontwikkeld vanuit de gemeente. Het verantwoorden op een andere manier is zonder toestemming van de gemeente niet toegestaan. De cliënt moet over elke betalingsperiode een verantwoordingsformulier opsturen. Dit moet binnen 4 weken na de betalingsperiode binnen zijn (artikel 2 lid 3 Besluit).

      Als uit de controle op de verantwoordingsformulieren blijkt dat de cliënt het Pgb niet op een juiste wijze heeft besteed (geen formulier, bedrag niet geheel besteed, aantal uren niet besteed) kan het Pgb na het verstrijken van de geldigheidsdatum van de beschikking worden teruggevorderd. Ook kan het gevolgen hebben voor nog uit te betalen delen van het budget (zie ook 2.9.8). Indien de cliënt de hulp bij het huishouden goedkoper in kan kopen dan het vastgestelde tarief mag het inkoopvoordeel door de cliënt gebruikt worden om meer uren HH in te kopen. Het inkoopvoordeel mag niet voor andere doeleinden worden gebruikt.

      De verantwoording van het Pgb voor voorzieningen dient plaats te vinden over het verstrekte bedrag. Indien er ook een bedrag is gereserveerd voor instandhoudingskosten dient over de instandhoudingskosten apart verantwoording afgelegd te worden. Indien er extra kosten zijn gemaakt voor onderhoud en reparatie die de instandhoudingskosten overschrijden, zijn deze voor eigen rekening van de cliënt. De verantwoording van het Pgb geschiedt door middel van de verantwoordingsformulieren die door de gemeente zijn ontwikkeld. Het verantwoorden op een andere manier is zonder toestemming van de gemeente niet toegestaan.

      Het verantwoordingsformulier met betrekking tot de aanschaf van de voorziening dient binnen 3 maanden na uitbetaling opgestuurd te zijn naar de gemeente. Indien van te voren te verwachten is dat de cliënt deze termijn niet haalt, zoals bij grote woningaanpassingen, kan deze termijn verlengd worden.

      Het verantwoordingsformulier met betrekking tot de instandhoudingskosten dient binnen 1 maand na de gemaakte kosten binnen te zijn bij de gemeente. Er wordt dan direct overgegaan tot uitbetaling, tot de maximaal vastgestelde hoogte van de instandhoudingskosten.

      Naast het verantwoordingsformulier moeten altijd de volgende stukken worden meegezonden:

      • -

        De nota/factuur van de aangeschafte voorziening/reparatie/onderhoud;

      • -

        Een bewijs van betaling van de aangeschafte voorziening/reparatie/onderhoud.

      Iedere budgethouder dient de volgende bewijsstukken gedurende vijf jaar te bewaren. Deze termijn is in belastingwetgeving vastgelegd.

      Bij een voorziening:

      • -

        De nota/factuur van de aangeschafte voorziening/reparatie/onderhoud;

      • -

        Een bewijs van betaling van de aangeschafte voorziening/reparatie/onderhoud;

      • -

        De nota/facturen van eventuele reparaties en/of onderhoud;

      • -

        Verzekeringsbewijs bij elektrische voorzieningen.

      Bij hulp bij het huishouden:

      -Betalingsbewijs aan de hulpverlener (factuur, kwitantie)

      Bij oneigenlijk gebruik van een Pgb kan de beschikking worden ingetrokken. Zodra een beschikking wordt ingetrokken of gedeeltelijk wordt ingetrokken kan er tot terugvordering worden overgegaan.

      Terugvordering kan in de volgende gevallen (niet-limitatief) plaatsvinden:

      • -

        Het Pgb is niet besteed aan het doel waarvoor het is toegekend.

      • -

        Het Pgb voor voorzieningen is niet aangewend binnen drie maanden na uitbetaling. Indien het Pgb niet binnen drie maanden na uitbetaling is aangewend wordt het gehele bedrag teruggevorderd, tenzij de cliënt een legitieme reden heeft waarom het Pgb niet binnen de gestelde termijn is aangewend. Een legitieme reden kan bijvoorbeeld zijn dat iemand voor een langere periode is opgenomen in een ziekenhuis en niet in de gelegenheid is geweest een voorziening aan te schaffen.

      • -

        Het Pgb is niet geheel besteed aan de voorziening/hulp. Het gedeelte dat niet besteed is wordt teruggevorderd. Dit kan voorkomen als het bedrag niet geheel is besteed of als het aantal geïndiceerde uren hulp niet is ingezet. Bij verstrekkingen die slechts eenmaal per jaar plaatsvinden, kan pas na het verstrijken van de geldigheidsdatum van de beschikking teruggevorderd worden. Bij verantwoording meer dan eenmaal per jaar kunnen behalve terugvorderingen ook toekomstige betalingen tegengehouden worden.

      • -

        De verantwoordingsformulieren worden niet geretourneerd. Indien de formulieren niet binnen de gestelde termijn worden ingediend, wordt een nieuwe termijn gesteld voor het aanleveren van de stukken. Indien de formulieren wederom niet binnen de gestelde termijn worden teruggestuurd, wordt overgegaan tot terugvordering van het Pgb. Indien de cliënt een legitieme reden heeft waarom de verantwoordingsformulieren niet binnen de gestelde termijn konden worden ingediend, kan hiervan worden afgezien en moeten de formulieren alsnog zo spoedig mogelijk worden opgestuurd.

      • -

        Het kan voorkomen dat de middels een Pgb aangeschafte voorziening voortijdig kan komen te vervallen. Bijvoorbeeld bij overlijden, verandering in functioneren (beperkingen) waardoor de aangeschafte voorziening niet meer geschikt of nodig is, of als een cliënt binnen de periode waarvoor hij een Pgb heeft ontvangen naar een andere gemeente verhuist waardoor hij geen recht meer heeft op ondersteuning van de Gemeente Capelle aan den IJssel.

      Vanaf het moment dat de voorziening niet meer noodzakelijk is, is er sprake van een “onverschuldigde betaling”. Dit betekent dat het bedrag dat is uitgekeerd, vanaf het moment van vervallen tot het einde van de looptijd van het Pgb, teruggevorderd wordt.

      Bij een Pgb voor een voorziening geldt dat het hulpmiddel zelf niet teruggevorderd kan worden omdat het hulpmiddel eigendom is van de cliënt. Wel kan er naar rato een geldbedrag worden teruggevorderd.

      Indien de cliënt of nabestaanden niet in staat zijn het bedrag terug te betalen, kan in overleg met de cliënt of nabestaanden besloten worden de voorziening over te nemen. Dit doet de gemeente alleen als de voorziening opnieuw te verstrekken is. Richtlijn hierbij is dat de aangeschafte voorziening uit het voorkeursassortiment komt of specifiek door de gemeente wordt aangemerkt als voorziening welke herverstrekbaar is. Hierbij kan zo nodig de hulpmiddelenleverancier ingeschakeld worden voor advies.

      • -

        Indien een cliënt bij een veranderde (medische) situatie een nieuwe indicatie krijgt, wordt of het resterende bedrag afgetrokken van het te verstrekken Pgb of wordt dit teruggevorderd indien de cliënt kiest voor een voorziening in natura;

      • -

        Bij een verhuizing kan een cliënt bij de andere gemeente een Pgb aanvragen. Eventueel kan de voorziening door de andere gemeente worden overgenomen. De waarde van het middel wordt hierbij bepaald door het bedrag van het verstrekte Pgb te verminderen met de afschrijving (zie Besluit). Het initiatief voor de eventuele overname door de andere gemeente ligt bij de cliënt.

      In principe worden alle bedragen teruggevorderd. Er worden echter geen bedragen onder de €50,00 teruggevorderd (gebaseerd op Debiteurenbeleid Sociale zaken, Handboek WWB Hoofdstuk 11.2.8).

      Het terug te vorderen bedrag wordt in één keer teruggevorderd, tenzij een cliënt een betalingsregeling aanvraagt.

In artikel 4 van de Wmo gaat het over de ondersteuning bij het voeren van een huishouden.

Om een huishouden te voeren is het nodig om:

  • -

    een bereikbare, toegankelijke en bruikbare woning te hebben en

  • -

    die woning voor bewoning geschikt te houden.

Het eerste aspect komt in hoofdstuk 4 “Woonvoorzieningen” aan de orde. Het tweede aspect wordt in dit hoofdstuk behandeld.

Wie niet in staat is zelf zijn woning schoon te houden, niet in staat is dit probleem zelf op te lossen of geen mogelijkheid heeft dat huisgenoten dit oplossen, kan in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden. Hulp bij het huishouden (HH) wordt in de Wmo omschreven als: “het ondersteunen bij of overnemen van activiteiten op het gebied van de verzorging van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort”.

HH richt zich op de volgende onderdelen:

  • -

    Het schoonmaken van de woonruimte ;

  • -

    Het wassen van datgene wat in het huishouden gebruikt wordt (beddengoed, kleding enz.);

  • -

    Het voorbereiden van dagelijkse maaltijden en het doen van de afwas plus bediening en onderhoud apparatuur;

  • -

    Het afvoeren van afval;

  • -

    Het verzorgen van andere aspecten van het huishouden zoals planten en dieren, voor zover beperkt (gemiddeld en binnenshuis) en mee te nemen bij de werkzaamheden;

  • -

    In bijzondere situaties hoort ook het opvangen en verzorgen van kleine kinderen tot het huishouden.

Allereerst zal gekeken worden of een algemene voorziening voorhanden is en of deze ook een adequate oplossing biedt. Wat een algemene voorziening is in het kader van HH is beschreven in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3.5.

Het 2e lid van artikel 9 van de Verordening bepaalt dat indien de algemene hulp bij het huishouden niet aanwezig is, of indien deze algemene hulp bij het huishouden een onvoldoende oplossing biedt, men in aanmerking kan komen voor HH in natura of een persoonsgebonden budget, te besteden aan hulp bij het huishouden.

Om te beoordelen of iemand in aanmerking komt voor HH wordt een onderzoek verricht naar de volgende vragen:

  • a.

    Wat is de reden dat betrokkene het huishoudelijk werk geheel of gedeeltelijk niet zelf kan verrichten?

  • b.

    Is deze reden (medisch/psychisch) te objectiveren?

  • c.

    Heeft betrokkene zelf nog (andere) mogelijkheden om het probleem op te lossen?

  • d.

    Zijn er wettelijk voorliggende voorzieningen om het probleem op te lossen?

  • e.

    Zijn er algemeen gebruikelijke en/of algemene voorzieningen die het probleem deels kunnen oplossen?

  • f.

    Is er sprake van gebruikelijke zorg?

Als na beantwoording van deze vragen het probleem blijft bestaan is het de taak van de gemeente het probleem te compenseren.

Gebruikelijke zorg (zie 3.6) en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Mantelzorg is zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorg/hulpverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie (uit Zorg Nabij, VWS 2001). Niet alle zorg, die mensen aan hun naaste bieden, is mantelzorg. Mantelzorg is alleen die zorg of hulp, die de gebruikelijke zorg/hulp overstijgt. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden.

Een voorziening is algemeen gebruikelijk indien een persoon zonder beperkingen, chronisch psychische problemen en psychosociale problemen, die in vergelijkbare persoonlijke omstandigheden als de cliënt verkeert, naar maatschappelijke maatstaf redelijkerwijs de beschikking zou (kunnen) hebben over een dergelijke voorziening. Voor hulp bij het huishouden zijn de meest voorkomende algemeen gebruikelijke voorzieningen:

  • -

    Kinderopvang van de leeftijd van 6 weken tot 4 jaar. Hierbij is geen wettelijke limiet wat betreft omvang. Opvangtijden zijn wisselend per kinderopvang en er zijn soms mogelijkheden voor weekend- en avondopvang.

  • -

    Voor-, tussen- en naschoolseopvang voor kinderen op de basisschool. Tijden zijn wisselend per kinderopvang.

  • -

    Gastouderopvang is eveneens een mogelijkheid, waarbij opvangtijden vaak flexibeler zijn dan de genoemde vormen van kinderopvang.

  • -

    Peuterspeelzaal voor kinderen vanaf 2 tot 4 jaar. Dit is gelimiteerd tot 2 dagdelen per week van 3,5 uur per dag.

Er zijn verschillende mogelijkheden voor boodschappen- en/of bezorgdiensten. Indien deze worden aangeboden door de winkels zelf is er sprake van een algemeen gebruikelijke voorziening. Het kan zijn dat een winkel een bezorgdienst aanbiedt, echter de cliënt wel zelf naar de winkel moet komen om de benodigdheden te verzamelen en af te rekenen.

Let dus op de kenmerken van de boodschappen- en bezorgdienst en de mogelijkheden van de cliënt hierin. Bijvoorbeeld bestellen via internet vergt bepaalde vaardigheden.

In de basis is de functie boodschappen doen een (algemene) voorliggende voorziening en zal hiervoor geen extra tijd worden geïndiceerd. In uitzonderingsgevallen kunnen cliënten die problemen ondervinden met het opstellen/doorgeven van een boodschappenlijst en/of problemen hebben met het opruimen van de boodschappen gecompenseerd worden voor de functie boodschappen.

Het is gebruikelijk dat de buitenkant van de ramen schoongemaakt wordt door een glazenwasser.

In de gemeente Capelle aan den IJssel zijn diverse vormen van maaltijdservice beschikbaar. Vriesvers of diepvriesmaaltijden zijn te bestellen bij verschillende aanbieders. Eén keer per week worden de maaltijden thuis bezorgd. Iedereen kan gebruik maken van deze maaltijdservice.

Daarnaast is ook de mogelijkheid om kant- en klaarmaaltijden te kopen in de supermarkt of bijvoorbeeld bij de slager. Wat betreft kant- en klaarmaaltijden dient wel afgewogen te worden of de cliënt in staat is deze te bestellen.

Daarbij kan het zijn dat een maaltijdvoorziening opgewarmd dient te worden, hierbij dient beoordeeld te worden of de cliënt hiertoe in staat is. Indien dit (fysiek) niet mogelijk is, hoeft dit niet direct te betekenen dat een cliënt dan geen gebruik kan maken van een maaltijdvoorziening. Een andere vorm waarbij een maaltijd warm thuis wordt afgeleverd, indien beschikbaar, kan dan wel een oplossing zijn.

Er is geen indicatie voor HH als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met algemeen gebruikelijke technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Ook een (condens)droger en vaatwasmachine valt onder algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn, maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, gaan deze hulpmiddelen boven het inzetten van hulp.

NB

Voor alle algemeen gebruikelijke voorzieningen geldt dat deze daadwerkelijk aanwezig en beschikbaar dienen te zijn (zie 2.1).

Een algemene voorziening is een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt. In de gemeente Capelle aan den IJssel zijn met betrekking tot hulp bij het huishouden enkele algemene voorzieningen (niet limitatief):

Er kan sprake zijn van een boodschappendienst als algemene voorziening, indien een algemeen gebruikelijk voorziening (zie 3.4.2) niet voldoet. Er bestaat in de Gemeente Capelle aan de IJssel de mogelijkheid voor een boodschappendienst als algemene voorziening via de Boodschappenplusbus en een vrijwilliger van de ANBO. Voor beide geldt een lichte screening alvorens gebruik te kunnen maken van deze mogelijkheden.

Warme maaltijden kunnen aan huis bezorgd worden door “Tafeltje Dekje”. Dit is een dienst bedoeld voor ouderen, chronisch zieken, gehandicapten en mensen in vergelijkbare omstandigheden, die problemen ondervinden met het bereiden van een warme maaltijd.

Ook kunnen zelf maaltijden afgehaald worden in één van de verzorgingshuizen. Bij de Open Tafel kan zeven dagen per week op een vaste tijd gegeten worden.

Indien een cliënt niet in staat is om te koken en afhankelijk is van bovenstaande maaltijden en alleen een AOW-inkomen of minder heeft, kan een beroep gedaan worden op Bijzondere Bijstand voor extra subsidie.

Uitgangspunt bij de bepaling of een cliënt in aanmerking komt voor HH is dat de cliënt, of de leefeenheid waartoe een cliënt behoort, op de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor het eigen huishouden. HH op grond van de Wmo is er als aanvulling op de eigen mogelijkheden vanuit het sociale netwerk en algemene/voorliggende (gebruikelijke) voorzieningen.

Onder de eigen mogelijkheden valt ook gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg is “de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.”

Bij gebruikelijke zorg gaat het om een probleem dat is ontstaan doordat degene die gewend is voor het huishouden te zorgen dit, al dan niet tijdelijk, niet meer kan doen. De eerste stap bij het zoeken van een oplossing is dan om te kijken naar de huisgenoten van degene die het huishouden normaal gesproken doet. Zijn die huisgenoten in staat het huishoudelijk werk over te nemen, bijvoorbeeld door een herverdeling van taken?

Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van leeftijd, sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomenswerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

Onder personen die lid zijn van de leefeenheid worden niet verstaan personen die een (pension)kamer huren. Het moet dan gaan om personen die geen zorgplicht ten opzichte van elkaar hebben voortvloeiend uit een familierelatie en er moet daadwerkelijk een huurovereenkomst liggen.

Studie of werkzaamheden vormen geen reden om van de gebruikelijke zorg af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkdagen en werkweken.

Uitzondering hierop zijn personen die vanwege hun werkzaamheden noodgedwongen langdurig (regelmatig meer dan zeven etmalen van huis zijn (bijv. mensen die werkzaam zijn bij de krijgsmacht, offshore industrie e.d). Zij zijn immers de facto niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in alle situaties waarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben.

Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke zorg. Een hoge leeftijd alleen, is geen reden om geen huishoudelijk werk te hoeven verrichten. Er wordt geen rekening mee gehouden of men al dan niet bereid is, of al dan niet gewend is huishoudelijk werk te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp geboden worden bij het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet blijvend overgenomen maar tijdelijk via instructies gestuurd. Het gaat om een kortdurende indicatie van maximaal drie keer per week gedurende zes weken, waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd.

Alleen een leeftijd > 75 jaar in combinatie met de aanwezigheid van beperkingen is aanleiding om niet te vragen het huishoudelijk werk aan te leren.

Opvang en verzorging van kinderen valt onder gebruikelijk zorg van ouders aan hun kinderen. Indien één van de partners niet in staat is deze hulp te verlenen, wordt verwacht dat dit overgenomen wordt door de niet-beperkte partner.

Indien beide ouders beperkt zijn of er is sprake van een éénoudergezin kan hulp bij het huishouden voor opvang en verzorging van de kinderen ingezet worden. Wel wordt in die situatie de mogelijkheid van voorliggende voorzieningen meegewogen. Hierbij valt te denken aan kinderopvang/peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of de mogelijkheden van zorgverlof.

Indien er een niet-beperkte ouder is, die gebruikelijke zorg voor de kinderen levert, kan bij (dreigende) overbelasting of calamiteiten hulp bij het huishouden beperkt en tijdelijk worden ingezet. Hierbij dient eveneens rekening te worden gehouden met de reeds genoemde voorliggende voorzieningen, welke ook vaak in tijdelijke situatie gerealiseerd kunnen worden (zorgverlof, kinderopvang).

Inwonende kinderen kunnen een bijdrage leveren aan het voeren van het huishouden:

  • -

    van kinderen onder de 5 jaar wordt geen bijdrage aan het huishouden verwacht;

  • -

    van kinderen tussen 5 en 12 jaar wordt verwacht dat zij naar vermogen de volgende taken kunnen verrichten: opruimen eigen kamer, tafel dekken/afruimen, afwassen/drogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien;

  • -

    van kinderen vanaf 13 jaar wordt verwacht dat zij de volgende taken kunnen verrichten: taken van de 5-12 jarigen aangevuld met stofzuigen eigen kamer en eigen bed verschonen;

  • -

    iedereen tussen de 18-23 jaar wordt in staat geacht een eenpersoons huishouden te kunnen voeren;

De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

  • -

    schoon houden van sanitaire ruimte;

  • -

    schoon houden van keuken en een kamer;

  • -

    was doen;

  • -

    boodschappen doen;

  • -

    maaltijd verzorgen;

  • -

    afwassen en opruimen.

Wanneer de 18-23-jarige van de leefeenheid deel blijft uitmaken, wordt hij geacht de bovengenoemde huishoudelijke taken uit te kunnen voeren. In beginsel kunnen de taken worden genormeerd naar twee uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en drie uur lichte, niet-uitstelbare huishoudelijke taken per week. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden;

-vanaf de leeftijd van 23 jaar wordt een gezonde huisgenoot geacht om volledig zorg te kunnen dragen voor een meerpersoonshuishouden

Per gezinssituatie zal de belastbaarheid van de kinderen in kaart moeten worden gebracht. Beperking van de inzet van kinderen is mogelijk, indien er sprake is van een beperkte belastbaarheid i.v.m. medische en/of sociale problematiek.

Indien een huisgenoot claimt door overbelasting niet de gebruikelijke zorg op zich te kunnen nemen, zullen tijdens het onderzoek ook de beperkingen van de huisgenoot in kaart worden gebracht. Er zal antwoord gegeven moeten worden op de volgende vragen:

  • -

    Wat is de lichamelijke conditie van de huisgenoot?

  • -

    Wat is de geestelijke conditie van de huisgenoot?

  • -

    Hoe gaat de huisgenoot om met de aanwezige problematiek?

  • -

    Is de huisgenoot gemotiveerd om de gebruikelijke zorgtaken op zich te nemen?

  • -

    Bestaat er een sociaal netwerk dat de huisgenoot mogelijk kan ontlasten bij de uitvoering van de gebruikelijke zorg?

  • -

    Bestaan er voorliggende voorzieningen en/of technische hulpmiddelen die de huisgenoot mogelijk kunnen ontlasten bij de uitvoering van de gebruikelijke zorg?

Per situatie wordt afgewogen in hoeverre de huisgenoot gebruikelijke zorg kan leveren. Hierbij kan het vragen van een medisch advies noodzakelijk zijn.

NB

Indien er sprake is van HH op grond van overbelasting is het mogelijk om de hulp in de vorm van een Pgb te ontvangen, echter de overbelaste huisgenoot mag niet met dit Pgb worden aangesteld voor de uitvoer van de hulp bij het huishouden.

In een terminale situatie waarin de huisgenoot zwaar belast wordt met gebruikelijke zorg en de verzorging van de terminale patiënt, zal per situatie afgewogen worden welke hulp noodzakelijk is. De aanwezigheid van gebruikelijk zorg door een huisgenoot leidt in deze situatie niet automatisch tot een afwijzing van de aanvraag voor hulp bij het huishouden. Aanvragen hiervoor zullen individueel beoordeeld worden.

Als personen zelfstandig wonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen (zoals woongroepen, kamerverhuur, kloosterlingen) wordt verondersteld dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van het systeem. Een eventuele indicatie hulp bij het huishouden betreft dan alleen de eigen woonruimte/kamers van de cliënt en indien alle bewoners hulpbehoevend zijn, een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten.

Bij mensen die zijn opgenomen in een intramurale AWBZ-instelling hoort het huishoudelijk werk nadrukkelijk bij het pakket dat door de AWBZ wordt geboden, zodat hier geen ruimte meer is voor hulp bij het huishouden op basis van de Wmo. Maar aanleunwoningen die men van een woningbouwvereniging huurt en waar men hulp ontvangt vanuit een nabijgelegen AWBZ-instelling vallen wat huishoudelijk werk betreft wel onder de Wmo.

Om de omvang van de hulp te bepalen ten aanzien van de activiteiten die de cliënt niet zelf kan uitvoeren, wordt gebruik gemaakt van normtijden voor de verschillende activiteiten. Deze normtijden zijn richtinggevend voor het bepalen van het aantal uren hulp dat men krijgt bij hulp in natura of bij het bedrag wat men ontvangt bij een Pgb, te besteden aan een individueel in te huren hulp. Door gebruik te maken van normtijden is er sprake van een zo objectief mogelijke beoordeling die voor iedereen hetzelfde is.

De uiteindelijke omvang van de hulp is een optelsom van de normtijden van de afzonderlijke activiteiten (zie tabellen 3.7.1, 3.7.2 en 3.7.3).

Indien hulp bij het huishouden verstrekt wordt in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt de hoogte van het budget bepaald aan de hand van het aantal geïndiceerde uren/minuten, vermenigvuldigd met het bijbehorende uurtarief (HH1 of HH2)

In bijzondere situaties kan altijd naar boven of naar beneden worden afgeweken. Het is niet zo dat onbeperkt aan allerlei verzoeken tegemoet wordt gekomen. Aan welke verzoeken wel tegemoetgekomen wordt is een individuele afweging. Bij de vaststelling van de normtijden is uitgegaan van de dagelijkse gang van zaken, gebruikmakend van algemeen gebruikelijke hulpmiddelen (zoals schoonmaakmiddelen, een (af)wasmachine of een droger). De normtijden zijn afhankelijk van de grootte van de woning en de samenstelling van het huishouden/leefeenheid. Uitgangspunt is daarbij een “gemiddelde situatie” welk uitgangspunt in de Verordening vorm heeft gekregen in de bepaling van artikel 2, lid 3 aanhef “Geen voorziening wordt toegekend (…) en in artikel 11 onder a. voor zover de aangevraagde voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau sociale woningbouw.”

Dit wil zeggen dat woningen die veel groter zijn dan woningen in de sociale woningbouw niet volledig onder de compensatieplicht vallen. In een individuele beoordeling zal afgewogen worden of bijv. niet gebruikte ruimten of ruimten die niet noodzakelijkerwijs gebruikt hoeven te worden, meegewogen worden in de bepaling van de omvang van de noodzakelijke hulp. Daar staat tegenover dat zeer kleine woningen tot een reductie van tijd kunnen leiden.

De gehanteerde systematiek van normtijden is afkomstig van de AWBZ. Bij de indicatiestelling in de AWBZ door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) werd het Protocol Gebruikelijke Zorg en het Protocol Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging gebruikt. Deze protocollen geven richtlijnen met betrekking tot de indicatiestelling Hulp bij het Huishouden. Er zijn zo min mogelijk wijzigingen in aangebracht ten opzicht van het oorspronkelijke CIZ-protocol. Wel is het toepasbaar gemaakt voor gebruik binnen de gemeente Capelle aan den IJssel in het kader van de uitvoering van de Wmo.

Hulp bij het huishouden is onderverdeeld in twee niveaus:

  • -

    HH1

  • -

    HH2

Op basis van de indicatie bepaalt de gemeente welk niveau wordt ingezet.

Bij de inzet van HH1 is gebleken dat de cliënt hulp in de huishouding nodig heeft. Er is sprake van een stabiele (gezins-)situatie waarbij naast de hulp bij het huishouden geen andere ondersteuning nodig is. Voor deze groep cliënten worden de volgende vormen van hulp bij het huishouden ingezet:

  • -

    Boodschappen doen voor het dagelijkse leven;

  • -

    Verzorging van de broodmaaltijd;

  • -

    Verzorging van de warme maaltijd;

  • -

    Verzorging kleding/linnegoed;

  • -

    Lichte huishoudelijke werkzaamheden;

  • -

    Zware huishoudelijke werkzaamheden.

    Wordt alleen geïndiceerd indien de boodschappendienst geen (adequate) voorliggende voorziening is voor die cliënt. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden niet gehonoreerd. Alleen vanwege vastgestelde medische beperkingen kan het noodzakelijk zijn hiervan af te wijken.

    TOTAAL 1 maal per week

    60 min per week

    Boodschappenlijst samenstellen

    Boodschappen inkopen en opslaan – wekelijks

    Factoren meer/minder hulp: Indien het cliëntsysteem bestaat uit meer dan 4 personen, of er zijn kinderen < 12 jaar, kan er 2x per week boodschappen worden geïndiceerd.

    De mogelijkheid van het van te voren klaarmaken van broodpakketjes wordt per individu bekeken. Als het mogelijk is dat derden (o.a. gebruikelijke zorg) de broodmaaltijd van te voren klaarmaken, dit in de vriezer/koelkast leggen en de cliënt kan zelf verder de broodmaaltijden opeten, wordt er geen broodmaaltijd geïndiceerd.

    Indien cliënt zelf de broodmaaltijd uit de vriezer/koelkast kan halen, wordt slechts 1 maal broodmaaltijd per dag geïndiceerd. Er kan dan in 1 keer, 2 maaltijden worden klaargemaakt.

    Warme maaltijd wordt alleen geïndiceerd als de maaltijden van een organisatie of het gebruik van kant en klaar maaltijden niet mogelijk is. Er kan alleen rekening gehouden worden met diëten als dit medisch noodzakelijk is.

    Indien cliënt gebruik maakt van een maaltijdvoorziening welke opgewarmd dient te worden maar niet in staat is de warme maaltijd op te warmen, wordt 15 minuten per keer i.p.v. de 30 minuten per keer geïndiceerd.

    TOTAAL Warm

    Brood

    30 minuten per keer

    15 minuten per keer

    Broodmaaltijd:

    Broodmaaltijd klaarzetten;

    Tafel dekken en afruimen;

    Koffie/thee zetten;

    Afwassen (machine - handmatig);

    Warme maaltijd:

    Eten bereiden voorbereiden;

    koken;

    Opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad;

    Afwassen en opruimen.

    Factoren meer/minder hulp

    Aanwezigheid kinderen < 12 jaar: + 20 min per keer.

    Afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling:

    • -

      Eenpersoonshuishouden en/of een huis met 2 kamers: 60 minuten per week

    • -

      Meerpersoonshuishouden en/of een huis met meer dan 2 kamers: 90 minuten per week.

    Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning en medisch is vastgesteld), bij ernstige beperkingen in armen en handen en blind- of slechtziendheid wat leidt tot extra rommel, kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning op niveau van sociale woningbouw. Extra toegekende tijd: maximaal 3 maal per week 20-30 minuten.

    TOTAAL

    60 - 90 minuten per week

    Afwassen, indien geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd;

    Hand- en spandiensten;

    Opruimen Totaal dagelijkse beurt interieur is afhankelijk van de grootte van de

    woning en de specifieke kenmerken van het cliëntsysteem

    Stof afnemen/ragen;

    Bedden opmaken.

    Factoren meer/minder hulp

    • -

      Psychische problematiek/communicatieproblemen;

    • -

      Aantal kinderen onder de 12;

    • -

      Huisdieren: bij allergie: eerst sanering;

    • -

      Allergie voor huisstofmijt, COPD: in gesaneerde woning;

    • -

      Ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen;

    • -

      Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden. Voor een cliëntsysteem zonder kinderen max. 20 min per keer, voor een cliëntsysteem met kinderen < 12 max. 30 min per keer.

    Frequentie: In principe max. 3 maal per week 20-30 min.

    Afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling:

    • -

      Eenpersoonshuishouden en/of een huis tot en met 2 kamers: 90 minuten per week;

    • -

      Meerpersoonshuishouden en/of een huis met meer dan 2 kamers: 180 minuten per week.

    TOTAAL

    Zwaar huishoudelijk werk: de omvang van de benodigde ondersteuning is meer afhankelijk van de grootte en inrichting van de woning dan van de aanwezigheid van een extra persoon.

    1 persoonshuishouden/≤2 kmrs

    90 minuten per week

    2 persoonshuishouden/>2 kmrs 180 minuten per week

    Stofzuigen;

    Schrobben dweilen soppen: sanitair en keuken;

    Bedden opmaken/verschonen;

    Opruimen huishoudelijk afval;

    Ramen zemen binnenzijde (niet wekelijks).

    Factoren meer /minder hulp:

    -In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiekof aanwezigheid van jonge kinderen is een hogere klasse reëel. Verzorging van huisdieren wordt meegenomen en niet extra geïndiceerd

    Frequentie: Met de genoemde verrichtingen worden de wekelijkse activiteiten bedoeld.

    Er wordt rekening gehouden met het aantal personen:

    • -

      1 persoon: 60 minuten per week;

    • -

      2 of meer personen: 90 minuten per week

    TOTAAL

    1 pers. 60 min per week

    2 pers. of meer: 90 min per week

    Kleding en linnengoed sorteren en wassen in de wasmachine;

    Centrifugeren, ophangen, afhalen;

    Was drogen in droger;

    Vouwen, strijken, opbergen;

    Ophangen/afhalen wasgoed.

    Factoren meer minder werk

    • -

      Aantal kinderen < 16 jaar + 30 min per kind per week;

    • -

      Bedlegerige patiënten + 30 min.

    • -

      Extra was i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.:+ 30 min.

    Frequentie: eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal 3x per week.

HH2 wordt gehanteerd voor cliënten met fysieke beperkingen en/of beperkingen in de sociale (zelf)redzaamheid, waardoor zij een verminderd/verstoord regelvermogen hebben met betrekking tot het voeren van het huishouden en/of de zorg voor de (kleine) kinderen van de leefeenheid. De uit te voeren werkzaamheden bestaan naast bovengenoemde huishoudelijke werkzaamheden, uit de volgende onderdelen:

  • -

    anderen helpen in huis met zelfverzorging;

  • -

    anderen helpen met de maaltijdbereiding;

  • -

    dagelijkse organisatie van het huishouden (bijvoorbeeld ook het doen van lichte administratieve werkzaamheden);

  • -

    hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen;

  • -

    advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden.

    De grondslag ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen.

    TOTAAL

    Tot max. van 40 uur aanvullend op eigen mogelijkheden

    Wassen en aankleden;

    Hulp bij het eten en/of drinken;

    Maaltijd voorbereiden;

    Sfeer scheppen, spelen;

    Opvoedingsactiviteiten.

    Factoren meer/minder werk

    • -

      Aantal kinderen -/+;

    • -

      Leeftijd kinderen -/+;

    • -

      Gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten;

    • -

      Aanwezigheid gedragsproblematiek +;

    • -

      Samenvallende activiteiten (activiteiten die tegelijkertijd kunnen worden uitgevoerd);

    • -

      Afhankelijk van de situatie, indien kinderen < 6 jaar gecombineerd met hulp bij het huishouden activiteiten tot een max. omvang van 40 uur per week, in tijd van crisis, aanvullend op de eigen mogelijkheden;

    TOTAAL

    30 minuten per week

    Administratieve werkzaamheden t.b.v. klant (alleen i.c.m. andere huishoudelijke activiteiten); Bij beperkt regelvermogen: functie begeleiding;

    Organisatie huishoudelijke activiteiten;

    Plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden.

    Factoren meer/minder werk:

    • -

      Communicatieproblemen;

    • -

      Aantal huisgenoten, vooral kinderen < 16.

    • -

      (psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden.

    Frequentie 1 x per week

    TOTAAL

    30 minuten per week

    Observeren, formulieren doelen/bijstellen met betrekking tot het huishouden;

    Helpen handhaven/verkrijgen/herverkrijgen structuur in het huishouden;

    Helpen handhaven vergroten van zelfredzaamheid m.b.t. budget;

    Begeleiden ouders bij opvoeding kinderen (eerst mate van gebruikelijke zorg bepalen dan begeleiding AWBZ en jeugdzorg, dan pas HH);

    Begeleiding kinderen (eerst mate van gebruikelijke zorg bepalen dan begeleiding AWBZ en jeugdzorg, dan pas HH).

    TOTAAL

    30 minuten per keer

    Instructie omgaan met hulpmiddelen;

    Instructie licht huishoudelijke werk;

    Instructie textielverzorging;

    boodschappen doen;

    koken.

    Factoren meer/minder werk: Communicatieproblemen +.

    Frequentie: 3 x per week max. 6 weken

    Tabel 3.7.1 Totale omvang HH bij een 1-persoonshuishouden in een ≤ 2-kamerwoning

    Tabel 3.7.2 Totale omvang HH bij een 1-persoonshuishouden in een ≥ 3-kamerwoning

    Tabel 3.7.3 Totale omvang HH bij een meerpersoonshuishouden

De duur van de indicatie is onder andere gerelateerd aan de prognose van de ziekte/aandoening en de daarmee samenhangende verwachte duur van de beperkingen. Als het gaat om:

  • -

    een cliënt van 70 jaar of ouder, met een (progressieve) chronische ziekte/aandoening met blijvende beperkingen en waarbij een indicatie voor HH 1 is gesteld, dan wordt een indicatie voor onbepaalde tijd geadviseerd (behoudens wijzigingen in gemeentelijke beleid);

  • -

    een ziekte/aandoening waarbij verbetering, volledig herstel of meer duidelijkheid over de gezondheidssituatie verwacht wordt, dan hangt de duur af van de prognose;

  • -

    cliënten met kinderen, dan wordt over het algemeen voor relatief korte duur geadviseerd (1 of 2 jaar), omdat kinderen zich vaak nog zullen ontwikkelen en steeds meer gebruikelijke zorg kunnen verlenen;

  • -

    voor alle overige indicaties geldt een indicatieduur van maximaal 5 jaar.

    In principe worden voorzieningen alleen verstrekt als deze langdurig noodzakelijk zijn (Verordening artikel 2 lid 1 sub b). Er zijn echter uitzonderingen (zie niet limitatieve lijst hieronder). Bij kortdurende HH (≤ 6 maanden) is het niet mogelijk de hulp verstrekt te krijgen via een Pgb.

    Wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de huishoudelijke beperkingen nog behandelmogelijkheden biedt, wordt in de regel geen hulp geïndiceerd. Hulp bij het huishouden kan in zo’n situatie immers antirevaliderend werken. Wel kan hulp bij het huishouden naast een te volgen behandeling of revalidatie worden geïndiceerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Zo’n indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.

    Bij personen, die nog geen gebruik maken van voorliggende voorzieningen, dient bekeken te worden in hoeverre er mogelijkheden aanwezig zijn om hiervan alsnog gebruik te maken. Van een cliënt wordt verwacht dat hij /zij alles in het werk stelt om zo snel mogelijk in aanmerking te komen voor voorliggende voorzieningen.

    In crisissituaties kan een kortdurende indicatie worden afgegeven. Gedurende deze periode kan de cliënt zorg dragen voor een voorliggende voorziening en/of een technisch hulpmiddel. Problematische financiële omstandigheden zijn geen reden om een tijdelijke indicatie te stellen. Ook zullen tijdelijke oplossingen zoals een gastgezin, buren of oppas aan huis als overbrugging meegewogen worden.

Bij Hulp bij het Huishouden gaat het om het overnemen van huishoudelijke taken al dan niet in combinatie met het overnemen van de organisatie van deze taken. Wanneer de cliënt deze huishoudelijke taken wel zelf kan uitvoeren maar iemand anders moet toezien/ stimuleren en de hulpverlener moet tijdens het uitvoeren van deze huishoudelijke taken aanwezig zijn, dan behoort deze ondersteuning tot de compensatieplicht van de gemeente.

Dit is ook het geval wanneer de cliënt deze huishoudelijke taken soms wel of soms niet zelf kan uitvoeren. In het geval de hulp bij de regie/structuur van het huishouden zich richt op het plannen, stimuleren en voorbespreken van deze huishoudelijke taken, waarna de cliënt die taken zelf uitvoert, dan is deze hulp een aanspraak op Begeleiding. De cliënt heeft op basis van een grondslag/ aandoening beperkingen bij de sociale redzaamheid en/of psychisch functioneren.

Deze afbakening tussen Wmo hulp bij het huishouden en de functie Begeleiding leidt tot de conclusie dat in de regel geen HH2 geïndiceerd wordt, indien een cliënt een indicatie heeft voor begeleiding vanuit de AWBZ. De cliënt heeft dan vanuit de AWBZ een hulpverlener die zich richt op het plannen, stimuleren en voorbespreken van huishoudelijke taken. Zowel HH2 als Begeleiding zou dus leiden tot een dubbele indicatie voor dezelfde activiteiten.

Uitruil van zorg betekende in de AWBZ dat de functie huishoudelijke verzorging (HV) waarvoor gebruikelijke zorg van toepassing was, uitgeruild kon worden tegen een AWBZ functie waarop gebruikelijke zorg niet van toepassing was. Wat veel voorkwam was de uitruil van persoonlijke verzorging (PV) en HV. Een lid van de leefeenheid verleende PV aan de hulpvrager en kon ervoor kiezen om PV uit te ruilen tegen de functie HV. De gebruikelijke zorger voerde de taken op het gebied van de PV uit en de AWBZ voerde de HV uit. Het uitruilen van AWBZ-zorg en Wmo-zorg is echter met de overheveling van HH naar de Wmo niet meer mogelijk, gelet op de gescheiden financieringsstromen.

Onder woonvoorziening wordt verstaan een voorziening, niet zijnde hulp bij het huishouden (HH) of een rolstoelvoorziening, die een persoon met beperkingen in staat stelt de woning zo normaal

mogelijk te gebruiken.

Onder het normale gebruik van de woonruimte wordt verstaan de mogelijkheid om elementaire woonfuncties te kunnen verrichten, zoals slapen, eten, lichaamsreiniging, het doen van huishoudelijke werkzaamheden, koken en keukengebruik, horizontale en verticale verplaatsingen binnen de woning en de toegang tot de woning en de tuin. Ten aanzien van kinderen geldt dat het veilig kunnen spelen in de woonruimte als elementaire woonfunctie wordt beschouwd.

Uitgangspunt hierbij is dat een cliënt al wel een woning heeft. Het hebben van een woning is en blijft de eigen verantwoordelijkheid van iedere Nederlander. Indien deze woning niet geschikt is voor de beperkingen die een cliënt heeft, kan er een noodzaak bestaan voor een (meer) geschikte woning. Dat kan dezelfde woning zijn of een andere woning, maar dan geschikt gemaakt, of een woning die (meer) geschikt is en/of eenvoudiger geschikt kan worden gemaakt.

Een algemene woonvoorziening is een voorziening om snel oplossingen te vinden voor minder complexe woonproblemen.

Wanneer er sprake is van een woonprobleem zal in eerste instantie gekeken worden of dit opgelost kan worden met een algemene woonvoorziening. Als een algemene woonvoorziening niet volstaat als oplossing of niet aanwezig is, dient het probleem door middel van een individuele voorziening te worden opgelost.

Op dit moment zijn er binnen de gemeente Capelle aan den IJssel nog geen algemene woonvoorzieningen.

Als een cliënt geen oplossing kan vinden binnen de eigen mogelijkheden of als een algemene woonvoorziening niet de oplossing is of niet voorhanden is, worden de mogelijkheden van een individuele voorziening bekeken. Onder deze verstrekkingmogelijkheden vallen de volgende voorzieningen:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard (onroerend);

  • c.

    een woonvoorziening van niet bouwkundige of niet woontechnische aard (roerend) hieronder begrepen woningsanering;

  • d.

    onderhoud, keuring en reparatie;

  • e.

    tijdelijke huisvesting;

  • f.

    huurderving;

  • g.

    het verwijderen van een woonvoorziening;

  • h.

    een uitraasruimte.

Afhankelijk van de soort woonvoorziening wordt deze verstrekt in natura, financiële tegemoetkoming of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

In een aantal situaties zal geen sprake zijn van compensatieplicht, omdat in die situaties sprake is van

een zo bijzondere woonsituatie dat die niet valt onder de compensatieplicht in het kader van de Wmo.

Hiergaat het enerzijds om woonsituaties die niet bestaan uit een permanent zelfstandig woonverblijf, zoals hotels en pensions, kamerverhuur, tweede woningen. Daarnaast gaat het ook om bijzondere woonsituaties zoals kloosters en trekkerswoonwagens.

Tot slot betreft het situaties waarbij gezien de aard van het soort gebouw of de doelgroep waarvoor de woning/wooncomplex specifiek bedoeld is, verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn.

Een speciale positie nemen recreatie-/vakantiewoningen in. Recreatie-/vakantiewoningen zijn uitgesloten van aanpassing omdat zij niet bestemd zijn voor permanente bewoning. Er zijn evenwel personen die permanent wonen in een recreatie-/vakantiewoning, hoewel dat op basis van het bestemmingsplan niet is toegestaan.

Aanvragen voor woonvoorzieningen worden afgewezen als de woning niet voldoet aan de eisen van een woning bestemd voor permanente bewoning.

Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven. De gemeente waar de woning staat heeft compensatieplicht, behalve in de situatie waarin de persoon uit de Wmo-doelgroep verhuist van de ene gemeente naar een andere gemeente. Een aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding behoort tot de compensatieplicht van de vertrekgemeente.

Twee hoofdverblijven

In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen.

Bezoekbaar maken woonruimte, niet zijnde hoofdverblijf

Zoals vermeld in artikel 21 lid 2 (uit de Verordening Maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel, 2006), kunnen woonvoorzieningen worden getroffen aan een woning niet zijnde het hoofdverblijf. Dit betreft dan het bezoekbaar maken van de woning.

Opgemerkt moet hier worden dat hetgeen hier geregeld is bovenwettelijk is: het zogenaamde bezoekbaar maken valt niet onder de compensatieplicht van de Wmo omdat het hier niet gaat om het in staat stellen aan iemand een huishouden te voeren. Het gaat hier om het instaat stellen van met name bewoners van een AWBZ-instelling bij bijvoorbeeld de ouders op bezoek te gaan. Omdat het gaat om een bovenwettelijke voorziening geldt geen resultaatsverplichting. De gemeente Capelle aan den IJssel heeft het bezoekbaar maken van de woning beperkt tot:

  • -

    het kunnen bereiken van de woonruimte;

  • -

    het kunnen bereiken van de woonkamer;

  • -

    het kunnen bereiken en gebruiken van één toilet(voorziening).

Met het gebruiken van een toiletvoorziening is ook gebruik van een losse toiletstoel inbegrepen. De eventueel noodzakelijke verstrekking van een tilvoorziening/transferhulpmiddel om de toiletvoorziening te kunnen gebruiken valt ook onder het begrip gebruik.

Deze beperking ziet vooral toe op situaties waarbij vanuit een aangepaste en geschikte woning verhuisd wordt naar een niet of minder aangepaste en geschikte woning. Voor alle woonvoorzieningen geldt als uitgangspunt dat deze alleen wordt verleend indien ze langdurig noodzakelijk zijn. Woonvoorzieningen die het gevolg zijn van een verhuizing vanuit een voor betrokkene geschikte woning en waarvoor dus geen (medische) noodzaak bestaat, zullen niet leiden tot de verstrekking van een woonvoorziening. Deze verhuizingen van adequaat naar inadequaat kunnen alleen leiden tot aanpassingen als daar een belangrijke reden voor is. Hierbij is aansluiting gezocht bij het door de gemeente gevoerde urgentiebeleid op medische gronden. De vraag is wat in dit verband onder "andere belangrijke reden" wordt verstaan. Dat zal vaak afhankelijk zijn van de omstandigheden van het individuele geval, maar daaronder kan o.a. verstaan worden het noodgedwongen aannemen van een andere functie (bijv. ten gevolge van werk, reorganisatie, afhankelijkheid van mantelzorg) op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is. In deze uitzonderingssituaties wordt verwacht dat de cliënt vooraf contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de meest adequate en zo goedkoop mogelijke oplossing is.

Bij verhuizing moet gezocht worden naar de meest geschikte woning, gelet de omstandigheden van de cliënt. Van een cliënt mag verwacht worden dat hij/zij inspanningen verricht op het verkrijgen van een woning, die zoveel mogelijk is aangepast aan de (ergonomische) beperkingen en zich in verband hiermee tijdig en vooraf in verbinding stelt met de gemeente

Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zijn gelimiteerd. Het college kan een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget verlenen voor het treffen van voorzieningen in een gemeenschappelijke ruimte indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de aanvrager ontoegankelijk is. Het kan dan gaan om de volgende voorzieningen:

  • -

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • -

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • -

    het aanleggen van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

  • -

    het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders en eventueel aanverwante aanpassingen zoals verhogen balustrade;

  • -

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

  • -

    het realiseren van een stalling voor een rolstoel of een scootmobiel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Andere dan de limitatief opgesomde voorzieningen worden niet verstrekt. Wel kan besloten worden een verhuis- en (her)inrichtingskostenvergoeding te verstrekken in plaats van de gemeenschappelijke ruimtes aan te passen, indien verhuizen een adequate en goedkopere oplossing biedt dan aanpassen van o.a. de gemeenschappelijke ruimtes.

In artikel 23 lid 4 van de Verordening is bepaald dat een woonvoorziening kan worden verstrekt die betrekking heeft op het creëren van een oplaadpunt en/of stallingsruimte voor een elektrische rolstoel of een open elektrische buitenwagen (scootmobiel). In principe wordt bekeken waar de elektrische rolstoel of scootmobiel op een adequate wijze gestald kan worden. Er dient rekening gehouden te worden met de voorschriften van de brandweer in gebouwen. De voorziening mag een eventuele vluchtroute niet blokkeren. Bij een berging wordt uitgegaan dat elke huisgenoot één fiets moet kunnen stallen. Alle andere voorwerpen in de berging zullen verwijderd moeten worden als blijkt dat de berging de meest adequate en goedkope ruimte is om de voorziening te stallen. (zie ook 5.8.2)

De toets of sprake is van een verhuizing of voorziening waarvan te voorzien was dat deze noodzakelijk zou zijn, komt neer op beantwoording van de vraag of gezien de leeftijd, gezinssituatie en woonomgeving sprake is van een algemeen gebruikelijke verhuizing en niet op beantwoording van de vraag of gezien de medische toestand van een persoon in dat geval de verhuizing voorzienbaar was.

Op dit punt wordt sterk aangesloten bij de eigen verantwoordelijkheid van de cliënten. Iemand die op grond van zijn/haar beperkingen als gevolg van ouderdom moet verhuizen, komt dus niet in aanmerking voor een vergoeding voor verhuis- of herinrichtingskosten of een woningaanpassing. Bijvoorbeeld: iemand woont al jaren in een eengezinswoning. Met het ouder worden zijn de problemen bij het traplopen in de loop der tijd, langzaam maar zeker toegenomen. Men had kunnen weten dat men wegens deze belemmeringen op een gegeven moment moet verhuizen of dat er ingrijpende woningaanpassingen moeten plaatsvinden om de ontstane belemmeringen op te heffen. Wachten tot het niet langer kan, gaat aan deze eigen verantwoordelijkheid voorbij en kan daarom aanleiding zijn tot afwijzing. Uiteraard vindt er zorgvuldig onderzoek en een gedegen afweging plaats, welke ten grondslag liggen aan het uiteindelijk te nemen Besluit.

Ontstaat een woonprobleem omdat de oudere plotseling in medische zin iets overkomt of omdat bestaande klachten in een korte tijd verergeren, waardoor een acuut probleem ontstaat, kan wel een woonvoorziening (onroerend, roerend, verhuiskostenvergoeding) worden toegekend.

Bewoners van AWBZ-instellingen konden op grond van artikel 2 lid 2 WVG geen aanspraak maken op woonvoorzieningen. De Wmo kent echter geen bepaling die AWBZ-bewoners uitsluit van woonvoorzieningen. Bij de beantwoording van de vraag of woonvoorzieningen moeten worden getroffen indien de belanghebbende verblijft in een AWBZ-instelling, is het van belang of de voorziening tot de outillagemiddelen van de AWBZ-instelling moet worden gerekend. Behoort de gevraagde (woon)voorziening tot de outillagemiddelen (ADL-hulpmiddelen) van de AWBZ-instelling, dan wordt geen voorziening verstrekt in het kader van de Wmo, maar dient de cliënt zich te wenden tot de AWBZ-instelling. Indien de voorziening niet behoort tot de outillagemiddelen, dan kan een beroep op de Wmo worden gedaan.

Bijvoorbeeld: in een instelling of tehuis met bewoners die bekend zijn met een lichte verstandelijke handicap maar die in het algemeen geen of weinig lichamelijke beperkingen kennen, behoort een tillift niet tot de outillagemiddelen. Verstrekking van een tillift op grond van de Wmo is dan mogelijk. Anders is dit bij instellingen of tehuizen waar zwaar lichamelijk gehandicapten verblijven. In dat geval mag van de instelling verwacht worden zelf over een tillift(en) of douchestoel(en) te beschikken waarvoor zij zelf een beroep kunnen doen op andere regelingen.

Iedereen woont naar inkomen. Wie een hoog inkomen heeft zal een groter huis kunnen bewonen dan iemand met een minimuminkomen. Het is niet realistisch hiermee bij de toekenning van voorzieningen (zowel woonvoorzieningen als hulp bij het huishouden als bijvoorbeeld vervoersvoorzieningen) rekening te houden. Een garage wordt niet aangepast. Uitzondering kan worden gemaakt als de garage gebruikt moet worden als stalling voor een scootmobiel, indien er geen andere of alleen duurdere oplossingen mogelijk zijn.

Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen, valt niet onder de werkingssfeer van de Wmo. Dit houdt niet in dat belemmeringen die voortvloeien uit bij voorbeeld CARA niet op grond van de Wmo kunnen worden weggenomen.

Vooral met bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen zijn doorgaans behoorlijke bedragen gemoeid. Daarbij kan het voorkomen dat het aanbrengen van de voorzieningen leidt tot een waardestijging van de woning (bijvoorbeeld in het geval van een aanbouw). Daartegen bestaat op zichzelf geen bezwaar. Er zijn echter situaties waarin de cliënt kort na het aanbrengen van de voorzieningen de woning weer verlaat. Betreft dit een huurwoning dan kan deze wellicht aansluitend of op een later moment opnieuw aan een persoon met beperkingen/problemen worden toegewezen.

Is de woning daarentegen in eigendom van de cliënt dan zal verkoop aan een persoon met beperkingen/problemen slechts in uitzonderingsgevallen mogelijk zijn. Dat betekent enerzijds dat de voorzieningen verloren gaan en er dus vanuit gemeentelijk oogpunt gezien sprake is van kapitaalvernietiging. Anderzijds kan de verkoopopbrengst voor de belanghebbende/woningeigenaar hoger zijn.

Om bovenstaande effecten van een waardestijging van een woning enigszins te beperken, is in de Verordening het zgn. anti-speculatiebeding opgenomen (artikel 38). De cliënt dient in geval bij verkoop van de woning binnen 10 jaar na gereedmelding van de werkzaamheden van de aangebrachte voorzieningen een deel aan de gemeente terug te betalen. Hierbij geldt een afschrijving over een termijn van 10 jaar. De staffel voor de afschrijving staat vermeld in art. 7 lid 7 van het Besluit.

Als het gaat om een resultaat dat uitsluitend via een uitbreiding van ruimten kan worden gerealiseerd, worden de volgende maximale aantallen vierkante meters aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt. Het gaat dan om het maximaal te realiseren aantal vierkante meters, bestaand en uitbreiding tezamen genomen. Het betreft dus niet uitsluitend de uitbreiding.

Soort vertrekBij aanbouw (m2)Bij uitbreiding (m2)
woonkamer306
keuken104
1 persoonsslaapkamer104
2 persoonsslaapkamer184
toiletruimte21
badkamer    
-wastafelruimte21
-doucheruimte32
entree/hal/gang52
berging64
uitraasruimte104

Artikel 17 van de Verordening regelt het primaat van de verhuizing. Dat wil zeggen dat als vast staat dat er sprake is van een woonprobleem/belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, eerst beoordeeld wordt of verhuizing naar een reeds geheel aangepaste woning, of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een oplossing is die in aanmerking komt.

Er zijn echter wel grenzen aan het hanteren van het primaat van de verhuizing, met name op het gebied van de woonlasten, het tijdsbestek waarbinnen een oplossing kan/moet worden gevonden en de verhouding tussen de besparing van de gemeente bij toepassing van het primaat en de negatieve gevolgen voor de cliënt. In alle gevallen zal een goed gemotiveerd Besluit worden genomen, waarin alle relevante factoren, in onderling verband, worden afgewogen. Als op verantwoorde wijze inhoud gegeven is aan toepassing van het primaat van de verhuizing, is daarmee een adequate oplossing geboden en heeft de gemeente aan haar compensatieverplichting voldaan.

Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de Besluitvorming.

Sociale omstandigheden waarmee rekening gehouden wordt, zijn de nabijheid van voor de cliënt belangrijke voorzieningen en de binding van de cliënt met de huidige woonomgeving. De aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning speelt met name een rol in het afwegingsproces indien er sprake is van niet uitstelbare/niet planbare (bijvoorbeeld toiletbezoek) en structurele mantelzorg. De sociale omstandigheden worden in het indicatieonderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd.

De sociale factor zal bij woningaanpassingen minder zwaar wegen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, zal dat ook de beslissing in de richting van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder andere voorzieningen (bijv. vervoer, zorg) nodig zijn. Als de cliënt zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), worden de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen.

De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. Hierbij wordt altijd rekening gehouden met de prognose van de cliënt. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en de keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt.

De gemeente maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

  • a.

    huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte;

  • b.

    kosten in de zin van kapitaalvernietiging vanwege eerder uitgevoerde woningaanpassingen of eerder verstrekte roerende woonvoorzieningen; van belang hierbij is ook hoe lang geleden de aanpassingen of voorzieningen zijn aangebracht en wat de aanpassingen gekost hebben;

  • c.

    de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten;

  • d.

    de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

  • e.

    kosten van het eventueel vrijmaken van de nieuwe woning. Deze situatie doet zich voor indien een medebewoner van een persoon met beperkingen verhuist nadat bewoning door de persoon met beperkingen beëindigd is en de medebewoner in de aangepaste woning is blijven wonen;

  • f.

    een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving (zie ook ).

De gemeente maakt een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woonsituatie. Als de cliënt eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt, met name in financiële zin. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Alle relevante aspecten zullen bij de afweging door de gemeente in aanmerking worden genomen.

Komt verhuizing niet in aanmerking, dan zal beoordeeld moeten worden welke (bouwkundige) aanpassingen noodzakelijk zijn. Hierbij geeft de Verordening nog een tweede primaat aan, te weten het primaat van de losse woonunit (artikel 18).

Om van dit primaat gebruik te kunnen maken moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan. Onder een losse woonunit wordt een verplaatsbare unit verstaan die tijdelijk kan worden ingezet. Zo'n unit kan een extra woonkamer of een complete slaapkamer met natte cel zijn in de vorm van een soort porto cabine. Maar een unit kan ook een natte cel betreffen die aan een tuindeur of keukendeur wordt gekoppeld. Daarbij zal het vaak zo zijn dat als er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van betrokkene een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is.

Een losse woonunit kan een aantal voordelen hebben:

  • -

    Er is snel een adequate oplossing voorhandenMet name voor bijvoorbeeld cliënten met een snel progressief ziektebeeld (bijvoorbeeld een spierziekte) kan snelheid van groot belang zijn.

  • -

    De losse woonunit kan worden hergebruiktEr is bij hergebruik geen sprake van kapitaalvernietiging.

Ook bij het toekennen van een losse woonunit staat het resultaat centraal, dat wil zeggen dat

beoordeeld zal moeten worden of de losse unit de problemen bij het normale gebruik van de woning

voldoende oplossen. Ook op dit punt zal weer een zorgvuldige afweging gemaakt worden.

In principe zal de oplossing in de vorm van een losse woonunit gelijk zijn aan een aanbouw. Het verschil zal primair gelegen zijn in het gegeven dat de woning niet blijvend van een aanbouw voorzien zal zijn. Indien er sprake is van een verwachte tijdelijke noodzaak (minder dan 5 jaar) ligt het plaatsen van een losse unit meer voor de hand dan een aanbouw.

Het inzetten van een losse woonunit is niet altijd goedkoper dan het verstrekken van een woonvoorziening in de vorm van een aanbouw. Bij de inzet van een unit dient naast de huur- of koopprijs rekening te worden gehouden met opslagkosten, vergunningskosten, transportkosten, fundatiekosten, nutsvoorzieningen, plaatsingskosten en de bouwkundige kosten voor de sluis of aansluiting. Indien de unit niet meer nodig is, behoren verwijderingkosten en kosten voor het terugbrengen van de woning in de oude staat eveneens tot de kosten. Deze kosten komen bij elke verplaatsing terug.

In de beschikking wordt vastgelegd dat – als de unit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht.

Is een losse unit niet mogelijk of is de aanpassing niet zodanig dat deze afweging gemaakt kan worden, dan kan de stap naar de al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt.

Valt de afweging uit in het voordeel van verhuizing, dan gaat de verhuis- en (her)inrichtingskosten vergoeding een rol spelen. Deze wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming (forfaitaire vergoeding) toegekend (artikel 22 lid 4 Verordening). Dit is in drie situaties mogelijk aan de orde:

  • -

    De cliënt gaat vanwege problemen met het normale gebruik van de huidige woning verhuizen naar een adequate woning en er is geen sprake van voorzienbaarheid van de situatie;

  • -

    De cliënt vraagt een woonvoorziening aan in de vorm van een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt verhuizing de meest adequate en zo goedkoop mogelijke oplossing te zijn voor het woonprobleem. Ook mogelijk is dat de desbetreffende woning niet kan worden aangepast;

  • -

    In geval van het vrijmaken van een aangepaste woning door een persoon die in een dergelijke woning woont. Deze situatie doet zich voor indien een medebewoner van een persoon met beperkingen verhuist nadat bewoning door de persoon met beperkingen beëindigd is en de medebewoner in de aangepaste woning is blijven wonen.

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en (her)inrichting is bedoeld als meest adequate en zo goedkoop mogelijk alternatief voor een dure woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezin- of woonsituatie. Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn in beginsel algemeen gebruikelijk, evenals voorspelbare verhuizingen van senioren.

Voor verhuizingen naar AWBZ-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt, evenmin als voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning.

Een verhuis- en (her)inrichtingskostenvergoeding kan verstrekt worden wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, die door middel van een verhuizing op de meest adequate en zo goedkoop mogelijke wijze kunnen worden opgelost. Deze eis wordt niet gesteld als het gaat om een verhuizing naar een ADL-woning/Fokuswoning (waarvoor dus wel in aanmerking gekomen kan worden voor verhuis- en (her)inrichtingskosten) en evenmin in situaties waarin het er om gaat een persoon buiten de Wmo-doelgroep een aangepaste woning te laten vrijmaken (artikel 22 lid 3 Verordening). In dit laatste geval bestaat er overigens enkel aanspraak op een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten, indien het vrijmaken van de woning op verzoek van de gemeente gebeurt.

Om voor een verhuiskostenvergoeding in aanmerking te komen dient de cliënt ingeschreven te staan in de gemeentelijke basisadministratie. Verhuist de cliënt vanuit een andere gemeente, dan behoort de verhuiskostenvergoeding tot de compensatieplicht van de vertrekgemeente.

Indien een verhuiskostenvergoeding wordt verstrekt zal in de beschikking een termijn worden opgenomen waarbinnen de cliënt verhuisd dient te zijn, met een maximum van een jaar. Deze termijn wordt vastgesteld aan de hand van de medische indicatie. Indien niet binnen deze termijn is verhuisd en er was wel een woning voorhanden, dan vervalt het recht op de verhuiskostenvergoeding. De cliënt moet kunnen aantonen dat hij daadwerkelijk gezocht heeft op de huizenmarkt en gereageerd heeft op geschikte woningen.

De gemeente verstrekt een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten, indien de aanvraag tenminste 4 weken voordat de verhuizing heeft plaatsgevonden, is ingediend. Dit heeft te maken met het feit dat de gemeente in staat moet worden gesteld een afweging te maken tussen de mogelijkheid van aanpassing van de huidige woning en verhuizing naar een nieuwe woning. Wordt dit nagelaten dan kan het voorkomen dat de cliënt reeds is verhuisd naar een andere woning, die echter in onvoldoende mate ergonomische beperkingen opheft. Indien achteraf niet kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning, dan wel dat het niet meer mogelijk is een goede afweging te maken tussen aanpassen of verhuizen, wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt.

In aansluiting op het beleid dat geen verhuiskostenvergoeding wordt toegekend wanneer de verhuizing heeft plaats gevonden voordat de aanvraag is ingediend, worden ook geen aanpassingen vergoed indien de werkzaamheden m.b.t. een woningaanpassing al een aanvang hebben genomen voordat de gemeente een Besluit heeft genomen over de toekenning ervan.

In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de cliënt snel moet beslissen bijvoorbeeld omdat anders de woning aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In geval van spoed dient de cliënt zich te allen tijde vooraf te wenden tot de gemeente. Vergoeding van een voorziening wordt afgewezen indien niet meer achterhaald kan worden of de aangebrachte voorziening noodzakelijk, adequaat en passend is.

De woonvoorziening moet allereerst het normale gebruik van de woning betreffen, met uitzondering van de mogelijkheid tot een uitraasruimte (zie 4.11). Zoals reeds gememoreerd in omvat het normale gebruik van de woning de elementaire woonfuncties. Dat wil zeggen die activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat hierbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich horizontaal en verticaal verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar het veilig kunnen spelen in de woning bij.

Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld een dialyseruimte of een ruimte voor therapeutisch baden). Soms zullen deze voorzieningen vergoed worden vanuit de Zorgverzekeringswet, soms zal men de therapeutische effecten ook kunnen bereiken door de therapie elders te ontvangen.

Evenmin wordt rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben, dan wel voorzieningen die puur als noodvoorziening dienen. Ook ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers worden geen compenserende woonvoorzieningen getroffen, aangezien het hierbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie.

Bij een indicatiestelling voor woonvoorzieningen wordt integraal beoordeeld in hoeverre hulp bij het huishouden en AWBZ-functies kunnen voorzien in respectievelijk compensatie en oplossing van de ondervonden woonproblematiek. Daarbij is uitgangspunt dat het resultaat – als dat binnen redelijke grenzen mogelijk is – bij voorkeur zelf bereikt moet kunnen worden. Als iemand in staat is een maaltijd klaar te maken voor zichzelf en het gezin en dat naar verwachting nog jaren kan doen, zal een aangepaste keuken de voorkeur verdienen boven een maaltijdvoorziening of hulp bij het bereiden van maaltijden. Dit kan anders zijn als het gaat om een alleenstaande oudere die geen plezier meer heeft in het koken: dan kan maaltijdvoorziening juist een heel goede oplossing zijn. Hetzelfde geldt voor de lichaamsreiniging. Uitgangspunt is dat men zichzelf kan douchen. Maar wie terminaal is zal wellicht voor korte tijd op bed gewassen worden.

Verder wordt beoordeeld in hoeverre de problematiek kan worden opgelost door redelijkerwijs te vergen inspanningen van huisgenoten, inclusief het treffen van redelijkerwijs te vergen oppasmaatregelen van ouders. Ten slotte wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen als een andere organisatie van taken en een herschikking van de inrichting dan wel wijziging van de opstelling van inrichtingselementen in de woning.

Of de cliënt in aanmerking komt voor een losse (roerende) of een vaste (onroerende) woonvoorziening, hangt af van de (bouwkundige) situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Het gaat bij losse woonvoorzieningen bijvoorbeeld om tilliften, badliften, toiletstoelen, douchestretchers, badtransfer-planken. Waar mogelijk zal uit oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor verstrekking van losse woonvoorzieningen. De losse woonvoorziening moet voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook kan worden geboden door middel van een bouwkundige voorziening. Meestal zal de losse voorziening een adequaat en goedkoper alternatief zijn voor een vaste voorziening.

Men kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (CARA) noodzakelijk zijn. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of de longarts en er een saneringsrapport is van de CARA/longverpleegkundige. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het leefpatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en gedrag bepaald. Verwacht wordt dat de cliënt zich bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkene zelf maatregelen treft ter voorkoming van CARA-klachten.

In de regel kan een vergoeding worden verstrekt indien:

  • -

    de cliënt bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat CARA zou ontstaan;

  • -

    vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

Geen vergoeding wordt verstrekt indien:

  • -

    de diagnose meer dan 1 jaar geleden is gesteld;

  • -

    er al eerder een vergoeding voor woningsanering is verstrekt;

  • -

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt zal leiden;

  • -

    de cliënt bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert;

  • -

    de afschrijvingstermijn van de stoffering is verstreken. De afschrijvingstermijn hiervoor is gesteld op 7 jaar. Indien het artikel 7 jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt;

  • -

    de cliënt verhuist naar een andere woning. Bij verhuizing moet de woning opnieuw worden ingericht en hierbij kan rekening worden gehouden met de ondervonden klachten.

In principe gaat het bij woningsanering om het vervangen van de vloerbedekking en de gordijnen in de woonkamer en de slaapkamer. De reden hiervoor is dat redelijkerwijs verwacht kan worden dat dit de vertrekken zijn waar cliënt een relatief lange periode achtereen verblijft.

Bedragen

Het normbedrag voor woningsanering staan vermeld in artikel 7 lid 3 van het Besluit.

In die gevallen waarin de cliënt tijdens het aanbrengen van de woonvoorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan de gemeente voor de periode dat dit noodzakelijk is een voorziening voor tijdelijke huisvesting verstrekken. Ook als, in verband met aanpassingen aan een woning waarnaar een cliënt gaat verhuizen, hij/zij de huidige woning langer moet aanhouden, kan dat reden zijn voor de gemeente om een voorziening voor tijdelijk huisvesting te verstrekken.

Om voor deze voorziening in aanmerking te komen gelden de volgende voorwaarden:

  • -

    De cliënt kan zijn woning tijdelijk niet bewonen als gevolg van een noodzakelijke woningaanpassing; en

  • -

    kan redelijkerwijs niet voorkomen dat hij als gevolg van deze aanpassing, dubbele woonlasten heeft.

Deze voorziening wordt verstrekt voor de periode waarin de cliënt dubbele woonlasten heeft met een maximum van zes maanden. De voorziening voor tijdelijke huisvesting wordt verleend in de vorm van een (gemaximeerde) financiële tegemoetkoming. De maximale hoogte van de tegemoetkoming is vastgelegd in artikel 7 lid 5 van het Besluit.

Het aanpassen van woningen brengt vaak hoge kosten met zich mee. De gemeente heeft er daarom belang bij om eenmaal aangepaste rolstoelgeschikte woningen blijvend beschikbaar te houden voor mensen met een beperking of probleem. Het kan voorkomen dat een woning die vrij komt niet direct verhuurd kan worden aan andere cliënten omdat er op dat moment geen cliënt is voor wie de woning geschikt is. Niettemin kan het verstandig zijn om de betreffende woning toch beschikbaar te houden. Ter compensatie van de huurderving kan de gemeente aan de verhuurder een voorziening verstrekken voor de duur van maximaal 12 maanden om het verlies aan huurinkomsten te compenseren. Dit betreft alleen de kale huur.

In beginsel zal de gemeente zo weinig mogelijk voorzieningen uit woningen verwijderen. Aangepaste huurwoningen die vrijkomen zullen zoveel mogelijk opnieuw worden toegewezen aan een andere cliënt.

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van woonvoorzieningen indien:

  • -

    de woning langer dan twaalf maanden leeg staat en;

  • -

    niet bekend is dat binnen drie maanden een kandidaat zich voor de woning zal aanmelden en;

  • -

    de aanpassingen zo specifiek zijn dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is om de woning aan een niet gehandicapte te verhuren.

Alleen woonvoorzieningen geschikt voor hergebruik worden door de gemeente verwijderd, schoongemaakt en/of opgeknapt, in depot geplaatst en later elders ingezet.

Uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden verstrekt ter compensatie van problemen bij het normale gebruik van de woning vormt de uitraaskamer.

Een uitraasruimte is een ruimte die kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

Met het oog op de beperking, de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn, en tevens zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken, voor zover dat geen technische apparatuur betreft. Op basis van deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld of er een noodzaak bestaat voor een uitraasruimte en aan welke eisen deze moet voldoen.

Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraaskamer nodig is. Soms kan een cliënt zo gewelddadig zijn dat hij het risico loopt zichzelf te verwonden. Een uitraaskamer dient dan aan speciale veiligheidseisen te voldoen. Hierbij kan gedacht worden aan:

  • -

    een verankerd bed;

  • -

    veiligheidsglas of tralies voor de ramen;

  • -

    afsluitbare deuren;

  • -

    een zachte wand en/of vloerbedekking.

Alle woningaanpassingen die nodig zijn om een ruimte veilig genoeg te maken om als uitraaskamer dienst te doen, vallen binnen de verstrekkingmogelijkheden. Losse meubels, muziek(installaties), spreek-luisterverbindingen, videobewakingssystemen en inrichtingselementen vallen daar buiten.

NB

De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk (positief) neveneffect kan zijn van de verstrekking. Vandaar dat geluidsisolatie om overlast voor medebewoners te verminderen niet onder de noodzakelijke elementen van een uitraaskamer valt.

In het geval men verhuist zonder dat hier op grond van ergonomische beperkingen aanleiding toe is, wordt gewezen op de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt. De gemeente verstrekt woonvoorzieningen in principe voor langdurig gebruik. Dit betekent dat een eventuele aanpassing van de nieuwe woning door de cliënt zelf gefinancierd moet worden.

Alleen cliënten die verkeren in een overmacht situatie waardoor het noodzakelijk is dat zij verhuizen, kunnen opnieuw voor een woningaanpassing of het aanbrengen van roerende woonvoorzieningen in aanmerking komen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een noodzakelijke verhuizing in verband met werkaanvaarding van de cliënt of partner of overlijden van een partner waardoor de cliënt niet langer in staat is de woning te betalen of te onderhouden.

Met deze bepaling wordt voorkomen dat woningaanpassingen moeten worden vergoed aan personen die met voorbedachte rade en zonder dat er sprake is van overmacht of noodzaak, verhuizen naar een inadequate woning.

Voor personen met een beperking die in een aangepaste woning wonen moet het wel mogelijk zijn om een normale “wooncarrière” door te maken, ook als er wordt verhuisd van een adequate naar een minder- of inadequate woning. Hierbij gelden uiteraard wel voorwaarden: deze wijziging is geen vrijbrief om zomaar naar elke zeer ongeschikte woning te verhuizen. Er mag verwacht worden dat tijdig gezocht is/wordt naar de meest geschikte woning en dat dit ook te onderbouwen is en verder mag verwacht worden dat voordat tot koop of huur overgegaan wordt, tijdig overleg met de gemeente wordt gevoerd.

De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen of een woonschip kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die van woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten worden er nadere voorwaarden gesteld (art. 30, 31, 32 en 33 van de Verordening). Indien de technische levensduur van de woonwagen of woonschip minder is dan vijf jaar, dan wel de standplaats van de woonwagen binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt, wordt geen vergoeding verstrekt. De tegemoetkoming wordt verstrekt aan de eigenaar van de woonwagen of het woonschip.

Op grond van artikel 4 van de Wmo dient de gemeente voorzieningen te treffen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die een persoon in staat stellen “…zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel…”

Onder lokaal dient de directe woon- en leefomgeving verstaan te worden. Omdat dit slechts beperkt is en vervoersbehoeften ook buiten de directe woon- en leefomgeving bestaan, hoort ook bij de compensatieplicht dat er aansluiting geboden wordt op systemen die bovenregionaal vervoer bieden.

Voor wie daar gebruik van kan maken is dat het reguliere openbaar vervoer, zoals bijvoorbeeld de spoorwegen met de mogelijkheden van begeleiding daarin, voor anderen die niet van de trein gebruik kunnen maken kan dat Valys zijn. Concreet betekent dit dat een station van NS met dienstverlening bereikbaar moet zijn en dat de omvang van het gemeentelijk systeem afgestemd moet zijn op de mogelijkheden van Valys. Cliënten moeten in staat gesteld worden om tenminste 1500 kilometer op jaarbasis af te kunnen leggen met de combinatie van voorzieningen die wordt verstrekt, met een uitloop (bandbreedte) van 500 km.

De compensatieverplichting kan gerealiseerd worden door voor iedereen beschikbare middelen ook voor personen met een beperking bruikbaar te maken, zoals door middel van lage vloerbussen, door een collectief vervoersysteem dat van deur tot deur vervoer biedt, of door specifieke voorzieningen beschikbaar te stellen, zoals aangepaste fietsen. Indien men wel een eigen auto bezit maar deze regelmatig niet beschikbaar is of indien men daar niet zelfstandig gebruik van kan maken kan men ook in aanmerking komen voor het collectief aanvullend vervoer (CAV) om op deze manier toch zelfstandig te kunnen reizen.

De compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit een algemene voorziening, een collectieve vervoersvoorziening, een voorziening in natura, een pgb of een financiële tegemoetkoming. Dit betekent dat er naast voorzieningen in natura en financiële tegemoetkomingen of persoonsgebonden budgetten ten behoeve van vervoersvoorzieningen ook algemene vervoersvoorzieningen toegekend kunnen worden. Uit artikel 41 van de Verordening blijkt dat er een primaat ligt bij die algemene voorzieningen.

Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die een probleem snel en effectief op kunnen lossen.

Algemene voorzieningen op het terrein van de vervoersvoorzieningen moeten veelal nog ontwikkeld worden.

In de gemeente Capelle aan den IJssel kan de Boodschappenplusbus en het vrijwilligersvervoer via de ANBO gezien worden als algemene vervoersvoorziening. Deze zijn echter alleen geschikt voor cliënten met een zeer beperkte vervoersbehoefte. Daarbij bieden beide geen mogelijkheid voor zittend rolstoelvervoer.

De compensatieplicht voor vervoer is in beginsel gericht op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving” genoemd. Het gaat in de Wmo in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs, vervoer van en naar vrijwilligerswerkzaamheden en sociaal-culturele instellingen.

Voorzieningen die worden aangevraagd om zich buiten de eigen leefomgeving te kunnen verplaatsen of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers en oprijdplaten voor het meenemen van scootmobielen of een meeneembare scootmobiel, vallen dan ook niet onder de compensatieplicht.

Onder het leven van alledag kunnen allerhande activiteiten vallen. Het gaat om activiteiten op het maatschappelijke en sportieve vlak die zich met regelmaat voordoen. Activiteiten in de directe woonomgeving van de aanvrager zoals boodschappen doen, familiebezoek, naar de biljartvereniging, naar de kerk, naar een cursus, een dagje winkelen, bezoeken van huisarts, tandarts en bijvoorbeeld paramedici. Allemaal zaken die iemands leven volledig maken.

In uitzonderlijke gevallen kan ook het vervoer t.b.v. frequente bezoeken van specialisten en ziekenhuisonderzoek tot de compensatieplicht behoren (zie 5.3.5). Hierbij dient ten minste te worden afgewogen of het zogenaamde zittend ziekenvervoer in het kader van de zorgverzekeringswet geen adequate oplossing biedt. Daarnaast dienen uiteraard de algemene voorzieningen, met name het vervoer van de ANBO, afgewogen te worden. Tot slot wordt onder frequent verstaan, dat de cliënt meerdere keren per jaar (bijvoorbeeld maandelijks) en structureel voor onderzoek of controle naar het ziekenhuis/specialist moet. Dit betekent dus niet dat er een indicatie bestaat voor vervoer, als het vervoer zich alleen richt op tweejaarlijkse controle bij een specialist.

Ook vervoer in het kader van vrijwilligerswerk valt in tegenstelling tot de Wvg wel onder de compensatieplicht van de Wmo.

Recreatieve verplaatsingen kunnen deel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. In dat geval wordt met het treffen van een Wmo-vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden. Een vervoersvoorziening die uitsluitend wordt aangevraagd met het oog op recreatie en ontspanning, wordt echter niet in het kader van de Wmo verstrekt. Te denken valt hierbij aan bewoners van een AWBZ-instelling die de voorziening uitsluitend aanvragen om het vervoer van het jaarlijkse uitje te kunnen bekostigen/regelen. Dit vervoer dient de instelling uit het daarvoor beschikbare budget te bekostigen. Sportvoorzieningen worden niet gerekend tot recreatieve voorzieningen. Deze kunnen worden verstrekt als deze nodig zijn om door te sporten medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan of te behouden (zie ook 6.3).

Bij de beoordeling van aanspraken op vervoersvoorzieningen wordt geen rekening gehouden met vervoersbehoefte in verband met werk en/of het volgen van onderwijs. Voor mensen die in dienstbetrekking werken en mogelijk voor zelfstandigen zijn er voorliggende voorzieningen, zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving, de voormalige Wet-Rea-voorzieningen die zijn overgeheveld naar WAO/WIA, Wajong, Waz en ZW. Deze regelingen worden uitgevoerd door het UWV. Werknemers die werkzaam zijn in de sociale werkvoorzieningen (Wsw) kunnen voor woon-werkverkeer op basis van de CAO-Wsw een beroep doen op hun werkgever.

Aan cliënten voor wie vervoer via het UWV is geregeld wordt geen vervoersvoorziening verstrekt in het kader van de Wmo. Een cliënt kan dan voor vervoer voor sociale doeleinden ook een aanvraag doen bij het UWV.

Het vervoer naar bijvoorbeeld dagopvang of dagverzorging valt in principe niet onder de Wmo-compensatieplicht. Veelal zal dit door de AWBZ vergoed worden en dan geldt artikel 2 Wmo. Medische noodzaak, het al dan niet (overwegend) therapeutische karakter van de dagopvang en de erkenning/financiering van de dagopvang op basis van de AWBZ spelen volgens de jurisprudentie een rol. Heeft de dagopvang een overwegend therapeutisch karakter, of wordt die erkend of gefinancierd in AWBZ-kader, dan is er aanleiding om het vervoer in verband daarmee niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag. De AWBZ zal dan verantwoordelijk zijn voor het vervoer.

Als gemeenten (of anderen) dagopvang opzetten dan betreft het vervoer van en naar deze dagopvang verplaatsingen die niet onder de AWBZ vallen. Deze hebben dan duidelijk tot doel mensen te laten meedoen, zodat die verplaatsingen onder de compensatieplicht van de Wmo vallen. Aanvragen voor vervoersvoorzieningen met dit doel zullen daarom kritisch moeten worden beoordeeld.

Uitgangspunt is een gelijke compensatieplicht voor AWBZ-bewoners en voor overige bewoners van de gemeente. De reguliere compensatieplicht voor vervoer houdt in dat er in beginsel compensatieplicht is voor regionaal vervoer voor AWBZ-bewoners, en slechts bij wijze van uitzondering - bij dreigende vereenzaming - compensatieplicht voor bovenregionaal vervoer.

Recreatief vervoer voor AWBZ-bewoners vanuit het ouderlijk huis valt niet onder de Wmo-compensatieplicht (dus indien bewoner in het weekend logeert bij ouders en vanuit het ouderlijk recreatief vervoer wenst).

Verder is het uitgangspunt dat bovenregionaal weekendvervoer van en naar het ouderlijk huis niet onder de compensatieplicht valt tenzij er aangetoond kan worden dat er een dreigend sociaal isolement optreedt. Voor wat betreft de frequentie wordt in de Wvg-jurisprudentie uitgegaan van bezoek om en om, dus de ene week bezoek van ouders aan de instelling, de andere week bezoek van de AWBZ-bewoners aan het ouderlijk huis. Dit wordt ook in deze beleidsregels gehanteerd als richtlijn.

Als een algemene voorziening niet beschikbaar is of geen voldoende oplossing biedt, geldt het primaat van het collectief vervoer. Ingevolge dit primaat komt een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek het openbaar vervoer niet kan bereiken of geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer en zelf geen andere oplossing voorhanden heeft– indien dit medisch mogelijk is – in aanmerking voor collectief vervoer.

Bereikbaarheid van het openbaar vervoer:

Men wordt geacht niet in staat te zijn het openbaar vervoer te kunnen bereiken indien de aanvrager niet in staat is 400 meter of meer zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo (binnen 10 minuten) te lopen.

Gebruik van het openbaar vervoer:

Men wordt geacht niet in staat te zijn van het openbaar vervoer gebruik te kunnen maken indien (niet limitatief):

  • ·

    (aansluitend aan het bereiken van het openbaar vervoer) de aanvrager niet in staat is 10 minuten te wachten.

  • ·

    Het niet mogelijk is om op een adequate manier in en uit het openbaar vervoer te kunnen stappen;

  • ·

    Er sprake is van een ernstige incontinentie waarbij het reguliere incontinentie materiaal niet adequaat is, ondersteund door een medisch advies;

  • ·

    Er sprake is van een psychische aandoening die uitbehandeld is en/of gedragsstoornissen waarbij men geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, ondersteund door een medisch advies;

  • ·

    Er vanwege gedragstoornissen bij kinderen ernstige problemen ontstaan bij het gebruik van het openbaar vervoer, ondersteund door een medisch advies.

Een veel voorkomende reden om een aanvraag voor het collectief aanvullend vervoer in te dienen is de angst van ouderen om in de avonduren gebruik te maken van het openbaar vervoer. Dit is geen reden om collectief vervoer toe te kennen. Het op een veilige manier bereikbaar maken en gebruiken van het openbaar vervoer is een verantwoordelijkheid van de openbare orde.

Bij het bepalen van de vervoersbehoefte wordt in beginsel uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving. De directe woon- en leefomgeving kan het beste beschreven worden in te bereiken bestemmingen. Overeenkomstig de voorzetting van het voormalige Wvg-beleid heeft de gemeente een compensatieplicht voor vervoer binnen de gemeentegrenzen en de regio. Onder regionaal vervoer wordt een afstand van ca.15 tot 20 kilometer vanaf het woonadres verstaan, hetgeen overeen met ongeveer vijf OV-zones.

De chauffeur is verantwoordelijk voor het vervoer van de cliënt vanaf de voordeur van diens woning (bij een flat, de voordeur van het flatgebouw) tot aan de voordeur van de plaats van bestemming. De chauffeur is geen begeleider, zelfs al heeft hij (deels) begeleidende taken.

Medische en (psycho)-sociale begeleiding

Tijdens de rit is het echter heel goed mogelijk dat medische begeleiding vereist is. In een dergelijke situatie kan de cliënt één begeleider gratis mee laten reizen. Als er een indicatie is voor begeleiding op medische en/of (psycho)sociale gronden tijdens het vervoer van de cliënt, dan komt dit in de beschikking te staan en wordt de vervoerder hiervan op de hoogte gesteld.

De criteria voor medische en (psycho)sociale begeleiding zijn:

  • -

    Er is medische zorg noodzakelijk tijdens de rit, bijvoorbeeld het moeten toedienen van medicatie (oraal) of het bedienen van medische apparatuur, en/of;

  • -

    Er sprake is van aantoonbare gedragsproblemen of angst bij de cliënt die door de begeleiding weggenomen of verminderd wordt, en/of;

  • -

    Er is tijdens de rit ADL-hulp noodzakelijk; dit zijn eenvoudige verzorgende handelingen, zoals bijv. het afvegen van mond en neus bij een gestoorde handfunctie.

Kamer tot kamer vervoer

Voor cliënten met een (ernstige) lichamelijke beperking die niet afhankelijk zijn van begeleiding tijdens de rit, kan kamer tot kamer vervoer worden geïndiceerd. Dit betekent dat de cliënt wordt opgehaald bij de kamerdeur in plaats van de voordeur. De cliënt wordt vervolgens ook binnen gebracht op de plaats van bestemming. De criteria voor kamer tot kamer vervoer zijn:

  • -

    persoon kan niet zelfstandig de voordeur aan de straat bereiken en/of

  • -

    persoon kan niet zelfstandig de voordeur van het bezoekadres bereiken en

  • -

    er is geen (medische) noodzaak voor begeleiding tijdens de rit.

Bij veel AWBZ-instellingen (bijvoorbeeld gezinsvervangende tehuizen) behoort het begeleiden van de bewoners bij vervoer buitenshuis tot de taak van de instelling. In de praktijk blijkt begeleiding een lastige zaak, aangezien er te weinig personeelsleden zijn om dit te verzorgen. Dit probleem komt steeds terug. Het resultaat is vaak dat de Wmo - ten onrechte - als vangnet wordt beschouwd. Indien zonder meer zou moeten worden aangenomen dat de instelling niet kan begeleiden, dan zou dit ertoe kunnen leiden dat de instelling zijn taak gaat verzaken. Dit leidt tot een ongewenste verschuiving naar de Wmo. Het is dus aan de (vertegenwoordiger van) de cliënt om aan te voeren en zo nodig aan te tonen, dat de instelling er alles aan heeft gedaan om de begeleiding te bieden, maar dat dit niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Pas dan kan er sprake zijn van een aanspraak op een vervoersvoorziening in het kader van de Wmo.

De aanvrager heeft een contra-indicatie voor CAV in de volgende situaties:

  • -

    incontinentie voor faeces;

  • -

    infectiegevoeligheid; als het reizen met anderen extra infectiegevaar oplevert en daardoor gezondheidsschade kan ontstaan;

  • -

    aantoonbare fobische klachten waarvoor geen behandelingsoptie is;

  • -

    ernstige, aantoonbare bronchiale hyperreactiviteit, waarbij de benauwdheid erger wordt door luchtjes van andere passagiers en de eventuele aanwezigheid van (geleide-)honden;

  • -

    relatief frequente (één tot twee keer per week) insulten bij optimaal ingestelde epilepsie;

  • -

    als de cliënt maar minder dan één uur zonder verzorging kan reizen;

  • -

    sociaal storend gedrag (agressie, onrust, etc.) dat ook een eventuele begeleider niet kan voorkomen of corrigeren.

Personen met een beperking die moeilijkheden ondervinden bij het bereiken van een bestemming bij hen in de buurt, kunnen indien het collectief vervoer onvoldoende of geen oplossing biedt, in aanmerking komen voor een ander vervoermiddel.

Deze andere vervoersmiddelen kunnen verstrekt worden in natura, in de vorm van een financiële tegemoetkoming of een Pgb.

Vervoersbehoefte

Om in aanmerking te kunnen komen voor een scootmobiel moet er sprake zijn van een behoefte/noodzaak om zich zelfstandig te kunnen verplaatsen in de eigen woonomgeving (binnen ca. 1500 meter van de woning). Daarnaast wordt ook meegewogen:

  • -

    Waarvoor de cliënt de scootmobiel wil gebruiken;

  • -

    De verwachte frequentie van het gebruik;

  • -

    Het sociale leven van de cliënt en de mogelijkheid hieraan zelfstandig te blijven deelnemen;

  • -

    De (mogelijke) gevolgen van het niet toekennen van de scootmobiel;

  • -

    De mogelijke alternatieven, zoals het CAV, een vervoerskostenvergoeding of een handbewogen rolstoel (als vervoersvoorziening); is het CAV wel of niet afdoende om het vervoersprobleem op te lossen. Kan een scootmobiel een passende aanvulling zijn?

  • -

    De scootmobiel moet wezenlijk bijdragen tot het opheffen van verplaatsingsbelemmeringen van de cliënt;

Voorwaarden

Om voor een scootmobiel in aanmerking te kunnen komen, gelden de volgende voorwaarden:

  • -

    De cliënt is rijgeschikt, heeft voldoende visus, cognitieve vermogens en dergelijke om de scootmobiel te bedienen c.q. het verkeer in te schatten;

  • -

    De cliënt kan zelfstandig een overstap tussen twee (vervoer)middelen maken;

  • -

    De cliënt kan slechts maximaal 400 meter lopen;

  • -

    De cliënt heeft voldoende zitbalans en voldoende arm-/handfunctie om de scootmobiel te kunnen besturen;

  • -

    De cliënt kan de scootmobiel goed en veilig (leren) bedienen;

  • -

    De cliënt heeft voldoende verkeersinzicht en verkeersvaardigheid of kan door het volgen van rijlessen voldoende verkeersinzicht en verkeersvaardigheid verwerven.

  • -

    De cliënt is bestand tegen weersinvloeden, kou, regen en mist, gedurende een groot deel van het jaar, eventueel met gebruik van hulpmiddelen;

  • -

    Er is een stallingsmogelijkheid met oplaadpunt aanwezig of kan gerealiseerd worden.

Snelheid

In overleg tussen de gemeente en de leverancier is de snelheid van de scootmobiel standaard afgesteld op 8 km/u. Indien er sprake is van een vervoersbehoefte waarbij regelmatig iemand met de cliënt meefietst is het mogelijk de scootmobiel af te stellen op 12 km/u. Het is mogelijk dat geadviseerd wordt om de scootmobiel op een lagere maximumsnelheid af te stellen indien de (medische) situatie hier om vraagt, gelet op de beperkingen die iemand ondervindt.

Medisch noodzakelijke aanpassingen en accessoires

Als de scootmobiel aangepast moet worden of moet worden voorzien van accessoires, dan komen deze alleen voor vergoeding in aanmerking als er sprake is van een medische noodzaak of dat zonder deze voorzieningen het veilig gebruik van de scootmobiel niet mogelijk is of in gevaar komt of dreigt te komen. De volgende aanpassingen en accessoires zijn mogelijk (niet limitatief):

  • -

    Extra vering;

  • -

    Aanpassingen aan het bedieningselement;

  • -

    Een spiegel;

  • -

    Aanpassingen ten behoeve van noodzakelijke lichaamsondersteuning;

  • -

    Een windscherm;

  • -

    Een schootskleed/voetenzak/;

  • -

    Een stokhouder;

  • -

    Zuurstoffleshouder.

De gemeente vergoedt verder het plaatsen van kinderzitjes op de scootmobiel als de cliënt in zijn rol van ouder zijn (kleine) kinderen moet vervoeren. Het plaatsen van dergelijke zitjes moet echter technisch haalbaar zijn.

Aangezien de scootmobiel bedoeld is voor het vervoer in de directe woonomgeving van de cliënt, heeft de gemeente geen compensatieplicht voor het meenemen of vervoeren van scootmobiel, bijvoorbeeld naar vakantiebestemmingen.

Er bestaan vele soorten bijzondere fietsen die op grond van de Wmo kunnen worden verstrekt. Bij het beoordelen of een cliënt in aanmerking komt voor een (bijzondere) fiets spelen onderstaande voorwaarden/weigeringsgronden een rol:

  • -

    De gebruiker moet in staat zijn zich met zijn bijzondere fiets veilig in het verkeer te begeven. Hierbij spelen verschillende factoren een rol, zoals verkeersinzicht, kennis van de regels, gezichtsvermogen, gehoor, reactievermogen, angst of juist overmoed, etc.

  • -

    Voor alle fietsen geldt dat de cliënt in ieder geval moet kunnen lopen, op- en afstappen, op een zadel of zitje blijven zitten, kunnen sturen, zich door middel van trappen kunnen voortbewegen en eventuele noodzakelijke bagage moet kunnen transporteren.

Bij een fiets wordt een besparingsbijdrage gevraagd. Een besparingsbijdrage is geen eigen bijdrage, maar het algemeen gebruikelijke deel in de fiets. De hoogte van de besparingsbijdrage is opgenomen in het Besluit.

Fietsen met een lage instap en fietsen die voorzien zijn van trapondersteuning worden algemeen gebruikelijk geacht en worden in het kader van de Wmo niet vergoed.

Onderstaand een (niet-limitatieve) opsomming van verschillende (aangepaste) fietsen die op grond van de Wmo verstrekt kunnen worden:

  • -

    Driewielfiets

  • -

    Tandem en driewieltandem

  • -

    Duofiets

  • -

    Rolstoelfiets

Een handbike (ook wel aankoppelfiets genoemd) is een "fiets" die met de armen wordt aangedreven.

Iemand komt in aanmerking voor een handbike wanneer hij om zich te kunnen verplaatsen afhankelijk is van de rolstoel en met een rolstoel alleen, een te beperkte actieradius heeft. De cliënt moet zich dan wel fietsend met zijn handen kunnen verplaatsen en in staat zijn om de handbike zelf aan en af te kunnen koppelen.

Een gesloten buitenwagen is een gehandicaptenvoertuig (=niet breder dan 1,10 meter) dat zowel met een benzinemotor als elektrisch aangedreven kan zijn. Een gesloten buitenwagen moet niet worden verward met een brommobiel.

Een gesloten buitenwagen met benzinemotor heeft een min of meer onbeperkte actieradius, mits men onderweg kan tanken. Een gesloten buitenwagen met elektrische motor heeft een vergelijkbare actieradius als de scootmobiel, ongeveer 35 tot 50 kilometer, afhankelijk van het type en de gebruikte accu. Er is een grote verscheidenheid aan typen gesloten buitenwagens. Uit onderzoek zal moeten blijken welk type gesloten buitenwagen voor de belanghebbende de adequaat goedkoopste oplossing is.

Het verstrekken van een gesloten buitenwagen is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • -

    de cliënt kan geen gebruik maken van het collectief vervoerssysteem;

  • -

    de cliënt kan geen gebruik maken van de (rolstoel)taxi;

  • -

    de cliënt heeft geen eigen auto;

  • -

    de cliënt zich niet in de openlucht kan en/of mag verplaatsen of wisselende weersomstandigheden niet of slecht kan verdragen.

  • -

    de vervoersbehoefte van de cliënt betreft vooral de korte en iets langere afstanden in de directe omgeving van de eigen woning, die met een gehandicaptenvoertuig zijn te bereiken;

  • -

    de cliënt is om medische redenen aangewezen op gesloten buitenvervoer, zodat een scootmobiel geen adequate voorziening is; bij de beoordeling of het gesloten vervoer medisch noodzakelijk is, wordt rekening gehouden met adequate kleding die kan beschermen tegen de weersinvloeden.

NB! Een brommobiel is geen gehandicaptenvoertuig en lijkt nog het meest op een kleine personenauto. De maximum snelheid van de brommobiel binnen en buiten de bebouwde kom is 45 km/uur. Een brommobiel moet gebruik maken van de rijbaan. De brommobiel is ook groter dan een gehandicaptenvoertuig (maximaal 1,50 meter breed). Voor een brommobiel dient de belanghebbende te beschikken over een bromfietsrijbewijs, voor een gehandicaptenvoertuig niet. Een brommobiel is een algemeen gebruikelijke voorziening.

Binnen het gemeentelijke beleid is de (bruikleen)auto het sluitstuk van de vervoersvoorzieningen. In alle gevallen is het verstrekken van een (bruikleen)auto de duurste oplossing en daarom komt deze optie alleen aan de orde als er geen andere oplossing mogelijk is. Met de verstrekking van deze voorziening komt de gemeente tegemoet aan alle vervoersbehoeften van de cliënt. Dit omdat de aanvrager geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, het CAV of andere, goedkopere vervoersvoorzieningen (vervoerskostenvergoeding voor taxi of rolstoeltaxi, scootmobiel, rolstoel, enz.), terwijl ook een combinatie van vervoersvoorzieningen niet afdoende is.

Een bruikleenauto wordt bovendien alleen verstrekt als de aanvrager in het bezit is van een rijbewijs en voor zijn verplaatsingsprobleem beslist is aangewezen op een auto (bijvoorbeeld als een aanvrager vanwege medische redenen geen gebruik kan maken van een open buitenwagen vanwege hart- of longklachten, intolerantie voor koude, etc. Dit ter beoordeling van de arts). Dit wordt bepaald na een individuele beoordeling van de aanvraag.

Boven een bepaalde inkomensgrens (zie Besluit) wordt een auto als algemeen gebruikelijk gezien, zodat alleen personen met een beperking met een inkomen onder deze inkomensgrens in aanmerking komen voor verstrekking van een (bruikleen)auto. De gemeente bepaalt welk type bruikleenauto ter beschikking wordt gesteld, daarbij houdt zij rekening met de prijs van een zogenaamde referentieauto. Op de brandstofkosten na worden alle overige kosten die samenhangen met het gebruik van de auto door de gemeente vergoed.

De cliënt kan in aanmerking komen voor een taxikostenvergoeding wanneer er sprake is van een contra-indicatie voor het collectief vervoer en niet rolstoelgebonden is.

De cliënt kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor de rolstoeltaxi wanneer het CAV, een auto of de gewone taxi niet voldoet. Dit is het geval in de volgende situaties:

  • -

    Het is onmogelijk voor de cliënt om in en uit te stappen, zelfs wanneer hij daar hulp bij heeft;

  • -

    De cliënt is rolstoelafhankelijk en het is voor hem onmogelijk om zelfstandig van de ene voorziening naar de andere te komen;

  • -

    Voor de cliënt is liggend vervoer noodzakelijk.

De hoogte van de maximale financiële tegemoetkoming in de kosten voor een rolstoeltaxi op declaratiebasis of een financiële tegemoetkoming staat vermeld in artikel van het Besluit. Hiervoor geldt geen inkomensgrens.

Alleen de kosten van ritten binnen het CAV-vervoersgebied komen voor vergoeding in aanmerking.

Een cliënt die geïndiceerd is voor Collectief Aanvullend Vervoer van kamer tot kamer kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van bovenlokaal vervoer in de vorm van een forfaitaire vergoeding tot het in het Besluit genoemde bedrag. Vervoer van kamer tot kamer wil zeggen dat de cliënt vanuit de woning wordt opgehaald en op zijn bestemmingsadres naar binnen wordt gebracht.

Het gaat hierbij om een bovenregionale vervoersbehoefte waarbij het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

De aanvrager die geïndiceerd is voor een vervoersvoorziening en in het bezit is van een eigen auto heeft de keuze gebruik te maken van het collectief vervoer of gebruik te maken van een financiële tegemoetkoming in de brandstofkosten.

Het college verstrekt een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto in de vorm van een forfaitaire vergoeding tot het in het Besluit genoemde bedrag.

De cliënt komt alleen in aanmerking voor het aanpassen van de eigen auto als dit de adequaat goedkoopste voorziening is. Immers, het collectief vervoer heeft het primaat en is daarmee in principe voorliggend. Allereerst wordt dus onderzocht of het collectief vervoer een adequate oplossing biedt. Bij deze beoordeling wordt onder andere gekeken naar de vervoersbehoefte en de gezinssituatie.

Voor aanpassingen aan de auto gelden de volgende regels:

  • -

    Het moet voor de cliënt zijnde de bestuurder van de auto, noodzakelijk zijn dat de aanpassingen er komen. Dit dient te blijken uit de zogenaamde ‘restreintbepalingen’ die door het Centraal Bureau Rijvaardigheden (CBR) zijn opgelegd;

  • -

    De auto mag alleen worden aangepast als de auto redelijkerwijs is aan te passen, in goede staat verkeert en niet ouder is dan vier jaar. Is de auto ouder dan vier jaar komen alleen aanpassingen/voorzieningen voor vergoeding in aanmerking indien deze overzetbaar zijn in een andere. De kosten voor overzetting in een andere auto komen overigens niet voor vergoeding in aanmerking. Voorbeelden van losse voorzieningen zijn een aangepaste autostoel (voor volwassenen en kinderen) en een tillift;

  • -

    De aanpassingen mogen niet algemeen gebruikelijk zijn. Onder algemeen gebruikelijk valt hierbij: airco, automatische transmissie, elektrische ramen, stuur- en rembekrachtiging;

  • -

    Een vergoeding voor het aanpassen van de auto kan één keer in de zeven jaar worden toegekend. Dit geldt ook voor de losse voorzieningen of aanpassingen.

  • -

    Aanpassingen die voor vergoeding in aanmerking komen, moeten medisch en ergonomisch noodzakelijk zijn. Bijvoorbeeld:

    • o

      Aanpassingen aan de besturing van de auto (ter beoordeling van het CBR), bijvoorbeeld handgasbediening;

    • o

      Aanpassingen aan de stoel van de chauffeur/bijrijder;

    • o

      Aanpassingen voor het meenemen van een rolstoel in de auto;

    • o

      Aanpassingen voor het vervoer van een rolstoelgebruiker;

    • o

      Aanpassingen voor een zitvoorziening bij kinderen, waneer standaard autozitjes en voorzieningen ten behoeve van kinderen niet voldoen.

De aanpassingskosten van de eigen auto van de cliënt worden volledig vergoed, wanneer is gebleken dat het hier om de goedkoopste en meest adequate oplossing gaat. Ook de kosten die de keuring van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) met zich meebrengt, komen voor vergoeding in aanmerking.

Als het om een vervoersvoorziening voor kinderen gaat is deze vaak niet alleen bedoeld voor de verplaatsing van het kind, maar ook als manier om te kunnen spelen. Het is vaak niet mogelijk een strikt onderscheid tussen beide te maken en voor dergelijke voorzieningen geldt dat er vaak sprake zal zijn van meerdere gebruiksdoelen. Met de eisen aan de voorziening dient hier dus rekening mee gehouden te worden.

Fietszitjes

Voor fietszitjes voor kinderen geldt dat als standaard zitjes niet voldoen de mogelijkheid bestaat voor speciale fietszitjes voor kinderen met een beperking.

Fietskarren, bakfietsen e.d. zijn algemeen gebruikelijk. Speciale aanpassingen, zitjes, fixaties e.d. om kinderen veilig te kunnen vervoeren in dergelijke voorzieningen zijn dat niet en kunnen wel voor vergoeding in aanmerking komen.

Voorwaarde voor de verstrekking van een vervoersvoorziening is dat er een voor de cliënt bereikbare, toegankelijke en bruikbare stallingmogelijkheid is. Alle door de gemeente verstrekte voorzieningen dienen afdoende tegen weersinvloeden beschermd, gestald te kunnen worden achter een af te sluiten toegang. Indien er geen adequate stallingsmogelijkheid aanwezig is, kunnen de kosten van het realiseren hiervan, voor vergoeding in aanmerking komen. Als de eigenaar van de woning of de verenging van eigenaren geen toestemming geeft voor het realiseren van een stalling, kan dit een reden zijn om de vervoersvoorziening niet toe te kennen. Extra aanpassingen welke noodzakelijk zijn als gevolg van de indeling van tuin/terras, afmetingen van door cliënt aangebrachte toegangspaden, beplanting in de tuin, erfafscheidingen e.d., verzakking van straatwerk komen niet voor vergoeding in aanmerking.

De verantwoordelijkheid ligt bij de cliënt om uit te zoeken of er een stalling gerealiseerd mag worden, bijvoorbeeld bij de vereniging van eigenaren. (zie ook 4.2.5)

Het goed kunnen omgaan met een verplaatsingsmiddel vereist een zekere vaardigheid die door middel van training kan worden verkregen. Indien de cliënt niet kan omgaan met het verplaatsmiddel kan niet worden gesproken van een adequate voorziening. Daarom kan een verplaatsingsmiddel op grond van de Wmo in de vorm van training aan de orde zijn. Indien training nodig is, dan zijn er in basis twee mogelijkheden:

  • -

    Training om te beoordelen of cliënt op basis van zijn/haar mogelijkheden en beperkingen in staat is met het verplaatsingsmiddel om te gaan; kortom of cliënt voldoende rijvaardig en rijgeschikt is.

  • -

    Training om cliënt vertrouwd en gewend te laten raken met het verplaatsingsmiddel.

(Medische) rijgeschiktheid is de mate waarin een cliënt voldoet aan geestelijke en lichamelijke eisen om met een (al dan niet aan de beperkingen aangepast) vervoermiddel veilig aan het verkeer kunnen deelnemen. Dit is een medische beoordeling.

Rijvaardigheid is de mate waarin een persoon in staat is om zelfstandig aan het verkeer deel te nemen.

De training waarbij een cliënt langdurig getraind moet worden en daarna beoordeeld of cliënt überhaupt in staat is om adequaat van de vervoersvoorziening gebruik te maken, valt onder de deskundigheid van de ergotherapeut. Dergelijke rijlessen vallen niet onder Wmo maar onder eerstelijns ergotherapie. Vergoeding hiervan geschiedt via de ziektekostenverzekering (veelal na een verwijzing van de huisarts of specialist).

Als een cliënt wel geschikt geacht wordt om veilig met een vervoersvoorziening om te gaan, maar nog niet helemaal vertrouwd is met het middel, dan kan de cliënt gewenningslessen krijgen. In het kader van de Wmo kunnen maximaal 3 gewenningslessen vergoed worden. Gewenninglessen kunnen plaatsvinden voorafgaand aan of direct na aflevering van de voorziening.

Bij de aflevering van een voorziening geeft de leverancier altijd instructies over het gebruik. Deze instructies hebben echter niet het karakter van een uitgebreide les. Voordat een vervoersvoorziening aan de cliënt wordt verstrekt, moet vaststaan dat cliënt hiervan veilig gebruik kan maken.

Op grond van de Wmo dient de gemeente voorzieningen te treffen die personen met een beperking in staat stellen zich in en om de woning te verplaatsen. Dit verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wmo. De andere voorzieningen vallen onder andere wettelijke regelingen en zijn daarom op grond van artikel 3 Wmo uitgesloten.

In de Wmo is geen definitie of begripsomschrijving van een rolstoel(voorziening) gegeven. Daarom dient onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden “de rolstoel zoals iedereen die kent.”

Onder rolstoelvoorzieningen wordt verstaan een handbewogen rolstoel of elektrische rolstoel, een sportrolstoel en de benodigde accessoires. Een rolstoelvoorziening is een voorziening ter verplaatsing in en om de woning, soms ook in de directe woon- en leefomgeving. Voor een sportrolstoel geldt hier de toevoeging dat deze voor de beoefening van al dan niet georganiseerde sport wordt gebruikt.

Ingevolge artikel 4.1, lid 4 Wmo mag voor een rolstoel nooit een eigen bijdrage worden gevraagd.

Allereerst zal gekeken worden of een algemene rolstoelvoorziening voorhanden is en of deze ook een adequate oplossing biedt. Bij een algemene rolstoelvoorziening wordt geen rolstoel verstrekt aan één individu maar zijn de rolstoelen voor en door meerdere personen te gebruiken.

Op dit moment kent de gemeente Capelle aan den IJssel nog geen algemene rolstoelvoorzieningen.

Het doel van het verstrekken van een rolstoelvoorziening is dat de cliënt met de rolstoel in staat wordt gesteld zich binnen en buiten de woning (al dan niet) zelfstandig te kunnen verplaatsen.

Om voor een rolstoelvoorziening in aanmerking te komen gelden de volgende criteria:

  • -

    er is sprake van aantoonbare mobiliteitsbeperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek én

  • -

    er is sprake van een langdurige situatie (in de regel meer dan zes maanden) én

  • -

    de noodzaak tot (dagelijks) zittend verplaatsen in en om de woning is in belangrijke mate aanwezig én

  • -

    andere hulpmiddelen in het kader van de AWBZ (rollator, trippelstoel) bieden zowel binnen- en/of buitenshuis onvoldoende uitkomst.

    Een rolstoel kan worden verstrekt op twee wijzen:

    • 1.

      als rolstoelvoorziening om zich in en om de woning te verplaatsen.

    • 2.

      als vervoermiddel om zich lokaal te verplaatsen;

    Verstrekking van een rolstoel als voorziening om zich in en om de woning te verplaatsen (als zitvoorziening), naast bijvoorbeeld een scootmobiel of een aangepaste fiets, is wel mogelijk, omdat in dat geval de rolstoel enerzijds en de scootmobiel c.q. aangepaste fiets anderzijds niet voorzien in dezelfde behoefte. De verstrekking van een rolstoel als voorziening om zich lokaal te verplaatsen (als vervoermiddel), naast een scootmobiel of een aangepaste fiets, is in principe niet mogelijk; deze voorzieningen voorzien namelijk alle in dezelfde behoefte.

    De gemeente heeft samen met de leverancier van hulpmiddelen een pakket van rolstoelen samengesteld waaruit in basis een keuze wordt gemaakt voor de in natura te verstrekken rolstoel (zgn. kernassortiment). Elk type rolstoel kent zijn eigen specifieke gebruikskenmerken.

    De keuze van het type rolstoel uit die categorie wordt bepaald door verschillende factoren zoals:

    • -

      de door cliënt ondervonden beperkingen (mate van noodzakelijk ondersteuning);

    • -

      de aard, frequentie en intensiteit van het gebruik van de rolstoel

    • -

      de functionele eisen die door de gebruiker aan de rolstoel worden gesteld (lichaamsmaten, wijze van voortbewegen;

    Op het moment dat er zich geen geschikte rolstoel in het voorkeursassortiment bevindt, kan hiervan worden afgeweken en kan een rolstoel buiten het voorkeursassortiment verstrekt worden. Verstrekking van een rolstoel in natura vindt plaats in bruikleen: de cliënt kan voor onbepaalde tijd gebruik maken van de rolstoel zolang deze voor de dagelijkse verplaatsingen noodzakelijk is.

    Het komt zeer frequent voor dat rolstoelen niet meer gebruikt worden, maar dat deze middelen nog niet afgeschreven zijn en in een goede staat verkeren. Deze middelen gaan na gebruik terug naar de leverancier waar ze voor de gemeente in depot worden gehouden.

    Bij verstrekking in natura zal daarom eerst gekeken worden of er in het depot een middel is dat voldoet aan de gestelde eisen. Is dat het geval dan wordt de rolstoel gereconditioneerd en herverstrekt. Indien er in het depot geen adequate rolstoel voorradig is, zal een nieuwe rolstoel worden verstrekt.

    Rolstoelaccessoires en individuele aanpassingen worden alleen verstrekt indien hiervoor een (medische) noodzaak bestaat. Te denken valt hierbij aan schootskleden, zuurstoffleshouders, vastzetsystemen t.b.v. vervoer in auto en/of (rolstoel)taxi.

    Indien de cliënt geen gebruik wenst te maken van een rolstoel uit het kernassortiment (indien deze wel zal voldoen) maar de voorkeur geeft aan een rolstoel buiten het pakket of indien de cliënt de rolstoel wil voorzien van verschillende opties en accessoires waarvoor geen (medische) noodzaak bestaat, kan de cliënt met een Pgb zelf een rolstoel aanschaffen (zie 2.9).

Voor een sportrolstoel komt men op grond van artikel 56 van de Verordening in aanmerking als sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk is. Om voor een sportrolstoel in aanmerking te komen geldt verder de eis dat men (actief) lid is van een (gehandicapten)sportvereniging.

Een sportrolstoel wordt uitsluitend als financiële tegemoetkoming verstrekt. In het bedrag is een deel als bijdrage in de aanschaf van een sportrolstoel bedoeld en een deel voor onderhoud. De financiële tegemoetkoming is een vast, forfaitair bedrag, ongeacht de werkelijke kosten van de aanschaf van de voorziening. De hoogte van het bedrag is opgenomen in het Besluit. Een sportrolstoel wordt één maal in de drie jaar verstrekt.

Naast de sportrolstoel kunnen ook andere specifieke gehandicaptensportvoorzieningen worden verstrekt zoals een (vastframe) handbike, racetandem, zitski’s e.d. De voorwaarden hiervoor en wijze van verstrekken zijn dezelfde als voor een sportrolstoel.

NB

Bij veel gehandicaptensportverenigingen bestaat de mogelijkheid (tijdelijk) een sportrolstoel te lenen om uit te proberen of een bepaalde sport die aantrekkelijk lijkt, ook bij iemand past. Dit kan nuttig zijn om te voorkomen dat een aangeschafte rolstoel uiteindelijk niet of nauwelijks gebruikt wordt.

Topsport zal net als bij niet-gehandicapten, vaak hoge uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. De Wmo is daar niet voor bedoeld. Cliënten die speciale rolstoelen nodig hebben om topsport te kunnen bedrijven dienen door middel van sponsoring of uit eigen middelen de benodigde financiën bijeen te brengen.

Zie hoofdstuk 5.8.3.

Bewoners van AWBZ-instellingen, die ingevolge artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen is erkend, komen ingevolge artikel 57 van de Verordening, slechts voor een rolstoel in aanmerking indien zij vanuit de AWBZ geen rolstoel krijgen. Hiervan zal sprake zijn als artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken (Bza) AWBZ van toepassing is.

Artikel 15 Bza luidt:

“1. Voor zover gepaard gaande met verblijf in dezelfde instelling, omvat de zorg, bedoeld in de artikelen 8, 13 en 14, tevens:

a. geneeskundige zorg van algemeen medische aard, niet zijnde paramedische zorg;

b. farmaceutische zorg;

c. hulpmiddelen, noodzakelijk in verband met de in de instelling gegeven zorg;

d. tandheelkundige zorg;

e. kleding, verband houdende met het karakter en de doelstelling van de instelling;

f. het individueel gebruik van een rolstoel.

2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, aanhef, omvat niet het verkrijgen van onderwijs, kleedgeld en zakgeld.”

De zorg als bedoeld in de artikelen 8, 13 en 14 bestaat uit: de functie behandeling, ziekenhuiszorg en revalidatiezorg. Dat betekent dat wanneer er sprake is van:

  • -

    De AWBZ functie verblijf en behandeling, ontvangen in dezelfde instelling;

  • -

    Verblijf in een ziekenhuis;

  • -

    Verblijf in een revalidatiecentrum;

de rolstoel verstrekt wordt via de AWBZ. Wie in een ziekenhuis of revalidatiecentrum bezig is terug te gaan naar huis zal uiteraard een rolstoel aanvragen in het kader van de Wmo.

Bewoners van een gezinsvervangend tehuis, een regionale instelling voor beschermd wonen (RIBW) en een verzorgingshuis ontvangen normaliter geen behandeling in de instelling. Weliswaar vindt in sommige verzorgingshuizen de behandeling plaats binnen (verpleegunits in) verzorgingshuizen, maar de verantwoordelijkheid daarvoor ligt echter bij het verpleeghuis waarbij de verpleegunit is opgenomen in de toelating van het verpleeghuis. In dat geval kunnen deze bewoners in aanmerking komen voor een rolstoel in het kader van de Wmo.

Bewoners van AWBZ-instellingen die recht hebben op een AWBZ-rolstoel, krijgen een individueel aangepaste rolstoel in bruikleen van de instelling waar zij verblijven (artikel 3 lid 1 Regeling zorgaanspraken AWBZ).

Zorgzwaartepaketten

De indicaties voor de functie Verblijf en overige functies, worden in de vorm van Zorgzwaartepaketten (ZZP’s) geïndiceerd. In onderstaand schema, tabel 5.1, staat aangegeven welke Zorgzwaartepaketten de functie Verblijf en Behandeling bevatten waarvoor artikel 15 Bza geldt. Alleen als er sprake is van één van deze ZZP’s, en deze ook daadwerkelijk worden ontvangen door de cliënt in dezelfde instelling, is er dus geen compensatieplicht vanuit de Wmo voor een rolstoelvoorziening. Het is dus van belang en na te gaan welke ZZP indicatie een cliënt heeft, maar ook of deze (in ieder geval de functie verblijf én behandeling) daadwerkelijk wordt ontvangen in dezelfde instelling. Bij twijfel kan hierover contact worden opgenomen met de contactpersoon van het Zorgkantoor Rotterdam.

SECTORSUBCATEGORIEZZP
Verpleging en verzorging (V&V)-3 t/m 10
Gehandicaptenzorg (GZ)Verstandelijk gehandicapt (VG)3 t/m 7
 Licht verstandelijk gehandicapt (VG)1 t/m 5
 Sterk gedragsgestoord, licht verstandelijk gehandicapt (SGLVG)1
 Lichamelijk gehandicapt (LG)3 t/m 7
 Zintuiglijk gehandicapt, Auditief en communicatief (ZG auditief en communicatief)1 t/m 4
 Zintuiglijk gehandicapt, Visueel (ZG visueel)3 t/m 5
Geestelijke gezondheidszorg (GGZ)Voortgezet verblijf met begeleiding (B-groep) B1b t/m 7b

Tabel 5.1, overzicht Zorgzwaartepaketten waarvoor artikel 15 Bza geldt

Rolstoelen die alleen op het werk worden gebruikt komen voor rekening van het UWV op grond van de WIA. Rolstoelen die thuis worden gebruikt en ook geschikt zijn voor het werk, vallen wel onder de Wmo. De kosten van het aanpassen van een Wmo-rolstoel voor gebruik op het werk moeten worden voldaan door het UWV op grond van de WIA. Op grond van Artikel 2 Wmo bestaat dan geen recht op een voorziening op grond van de Wmo.

De ICF: FUNCTIES

(bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

Hoofdstuk 1 Mentale functies

Algemene mentale functies. ·Bewustzijn ·Oriëntatie ·Intellectuele functies ·Globale psychosociale functies ·Temperament en persoonlijkheid ·Energie en driften ·Slaap ·Algemene mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdSpecifieke mentale functies. ·Aandacht ·Geheugen ·Psychomotorische functies ·Stemming ·Perceptie ·Denken ·Hogere cognitieve functies ·Mentale functies gerelateerd aan taal ·Mentale functies gerelateerd aan rekenen ·Bepalen sequentie bij complexe bewegingen ·Ervaren van zelf en tijd ·Specifieke mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd ·Mentale functies, anders gespecificeerd ·Mentale functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Sensorische functies en pijn

Visuele en verwante functies. Visuele functies ·Functies van aan oog verwante structuren ·Gewaarwordingen van oog en verwante structuren ·Visuele en verwante functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Hoorfuncties en vestibulaire functies ·Hoorfuncties ·Vestibulaire functies ·Gewaarwordingen gepaard gaande met hoorfuncties en vestibulaire functies ·Hoorfuncties vestibulaire functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Andere sensorische functies ·Smaak ·Reuk ·Propriocepsis ·Tast ·Sensorische functies verwant aan temperatuur en andere stimuli ·Andere sensorische functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Pijn ·Pijngewaarwording ·Pijngewaarwording, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd ·Sensorische functies en pijn, anders gespecificeerd ·Sensorische functies en pijn, niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 3 Stem en spraak

Stem ·Articulatie ·Vloeiendheid en ritme van spreken ·Alternatieve vormen van stemgebruik ·Stem en spraak, anders gespecificeerd ·Stem en spraak, niet gespecificeerd  

Hoofdstuk 4 Functies van hart en bloedvatenstelsel. Hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel

Functies van hart en bloedvatenstelsel ·Hartfuncties ·Functies van bloedvaten ·Bloeddruk ·Functies van hart en bloedvatenstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Functies van hematologisch systeem en afweersysteem ·Functies van hematologisch systeem ·Functies van afweersysteem ·Functies van hematologisch systeem en afweersysteem, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Functies van ademhalingsstelsel Ademhaling ·Functies van ademhalingsspieren ·Functies van ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdAndere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel ·Andere ademhalingsfuncties ·Inspanningstolerantie ·Gewaarwordingen gepaard gaande met cardiovasculaire en respiratoire functies ·Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd ·Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd ·Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel

Opname van voedsel ·Vertering ·Assimilatie ·Defecatie ·Handhaving lichaamsgewicht ·Gewaarwordingen verband houdend met spijsverteringsstelsel ·Functies van spijsverteringsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdFuncties van metabool stelsel en hormoonstelsel ·Algemene metabole functies ·Water-, mineraal- en elektrolytenbalans ·Thermoregulatoire functies ·Functies van endocriene klieren ·Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd ·Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd ·Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies

Functies gerelateerd aan urine ·Productie en opslag van urine ·Functies gerelateerd aan urinelozing ·Gewaarwordingen gepaard gaande met urinelozing ·Functies gerelateerd aan urine, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdGenitale en reproductieve functies ·Seksuele functies ·Functies gerelateerd aan menstruatie ·Functies gerelateerd aan voortplanting ·Gewaarwordingen gepaard gaande met genitale en reproductieve functies ·Genitale en reproductieve functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd ·Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, anders gespecificeerd ·Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies

Functies van gewrichten en botten ·Mobiliteit van gewrichten ·Stabiliteit van gewrichten ·Mobiliteit van botten ·Functies van gewrichten en botten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Spierfuncties ·Spiersterkte ·Spiertonus ·Spieruithoudingsvermogen ·Spierfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdBewegingsfuncties ·Motorische reflexfuncties ·Onwillekeurige bewegingsreacties ·Controle van willekeurige bewegingen ·Onwillekeurige bewegingen ·Gangpatroon ·Gewaarwordingen verband houdend met spieren en bewegingsfuncties ·Bewegingsfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd ·Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, anders gespecificeerd ·Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Functies van huid en verwante structuren

Functies van de huid ·Beschermende functies van huid ·Herstelfuncties van huid ·Andere functies van huid ·Gewaarwording verband houdend met huid ·Functies van huid, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdFuncties van haren en nagels ·Functies van haar ·Functies van nagels ·Functies van haren en nagels, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd ·Functies van huid en verwante structuren, anders gespecificeerd ·Functies van huid en verwante structuren, niet gespecificeerd

De ICF: ACTIVITEITEN EN PARTICIPATIE

(bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

Hoofdstuk 1 Leren en toepassen van kennis

Doelbewust gebruiken van zintuigen ·Gadeslaan ·Luisteren ·Doelbewust gebruiken van andere zintuigen ·Doelbewust gebruiken van zintuigen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Basaal leren ·Nadoen ·Herhalen ·Leren lezen ·Leren schrijven ·Leren rekenen ·Ontwikkelen van vaardigheden ·Basaal leren, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdToepassen van kennis ·Richten van aandacht ·Denken ·Lezen ·Schrijven ·Rekenen ·Oplossen van problemen ·Besluiten nemen ·Toepassen van kennis, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Leren en toepassen van kennis, anders gespecificeerdLeren en toepassen van kennis, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Algemene taken en eisen

Ondernemen van enkelvoudige taak ·Ondernemen van eenvoudige enkelvoudige taak ·Ondernemen van complexe enkelvoudige taak ·Zelfstandig ondernemen van enkelvoudige taak ·In groepsverband ondernemen van enkelvoudige taak ·Ondernemen van enkelvoudige taak, anders gespecificeerd ·Ondernemen van enkelvoudige taak, niet gespecificeerd Ondernemen van meervoudige taken ·Uitvoeren van meervoudige taken ·Voltooien van meervoudige taken ·Zelfstandig ondernemen van meervoudige taken ·In groepsverband ondernemen van meervoudige taken ·Ondernemen van meervoudige taken, anders gespecificeerd ·Ondernemen van meervoudige taken, niet gespecificeerdUitvoeren van dagelijkse routinehandelingen ·Regelen van dagelijkse routinehandelingen ·Voltooien van dagelijkse routinehandelingen ·Indelen van eigen activiteitenniveau ·Uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen, anders gespecificeerd ·Uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen, niet gespecificeerd Omgaan met stress en andere mentale eisen ·Dragen van verantwoordelijkheden ·Omgaan met stress ·Omgaan met crisissituaties ·Omgaan met stress en andere mentale eisen, anders gespecificeerd ·Omgaan met stress en andere mentale eisen, niet gespecificeerd Algemene taken en eisen, anders gespecificeerdAlgemene taken en eisen, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 3 Communicatie

Communiceren - begrijpen ·Begrijpen van gesproken boodschappen ·Begrijpen van non-verbale boodschappen ·Begrijpen van formele gebarentaal ·Begrijpen van geschreven boodschappen ·Communiceren - begrijpen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd ·Communiceren – zich uiten ·Spreken ·Zich non-verbaal uiten ·Zich uiten via formele gebarentaal ·Schrijven van boodschappen ·Communiceren - zich uiten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdConversatie en gebruik van communicatieapparatuur en -technieken ·Converseren ·Bespreken ·Gebruiken van communicatieapparatuur en - technieken ·Conversatie en gebruik van communicatieapparatuur en –technieken, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Communicatie, anders gespecificeerdCommunicatie, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Mobiliteit

Veranderen en handhaven van lichaamshouding ·Veranderen van basale lichaamshouding ·Handhaven van lichaamshouding ·Uitvoeren van transfers ·Veranderen en handhaven van lichaamshouding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand ·Optillen en meenemen ·Verplaatsen van iets of iemand met onderste extremiteiten ·Nauwkeurig gebruiken van hand ·Gebruiken van hand en arm ·Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdLopen en zich verplaatsen ·Lopen ·Zich verplaatsen ·Zich verplaatsen tussen verschillende locaties ·Zich verplaatsen met speciale middelen ·Lopen en zich verplaatsen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Zich verplaatsen per vervoermiddel ·Gebruiken van vervoermiddel ·Besturen ·Rijden op dieren als vervoermiddel ·Zich verplaatsen per vervoermiddel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Mobiliteit, anders gespecificeerdMobiliteit, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Zelfverzorging

Zich wassen ·Wassen van lichaamsdelen ·Wassen van het gehele lichaam ·Zich afdrogen ·Zich wassen, anders gespecificeerd ·Zich wassen, niet gespecificeerd Verzorgen van lichaamsdelen ·Verzorgen van de huid ·Verzorgen van tanden ·Verzorgen van het haar ·Verzorgen van vingernagels ·Verzorgen van teennagels ·Verzorgen van lichaamsdelen, anders gespecificeerd ·Verzorgen van lichaamsdelen, niet gespecificeerd Zorgdragen voor toiletgang ·Zorgdragen voor urineren ·Zorgdragen voor defecatie ·Zorgdragen voor menstruatie ·Zorgdragen voor toiletgang, anders gespecificeerd ·Zorgdragen voor toiletgang, niet gespecificeerdZich kleden ·Aantrekken van kleding ·Uittrekken van kleding ·Aantrekken van voetbekleding ·Uittrekken van voetbedekking ·Kiezen van juiste kleding ·Zich kleden, anders gespecificeerd ·Zich kleden, niet gespecificeerd EtenDrinkenZorgdragen voor eigen gezondheid ·Zich verzekeren van fysiek comfort ·Zorgdragen voor dieet en fitheid ·Behouden van eigen gezondheid ·Zorgdragen voor eigen gezondheid, anders gespecificeerd ·Zorgdragen voor eigen gezondheid, niet gespecificeerd Zelfverzorging, anders gespecificeerdZelfverzorging, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Huishouden

Verwerven van benodigdheden ·Verwerven van woonruimte ·Verwerven van goederen en diensten ·Verwerven van benodigdheden, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Huishoudelijke taken ·Bereiden van maaltijden ·Huishouden doen ·Huishoudelijke taken, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdVerzorgen van wat bij huishouden hoort en assisteren van andere personen ·Verzorgen van wat bij huishouden hoort ·Assisteren van andere personen ·Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Huishouden, anders gespecificeerdHuishouden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Tussenmenselijke interacties en relaties

Algemene tussenmenselijke interacties ·Basale tussenmenselijke interacties ·Complexe tussenmenselijke interacties ·Algemene tussenmenselijke interacties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Bijzondere tussenmenselijke relaties ·Omgaan met onbekenden ·Formele relaties ·Informele sociale relaties ·Familierelaties ·Intieme relaties ·Bijzondere tussenmenselijke relaties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdTussenmenselijke interacties en relaties, anders gespecificeerdTussenmenselijke interacties en relaties, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Belangrijke levensgebieden

Opleiding ·Informele opleiding ·Voorschoolse opleiding ·Schoolse opleiding ·Beroepsopleiding ·Hogere opleiding ·Opleiding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Beroep en werk ·Werkend leren ·Verwerven, behouden en beëindigen van werk ·Betaald werk ·Onbetaald werk ·Beroep en werk, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdEconomisch leven ·Basale financiële transacties ·Complexe financiële transacties ·Economische zelfstandigheid ·Economische leven, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Belangrijke levensgebieden, anders gespecificeerdBelangrijke levensgebieden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 9 Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven

Maatschappelijk leven ·Informele organisaties ·Formele organisaties ·Ceremonies ·Maatschappelijk leven, anders gespecificeerd ·Maatschappelijk leven, niet gespecificeerd Recreatie en vrije tijd ·Spel ·Sport ·Kunst en cultuur ·Handenarbeid ·Hobby’s ·Sociale activiteiten ·Recreatie en vrije tijd, anders gespecificeerd ·Recreatie en vrije tijd, niet gespecificeerdReligie en spiritualiteit ·Georganiseerde religie ·Spiritualiteit ·Religie en spiritualiteit, anders gespecificeerd ·Religie en spiritualiteit, niet gespecificeerd MensenrechtenPolitiek en burgerschapMaatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, anders gespecificeerdMaatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, niet gespecificeerd

De ICF: EXTERNE FACTOREN

(bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

Hoofdstuk 1 Producten en technologie (P&T)

Producten of stoffen voor menselijke consumptie ·Voedsel ·Geneesmiddelen ·Producten of stoffen voor menselijke consumptie, anders gespecificeerd ·Producten of stoffen voor menselijke consumptie, niet gespecificeerd P&T voor persoonlijk gebruik in het dagelijks leven ·Algemene P&T voor persoonlijk gebruik in het dagelijkse leven ·Ondersteunende P&T voor persoonlijk gebruik in het dagelijks leven ·P&T voor persoonlijk in het dagelijks leven, anders gespecificeerd ·P&T voor persoonlijk in het dagelijks leven, niet gespecificeerd P&T voor verplaatsing van personen binnenshuis en buitenshuis voor vervoer ·Algemene P&T voor verplaatsing van personen binnenshuis en buitenshuis en voor vervoer ·Ondersteunende P&T voor verplaatsing van personen binnenshuis en buitenshuis en voor vervoer ·P&T voor verplaatsing van personen binnenshuis en buitenshuis en voor vervoer, anders gespecificeerd ·P&T voor verplaatsing van personen binnenshuis en buitenshuis en voor vervoer, niet gespecificeerd P&T voor communicatiemiddelen ·Algemene P&T voor communicatiedoeleinden ·Ondersteunende P&T voor communicatiedoeleinden ·P&T voor communicatiedoeleinden, anders gespecificeerd ·P&T voor communicatiedoeleinden, niet gespecificeerd Technische aspecten (TA) van private gebouwen ·TA van toegankelijkheid van private gebouwen ·TA van doorgankelijkheid en bruikbaarheid van private gebouwen ·TA van bewegwijzering in private gebouwen ·TA van private gebouwen, anders gespecificeerd ·TA van private gebouwen, niet gespecificeerd Aspecten van ruimtelijke ordening ·Aspecten van RO in plattelandsgebieden ·Aspecten van RO in verstedelijkte plattelandsgebieden ·Aspecten van RO in stedelijke gebieden ·Aspecten van parken, natuurgebieden en wildreservaten ·Aspecten van RO, anders gespecificeerd ·Aspecten van RO, niet gespecificeerdP&T voor onderwijsdoeleinden ·Algemene P&T voor onderwijsdoeleinden ·Ondersteunende P&T voor onderwijsdoeleinden ·P&T voor onderwijsdoeleinden, anders gespecificeerd ·P&T voor onderwijsdoeleinden, niet gespecificeerd P&T voor werkdoeleinden ·Algemene P&T voor werkdoeleinden ·Ondersteunende P&T voor werkdoeleinden ·P&T voor werkdoeleinden, anders gespecificeerd ·P&T voor werkdoeleinden, niet gespecificeerd P&T voor culturele, ontspannings- en sportdoeleinden ·Algemene P&T voor culturele, ontspannings- en sportdoeleinden ·Ondersteunende P&T voor culturele, ontspannings- en sportdoeleinden ·P&T voor culturele, ontspannings- en sportdoeleinden, anders gespecificeerd ·P&T voor culturele, ontspannings- en sportdoeleinden, niet gespecificeerd P&T voor toepassing bij religie en spiritualiteit ·Algemene P&T voor toepassing bij religie en spiritualiteit ·Ondersteunende P&T voor toepassing bij religie en spiritualiteit ·P&T voor toepassing bij religie en spiritualiteit, anders gespecificeerd ·P&T voor toepassing bij religie en spiritualiteit, niet gespecificeerd Technische aspecten (TA) van openbare gebouwen ·TA van toegankelijkheid van openbare gebouwen ·TA van doorgankelijkheid en bruikbaarheid van openbare gebouwen ·TA van bewegwijzering in openbare gebouwen ·TA van openbare gebouwen, anders gespecificeerd ·TA van openbare gebouwen, niet gespecificeerd Activa ·Financiële activa ·Tastbare goederen ·Ontastbare goederen ·Activa, anders gespecificeerd ·Activa, niet gespecificeerd P&T, anders gespecificeerdP&T, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Natuurlijke omgeving en door de mens aangebrachte veranderingen daarin

Fysische geografie ·Landschapsvormen ·Wateren ·Fysische geografie, anders gespecificeerd ·Fysische geografie, niet gespecificeerd Bevolking ·Demografische ontwikkeling ·Bevolkingsdichtheid ·Bevolking, anders gespecificeerd ·Bevolking, niet gespecificeerd Flora en Fauna ·Planten ·Dieren ·Flora en fauna, anders gespecificeerd ·Flora en fauna, niet gespecificeerd Klimaat ·Temperatuur ·Vochtigheid ·Luchtdruk ·Neerslag ·Wind ·Seizoenswisselingen ·Klimaat, anders gespecificeerd ·Klimaat, niet gespecificeerd TrillingenLuchtkwaliteit ·Luchtkwaliteit binnenshuis ·Luchtkwaliteit buitenshuis ·Luchtkwaliteit, anders gespecificeerd ·Luchtkwaliteit, niet gespecificeerdNatuurlijke gebeurtenissenDoor de mens veroorzaakte gebeurtenissenLicht ·Lichtsterkte ·Lichtkwaliteit ·Licht, anders gespecificeerd ·Licht, niet gespecificeerd Cylische veranderingen in tijd ·Dag- en nachtritme ·Maancyclus ·Cyclische veranderingen in de tijd, anders gespecificeerd ·Cyclische veranderingen in de tijd, niet gespecificeerd Geluid ·Geluidssterkte ·Geluidskwaliteit ·Geluid, anders gespecificeerd ·Geluid, niet gespecificeerd Natuurlijke omgeving en door de mens aangebrachte veranderingen daarin, anders gespecificeerdNatuurlijke omgeving en door de mens aangebrachte veranderingen daarin, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 3 Ondersteuning en relaties

Naaste familieVerre familieVriendenKennissen, leftijds-, en seksegenoten, collega’s, buren en stad- of streekgenotenMeerderenOndergeschiktenPersoonlijke verzorgers en assistentenOnbekendenGedomesticeerde dierenHulpverleners in de gezondheidszorgAndere dienstverlenersOndersteuning en relaties, anders gespecificeerdOndersteuning en relaties, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Attitudes

Persoonlijke attitudes (PA) van naaste familieledenPA van verre familieledenPA van vriendenPA van kennissen, leeftijds- en seksegenoten, collega’s, buren en stad- of streekgenotenPA van meerderenPA van ondergeschiktenPA van persoonlijke verzorgers en assistentenPA van onbekendenPA van hulpverleners in de gezondheidszorgPA van andere dienstverlenersMaatschappelijke attitudesSociale normen, gewoonten en ideologieën Attitudes, anders gespecificeerdAttitudes, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Diensten, systemen en beleid (VS&B)

VS&B mbt productie van consumentenproducten ·Voorzieningen mbt productie van consumenten producten ·Systemen mbt productie van consumenten producten ·Beleid mbt productie van consumenten producten VS&B mbt productie van consumentenproducten, anders gespecificeerdVS&B mbt productie van consumentenproducten, niet gespecificeerdVS&B mbt bebouwde omgeving ·Voorzieningen mbt bebouwde omgeving ·Systemen mbt bebouwde omgeving ·Beleid mbt bebouwde omgeving ·VS&B mbt bebouwde omgeving, anders gespecificeerd ·VS&B mbt bebouwde omgeving, niet gespecificeerd VS&B mbt ruimtelijke ordening ·Voorzieningen mbt ruimtelijke ordening ·Systemen mbt ruimtelijke ordening ·Beleid mbt ruimtelijke ordening ·VS&B mbt ruimtelijke ordening, anders gespecificeerd ·VS&B mbt ruimtelijke ordening, niet gespecificeerd VS&B mbt huisvesting ·Huisvestingsvoorzieningen ·Huisvestingssystemen ·Huisvestingsbeleid ·VS&B mbt huisvesting, anders gespecificeerd ·VS&B mbt huisvesting, niet gespecificeerd VS&B mbt openbare nutsvoorziening ·Voorzieningen mbt openbare nutsvoorziening ·Systemen mbt openbare nutsvoorziening ·Beleid mbt openbare nutsvoorziening ·VS&B mbt openbare nutsvoorziening, anders gespecificeerd ·VS&B mbt openbare nutsvoorziening, niet gespecificeerd VS&B mbt media ·Mediavoorzieningen ·Mediasystemen ·Mediabeleid ·VS&B mbt media, anders gespecificeerd ·VS&B mbt media, niet gespecificeerd VS&B mbt economische zaken ·Economische voorzieningen ·Economische systemen ·Economisch beleid ·VS&B mbt economische zaken, anders gespecificeerd ·VS&B mbt economische zaken, niet gespecificeerd VS&B mbt sociale zekerheid ·Sociale zekerheidsvoorzieningen ·Sociale zekerheidssystemen ·Sociale zekerheidsbeleid ·VS&B mbt sociale zekerheid, anders gespecificeerd ·VS&B mbt sociale zekerheid, niet gespecificeerd VS&B mbt welzijn ·Welzijnsvoorzieningen ·Welzijnssystemen ·Welzijnsbeleid ·VS&B mbt welzijn, anders gespecificeerd ·VS&B mbt welzijn, niet gespecificeerd VS&B mbt gezondheidszorg ·Gezondheidszorgvoorzieningen ·Gezondheidszorgsystemen ·Gezondheidszorgbeleid ·VS&B mbt gezondheidszorg, anders gespecificeerd ·VS&B mbt gezondheidszorg, niet gespecificeerdVS&B mbt communicatie ·Communicatievoorzieningen ·Communicatiesystemen ·Communicatiebeleid ·VS&B mbt communicatie, anders gespecificeerd ·VS&B mbt communicatie, niet gespecificeerd VS&B mbt vervoer ·Vervoersvoorzieningen ·Vervoerssystemen ·Vervoersbeleid ·VS&B mbt vervoer, anders gespecificeerd ·VS&B mbt vervoer, niet gespecificeerd VS&B ter bescherming van de bevolking ·Voorzieningen ter bescherming van de bevolking ·Systemen ter bescherming van de bevolking ·Beleid ter bescherming van de bevolking ·VS&B ter bescherming van de bevolking, anders gespecificeerd ·VS&B ter bescherming van de bevolking , niet gespecificeerd VS&B mbt juridische zaken ·Juridische voorzieningen ·Juridische systemen ·Juridisch beleid ·VS&B mbt juridische zaken, anders gespecificeerd ·VS&B mbt juridische zaken, niet gespecificeerd VS&B mbt organisatorische verbanden ·Voorzieningen mbt organisatorische verbanden ·Systemen mbt organisatorische verbanden ·Beleid mbt organisatorische verbanden ·VS&B mbt organisatorische verbanden, anders gespecificeerd ·VS&B mbt organisatorische verbanden, niet gespecificeerd VS&B mbt onderwijs ·Onderwijsvoorzieningen ·Onderwijssystemen ·Onderwijsbeleid ·VS&B mbt onderwijs, anders gespecificeerd ·VS&B mbt ondewijs, niet gespecificeerd VS&B mbt werkgelegenheid ·Werkgelegenheidsvoorzieningen ·Werkgelegenheidssystemen ·Werkgelegenheidsbeleid ·VS&B mbt werkgelegenheid, anders gespecificeerd ·VS&B mbt werkgelegenheid, niet gespecificeerd VS&B mbt politieke zaken ·Politieke voorzieningen of voorzieningen mbt politieke zaken ·Politieke systemen ·Politiek beleid ·VS&B mbt politieke zaken, anders gespecificeerd ·VS&B mbt politieke zaken, niet gespecificeerd VS&B, anders gespecificeerdVS&B, niet gespecificeerd