Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Enschede

Beleid Toepassing omgevingsvergunningprocedure artikel 4 bijlage II Bor

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEnschede
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleid Toepassing omgevingsvergunningprocedure artikel 4 bijlage II Bor
CiteertitelBeleid Toepassing omgevingsvergunningprocedure artikel 4 bijlage II Bor
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wabo, Besluit omgevingsrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-10-201010-11-2018Onbekend

04-10-2010

20 oktober 2010

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleid Toepassing omgevingsvergunningprocedure artikel 4 bijlage II Bor

 

 

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Beleid

“Toepassing omgevingsvergunningprocedure artikel 4 bijlage II Bor”

Het college van de gemeente Enschede;

Besluit de criteria voor toepassing van de omgevingsvergunning voor planologische gebruiksactiviteiten op grond van “artikel 4 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht” vast te stellen als beleidsregel.

Overwegingen

Met ingang van 1 juli 2010 is de nieuwe Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Deze wet vervangt de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro) waarin artikel 3.23 lid 1 was opgenomen. In dit artikel werden de ontheffingsmogelijkheden van het bestemmingsplan voor de zogenaamde “planologische kruimelgevallen” geregeld. In artikel 4.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) was aangegeven in welke gevallen het college van Burgemeester en Wethouders ontheffing kon verlenen.

Met de inwerkingtreding van de Wabo is ook het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Artikel 4 bijlage II van het Bor bevat een aanwijzing van categorieën gevallen waarin voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning kan worden verleend.

Wanneer blijkt dat een verzoek strijdig is met de voorschriften van het bestemmingsplan, kan de gemeente met de bepaling uit artikel 2.7 Bor en dit beleid toch medewerking verlenen aan het verzoek. De wetgever verwacht echter wel dat een bestuursorgaan van deze vrije (discretionaire) bevoegdheid met beleid gebruik maakt. Hier wordt met dit beleid invulling aan gegeven. Hierbij moet wel altijd worden voldaan aan de kaders die hiervoor zijn opgenomen in de bovengenoemde bijlage II, artikel 4 van het Bor.

De criteria

1) Een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom (artikel 4 lid 1 onder a bijlage II Bor)

Onderstaande bepalingen hebben betrekking op bijbehorende bouwwerken bij een woongebouw binnen de bebouwde kom (mits het aantal woningen gelijk blijft). Bij een uitbreiding van het hoofdgebouw blijven de oorspronkelijke bestemmingsplaneisen met betrekking tot de goothoogte, maximale bouwhoogte en afstand tot de perceelsgrens van toepassing. De maximale bebouwingsdiepte van het hoofdgebouw bedraagt 13 meter (of zoveel meer als in het bestemmingsplan is toegestaan). Tot slot geldt voor alle onder punt 1 vallende situaties dat balkonafscheidingen niet worden betrokken bij de hoogte.

1a) Maximaal bebouwingspercentage

Het maximale bebouwingspercentage van het perceel mag niet meer bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel. Het bebouwingspercentage geldt voor alle gebouwen en bouwwerken op een perceel, dus ook voor die bouwwerken die vergunningvrij zijn gebouwd voor 1 januari 2003 en die op grond van het huidige regime niet meer vergunningvrij zijn.

Perceelsoppervlakte*

Maximaal te bebouwen oppervlak per bouwperceel

Waarbij in elk geval

<300m2

50% van het perceelsoppervlak

-

300-500m2

40% van het perceelsoppervlak

150 m2 bebouwd mag worden

500-1000 m2

30% van het perceelsoppervlak

200 m2 bebouwd mag worden

>1000m²

Maximaal 300 m² bebouwing

 

* Het perceelsoppervlak heeft betrekking op dat gedeelte van het perceel dat volgens het bestemmingsplan bebouwd mag worden, inclusief dat gedeelte van het perceel dat een aan wonen gerelateerde bestemming (zoals “Tuinen”) heeft.

Indien het bestemmingsplan een groter bebouwingspercentage kent dan dit beleid, maar er voor het te bouwen object wel een omgevingsvergunning met toepassing van dit beleid noodzakelijk is, blijft het bebouwingspercentage van het bestemmingsplan van kracht. Tot slot mag op bedrijven- en industrieterreinen op percelen waar een (dienst)woning aanwezig is, het perceel tot maximaal 200 m² worden bebouwd met woongebouwen en bij het woongebouw bijbehorende bouwwerken.

1b) Voorgevelrooilijn/bebouwingsgrens

Voor de voorgevelrooilijn/bebouwingsgrens mag niet worden gebouwd. Bij hoekwoningen kunnen twee voorgevelrooilijnen van toepassing zijn.

- Portaal, overkapping of erker

Als uitzondering op het hierboven bepaalde mag voor de voorgevelrooilijn/bebouwingsgrens aan de gevel een portaal of erker worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 6 m2 of een breedte van maximaal 2/3 van de gevellengte. Het portaal of de erker mag een diepte hebben van maximaal 1,5 meter, een goothoogte van maximaal 3 meter en een nokhoogte van maximaal 4,5 meter. De afstand tot de zijdelingse erfgrens dient minimaal één meter te zijn. Bij twee aan elkaar gekoppelde erkers bij een dubbel blok die tegelijk worden aangevraagd, is de voorgeschreven afstand van één meter tot de gemeenschappelijke erfgrens niet van toepassing. Bij een hoekpand met twee voorgevels zijn twee erkers mogelijk. Indien de erker aan de voor- en zijgevel (L-vormige erker) wordt gebouwd, dan mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 10 m². Tevens geldt bij een hoekerker een minimale afstand van 2 meter tot het naastgelegen erf.

Indien de voordeur zich in de voorgevel bevindt, is het toegestaan een overkapping erboven te plaatsen met een maximale hoogte van 3 meter en een maximale diepte van 1,5 meter. Tevens is naast de erker een overkapping ter plaatse van de voordeur toegestaan – mits de voordeur zich in de voorgevel bevindt – met een maximale diepte van 1,5 meter. De kap moet hierbij in één lijn doorlopen met de erker.

Toelichting

Het straatbeeld wordt met name bepaald door de voorgevelrooilijn. Uitbouwen aan de voorzijde van de woning doorbreken dit straatbeeld. Dit is ongewenst. Een uitzondering hierop geldt voor erkers mits deze beperkt van omvang en ondergeschikt aan het hoofdgebouw zijn. Erkers aan de zijgevel zijn op grond van onderdeel 1d “Bouwen drie meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens” van dit beleid toegestaan. Hierbij geldt dat in een situatie waarbij een deel van de erker door de voorgevelrooilijn gaat, niet alleen voor dat kleine deel ontheffing wordt verleend: de erker moet dan in zijn geheel worden beoordeeld.

Voorbeeld 1: omgevingsvergunning is niet mogelijk

woning

erker; meer dan 2/3 van de breedte van de gevel en groter dan 6 m2

Dit deel van de erker gaat door de voorgevelrooilijn. Dat betekent echter niet dat alleen voor dit deel een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12 lid 1 onder a onder 3 Wabo kan/moet worden verleend: het gaat om de erker in zijn geheel. In dit voorbeeld is een omgevingsvergunning dan ook niet mogelijk

Voorbeeld 2: omgevingsvergunning is wel mogelijk

Dit deel van de erker gaat door de voorgevelrooilijn. Weer moet de erker in zijn geheel worden

beoordeeld. In dit voorbeeld is een omgevingsvergunning dus wel mogelijk.

Voor erkers die gelijktijdig bij een dubbel blok worden gerealiseerd, geldt de eis van één meter uit de erfgrens niet.

Voor hoekerkers geldt een maximale afstand van 2 meter tot het naburig erf.

Deze situaties zijn toegestaan.

Deze situaties zijn niet toegestaan.

Bij de middelste situatie van de onderste rij is te zien dat de woning tegen de erfgrens staat. In de laatste situatie is het plaatsen van de erkers wel toegestaan indien de afstand tussen de erkers minimaal twee meter bedraagt.

- Carport

De voorgevelrooilijn/bebouwingsgrens mag ook worden overschreden door een carport. De carport moet daarbij voldoen aan de volgende voorwaarden:

* De voorgevelrooilijn of bebouwingsgrens mag met niet meer dan 3 meter worden overschreden.

* Minimaal 50% van de oppervlakte van de carport moet achter de voorgevelrooilijn staan

. * De carport moet minimaal 2 meter van het openbaar gebied staan.

* De carport mag voor de voorgevelrooilijn geen wanden hebben.

* De hoogte mag maximaal 3 meter bedragen.

1c) Goot- en nokhoogte

Bij bijbehorende bouwwerken, niet zijnde uitbreiding van het hoofdgebouw, mag de goothoogte maximaal 3 meter bedragen en de nokhoogte maximaal 4,5 meter.

Bij een uitbreiding van het hoofdgebouw mag de goothoogte van het nieuwe gedeelte niet hoger zijn dan de bestaande goothoogte. De helling van een eventueel te plaatsen kap moet zoveel mogelijk gelijk zijn aan die van de bestaande kap. Indien het bestemmingsplan een hogere goot- en nokhoogte mogelijk maakt, dan kan dit worden toegestaan.

1d) Bouwen drie meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens

Binnen een afstand van 3 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens mag alleen worden gebouwd wanneer dit past in de ruimtelijke structuur en de bebouwingskarakteristiek van het gebied en dan alleen met een goot- respectievelijk nokhoogte van maximaal 3 respectievelijk 4,5 meter. Dit geldt met name voor bouwwerken die zichtbaar zijn vanaf of grenzen aan het openbaar gebied.

Toelichting

Het kan wenselijk zijn een zekere openheid tussen woningen te behouden. Om dit te waarborgen zullen bouwplannen voor bebouwing binnen drie meter vanaf de perceelsgrens getoetst worden aan de ruimtelijke structuur en de bebouwingskarakteristiek van het gebied. In de praktijk betekent dit dat het raadzaam is eerst een schetsplan in te dienen.

In het verleden werd in bestemmingsplannen vaak de bepaling opgenomen dat binnen twee meter vanaf het bij de woning behorende perceel alleen bijgebouwen mochten worden gebouwd. In de praktijk werd een garage later toch verbouwd tot bijvoorbeeld een keuken. Daarnaast werd voor bijgebouwen soms alleen de goothoogte geregeld waardoor het mogelijk was het dak van het bijgebouw door te trekken naar het hoofdgebouw. Dit leidt tot aantasting van het straatbeeld. De voorgestelde regeling waarborgt dat de bebouwing tegen de perceelsgrens ondergeschikt blijft. In bepaalde gevallen is het onwenselijk dat tot aan de perceelsgrens wordt gebouwd.

2) Een bouwwerk, geen gebouw zijnde (artikel 4 lid 3 bijlage II Bor)

Omgevingsvergunningen voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde worden alleen verleend voor reclameobjecten, zoals mupi’s en vitrines, kunstobjecten, speeltoestellen en terreinafscheidingen. Kunstobjecten mogen maximaal 10 meter hoog zijn. Reclameobjecten en speeltoestellen mogen maximaal 5 meter hoog zijn. De reclameobjecten moeten worden geplaatst langs of in de directe nabijheid van wegen in de bebouwde kom. Terreinafscheidingen worden per geval en per situering beoordeeld. Alle hier genoemde bouwwerken, geen gebouw zijnde worden getoetst op verkeersveiligheid.

3a) Dakkapellen (artikel 4 lid 4 bijlage II Bor)

Dakkapellen mogen worden gebouwd op het achterdakvlak wanneer de breedte niet meer dat 2/3 van de breedte van het dakvlak van de woning beslaat. Op het voor- en zijdakvlak mogen dakkapellen worden gebouwd wanneer de breedte niet meer dan de helft van het dakvlak van de woning beslaat. In beide zojuist genoemde situaties moet de bovenzijde van de dakkapel ten minste 0,5 meter onder de noklijn liggen en moet de onderzijde van de dakkapel in het dakvlak zijn geplaatst. Ten aanzien van de toegestane hoogte van de dakkapellen is het welstandsadvies bepalend. Zodra een dakkapel niet meer in het dakvlak ligt, is er sprake van een dakopbouw.

3b) Dakopbouw (artikel 4 lid 4 bijlage II Bor)

Bij een dakopbouw ontstaat een nieuwe, hogere goothoogte en kan tevens een extra bouwlaag ontstaan. Uitsluitend hoofdgebouwen in 2 bouwlagen met kap mogen worden voorzien van een nokverhoging, mits de dakvlakken van de nokverhoging dezelfde dakhelling hebben als de daaronder gelegen dakvlakken. In afwijking van het onder punt 1 gestelde mag de goothoogte in afwijking van de oorspronkelijke bestemmingsplaneisen nu worden verhoogd: de goothoogte van de dakopbouw mag maximaal 7,7 meter zijn.

4) Een antenne-installatie (artikel 4 lid 5 bijlage II Bor)

Omgevingsvergunningen voor antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie, worden alleen verleend als is voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in de notitie “Randvoorwaarden bij plaatsing van zend- en antenne-installaties” die op 16 december 2004 door de gemeenteraad als beleidsregel in de zin van artikel 4.81 Algemene wet bestuursrecht is vastgesteld. In deze notitie is onder andere het toetsingskader opgenomen zoals dat wordt gehanteerd bij een verzoek om plaatsing van een antenne-installatie ten behoeve van mobiele telecommunicatie. Het plaatsingsplan zoals dat in overleg tussen de gemeente en de providers is opgesteld, is hierbij richtinggevend.

Een omgevingsvergunning voor een antenne-installatie – antennedrager en de antenne – voor een zendamateur wordt alleen verleend als de zendamateur beschikt over een Radio Amateur Station Licence en/of een bewijs van registratie in het frequentieregister van het Agentschap Telecom en de antenne-installatie niet hoger is dan 15 meter.

5) Het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning (artikel 4 lid 10 bijlage II Bor)

Een omgevingsvergunning voor het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning geldt slechts voor degene aan wie zij is verleend en geldt slechts voor de termijn gedurende welke degene aan wie de vergunning is verleend de desbetreffende recreatiewoning onafgebroken bewoont.

Afwijken van beleid

Dit beleid laat onverlet dat er per individueel geval wordt gekeken of er een reden is van de hoofdregel af te wijken. Afwijken kan alleen als de strikte toepassing van het beleid leidt tot onevenredige gevolgen en aannemelijk is dat zich een situatie voordoet die bij het vaststellen van het beleid niet kon worden voorzien en waarmee in het beleid dus geen rekening is gehouden. Bij het opstellen van deze beleidsregels is rekening gehouden met de bouwmogelijkheden die een modern bestemmingsplan biedt.

Indien een partiële herziening van een bestemmingsplan ter inzage is gelegd, kan zowel binnen als buiten de bebouwde kom - als uitzondering op het zojuist genoemde - vooruitlopend op deze herziening artikel 2.12 lid 1 onder a onder 2 Wabo worden toegepast. Voorwaarde is dat het plan past binnen de herziening en voldoet aan artikel 4 van bijlage II van het Bor. Het plan hoeft in dat geval dus niet te voldoen aan de specifieke criteria als genoemd in punt 1 tot en met 4 van dit beleid.

Indien een plan past binnen hetgeen is beschreven in een vastgesteld beleidsstuk en voldoet aan artikel 4 van bijlage II van het Bor, kan zowel binnen als buiten de bebouwde kom - als uitzondering op het zojuist genoemde - artikel 2.12 eerste lid onder a onder 2 van de Wabo worden toegepast. Voorwaarde hierbij is dat in het beleidsstuk zeer concreet beschreven is wat mogelijk gemaakt wordt. Er mag dus geen enkele discussie meer mogelijk zijn omtrent de uitvoering van het plan. Bovendien moet het plan voldoen aan artikel 4 van bijlage II van het Bor. Indien het plan voldoet aan het vastgestelde beleidsstuk hoeft het plan niet te voldoen aan de specifieke criteria als genoemd in punt 1 tot en met 4 van dit beleid.

Voor de omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen (artikel 4 lid 8 bijlage II Bor) is dit beleid niet van toepassing. Hiervoor wordt verwezen naar het beleid voor evenementenvergunningen.

Voor het gebruiken van bouwwerken binnen de bebouwde kom (artikel 4 lid 9 bijlage II Bor) is dit beleid niet van toepassing. Hiervoor wordt verwezen naar de beleidsnotitie “functiemenging in wijken”. Dit beleid is eveneens niet van toepassing op artikel 4, leden 2, 6, 7 en 10 2 bijlage II Bor. Hiervoor geldt hetgeen hierover in artikel 4 bijlage II Bor is bepaald.

Bij hoofdgebouwen niet zijnde woongebouwen binnen de bebouwde kom, zal per geval worden beoordeeld of medewerking op grond van artikel 4 lid 1 onder a bijlage II Bor kan worden verleend.