Organisatie | Noord-Brabant |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 |
Citeertitel | Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | ruimtelijke ordening |
Deze verordening trekt de Verordening ruimte Noord-Brabant in.
Artikel 14.4 bevat een overgangsbepaling.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-03-2011 | 01-06-2012 | art. 9.5 | 25-02-2011 Provinciaal Blad 2011, 64 | Statenvoorstel 12/11 | |
08-03-2011 | 01-06-2012 | art. 9.5 | 25-02-2011 Provinciaal Blad 2011, 64 | Statenvoorstel 12/11 | |
01-03-2011 | 08-03-2011 | nieuwe regeling | 17-12-2010 Provinciaal Blad 2011, 46 | Statenvoorstel 73/10 |
Provinciale Staten van Noord-Brabant;
Gelet op de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de Provinciewet;
Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten, met inbegrip van de Nota van inspraak en Nota van wijzigingen d.d. 2 november 2010;
Gezien het advies van de Commissie voor Ruimte en Milieu d.d. 3 december 2010;
Gelezen de Memorie van Antwoord/Nota van Wijziging van Gedeputeerde Staten d.d. 7 december 2010;
Gelezen de aanvullende Memorie van Antwoord/Nota van Wijziging van Gedeputeerde Staten d.d. 14 december 2010;
Overwegende dat Provinciale Staten het op grond van de door hen vastgestelde Structuurvisie ruimtelijke ordening noodzakelijk achten om de Verordening ruimte Noord-Brabant aan te vullen met algemene regels omtrent de ruimtelijke kwaliteit, de stedelijke ontwikkeling, de ecologische hoofdstructuur, de waterberging, de land- en tuinbouw en niet- agrarische activiteiten in het buitengebied, hetgeen leidt tot een grote hoeveelheid wijzigingen in de Verordening ruimte Noord-Brabant;
Overwegende dat Provinciale Staten er vanwege de omvang van de wijzigingen de voorkeur aan geven een nieuwe verordening vast te stellen welke in de plaats komt van de thans geldende verordening;
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.1. Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
aardkundige waarden en kenmerken: waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen danwel anderszins vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt;
agrarisch-technisch hulpbedrijf: bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten waarbij gemechaniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos-, of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking;
agrarisch verwant bedrijf: bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking;
ecologische hoofdstructuur: samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;
ecologische waarden en kenmerken: aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde;
horeca: bedrijfsmatig verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse, bedrijfsmatig bieden van hotel- of groepsaccommodatie bedrijfsmatig bieden van vermaaks- of wellnessfaciliteiten of bedrijfsmatig bieden van congres- of vergaderfaciliteiten, één en ander al dan niet in combinatie met elkaar;
intensieve veehouderij: agrarisch bedrijf met een bedrijfvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij;
kas: agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter;
vervangingsvraag: vraag naar bedrijventerreinen, zeehaventerreinen en kantorenlocaties die ontstaat door het onttrekken van een zodanig terrein of een zodanige locatie aan de voorraad, verminderd met de verwachte ruimtewinst ten gevolge van herstructurering, intensivering of meervoudig ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen, zeehaventerreinen en kantorenlocaties;
Artikel 1.2. Werking van deze verordening
Tenzij de strekking van de bepaling zich daartegen verzet dan wel in deze verordening uitdrukkelijk anders is aangegeven, wordt bij toepassing van deze verordening onder toelichting bij een bestemmingsplan tevens begrepen de ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Waar in deze verordening gesproken wordt over een bestaande bebouwing of een bestaande planologische gebruiksactiviteit, wordt daaronder verstaan datgene wat het geldende bestemmingsplan op het moment van inwerkingtreding van deze verordening toestaat, met inbegrip van datgene wat nadien wordt toegestaan op grond van:
Hoofdstuk 2. Bevordering van ruimtelijke kwaliteit
Artikel 2.1. Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. De toelichting bij dat plan bevat daaromtrent een verantwoording.
Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat:
ingeval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van een bestaand bestemmingsvlak of bouwblok waarbinnen het geldend bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken toestaat, behoudens ingeval in deze verordening anders is bepaald;
Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan, als bedoeld in het eerste lid, een verantwoording waaruit blijkt dat:
in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden alsmede de op grond van deze verordening toegelaten ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden;
een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, waaronder openbaar vervoer, is verzekerd, een en ander onder onverminderd hetgeen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.
Artikel 2.2. Kwaliteitsverbetering van het landschap
De toelichting bij een bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, bevat een verantwoording van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in de hoofdlijnen heeft beschreven.
De in het eerste lid bedoelde verbetering past binnen de hoofdlijnen van de door de gemeente voorgenomen ontwikkeling van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft en is onderwerp van regionale afstemming in het regionaal ruimtelijk overleg, bedoeld in artikel 12.4, waaronder mede begrepen de planologische voorbereiding van landschapsontwikkeling.
Indien een kwaliteitsverbetering, als bedoeld in het eerste lid, niet is verzekerd, wordt het bestemmingsplan slechts vastgesteld indien een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd en wordt over de werking van dat fonds regelmatig verslag gedaan in het regionaal ruimtelijk overleg.
Hoofdstuk 3. Stedelijke ontwikkeling
Artikel 3.1. Aanwijzing en begrenzing van gebieden voor stedelijke ontwikkeling
Ingeval Gedeputeerde Staten voornemens zijn toepassing te geven aan het derde lid, geven zij toepassing aan artikel 4.1, zesde lid, van de wet, met dien verstande dat opmerkingen ter kennis van Gedeputeerde Staten worden gebracht, tenzij op grond van enige andere wettelijke regeling is of wordt voorzien in een openbare voorbereidingsprocedure.
Artikel 3.2. Stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied
Bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling zijn uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.
Artikel 3.3. Stedelijke ontwikkeling in zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling
Uit de verantwoording, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat er financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde vorm van stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied van een van de kernen van de gemeente te situeren, in het bijzonder door middel van inbreiden, herstructureren, intensiveren, meervoudig ruimtegebruik of enige andere vorm van zorgvuldig ruimtegebruik.
Uit de verantwoording, bedoeld in het eerste lid, blijkt voor wat betreft de kernen in landelijk gebied, voorts dat er financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om een te ontwikkelen of uit te breiden bedrijventerrein of kantorenlocatie te situeren in bestaand stedelijk gebied van enige kern van de aangrenzende gemeenten binnen de provincie Noord-Brabant.
Een bestemmingsplan, als bedoeld in het eerste lid, strekt ertoe dat:
bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van de stedelijke ontwikkeling rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen;
Artikel 3.4. Stedelijke ontwikkeling in de gebieden integratie stad - land
De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een verantwoording, waaruit blijkt dat:
er financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde vorm van stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied van een van de kernen van de gemeente te situeren, in het bijzonder door middel van inbreiden, herstructureren, intensiveren, meervoudig ruimtegebruik of enige andere vorm van zorgvuldig ruimtegebruik;
Een bestemmingsplan, als bedoeld in het eerste lid, strekt ertoe dat:
bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van de stedelijke ontwikkeling rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen.
Artikel 3.5. Regels voor nieuwbouw van woningen
Artikel 3.6. Regels voor aan te leggen of uit te breiden bedrijventerreinen en kantorenlocaties
Artikel 3.7. Regels voor bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties
De toelichting bij de herziening van een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied, waarbij een bestemming voor een bedrijventerrein of een kantorenlocatie is aangewezen, bevat een verantwoording over:
de vraag in hoeverre het al dan niet in stand houden van de geldene bestemming, met inbegrip van de regels inzake het tegengaan van oneigenlijk ruimtegebruik, als bedoeld in artikel 3.6, derde en vierde lid, zich verhoudt tot de afspraken die in het regionaal ruimtelijke overleg zijn gemaakt over de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen en kantorenlocaties of de uitbreiding van zodanige terreinen en locaties, bedoeld in artikel 12.4, onder c.
Artikel 3.8. Regels voor bestaande en nieuw te vestigen bedrijven in kernen in landelijk gebied of hun zoekgebied
Artikel 3.9. Regels voor windturbines in stedelijk concentratiegebied
Een bestemmingsplan kan voorzien in de bouw van windturbines met een bouwhoogte van ten minste 25 m, gemeten van de bovenkant van de fundering tot aan de wiekenas, waarbij artikel 2.1, tweede lid, onder a, niet van toepassing is, mits:
Artikel 3.10. Regels voor bovenregionale detailhandels- en leisurevoorzieningen
Onder een bovenregionaal winkelconcentratiegebied, als bedoeld in het eerste lid, wordt begrepen een winkelconcentratiegebied waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek meer dan 20% van de bezoekers afkomstig is van het gebied buiten een straal van 35 kilometer vanaf het beoogde winkelconcentratiegebied of waarbij het te verwachten aantal bezoekers ten minste 2.500.000 per jaar bedraagt.
Onder een bovenregionale leisurevoorziening, als bedoeld in het eerste lid, wordt begrepen een leisurevoorziening waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek ten minste 20% van de bezoekers afkomstig is van het gebied buiten een straal van 35 kilometer vanaf de beoogde leisurevoorziening of waarbij het te verwachten aantal bezoekers meer dan 750.000 per jaar bedraagt.
De in artikel 13.3, tweede lid, bedoelde stukken, behorende bij de aanvraag om ontheffing, bevatten tevens:
een beschrijving van de resultaten van een op grond van artikel 12.4 regionaal afgestemd onderzoek dan wel een gemeentelijke structuurvisie waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling:
geen blijvende afbreuk zal doen aan het functioneren van de leisurevoorzieningen van de gemeente, van de andere gemeenten van het betrokken RRO-gebied en van de in het vijfde lid genoemde gemeenten;
een beschrijving van de wijze waarop de inrichting van het gebied of de voorziening een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bevordert, waaronder door middel van een voorgenomen toepassing van regels inzake een op de aard van het gebied of de voorziening aangepast bebouwingspercentage en bouwhoogte;
Hoofdstuk 4. Ecologische hoofdstructuur
Artikel 4.2. Bescherming van de ecologische hoofdstructuur
In afwijking van het tweede lid stelt de gemeenteraad binnen negen maanden nadat op grond van een verplichting van Gedeputeerde Staten of van een waterschapsbestuur de inrichting en het beheer voor natuurdoeleinden zijn verzekerd, een bestemmingsplan vast waarbij de geldende niet-natuurbestemming is gewijzigd naar een natuurbestemming met overeenkomstige toepassing van de bepalingen van het eerste lid.
Een bestemmingsplan dat is gelegen buiten de ecologische hoofdstructuur en dat leidt tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur, strekt ertoe dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd waarbij wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren van verlies van ecologische waarden en kenmerken, bedoeld in artikel 4.11.
Artikel 4.3. Bescherming van het zoekgebied voor ecologische verbindingszone
Een bestemmingsplan, als bedoeld in het eerste lid, stelt:
beperkingen aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen, in het bijzonder wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing, voor zover zulks nodig is om te voorkomen dat dit gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone;
Artikel 4.5. Wijziging van de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur om ecologische redenen
Ingeval Gedeputeerde Staten voornemens zijn toepassing te geven aan het eerste of vijfde lid geven zij toepassing aan artikel 4.1, zesde lid, van de wet, met dien verstande dat opmerkingen ter kennis van Gedeputeerde Staten worden gebracht, tenzij op grond van enige andere wettelijke regeling is of wordt voorzien in een openbare voorbereidingsprocedure.
Artikel 4.6. Wijziging van de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur op verzoek om niet-ecologische redenen (procedure)
Een verzoek, als bedoeld in het eerste lid, wordt onverwijld na afloop van de terinzagelegging, bedoeld in artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht, bij Gedeputeerde Staten ingediend en gaat vergezeld van een beschrijving waaruit blijkt dat is voldaan aan de in artikel 4.7, artikel 4.8 of artikel 4.9 opgenomen voorwaarden waaronder herbegrenzing mogelijk is en, in voorkomend geval, van naar voren gebrachte zienswijzen.
Artikel 4.7. Wijziging van de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur op verzoek met toepassing van het nee-tenzij principe
Artikel 4.8. Wijziging van de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur op verzoek met toepassing van de saldobenadering
Onder de saldobenadering, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan een combinatie van onderling samenhangende plannen, projecten of handelingen waarvan één of enkele afzonderlijk een negatief effect hebben op de ecologische hoofdstructuur, maar waarvan de gecombineerde uitvoering leidt tot een verbetering van de kwaliteit of kwantiteit van de ecologische hoofdstructuur als geheel.
Een wijziging van de begrenzing, als bedoeld in het eerste lid, kan slechts plaatsvinden indien het verzoek van de gemeente om herbegrenzing vergezeld gaat van een ruimtelijke visie op een gebied waarvan een wezenlijk deel behoort tot de ecologische hoofdstructuur en waarbij ruimtelijke ontwikkelingen in samenhang worden bezien om een grotere kwaliteitswinst voor meerdere ruimtelijke functies, waaronder de natuur, te bereiken.
Artikel 4.9. Wijziging van de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur op verzoek voor kleinschalige ingrepen
Een wijziging van de begrenzing, als bedoeld in het eerste lid, kan slechts plaatsvinden indien uit het verzoek van de gemeente om herbegrenzing blijkt dat:
is verzekerd dat de uitvoering van de voorgestelde ingreep en de daarbij betrokken maatregelen niet zijn gefinancierd uit de reguliere middelen die beschikbaar zijn op grond van de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Noord-Brabant en de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap Noord-Brabant;
Artikel 4.10. Wijziging van de begrenzing van de zoekgebieden voor ecologische verbindingszone en de attentiegebieden ehs op verzoek
Een verzoek, als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt onverwijld na afloop van de terinzagelegging, bedoeld in artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht, bij Gedeputeerde Staten ingediend en gaat vergezeld van een beschrijving waaruit blijkt dat is voldaan aan de in het eerste of tweede lid opgenomen voorwaarde waaronder herbegrenzing mogelijk is en, in voorkomend geval, van de naar voren gebrachte zienswijzen.
Artikel 4.12. Voorwaarden voor compensatie
De uitvoering van het compensatieplan start uiterlijk op het moment van voltooiing van de aantasting en wordt op zo kort mogelijke termijn daarna, doch uiterlijk binnen vijf jaar, afgerond. In de overeenkomst, bedoeld in artikel 4.11, vierde lid, kan hiervan, afhankelijk van de zwaarte van het compensatieplan, gemotiveerd worden afgeweken met een uitloop van ten hoogste tien jaar.
Artikel 5.1. Aanwijzing en begrenzing van regionale waterbergingsgebieden en reserveringsgebieden voor waterberging
Artikel 5.4. Aanwijzing en begrenzing van beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening
Artikel 5.5. Bescherming van beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening
Artikel 5.6. Aanwijzing en begrenzing van zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen
Als zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen zijn aangewezen de als zodanig aangeduide gebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling en de begrenzing met een nauwkeurigheid van 25 meter zijn vastgelegd.
Artikel 5.8. Aanwijzing en begrenzing van primaire waterkering en beschermingszone en aansluiting primaire waterkering
Artikel 5.9. Bescherming van primaire waterkering en beschermingszone en aansluiting primaire waterkering
Artikel 5.11. Bescherming van winterbed en lange- termijnreservering winterbed
Een bestemmingsplan dat is gelegen in een lange-termijnreservering winterbed staat nieuw ruimtebeslag ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies en vestiging en uitbreiding van complexen van recreatiewoningen niet toe. De toelichting bevat een verantwoording waaruit blijkt op welke wijze er voor het overige rekening is gehouden met de ligging in het lange-termijnreservering winterbed.
Artikel 5.12. Wijziging van de begrenzing
Gedeputeerde Staten wijzigen de begrenzing van de beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening voor zover dat noodzakelijk is om deze in overeenstemming te brengen met de begrenzing van deze gebieden zoals die bij of krachtens de verordening, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer is vastgesteld.
Ingeval Gedeputeerde Staten voornemens zijn toepassing te geven aan het eerste, derde, vierde of vijfde lid geven zij toepassing aan artikel 4.1, zesde lid, van de wet, met dien verstande dat opmerkingen ter kennis van Gedeputeerde Staten worden gebracht, tenzij op grond van enige andere wettelijke regeling is of wordt voorzien in een openbare voorbereidingsprocedure.
Hoofdstuk 6. Groenblauwe mantel
Artikel 6.1. Aanwijzing en begrenzing van de groenblauwe mantel en beheergebied ecologische hoofdstructuur
Artikel 6.2. Wijziging van de begrenzing van de groenblauwe mantel en beheergebied ecologische hoofdstructuur
Ingeval Gedeputeerde Staten voornemens zijn toepassing te geven aan het eerste lid, geven zij toepassing aan artikel 4.1, zesde lid, van de wet, met dien verstande dat opmerkingen ter kennis van Gedeputeerde Staten worden gebracht, tenzij op grond van enige andere wettelijke regeling is of wordt voorzien in een openbare voorbereidingsprocedure.
Artikel 6.3. Bescherming en ontwikkeling van de groenblauwe mantel en beheergebied ecologische hoofdstructuur
Artikel 6.4. Grondgebonden agrarische bedrijven in de groenblauwe mantel
Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel:
kan voorzien in een uitbreiding van een grondgebonden agrarisch bedrijf mits uit de toelichting blijkt dat deze uitbreiding noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering en deze uitbreiding een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
In afwijking van van het bepaalde in het eerste lid kan een bestemmingsplan bepalen dat nieuwvestiging van een grondgebonden veehouderij buiten de beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening, niet zijnde een boringsvrije zone, en buiten het winterbed is toegestaan mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.
Artikel 6.5. Overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven in de groenblauwe mantel
Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel:
kan voorzien in een uitbreiding van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf tot ten hoogste 1,5 hectare mits uit de toelichting blijkt dat deze uitbreiding noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering en deze uitbreiding een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
Hoofdstuk 7. Aardkunde en cultuurhistorie
Artikel 7.1. Aanwijzing, begrenzing en beschrijving van de aardkundig waardevolle gebieden
Gedeputeerde Staten beschrijven de aardkundige waarden en kenmerken van de gebieden aangewezen op grond van het eerste lid aan de hand van de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 30 november 2004, met dien verstande dat deze beschrijving tevens betrekking heeft op de uitbreiding van gebied 33 (Peelrand-breuk, Maashorst) en opname van het gebied 41 (Rivierlandschap Alm) en het gebied 42 (Steilrand Mill), zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten op15 juni 2010.
Artikel 7.2. Bescherming van de aardkundig waardevolle gebieden
Een bestemmingsplan dat is gelegen in een aardkundig waardevol gebied:
Artikel 7.4. Bescherming van de cultuurhistorische vlakken
Een bestemmingsplan dat is gelegen in een gebied met cultuurhistorische vlakken:
Artikel 7.6. Beschrijving van de kernkwaliteiten van de nationale landschappen
Bij de voorbereiding van de beschrijving, bedoeld in het derde lid, geven Gedeputeerde Staten toepassing aan afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht, met dien verstande dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens langs elektronische weg geschiedt en het ontwerpbesluit met de daarbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld.
Artikel 7.7. Bescherming van de nationale landschappen
Een bestemmingsplan dat is gelegen in een nationaal landschap:
Artikel 8.2. Ontwikkelingsperspectief voor de agrarische gebieden
De toelichting bij een bestemmingsplan, als bedoeld in het eerste lid, bevat een verantwoording waaruit blijkt dat het aanwijzen van bestemmingen, als bedoeld in het eerste lid, een uitwerking is van de voorgenomen ontwikkeling van een agrarisch gebied, alsmede van het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied en tevens bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 2.1.
Artikel 8.3. Grondgebonden agrarische bedrijven in de agrarische gebieden
In de gebieden teeltondersteunende kassen toegestaan kan een bestemmingsplan, als bedoeld in het eerste lid, binnen een bouwblok voorzien in de bouw van kassen tot een omvang van ten hoogste 1,5 hectare netto glas mits uit de toelichting blijkt dat deze bouw van kassen noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering en mits het bestemmingsplan bepaalt dat omschakeling en doorgroei naar zelfstandige glastuinbouwbedrijven niet zijn toegestaan.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan een bestemmingsplan bepalen dat nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf buiten de beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening, niet zijnde een boringsvrije zone, en buiten het winterbed is toegestaan mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.
Hoofdstuk 9. Intensieve veehouderij
Artikel 9.1. Integrale zonering en aanwijzing en begrenzing van overige extensiverings- en verwevingsgebieden
Artikel 9.2. Regels voor extensiveringsgebieden
Een bestemmingsplan dat is gelegen in een extensiveringsgebied bepaalt dat:
bouwblokken voor intensieve veehouderij ten hoogste de omvang hebben zoals opgenomen in bestemmings-, uitwerkings- of wijzigingsplannen waarover Gedeputeerde Staten een onherroepelijk besluit tot goedkeuring van dat plan hebben genomen ná 17 juli 1992 en vóór 22 april 2005 alsmede de bouwrechten waaraan vanaf 22 april 2005 planologische medewerking is verleend;
in de gevallen waarin het bepaalde onder c niet van toepassing is, de bouwblokken voor intensieve veehouderij de ten tijde van de inwerkingtreding van de reconstructieplannen en gebiedsplannen bestaande bebouwing en voorzieningen omvatten waarbij eenmalig een uitbreidingsruimte van ten hoogste 15% kan worden toegekend;
Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan dat in overeenstemming is met het eerste lid, onder b, in werking is getreden, geldt de regel dat binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.
In afwijking van het eerste lid, onder c en d, geldt dat in een bestemmingsplan is vastgelegd dat het percentage dat de grootte van het deel van het bouwblok aangeeft dat ten hoogste bebouwd mag worden ten behoeve van een intensieve veehouderij, overeenkomt met de bebouwing ten behoeve van een intensieve veehouderij welke aanwezig of in uitvoering was dan wel gebouwd mag worden krachtens een verleende vergunning gebaseerd op een volledige en ontvankelijke bouwaanvraag in overeenstemming met het geldend bestemmingsplan op de peildatum 1 oktober 2010.
Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan dat in overeenstemming is met het derde lid in werking is getreden, geldt de regel dat vergroting van de bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij welke op de peildatum 1 oktober 2010 aanwezig of in uitvoering was dan wel gebouwd mag worden krachtens een verleende vergunning gebaseerd op een volledige en ontvankelijke bouwaanvraag in overeenstemming met het geldend bestemmingsplan, niet is toegestaan.
Artikel 9.3. Regels voor verwevingsgebieden
Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan dat in overeenstemming is met het eerste lid, onder c, in werking is getreden, geldt de regel dat binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.
In afwijking van het eerste lid, onder d, is voor bouwblokken die op 20 maart 2010 een omvang hebben van 1,5 hectare en geheel zijn benut, éénmalig uiterlijk tot 1 januari 2013 vergroting van het bouwblok boven de 1,5 hectare toegestaan om te kunnen voldoen aan de huisvestingseisen voortvloeiend uit het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij en uit de op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gestelde eisen.
Artikel 9.4. Regels voor landbouwontwikkelingsgebieden
Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan dat in overeenstemming is met het eerste lid, onder c, in werking is getreden, geldt de regel dat binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.
In afwijking van het eerste lid, onder d, is voor bouwblokken die op 20 maart 2010 een omvang hebben van 1,5 hectare en geheel zijn benut, éénmalig uiterlijk tot 1 januari 2013 vergroting van het bouwblok boven de 1,5 hectare toegestaan om te kunnen voldoen aan de huisvestingseisen voortvloeiend uit het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij en uit de op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gestelde eisen.
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het eerste lid, onder d, voor een bestemmingsplan dat voorziet in uitbreiding van een bouwblok ten behoeve van een intensieve veehouderij tot ten hoogste 2,5 hectare omvang van het bouwblok binnen door hen aangewezen landbouwontwikkelingsgebieden of delen daarvan.
Een bestemmingsplan, als bedoeld in het eerste lid, kan voorzien in een VAB-vestiging van een of meer wooneenheden, als bedoeld in artikel 11.1, derde lid, onder a en b, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande intensieve veehouderijen niet worden gehinderd en reële mogelijkheden ontbreken om ter plaatse van de beoogde ontwikkeling een intensieve veehouderij te hervestigen.
Artikel 9.5. Tijdelijke regels voor verplaatsing intensieve veehouderij
Mits de daartoe strekkende aanvraag voor een ontheffing voor 1 januari 2011 is ingediend, kunnen Gedeputeerde Staten in het geval van een verplaatsing van een intensieve veehouderij ontheffing verlenen van artikel 9.3, eerste lid, onder d, en artikel 9.4, eerste lid, onder a en d, voor een bestemmingsplan dat voorziet in:
De in artikel 13.3, tweede lid, bedoelde stukken behorende bij de aanvraag om ontheffing bevatten tevens:
een beschrijving van de wijze waarop zal worden verzekerd dat een bouwblok voor intensieve veehouderij, gelegen ofwel buiten een verwevings- of landbouwontwikkelingsgebied ofwel in een verwevingsgebied maar niet op een duurzame locatie intensieve veehouderij, planologisch, juridisch en feitelijk wordt opgeheven;
Van een van vóór 20 maart 2010 daterend concreet initiatief tot verplaatsing van een intensieve veehouderij als bedoeld in het tweede lid, onder a, is sprake, indien vóór 20 maart 2010 het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat planologische medewerking aan deze verplaatsing zal worden verleend. Gerechtvaardigd vertrouwen kan slechts worden aangenomen voor zover:
sprake is van een vóór 20 maart 2010 ingediende schriftelijke aanvraag tot verplaatsing van een intensieve veehouderij naar een concrete locatie en waarvan het college van burgemester en wethouder c.q. de raad dan wel een daartoe krachtens een vóór 20 maart 2010 genomen mandaatbesluit bevoegde ambtenaar schriftelijk te kennen heeft gegeven hieraan zijn medewerking te verlenen; of
Artikel 9.6. Tijdelijke regels voor uitbreiding intensieve veehouderij
Mits de daartoe strekkende aanvraag voor een ontheffing voor 1 april 2011 is ingediend, kunnen Gedeputeerde Staten in het geval van een uitbreiding van een intensieve veehouderij ontheffing verlenen van artikel 9.3, eerste lid, onder d, en artikel 9.4, eerste lid, onder d, voor een bestemmingsplan dat voorziet in:
Van een van voor 20 maart 2010 daterend concreet initiatief tot uitbreiding van een intensieve veehouderij als bedoeld in het tweede lid, onder a, is sprake indien voor 20 maart 2010 het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat planologische medewerking aan deze uitbreiding zal worden verleend. Gerechtvaardigd vertrouwen kan slechts worden aangenomen voor zover sprake is van een voor 20 maart 2010 ingediende schriftelijke aanvraag tot uitbreiding van een intensieve veehouderij en waarvan het college van burgemeester en wethouders c.q. de raad dan wel een daartoe krachtens een voor 20 maart 2010 genomen mandaatbesluit bevoegde ambtenaar schriftelijk te kennen heeft gegeven hieraan zijn medewerking te verlenen. Bovendien moet worden voldaan aan:
Artikel 9.8. Afwijkende regels voor intensieve geiten- en schapenhouderijen
In afwijking van het bepaalde in dit hoofdstuk geldt tot 1 juni 2012 de regel dat:
Artikel 9.9. Regels voor bouwblokken waar de Regeling beëindiging veehouderijtakken is toegepast
Een bestemmingsplan, als bedoeld in dit hoofdstuk, laat ten aanzien van de bouwblokken waar de Regeling beëindiging veehouderijtakken is toegepast, intensieve veehouderij slechts toe onder overeenkomstige toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk inzake hervestiging van en omschakeling naar intensieve veehouderij.
Artikel 10.1. Aanwijzing en begrenzing van gebieden voor glastuinbouw
zijn aangewezen de als zodanig aangeduide gebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling en de begrenzing met een nauwkeurigheid van 25 meter zijn vastgelegd.
Artikel 10.2. Regels voor mogelijk doorgroeigebied glastuinbouw
Een bestemmingsplan dat is gelegen in een mogelijk doorgroeigebied glastuinbouw kan voorzien in een VAB-vestiging van een of meer wooneenheden, als bedoeld in artikel 11.1, derde lid, onder a. en b, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat de ontwikkelingsmogelijkheden van glastuinbouwbedrijven niet worden gehinderd.
Artikel 10.3. Regels voor vestigingsgebied glastuinbouw
Een bestemmingsplan, als bedoeld in het eerste lid, kan voorzien in een VAB-vestiging van een of meer wooneenheden, als bedoeld in artikel 11.1, derde lid, onder a. en b, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat de ontwikkelingsmogelijkheden van glastuinbouwbedrijven niet worden gehinderd.
Hoofdstuk 11. Niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied
Artikel 11.1. Regels voor het wonen buiten bestaand stedelijk gebied
In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in de nieuwbouw van ten hoogste één bedrijfswoning ten behoeve van een op grond van deze verordening toegelaten bedrijf binnen het bij dat bedrijf behorende bouwblok of bestemmingsvlak mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, met inbegrip van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw en dat voorziet in de vergroting van een of meer woningen, bevat een verantwoording waaruit blijkt dat het bestemmingsplan de nodige voorwaarden bevat om een goede landschappelijke inpassing van deze vergroting te verzekeren, onverlet het bepaalde in artikel 2.2 in verband met de kwaliteitsverbetering van het landschap.
Artikel 11.2. Regels voor ruimte-voor-ruimtekavels
In afwijking van artikel 11.1, eerste lid, kan een bestemmingsplan dat is gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, voorzien in de nieuwbouw van één of meer woningen waarbij er geen sprake behoeft te zijn van het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.
Artikel 11.3. Nadere regels inzake ruimte-voor-ruimtekavels
Gedeputeerde Staten stellen nadere regels ten aanzien van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 11.2, in verband met het beleid om ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen die in gebruik zijn of waren voor de intensieve veehouderij in combinatie met realisering van milieuwinst ter plaatse de bouw van woningen op passende locaties toe te staan.
Artikel 11.4. Kwaliteitsverbetering in bebouwingsconcentraties
In afwijking van artikel 11.1, eerste lid, kan een bestemmingsplan dat is gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling of binnen een gebied integratie stad-land, voorzien in de nieuwbouw van één of meer woningen waarbij er geen sprake behoeft te zijn van het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.
Artikel 11.5. Regels voor landgoederen
Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, kan voorzien in de vestiging van een nieuw landgoed met een omvang van ten minste 10 hectare waarbij er geen sprake behoeft te zijn van een VAB-vestiging en de bepaling inzake de kwaliteitsverbetering van het landschap, bedoeld in artikel 2.2, niet van toepassing is.
Artikel 11.6. Regels voor niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, kan voorzien in een VAB-vestiging of een uitbreiding van een niet-agrarische ruimtelijke ontwikkeling, anders dan bepaald in de artikelen 11.1 tot en met 11.5, mits:
In afwijking van het eerste lid, onder a en onder c, kan een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, met inbegrip van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, voorzien in een redelijke uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf in de milieucategorie 1 of 2, gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5000 m2 of van een niet-agrarisch bedrijf in de milieucategorie 3 of hoger, mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat waarbij blijkt dat:
Artikel 11.7. Afwijkende regels voor agrarisch-technisch hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven
In afwijking van artikel 11.6, eerste lid, kan een bestemmingsplan dat is gelegen in een agrarisch gebied, met inbegrip van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, voorzien in een VAB-vestiging of een uitbreiding van een agrarisch-technisch hulpbedrijf, een agrarisch verwant bedrijf of een bedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het opwekken van duurzame energie door middel van biomassavergisting, mits de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 1,5 hectare en mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
In afwijking van artikel 11.6, eerste lid, kan een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, met inbegrip van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, voorzien in een redelijke uitbreiding van een bedrijf, als bedoeld in het eerste lid, gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 1,5 hectare, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
Artikel 11.8. Afwijkende regels voor horecabedrijven en maatschappelijke voorzieningen
In afwijking van artikel 11.6, eerste lid, kan een bestemmingsplan dat is gelegen in een agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, voorzien in een VAB-vestiging of een uitbreiding van een horecabedrijf in de milieucategorie 1 of 2 of van een maatschappelijke voorziening, mits de beoogde ontwikkeling niet leidt tot:
In afwijking van artikel 11.6, eerste lid, kan een bestemmingsplan dat is gelegen in het agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, voorzien in een redelijke uitbreiding van een horecabedrijf in de milieucategorie 1 of 2 of van een maatschappelijke voorziening, gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 1,5 hectare, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
Artikel 11.9. Aanvullende en afwijkende regels voor recreatiewoningen
In afwijking van artikel 11.6, eerste lid, kan een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, voorzien in een VAB-vestiging of een uitbreiding van een complex van recreatiewoningen, mits de beoogde ontwikkeling niet leidt tot:
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid, onder b, op grond van de in het zesde lid bedoelde stukken, doch uitsluitend voor zover de beoogde ontwikkeling plaatsvindt binnen een agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw.
Artikel 11.10. Afwijkende regels voor dagrecreatie
In afwijking van artikel 11.6, eerste lid, kan bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, voorzien in een VAB-vestiging of een uitbreiding van een dagrecreatief terrein, mits de beoogde ontwikkeling niet leidt tot:
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het eerste lid, onder b, op grond van de in artikel 11.9, zesde lid bedoelde stukken, doch uitsluitend voor zover de beoogde ontwikkeling plaatsvindt binnen een agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw.
Artikel 11.11. Regels voor kleinschalige vrije-tijds-voorzieningen buiten bestaand stedelijk gebied
Een bestemmingsplan dat is gelegen in de kernrandzone kan voorzien in de vestiging of uitbreiding van voorzieningen voor veldsporten, volkstuinen en andere kleinschalige vrije-tijdsvoorzieningen mits:
Artikel 11.12. Regels voor lawaaisporten buiten bestaand stedelijk gebied
Een bestemmingsplan dat is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied sluit de vestiging of uitbreiding uit van een voorziening voor sportactiviteiten waarbijmotorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, de motorsport en de modelvliegsport, behoudens mogelijke vestiging in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling waarbij het bepaalde in artikel 3.3 met betrekking tot nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen op overeenkomstige wijze wordt toegepast met inbegrip van de aldaar vereiste regionale afstemming.
Hoofdstuk 12. Regionaal ruimtelijk overleg
Artikel 12.2. Doel regionaal ruimtelijk overleg
Een regionaal ruimtelijk overleg is een platform voor gestructureerd overleg over:
Artikel 12.4. Taken regionaal ruimtelijk overleg
Het regionaal ruimtelijk overleg bevordert in het belang van de regionale ruimtelijke samenhang dat de deelnemers:
Artikel 12.5. Beschikbaarheid afspraken
De afspraken, bedoeld in artikel 12.4, worden op zodanige wijze beschikbaar gesteld dat deze:
De colleges van burgemeester en wethouders en de dagelijkse besturen van de waterschappen brengen de verslagen, bedoeld in het eerste lid, ter kennis aan de gemeenteraden en aan de algemene besturen van de waterschappen, telkens voor wat betreft het regionaal ruimtelijk overleg waarin zij vertegenwoordigd zijn.
Artikel 12.7. Bevolkings- en woningbehoefteprognose en de daaruit voortvloeiende bestuurlijke afspraken
Hoofdstuk 13. Algemene bepalingen inzake bevoegdheden van Gedeputeerde Staten
Bij de voorbereiding van nadere regels krachtens deze verordening geven Gedeputeerde Staten toepassing aan artikel 4.1, zesde lid, van de wet, met dien verstande dat opmerkingen ter kennis van Gedeputeerde Staten worden gebracht.
Artikel 13.2. Wijziging van de begrenzing van gebieden
Onverlet hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen Gedeputeerde Staten de begrenzing van de bij of krachtens deze verordening aangewezen gebieden wijzigen indien er sprake is van:
Artikel 13.6. Ontheffing onderdeel van toelichting bestemmingsplan
De toelichting bij een bestemmingsplan dat wordt vastgesteld na een verleende ontheffing bevat een afschrift van het ontheffingsbesluit, met inbegrip van de door Gedeputeerde Staten op grond van artikel 13.4 aan de ontheffing verbonden beperkingen en voorschriften alsmede de in artikel 13.3 bedoelde stukken.
Artikel 13.7. Intrekking ontheffing
Gedeputeerde Staten kunnen een ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken indien binnen twee jaar, te rekenen van de datum van de ontheffing, geen bestemmingsplan is vastgesteld met gebruikmaking van de ontheffing.
Artikel 14.1. Elektronische beschikbaarstelling en geometrische plaatsbepaling
De artikelen 1.2.1 tot en met 1.2.5 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn van overeenkomstige toepassing op de regeling van Gedeputeerde Staten, vast te stellen op grond van deze verordening.
Gedeputeerde Staten zenden binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens elke bestuursperiode aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening in de praktijk.
Artikel 14.4. Overgangsbepalingen
In afwijking van artikel 11.4, eerste lid, kan een bestemmingsplan dat voor 1 juli 2011 is vastgesteld en gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen de groenblauwe mantel of binnen agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, voorzien in de bouw van één of meer woningen mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat, als bedoeld in artikel 11.4, tweede lid.
Zolang een bestemmingsplan niet in overeenstemming is met de artikelen 6.3, 6.4 en 6.5 wordt het vereiste inzake de verantwoording dat ruimtelijke ontwikkelingen gepaard gaan met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de groenblauwe mantel, zoals geregeld in hoofdstuk 11 van deze verordening, zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze toegepast.
’s-Hertogenbosch, 17 december 2010
Provinciale Staten voornoemd,
de voorzitter de griffier
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk A.J. Brul, adj.
Bijlage 1 bij Provinciaal Blad 2011, 46 inzake Verordening ruimte Noord-Brabant 2011. Kaartmateriaal - Deel 1
Bijlage 2 bij Provinciaal Blad 2011, 46 inzake Verordening ruimte Noord-Brabant 2011. Kaartmateriaal - Deel 2
Bijlage 3 bij Provinciaal Blad 2011, 46 inzake Verordening ruimte Noord-Brabant 2011. Kaartmateriaal - Deel 3