Organisatie | Tilburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening leerlingenvervoer gemeente Tilburg 2011 |
Citeertitel | Verordening leerlingenvervoer gemeente Tilburg 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 mei 2011 voor de aanvragen van het schooljaar 2011-2012, per 1 augustus vervalt de Verordening leerlingenvervoer gemeente Tilburg 2002.
1.geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-04-2012 | 16-04-2012 | 21-04-2012 | intrekking | 16-04-2012 16-4-2012, Gemeenteblad, 2012, 14 | 2012/ 026 |
01-05-2011 | 21-04-2012 | nieuwe regeling | 11-04-2011 Gemeenteblad, 2011, 17 | 2011/058 |
Artikel 1: Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder
vervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids, tenzij de structurele handicap van een leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt;
reistijd: de totale tijdsduur die ligt tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag volgens de schoolgids, minus maximaal 10 minuten indien en voor zover de leerling het schoolgebouw met bijbehorend terrein gewoonlijk eerder bereikt dan de schoolgids aangeeft, dan wel de totale tijdsduur die ligt tussen het einde van de schooldag volgens de schoolgids, een eventuele wachttijd, en de aankomst bij de woning;
voor wat betreft basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs: de basisschool van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school of de speciale school voor basisonderwijs waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school;
commissie voor de begeleiding: de commissie die is ingesteld door het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, niet zijnde een instelling, of de bevoegde gezagsorganen van twee of meer scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, niet zijnde instellingen, die hetzelfde expertisecentrum instandhouden;
vervoersvoorziening: een gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerkosten van de leerling en zo nodig van diens begeleider, of bekostiging van de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer voor de leerling en zo nodig van diens begeleider, of aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen;
ambulante begeleiding: de begeleiding door een personeelslid van een school of instelling als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra van leerlingen die zijn geplaatst op een basisschool of leerlingen die zijn geplaatst op een school voor voortgezet onderwijs en die naar het oordeel van het bevoegd gezag zonder die begeleiding zouden zijn aangewezen op het speciaal onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs;
Artikel 2: Bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten
Indien het college toepassing geeft aan het eerste lid, verlangt het van de ouders aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, betaling van een bijdrage tot ten hoogste het bedrag dat de ouders volgens het bepaalde in deze verordening moeten bijdragen aan de kosten van het vervoer. Weigering tot of nalatigheid in de betaling van de in de vorige volzin bedoelde bijdrage doet de aanspraak op bekostiging vervallen.
Artikel 3: Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
Bekostiging van de vervoerskosten wordt toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.
Indien ouders bekostiging van de vervoerskosten aanvragen voor het bezoeken van een school, die op grotere afstand van de woning is gelegen dan in artikel 11 of 15 is bepaald, terwijl een of meer scholen van dezelfde onderwijssoort dichterbij de woning zijn gelegen, ontstaat slechts aanspraak op bekostiging naar eerstgenoemde school als door de ouders schriftelijk wordt verklaard dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van het onderwijs van alle bijzondere scholen, van de soort waarop de leerling is aangewezen, die dichterbij de woning zijn gelegen.
Artikel 4: Uitbetaling van de bekostiging
Het college bepaalt bij het verstrekken van bekostiging van de vervoerskosten de wijze en het tijdstip van de uitbetaling, alsmede de tijdsduur van de verstrekte bekostiging.
Artikel 6: Doorgeven van wijzigingen
Indien de ouders niet voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, en het college een wijziging als bedoeld in het tweede lid vaststelt, waardoor blijkt dat ten onrechte bekostiging is verstrekt, vervalt de aanspraak op bekostiging van de vervoerskosten terstond en verstrekt het college al dan niet opnieuw bekostiging van de vervoerskosten. Het college deelt zijn besluit schriftelijk mee aan de ouders.
Artikel 7: Peildatum leeftijd leerling
Voor het verstrekken van bekostiging op basis van artikel 12 is bepalend de leeftijd van de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
Artikel 8: Andere vergoedingen
De aanspraak op bekostiging wordt verminderd met de aanspraak op een toelage of met een op een derde verhaalbare vergoeding na een ongeval, voor zover die toelage of die vergoeding betrekking heeft op de reiskosten.
TITEL 2: BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN DE NIET- GEHANDICAPTE LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR PRIMAIR ONDERWIJS
Artikel 9: Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 wordt bekostiging verstrekt van de kosten van het vervoer over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en:
Artikel 10: Permanente Commissie Leerlingenzorg
Het college moet bij de beoordeling van een aanvraag voor een vervoersvoorziening uitgaan van het besluit dat de Permanente Commissie Leerlingenvervoer op grond de in de WPO aan haar opgedragen taak heeft genomen over de toelating van een leerling tot een speciale school voor basisonderwijs.
Artikel 11: Bekostiging van de kosten van vervoer per fiets en van openbaar vervoer
Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt bekostiging op basis van de kosten van vervoer per fiets, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school meer bedraagt dan:
Artikel 12: Bekostiging van de kosten van vervoer ten behoeve van een begeleider
1ndien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 11, bekostigt het college tevens de daarin bedoelde kosten ten behoeve van één begeleider, indien de leerling jonger dan tien jaar is, en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van de fiets of het openbaar vervoer gebruik te maken.
Artikel 13: Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer
Het college kan in afwijking van het bovenstaande bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer verstrekken aan de ouders van de leerling die een school voor speciaal basisonderwijs bezoekt, in het geval de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school minder bedraagt dan de geldende afstandscriteria, maar meer dan één kilometer, indien het college vast stelt dat de leerling in een pleeggezin of in een gezinsvervangend tehuis is geplaatst.
Artikel 14: Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer
Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die meer dan een leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto afgeleid van de Reisregeling binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.
Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets, bekostigt het college aan de ouders een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland.
TITEL 3: BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN NIET GEHANDICAPTE LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS
Artikel 15: Bekostiging van de kosten van vervoer per fiets en van openbaar vervoer
Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van vervoer per (brom)fiets aan de ouders van de leerling die:
een school voor voortgezet speciaal onderwijs bezoekt, anders dan onder b, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt,
en het college van oordeel is dat de leerling al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van vervoer per (brom)fiets.
Artikel 16: Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke WEC school cluster 4
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 geldt voor de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs uit cluster 4 bezoekt als dichtstbijzijnde toegankelijke school, de school die door de commissie voor de indicatiestelling is geadviseerd. Dit is van toepassing zolang de leerling zijn woonplaats heeft in het gebied van het regionale expertisecentrum waaraan voornoemde commissie is verbonden.
Artikel 17: Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider
Indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 15, bekostigt het college tevens de daarin bedoelde kosten van openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider, indien door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken.
Artikel 18: Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer
Het college kan in afwijking van het bovenstaande bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer verstrekken, in het geval de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school minder bedraagt dan de geldende afstandscriteria maar meer dan één kilometer, indien het college vast stelt dat de leerling in een pleeggezin of in een gezinsvervangend tehuis is geplaatst.
Artikel 19: Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer
Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, verstrekt het college aan de ouders die meer dan een leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, bekostiging van een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling Binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.
Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per (brom)fiets, verstrekt het college aan de ouders bekostiging van een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets dan wel bromfiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland.
TITEL 4: BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN GEHANDICAPTE LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN VAN (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS
Artikel 20: Bekostiging vervoerskosten van gehandicapte leerlingen voor scholen voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs
Het college verstrekt bekostiging van vervoer aan de ouders van de leerling die een school voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, voorgezet onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school groter is dan één kilometer, indien het college van oordeel is dat sprake is van een gehandicapte leerling als bedoeld artikel 1 onder d van deze verordening. (Ten aanzien van een leerling van een speciale school voor basisonderwijs neemt het college artikel 9 in acht, ten aanzien van het (voortgezet speciaal onderwijs artikel 16.)
Artikel 21: Bekostiging van de kosten van vervoer per fiets en van openbaar vervoer
Met inachtneming met het bepaalde in artikel 3 verstrekt het college bekostiging op basis van ode kosten van het vervoer per (brom)fiets aan de ouders van de gehandicapte leerling die een basisschool, speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs bezoekt, indien de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, dan wel zelfstandig gebruik kan maken van het vervoer per bromfiets. Ten aanzien van een leerling van een speciale school voor basisonderwijs neemt het college artikel 9 in acht.
Met inachtneming met het bepaalde in artikel 3 verstrekt het college bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per (brom)fiets aan de ouders van de gehandicapte leerling die een school voor speciaal (voortgezet) onderwijs bezoekt, indien de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, dan wel zelfstandig gebruik kan maken van het vervoer per bromfiets. Ten aanzien van een leerling van het (voortgezet) speciale onderwijs neemt het college artikel 16 in acht.
In afwijking van het eersten het tweede lid verstrekt het college aan de ouders van de gehandicapte leerling bekostiging op basis van openbaar vervoer met begeleiding, indien de leerling naar het oordeel van het college niet zelfstandig en ook niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per (brom)fiets.
Artikel 22: Bekostiging op basis van kosten van aangepast vervoer
Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de gehandicapte leerling die een basisschool, speciale school voor basisonderwijs, een school voor voortgezet onderwijs, of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, indien:
de leerling geen gebruik kan maken van vervoer per (brom)fiets of openbaar vervoer met begeleiding als bedoeld in artikel 21. (Ten aanzien van een leerling van een speciale school voor basisonderwijs neemt het college artikel 9 in acht, ten aanzien van het (voortgezet speciaal onderwijs artikel 16.),of:
Artikel 23 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer
Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, verstrekt het college aan de ouders die meer dan een leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, bekostiging van een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling Binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.
Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets of bromfiets, verstrekt het college aan de ouders bekostiging van een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets dan wel bromfiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland.
Artikel 24 Bekostiging van de kosten van het weekeinde en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende ouders
Het college bekostigt desgewenst de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft, volgens het bepaalde in deze Titel.
Artikel 25: Bekostiging kosten weekeinde en vakantievervoer
Het college verstrekt aan de ouders bekostiging van de kosten van het weekeindevervoer van de leerling voor de, eenmaal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voorzover de weekeinden niet vallen binnen de in het tweede lid bedoelde schoolvakanties.
Het college bekostigt de kosten van het vakantievervoer van de leerling voor de, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer, gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voorzover de vakantie voorkomt in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.
TITEL 6: EIGEN BIJDRAGE EN BEKOSTIGING NAAR FINANCIËLE DRAAGKRACHT
Aan de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, van wie het inkomen tezamen meer bedraagt dan € 23.400,-, wordt slechts bekostiging verstrekt voorzover de kosten van het vervoer van die leerling de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 11 bepaalde afstand te boven gaan.
In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, betalen de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, per leerling per schooljaar een eigen bijdrage die gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 11 bepaalde afstand, indien het inkomen van de ouders meer bedraagt dan € 23.400,-.
De kosten voor openbaar vervoer, genoemd in het eerste en tweede lid, betreffen de kosten van openbaar vervoer die op grond van de zone-indeling in de regeling die is gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000, voor de afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan.
Het bedrag van € 23.400,-, genoemd in het eerste en tweede lid, wordt met ingang van 2012 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 450,-. Het aangepaste bedrag treedt in plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag van € 23.400,-.
Artikel 27: Financiële draagkracht
In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, en de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 km bedraagt, betalen de ouders een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.
De inkomensbedragen, genoemd in het derde lid, worden met ingang van 1 januari 2012 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 500,-.
De bedragen van de eigen bijdrage, bedoeld in het derde lid, worden met ingang van 1 januari 2012 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5,-.
Artikel 31: Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Het college kan, zo nodig na advies te hebben ingewonnen, in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders, dan wel , indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, ten gunste van de leerling, afwijken van de bepalingen in deze verordening.
Artikel 33: Intrekking oude regeling
De Verordening Leerlingenvervoer gemeente Tilburg 2002 wordt ingetrokken met ingang van 1 augustus 2011.
Deze verordening treedt in werking op 1 mei 2011 voor de aanvragen met ingang van het schooljaar 2011-2012.
Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening leerlingenvervoer gemeente Tilburg 2011.
Artikel 1: Begripsomschrijving
In artikel 1 van de verordening is een aantal begrippen nader gedefinieerd, die regelmatig gebruikt worden in de verordening.
School voor basisonderwijs en Speciale school voor basisonderwijs (SBO) bedoeld in de Wet op het primair onderwijs (WPO)
School voor voortgezet onderwijs
Onder een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO), vallen het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo)en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), waar praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs deel van uit maken.
De Wet op de expertisecentra (WEC) omvat al het overig speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. Het gaat om onderwijs voor doven, slechthorenden, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, visueel gehandicapten, lichamelijk gehandicapten, kinderen opgenomen in het ziekenhuis, langdurig zieken, zeer moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk opvoedbare kinderen, meervoudig gehandicapten en onderwijs op pedologische instituten.
De WEC onderscheidt de volgende clusters:
Cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap;
Cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudige gehandicapte kinderen met een van deze handicaps;
Cluster 3: onderwijs aan langdurige zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps;
Cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.
Aanspraak op leerlingenvervoer kan zowel naar rijksbekostigde als particuliere scholen bestaan, mits de particuliere school een onderwijsrichting vertegenwoordigt en mits de particuliere school een ‘school’ in de zin van de onderwijswetten is.
Onder ouders wordt verstaan: ouders,voogden en verzorgers
Ook pleegouders zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder het begrip ‘ouders’, zoals bedoeld in de verordening. Hetzelfde geldt voor groepsleiders in een gezinsvervangend tehuis, voor groepsopvoeders in een internaat en verder voor alle meerderjarige handelingsbevoegde personen als oppassers die op hetzelfde adres verblijven als de leerling.
Voor leerlingen die op grond van de onderwijswetgeving toegelaten zijn op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, ongeacht of zij de leerplichtige leeftijd hebben bereikt, of al voorbij zijn kunnen de ouders, indien zij voldoen aan de voorwaarden van de gemeentelijke verordening leerlingenvervoer, aanspraak maken op bekostiging van de vervoerskosten.
Voor het voortgezet onderwijs geldt dat zolang een leerling toegelaten is op een school voor voortgezet onderwijs, en dus ‘leerling’ is van zo’n school, er aanspraak kan bestaan op bekostiging op grond van titel 6 van de verordening.
Het recht op onderwijs, ook voor illegaal in ons land verblijvende leerlingen, is gebaseerd op het principe dat jongeren waar ook ter wereld moeten worden toegerust om aan het maatschappelijke leven deel te nemen. Nederland is hiertoe ook internationale verdragsrechtelijke verplichtingen aangegaan
Voor kinderen die in een Asielzoekerscentrum (AZC) verblijven en naar school toe gaan, bestaat de Richtlijn schoolvervoer asielzoekers. Deze richtlijn houdt in dat het AZC het vervoer betaalt van het AZC naar de school. Dit betaalt het AZC uit de middelen die het via het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) ontvangt. Leerlingen die niet in een asielzoekerscentrum verblijven, vallen onder de gemeentelijke regeling leerlingenvervoer. Gemeenten moeten leerlingen die in aanmerking komen voor het leerlingenvervoer in principe vervoeren naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de soort en de richting.
Een leerling die door een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken, wordt aangemerkt als een gehandicapte leerling in de zin van de verordening.
Onder ‘woning’ wordt verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Met andere woorden, de plaats van waaruit het kind de school bezoekt. In dezen is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven.
Niet ter zake doet of de ouders, voogden of verzorgers in de gemeente hun officiële verblijf hebben in de zin van de artikelen 10 en verder van Boek I van het Burgerlijk wetboek. Dit betekent dat indien een leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft in deze andere gemeente (in het algemeen) bekostiging van de vervoerkosten van deze leerling aangevraagd moet worden (dit geldt overigens niet indien het bijvoorbeeld een leerling betreft die vanwege een vakantie van de ouders tijdelijk elders verblijft).
Een Boddaertcentrum, orthopedagogisch behandelinstituut, instelling voor naschoolse opvang, kinderdagverblijf en een oppasadres worden eveneens als woning aangemerkt voor zover een tweede of derde adres zich binnen de gemeente Tilburg bevindt en er sprake is van vaste momenten van afwijkende ophaal- en/of afzetadressen in het door het college georganiseerde aangeboden aangepast vervoer;
Voor niet-gehandicapte leerlingen wordt de afstand gemeten over de voor fietsers toegankelijke penbare wegen en paden.
Het vervoer vindt allen plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids. Uitsluitend indien de structurele handicap van een leerplichtige leerling noodzaakt tot het volgen van slechts een deel van het onderwijsprogramma, dient in voorkomend geval wel tijdens de schooltijd vervoerd te worden.
Bij de definiëring van het begrip ‘openbaar vervoer’ is aangesloten bij de begripsomschrijving zoals deze is vastgelegd in artikel 1 van de Wet personenvervoer (wet van 12 maart 1987, Stb. 175). In deze Wet wordt onder ‘openbaar vervoer’ verstaan: voor een ieder openstaand personenvervoer per trein, metro, tram, bus, of auto volgens een dienstregeling. De Wet personenvervoer definieert ‘dienstregeling’ als voor een ieder kenbaar schema van reismogelijkheden. In de verordening is de begripsomschrijving ‘openbaar vervoer’ uitgebreid met ‘veerdienst’.
Onder ‘reistijd’ wordt in de verordening verstaan, de tijdspanne die ligt tussen het verlaten van het huis en de aanvang van de schooldag, dan wel de tijdspanne die ligt tussen het einde van de schooldag en de aankomst bij het huis. De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht of zij gebruikmaken van het leerlingenvervoer, zich vaak zo’n tien minuten voor de aanvang van de lessen op het schoolplein bevinden. Het ligt voor de hand deze tijd uit te sluiten van de reistijd. Dit betreft enkel de wachttijd aan het begin van de schooldag. De eventuele wachttijd aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend bij de totale reistijd.
Vanaf 1 augustus 2006 hebben scholen in het primair en het speciaal onderwijs meer vrijheid om, in samenspraak met ouders, de schooltijden zelf in te vullen. Voor de bepaling van het recht op leerlingenvervoer wordt aangesloten op de schoolgids die een school heeft uitgegeven. Indien een school van de nieuwe regelgeving ten aanzien van het invullen van de schooltijden gebruikmaakt en dat vastlegt in de schoolgids dan moet de gemeente dit honoreren.
De WPO kent het orgaan de permanente commissie leerlingenzorg (pcl, artikel 23 WPO). Deze commissie beslist op aanvraag van de ouders of een leerling op het onderwijs van een speciale school voor basisonderwijs is aangewezen. Alleen als dit besluit positief is, kan een leerling op een speciale school voor basisonderwijs worden opgenomen. Het college moet bij de beoordeling van een aanvraag voor leerlingenvervoer van dit besluit uitgaan. Dit besluit is overigens een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het kader van de operatie Weer samen naar school is afgesproken dat, indien vaststaat dat een leerling is aangewezen op een hulpklas bij een basisschool, deze basisschool moet worden aangemerkt als de toegankelijke school, ook wanneer dit niet de dichtstbijzijnde basisschool is, en dat derhalve vervoer naar deze basisschool met hulpklas dient te worden bekostigd.
De Regionale Verwijzingscommissie bepaalt de toelaatbaarheid tot het praktijkonderwijs. (artikel 10g van de WVO).
Om te bepalen of op grond van artikel 23 een drempelbedrag kan worden geheven, is het inkomen van ouders in het peiljaar nodig. Ouders kunnen een IB 60-formulier opvragen bij de Belastingdienst, waarop dit gecorrigeerde verzamelinkomen staat vermeld.
Een van de mogelijkheden om het vervoer efficiënter en daardoor goedkoper te organiseren, is het instellen van centrale opstapplaatsen, van waar de leerlingen met de taxi of bus worden vervoerd. Met een dergelijk systeem worden de leerlingen niet thuis voor de deur opgehaald, maar dienen zij zich, al dan niet onder begeleiding van de ouders, te begeven naar de door de gemeente aangewezen opstapplaats.
Ad o Commissie voor de begeleiding
De taken omtrent toewijzing van (ambulante) begeleiding liggen bij de commissie voor de begeleiding, verbonden aan een school.
De wet bepaalt dat de gemeenten het vervoer zelf kunnen verzorgen, dan wel doen verzorgen. In de begripsbepaling ‘vervoersvoorziening’ is dit nader uitgewerkt. Er dient een keuze te worden gemaakt tussen één van de drie weergegeven mogelijkheden: 1. een gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerskosten van de leerling en zo nodig van diens begeleider, 2. de verstrekking van een abonnement of strippenkaart voor de leerling en zo nodig van diens begeleider, of 3. aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen.
Ad q Permanente commissie leerlingenzorg
In de WPO wordt aan de Permanente Commissie Leerlingenzorg (PCL) de taak opgedragen om een besluit te nemen over de toelating van een leerling tot een speciale school voor basisonderwijs. Het college moet bij de beoordeling van een aanvraag voor leerlingenvervoer van dit besluit uitgaan.
Daarnaast kunnen door het samenwerkingsverband aan de PCL adviestaken worden opgedragen. Wanneer dat is gebeurd dient het college het advies van de commissie bij de beoordeling te betrekken. Omdat het een advies betreft, is het college daaraan echter niet gebonden. Om de bestuurslast beperkt te houden is bepaald, dat het advies van de PCLl alleen moet worden betrokken, als het college een negatieve beschikking op de gevraagde voorziening geeft.
Op basis van de WPO moeten basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs die samenwerken, een zodanige zorgstructuur inrichten, dat voor elke leerling de benodigde zorg kan worden geboden. Artikel 18 van de WPO geeft een regeling voor de samenwerkingsverbanden.
Ad s Regionale verwijzigingscommissie
De regionale verwijzingscommissie heeft op grond van artikel 10g van de WVO tot taak te beoordelen of een leerling tot het praktijkonderwijs toelaatbaar is.
Opdc: orthopedagogisch en didactisch centrum. Bovenschoolse voorziening bedoeld om leerlingen extra zorg te geven. Op een opdc kan ook onderwijs gegeven worden, maar de leerlingen blijven ingeschreven op een school voor voortgezet onderwijs.
Leerlingen die volledig onderwijs volgen aan een opdc en aanspraak maken op vervoer op basis van titel 6, kunnen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar het opdc. Leerlingen die gedeeltelijk onderwijs volgen aan een opdc en gedeeltelijk aan een school voor voortgezet onderwijs, kunnen alleen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar de school voor voortgezet onderwijs.
Een ambulante begeleider is verbonden aan een school voor speciaal onderwijs en geeft ondersteuning aan gehandicapte leerlingen in het reguliere primair en voortgezet onderwijs. De gemeente kan aan de ambulante begeleider van gehandicapte leerlingen in het reguliere onderwijs, voor wie een aanvraag leerlingenvervoer wordt ingediend, advies vragen over de vervoersbehoefte van die leerlingen.
Ad v Commissie voor de indicatiestelling
Elk kind dat wordt aangemeld voor het speciaal onderwijs moet worden geïndiceerd. De commissie voor de indicatiestelling beoordeelt aan de hand van onafhankelijke landelijke criteria of een leerling in aanmerking komt voor leerlinggebonden financiering en in welk cluster de leerling wordt geplaatst.
In de verordening worden de aanspraken van de ouders op gehele of gedeeltelijke bekostiging voor het dagelijks vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs, speciale scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs vastgelegd. Indien het college het vervoer zelf laat verzorgen, kan het van ouders, die voor bekostiging van de vervoerskosten in aanmerking komen, verlangen dat hun kinderen van dit vervoer gebruik maken
Als het college toepassing geeft aan het eerste lid, gaat zij bij de bekostiging uit van de goedkoopst adequate mogelijkheid (lid 2). Vervoer dat in het kader van deze verordening wordt bekostigt dient naar objectieve maatstaven gerekend zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Bij de beoordeling van het adequaat zijn of de aanvrager het adequaat vindt, maar ook de hoogte van de kosten is een criterium dat een rol speelt bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van de verstrekking.
In volgorde van goedkoop naar duur:
Voor eigen vervoer in de vorm van auto zijn aparte regels opgenomen in de verordening.
De gemeente verstrekt geen bekostiging van het vervoer als de afstand van huis naar school minder is dan 1 km. (Pleeg)ouders zijn verantwoordelijk voor het schoolbezoek. Het is alleszins redelijk om van (pleeg) ouders te verwachten dat zij, evenals andere ouders met andere schoolgaande kinderen, zelf er voor zorgen dat het kind op school komt, lopend of anderszins.
Het college kan zij van ouders, aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, verlangen een eigen bijdrage te betalen aan het vervoer van hun leerlingen (artikel 2, derde lid, van de verordening). De hoogte van deze eigen bijdrage, die slechts van toepassing is op ouders van leerlingen die scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs bezoeken, is afhankelijk van het inkomen van de ouders en de afstand tussen de woning en de te bezoeken school. Indien de ouders weigeren of nalatig zijn met betrekking tot de ingevolge de verordening te betalen bijdrage, leidt dit tot het vervallen van de aanspraak op de bekostiging dan wel, indien gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld een taxi (busje), tot stopzetting van het vervoer. Tevens komt in artikel 2, tweede lid, tot uitdrukking dat het eventuele drempelbedrag en de bijdrage afhankelijk van het inkomen nooit hoger kunnen zijn dan de werkelijke kosten van vervoer.
De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek blijft ingevolge de Leerplichtwet in alle gevallen bij de ouders liggen. In artikel 2, vierde lid, van de verordening is deze verantwoordelijkheid nog eens expliciet vastgelegd. Deze verantwoordelijkheid kan door de ouders niet op- of overgedragen worden aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders.
In het vijfde lid staat dat een leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is zelf een aanvraag voor leerlingenvervoer kan doen in plaats van de ouders/verzorgers.Artikel 3 Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Een van de uitgangspunten van de artikelen 4 van de WPO, WVO en de WEC is dat de gemeenteraad bij het vaststellen van de verordening en het college bij de uitvoering daarvan de op godsdienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze voor een school dient te eerbiedigen. Tevens is in genoemde artikelen bepaald dat in de verordening geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. In de verordening is dit verankerd in artikel 3. Bekostiging van de vervoerskosten wordt verstrekt over de afstand tussen de woning van de leerling en de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school. Als dichtstbijzijnde school kan worden aangemerkt: de school die naar afstand het dichtstbij gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende (meest) begaanbare, veilige weg.
Als toegankelijke school is aan te merken wat betreft het primair onderwijs: de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school. Wat betreft (voortgezet) speciaal onderwijs wordt hier nog een tweede criterium aan toegevoegd: de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. De hier bedoelde soorten zijn schooltypen zoals vermeld in artikel 2 van de WEC en artikel 5 van de WVO. Op grond van de WPO dient voor de speciale scholen voor basisonderwijs het vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school in het samenwerkingsverband te worden bekostigd. Zie daarvoor artikel 9 van de verordening.
In artikel 4 van de verordening is bepaald, dat het college bij de verstrekking van de bekostiging tevens de termijn van de bekostiging bepaalt. In de beschikking dient deze termijn wel aangegeven te worden.
Indien ouders menen voor bekostiging in aanmerking te komen, dienen zij hiertoe een aanvraag in bij het college. In artikel 5 van de verordening zijn nadere bepalingen opgenomen omtrent de aanvraag van
Ad 1 Aanvraag voor 1 juni; beschikking geven voor het nieuwe schooljaar
Veelal zal ruimschoots voor de aanvang van het nieuwe schooljaar bekend zijn dat een leerling in het nieuwe schooljaar een bepaalde school gaat bezoeken. Ook continuering van het schoolbezoek is in veel gevallen ruim voor de aanvang van het nieuwe schooljaar bij de ouders bekend. In dergelijke gevallen bepaalt artikel 5, tweede lid, van de verordening dat de ouders, die in aanmerking wensen te komen voor bekostiging van de vervoerskosten, voor 1 juni voorafgaande aan het nieuwe schooljaar een aanvraag bij de gemeente moeten indienen. Deze datum is gekozen omdat het van belang is om de afwikkeling van de aanvraagprocedures zoveel mogelijk voor de werkelijke aanvang van het schooljaar gerealiseerd te hebben
Ondanks de gestelde termijnen in artikel 5 van de verordening kan het voorkomen dat de gestelde afwikkelingstermijnen niet haalbaar zijn voor de gemeente. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn in het geval van een vakantiepiek, indien het gevraagde oordeel van de commissie van onderzoek of andere deskundigen uitblijft, of indien er sprake is van een bijzondere situatie. In dergelijke gevallen kan het college de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen (artikel 5, vijfde lid, van de verordening).
Ad 2 Aanvragen gedurende het schooljaar; beschikking binnen acht weken
In gevallen waarin de ouders een aanvraag ten behoeve van het nieuwe schooljaar om welke reden dan ook niet tijdig voor 1 juni indienen, is het in de meeste gevallen niet haalbaar de beschikking voor het begin van het nieuwe schooljaar af te geven. Hetzelfde geldt in het geval de aanvraag - weliswaar ingediend voor 1 juni - onvolledig is of onjuist is ingevuld (tenzij de gecorrigeerde aanvraag ook voor 1 juni bij de gemeente binnen is).Wanneer de aanvraag onjuist of onvolledig is ingevuld, zullen de ouders de aanvraag moeten aanvullen of corrigeren. In artikel 4:15 van de Awb is bepaald dat de beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Is er sprake van een bovengenoemde situatie dan is artikel 5, vierde lid, van de verordening van toepassing. Hierin wordt bepaald dat het college binnen acht weken na ontvangst van het formulier een beslissing neemt, nadat ouders in voorkomend geval in de gelegenheid zijn gesteld de aanvraag met ontbrekende gegevens aan te vullen.
Deze termijn is ook van toepassing indien gedurende het schooljaar een aanvraag plaatsvindt. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn, indien in de loop van het schooljaar een leerling van schoolsoort wisselt (bijvoorbeeld van basisonderwijs naar speciaal onderwijs), of wel dat het kind in de loop van het jaar verhuist en daardoor een andere gelijksoortige school gaat bezoeken.
Geen bekostiging met terugwerkende kracht
Indien de aanvraag gedurende het schooljaar aan het college wordt gericht zal de ingangsdatum van de bekostiging in principe samenvallen met de in het aanvraagformulier verzochte datum van ingang, echter niet voor de datum waarop de aanvraag wordt gedaan (artikel 5, zesde lid, onder b) (de datum van ontvangst). Het spreekt voor zich dat de gemeente haar burgers in algemene zin dient te informeren omtrent eventuele rechten op bekostiging van leerlingenvervoer.
Artikel 6 Doorgeven van wijzigingen
Artikel 6, eerste lid, van de verordening regelt dat ouders verplicht zijn wijzigingen door te geven aan het college, die van directe invloed zijn op de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten. Ouders dienen dergelijke wijzigingen onverwijld mede te delen aan het college.
Indien de wijziging daartoe aanleiding geeft trekt het college de verstrekte voorziening in en verstrekt het college al dan niet opnieuw bekostiging van de vervoerskosten (artikel 6, tweede lid, van de verordening). Indien de wijziging geen invloed op de bekostiging heeft gebeurt dit uiteraard niet. Als het college, zonder hiervan door de ouders onverwijld op de hoogte te zijn gesteld, zelf wijzigingen vaststelt die van invloed kunnen zijn op de bekostiging, kan het zijn dat ouders ten onrechte bekostiging (hebben) ontvangen.
Artikel 6, vierde lid, van de verordening biedt in dergelijke situaties een kapstok om de ten onrechte betaalde bekostiging terug te vorderen of in mindering te brengen bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging.
In de verordening (artikel 7) is dan ook gekozen voor een peildatum die geldt voor het gehele schooljaar. Gekozen is voor de peildatum van 1 augustus van het betreffende schooljaar, omdat deze datum samenvalt met de wettelijke start van het schooljaar.
Indien kan worden aangetoond dat een aanvrager van leerlingenvervoer via een andere weg (bijvoorbeeld via de werkgever) vergoeding ontvangt voor de kosten van het vervoer naar school, mag de gemeente die vergoeding aftrekken van de bekostiging die de aanvrager zou hebben gekregen op basis van de verordening leerlingenvervoer. Dat geldt echter niet voor vergoedingen die worden verstrekt door de IB-groep op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, die ouders van schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs kunnen aanvragen. Deze vergoeding is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals lesgeld, boekengeld enzovoort en is niet puur bestemd voor reiskosten. Deze vergoeding mag daarom niet worden afgetrokken van de bekostiging leerlingenvervoer.
TITEL 2: BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN DE NIET- GEHANDICAPTE LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR PRIMAIR ONDERWIJS
Artikel 9 Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband
Dit artikel is een aanvulling op artikel 3 van de verordening. Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel van artikel 3, eerste lid. Artikel 4 van de WPO bepaalt voor speciale scholen voor basisonderwijs echter dat het vervoer naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband dient te worden bekostigd. Dat zal veelal wel, maar hoeft niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school van zijn soort te zijn omdat buiten het samenwerkingsverband een dichterbij gelegen speciale school kan zijn.
In de WPO wordt aan de permanente commissie leerlingenzorg (PCL) de taak opgedragen om een besluit te nemen over de toelating van een leerling tot een speciale school voor basisonderwijs. Het college moet bij de beoordeling van een aanvraag voor leerlingenvervoer van dit besluit uitgaan.
Daarnaast kunnen door het samenwerkingsverband aan de PCL adviestaken worden opgedragen. Wanneer dat is gebeurd dient het college het advies van de commissie bij de beoordeling te betrekken voor zover dit advies betrekking heeft op het vervoer van de leerling. Omdat het een advies betreft, is het college daaraan echter niet gebonden. Om de bestuurslast beperkt te houden is bepaald, dat het advies van de PCLl alleen moet worden betrokken, als het college een negatieve beschikking op de gevraagde voorziening geeft.
Artikel 11 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets
Artikel 11 van de verordening bepaalt dat de ouders van leerlingen die een school voor basis-onderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoeken, in aanmerking kunnen komen voor bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer dan wel vervoer per fiets, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school meer dan vier (SBO) of zes (BO) kilometer bedraagt.
Het eerste lid van artikel 11 voorziet er in dat een fietsvergoeding wordt verstrekt. Het college dient dan van oordeel te zijn dat de leerling, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij dienen in overweging te worden genomen de leeftijd van de leerling, de eventuele handicap van de leerling, de veiligheid van de af te wijken route en de afstand. Ook is het mogelijk een fietsbekostiging voor bijvoorbeeld de maanden maart tot november te verstrekken en voor de overige maanden bekostiging voor ander passend vervoer.
In artikel 11 van de verordening zijn de minimumvoorwaarden vastgelegd om ouders aanspraak te kunnen laten maken op bekostiging van de vervoerkosten. Hierbij geldt als uitgangspunt: ‘bekostiging van de kosten van openbaar vervoer dan wel de kosten van het vervoer per fiets’.
Het college bekostigt de voor de gemeente goedkoopst mogelijke wijze van vervoer (dit kan bijvoorbeeld zijn een kilometervergoeding voor (brom)fiets, een strippenkaart, een OV-chipkaart, een jaar- of een maandabonnement.
In een aantal gevallen zal blijken dat het voor de leerling niet mogelijk is zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen. Indien er dan geen andere ‘oudere’ leerlingen zijn die de leerling kunnen begeleiden, is deze begeleiding een verantwoordelijkheid van de ouders. In artikel 12 van de verordening is daaromtrent een regeling getroffen.
Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer ten behoeve van de leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, dient in principe slechts in uitzonderingsgevallen te worden verleend. Deze uitzonderingen zijn in artikel 13 van de verordening vastgelegd.
In lid 3 onder wordt “ernstige benadeling van het gezin” genoemd. Van een ernstige benadeling van het gezin is sprake, als één van de volgende situaties aanwezig is:
Tweeverdienende ouders vormt nooit een zelfstandige reden om aangepast vervoer per taxi(busje) toe te kennen. De verantwoording voor het schoolbezoek dragen zij zelf.
Begeleiding is primair een taak van de ouders. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Die kan gevonden worden door bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of anderen in te schakelen. In noodsituaties kunnen ouders een beroep doen op de hardheidsclausule (artikel 32 van de verordening).
Artikel 14 van de verordening geeft nadere regels omtrent de bekostiging van het eigen vervoer. Hieronder kan worden verstaan: ouders die de leerlingen zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets etc.), of een leerling die gebruikmaakt van fietsvervoer.
Of van bekostiging van eigen vervoer sprake kan zijn is ter beoordeling van het college. Een belangrijke maatstaf hierbij kan zijn dat dit vervoer voor de gemeente een goedkopere wijze van vervoer is. Ook kunnen aspecten als zelfredzaamheid van de leerling meespelen bij de beoordeling van het college of de leerling zelf gebruik kan maken van het vervoer per fiets.
De bekostiging van het eigen vervoer is gerelateerd aan de bekostiging waar de ouders in principe op basis van de bepalingen in de verordening voor in aanmerking komen: voor openbaar vervoer; voor aangepast vervoer.
Indien ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer en zij vervoeren de leerling met toestemming van het college zelf, dan keert het college bekostiging uit op basis van het openbaar vervoer.
Indien ouders in aanmerking komen voor bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer en zij met toestemming van het college de leerling zelf vervoeren, geldt een vergoeding per kilometer. De kilometervergoeding is gebaseerd op Reisbesluit binnenland (Stb. 1993, 144) en de Reisregeling binnenland (Stcrt. van 22 maart 1993). In artikel 14, tweede tot en met vijfde lid en artikel 19, tweede tot en met vijfde lid van de verordening leerlingenvervoer is bepaald dat onder omstandigheden bekostiging aan ouders wordt verstrekt die bestaat uit een bedrag op basis van een kilometervergoeding afgeleid van de Reisregeling binnenland.
Geen bekostiging wordt verstrekt voor de kosten die ontstaan indien de leerling ook tussen de middag wordt vervoerd.
Indien ouders twee of meer leerlingen vervoeren die aangepast vervoer behoeven, mag uitgegaan worden van de rijafstand uitgaande van de woning van de te vervoeren leerling die het verst van de school verwijderd woont.
In artikel 14, derde lid, van de verordening is bepaald, dat ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van een kilometervergoeding, indien zij meer dan 1 leerling tegelijk vervoeren en daarvoor van het college toestemming hebben gekregen. Dit is ook het geval indien ouders in principe slechts aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer
Ten slotte bepaalt artikel 14, vijfde lid, van de verordening dat het college bekostiging verstrekt op basis van het aantal kilometers fietsvervoer, indien de leerling gebruik maakt van het vervoer per fiets. Hiervan kan sprake zijn:
TITEL 3: BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN NIET GEHANDICAPTE LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS
Voor het vervoer van leerlingen naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt evenals voor het vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs als uitgangspunt: bekostiging van de kosten van fiets. dat een andere wijze van vervoer noodzakelijk is, kan een andere wijze van vervoer voor bekostiging in aanmerking gebracht worden, namelijk:
In de verordening zijn voor het (speciaal) onderwijs verschillende afstandsgrenzen opgenomen, namelijk vier en zes kilometer. Hierbij dient echter rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 20 van de verordening. Dit artikel bepaalt dat als de afstand naar de school minder bedraagt dan zes kilometer, toch aangepast vervoer moet worden verstrekt indien de handicap van de leerling dat vereist.
Analoog aan de regeling voor de bekostiging van het vervoer naar scholen voor basisonderwijs en speciale scholen voor basisonderwijs geldt ook ten aanzien van de bekostiging van het vervoer naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs dat het college de voor de gemeente goedkoopst mogelijke wijze van vervoer bekostigt (dit kan bijvoorbeeld zijn een strippenkaart, een OV-chipkaart, een jaarabonnement of een maandabonnement of een kilometervergoeding voor de (brom)fiets).
Het college kan op grond van het tweede lid bepalen dat bekostiging voor de fiets wordt verstrekt. Het college moet dan van oordeel zijn dat de leerling, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij dient in overweging worden genomen: de leeftijd van de leerling, de eventuele handicap van de leerling, de veiligheid van de af te leggen route en de afstand. Ook is het mogelijk een fietsvergoeding voor bijvoorbeeld de maanden maart tot november te verstrekken en voor de overige maanden bekostiging voor ander passend vervoer.
Indien ouders van een leerling op grond van artikel 15 van de verordening in aanmerking komen voor bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer, komen de ouders tevens in aanmerking voor bekostiging van de kosten van het openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider (artikel 17 van de verordening.
Hiervan kan onder andere sprake zijn:
indien de route van het uitstappunt van de bus naar de school te gevaarlijke punten kent, en een adequate oplossing van deze gevaarlijke punten niet mogelijk is (bijvoorbeeld verkeersbrigadiers etc.).
Voor dit ‘genoegzaam aantonen’ geldt - analoog aan de desbetreffende bepaling voor het openbaar vervoer onder begeleiding naar scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs - dat de bewijslast bij de ouders ligt. Ouders dienen hiertoe verklaring(en) van deskundige(n) te overleggen.
Ook voor het vervoer naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt dat bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer in principe uitzondering is. Wel moet de toegankelijkheid van het (voortgezet) speciaal onderwijs gewaarborgd blijven. Daar waar vervoer, openbaar of aangepast, noodzakelijk is, moet dit op passende wijze kunnen plaatsvinden. In artikel 18 van de verordening zijn deze waarborgen verankerd.
Het college verstrekt ook bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer, indien de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan ten minste anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht.
In artikel 18, onder b wordt “ernstige benadeling van het gezin” genoemd. Van een ernstige benadeling van het gezin is sprake, als één van de volgende situaties aanwezig is:
Artikel 18 onder c, van de verordening geeft een tweede mogelijkheid om aanspraak te maken op bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer. Dit lid bepaalt dat het college de kosten van het aangepast vervoer bekostigt, indien openbaar vervoer ontbreekt. Tevens kan het voorkomen dat het openbaar vervoer zo weinig frequent rijdt dat de leerling daarvan geen gebruik kan maken.
Met name bij het bezoeken van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs kan het voorkomen dat de ouders de leerlingen zelf wensen te vervoeren of te laten vervoeren per auto. In artikel 19 van de verordening zijn hiervoor nadere voorschriften gegeven.
Indien ouders de leerling zelf wensen te vervoeren of te laten vervoeren tegen een (kilometer)vergoeding, is toestemming van het college noodzakelijk. Deze toestemming is opgenomen in de verordening, omdat het college dient te bekijken of deze wijze van vervoer daadwerkelijk de goedkoopste is. Is dat het geval, dan kan het college desgewenst toestaan dat de ouders de leerling zelf vervoeren of laten vervoeren. De bekostiging die hier dan tegenover staat is afhankelijk van de bekostiging waarop de ouders in principe recht hebben.
Maken ouders aanspraak op bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en wensen zij de leerling zelf te vervoeren of te laten vervoeren, dan bekostigt het college de kosten van het openbaar vervoer.
Maken ouders aanspraak op bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer en vervoeren zij de leerling, na toestemming van het college, zelf of laten zij de leerling zelf vervoeren, dan bekostigt het college een bedrag per kilometer. Deze bekostiging is analoog aan de betreffende bepaling in Titel 2 van de verordening, namelijk een bedrag per kilometer, afgeleid van de Reisregeling binnenland. Voor een verdere uitwerking hiervan wordt verwezen naar de toelichting op artikel 14.
In artikel 19, derde lid, van de verordening is tevens bepaald dat, indien het college de ouders desgewenst heeft toegestaan meer dan één leerling zelf te vervoeren of te laten vervoeren, bekostiging op basis van een kilometervergoeding bestaat. Dit geldt ook indien de ouders aanspraak maken op bekostiging gebaseerd op openbaar vervoer.
Indien de ouders of het college van oordeel zijn dat de leerling met de fiets of de bromfiets naar school en terug kan, wordt bekostiging verstrekt op basis van een fietsvergoeding dan wel op basis van een bromfietsvergoeding.
TITEL 6: BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN GEHANDICAPTE LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN VAN (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS
Artikel 20: Bekostiging vervoerskosten van gehandicapte leerlingen voor scholen voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs
In artikel 20 wordt geregeld dat gehandicapte leerlingen in het regulier primair en voortgezet onderwijs en in het (voortgezet) speciaal onderwijs, die niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken, in aanmerking kunnen komen voor leerlingenvervoer. De gemeente verstrekt geen bekostiging van het vervoer als de afstand van huis naar school minder is dan 1 km. De ouders zijn verantwoordelijk voor het schoolbezoek. In alle redelijk mag van ouders verwacht worden dat zij, evenals andere ouders met andere schoolgaande kinderen, zelf er voor zorgen dat het kind op school komt, lopend of anderszins. Is de afstand groter dan 1 km, dan geldt geen afstandscriterium voor deze leerlingen.
Voortgezet) speciaal onderwijs
Uitgangspunt van de verordening is dat in principe voldaan dient te worden aan het gestelde criterium in artikel 15 van de verordening (afstandsgrens), dat is gebaseerd op artikel 4, zevende lid, van de WEC. Hierin is bepaald dat de gemeenteraad kan bepalen dat geen aanspraak op bekostiging bestaat op grond van de afstand tussen de woning en de school. Echter, artikel 4, zevende lid, van de WEC bepaalt tevens dat gehandicapte leerlingen, die op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, op een passende wijze dienen te worden vervoerd. In een aantal gevallen zal het voorkomen dat een leerling, gezien zijn handicap, ook over een afstand van minder dan de in artikel 15 opgenomen afstand van 4 resp. 6 kilometer aangepast vervoer behoeft. Artikel 24 e.v. van de verordening voorziet in een dergelijke voorziening.
Maakt de handicap van de leerling aangepast vervoer noodzakelijk naar de school die dichterbij is gelegen dan de in artikel 15 genoemde afstand, dan kunnen ouders toch in aanmerking komen voor bekostiging van de vervoerkosten. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn, indien door de aard van de handicap aangepast vervoer technisch de enige mogelijkheid is (bijvoorbeeld rolstoel).
In het geval een WEC leerling gehandicapt is en recht heeft op aangepast vervoer, kunnen de ouders ook kiezen voor de bekostiging van eigen vervoer. Deze mogelijkheid is opgenomen in artikel 27. Dit houdt ondermeer in dat het college toestemming moet geven voor het eigen vervoer.
Indien in de verordening gesproken wordt van een handicap, wordt een structurele handicap bedoeld. In het leerlingenvervoer kennen we geen tijdelijke handicap. Dit betekent dat de gemeente geen vervoer hoeft te verzorgen om tijdelijke medische redenen, bijvoorbeeld als een leerling een gebroken been heeft. Ouders hebben hier zelf een verantwoordelijkheid in
Echter, het kan voorkomen dat een leerling een zware operatie moet ondergaan of een meervoudige ledematenbreuk heeft opgelopen, met als gevolg dat hij of zij een groot gedeelte van het schooljaar afhankelijk is van rolstoel en/of krukken vanwege herstel of revalidatie. In dat geval kan een leerling eventueel wel een beroep doen op het leerlingenvervoer op basis van titel 6. De gemeente geeft dan een beschikking af voor de duur van het herstel en/of de revalidatie. Als de noodzaak voor het vervoer verdwijnt, heeft de leerling geen recht meer op vervoer.
Artikel 21 Bekostiging op basis van de kosten (brom)fiets en van openbaar vervoer met begeleiding
Ook hier geldt dat er bij de beantwoording van de vraag of de ouders voor begeleiding kunnen zorgen rekening mee moet worden gehouden dat de begeleiding niet leidt tot ernstige benadeling van het gezin. Van ernstige benadeling is sprake als één van de volgende situaties aanwezig is:
Ten aanzien van gehandicapte leerlingen die zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, maar die daartoe niet in staat zijn omdat het openbaar vervoer in de regio ontbreekt, verwijzen wij naar de toelichting op artikel 13 ad 2. Leerlingen die een handicap hebben waardoor ze niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, maken aanspraak op aangepast vervoer indien het openbaar vervoer in de regio ontbreekt. Zij zijn dan immers niet in staat om onder begeleiding met het openbaar vervoer te reizen, omdat het niet aanwezig is. De gemeente heeft echter wel de plicht om passend vervoer te verzorgen in zo’n geval, dus aangepast vervoer. Daarom is in artikel 22 opgenomen dat indien de leerling op grond van artikel 21 recht heeft op openbaar vervoer met begeleiding, terwijl openbaar vervoer ontbreekt of te lang duurt, de leerling aanspraak op aangepast vervoer kan maken. Zie verder de toelichting op artikel 21.
Zie de toelichting op artikel 21. Over eigen vervoer is een uitgebreide toelichting te vinden bij de artikelen 14 en 19. In artikel 23 wordt de bekostiging gerelateerd aan de bekostiging waar ouders in principe op basis van de verordening voor in aanmerking komen. Voor de leerlingen in titel 4 betekent dit ofwel bekostiging op basis van openbaar vervoer met begeleiding (artikel 21) ofwel aangepast vervoer (artikel 22).
Artikel 24 Bekostiging van de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende ouders
Artikel 24 van de verordening bepaalt dat het college desgewenst de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer bekostigt aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft. Dit artikel valt in twee belangrijke onderdelen uiteen:
Indien de ouders ten behoeve van hun kind aanspraak maken op bekostiging van het weekeinde- en vakantievervoer, dan wordt deze bekostiging verstrekt door het college van de gemeente waar de ouders woonachtig zijn, en dus niet door het college van de gemeente waar de leerling in een internaat of een pleeggezin verblijft. Wellicht ten overvloede wordt hier nog opgemerkt dat het college van de gemeente waar de leerling in het internaat of het pleeggezin verblijft, het dagelijks vervoer van het internaat of pleeggezin naar de school en terug dient te bekostigen, indien de leerling daarvoor in aanmerking komt.
Essentieel voor de regeling is dat pas bekostiging van het weekeinde- en vakantievervoer wordt verleend als het verblijf in het internaat of pleeggezin noodzakelijk is voor het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs. Woont de leerling niet meer bij zijn ouders om sociale of medische redenen (denk aan uithuisplaatsing, crisisopvang), dan wordt dit vervoer niet door de gemeente vergoed in het kader van het leerlingenvervoer.
Doorslaggevend is de directe relatie tussen het verblijf in een internaat of pleeggezin en het volgen van passend onderwijs. Dit betekent dat het college geen bekostiging voor het weekeinde- en vakantievervoer verstrekt, als de leerling passend onderwijs kan volgen dat met dagelijks vervoer vanuit het ouderlijk huis bereikt kan worden. Tevens betekent dit dat het vervoer niet wordt bekostigd van gemeentewege indien de leerling om medische of sociale redenen in een internaat of pleeggezin verblijft.
Of plaatsing op het internaat om buiten het onderwijs gelegen redenen heeft plaatsgevonden dient door de gemeente voldoende gemotiveerd te worden. De gemeente dient na te gaan op welke gronden een leerling op een internaat is.
Welke wijze van vervoer conform artikel 24 wordt bekostigd wordt weergegeven in artikel 25. Dit artikel van de verordening bepaalt welke bekostiging maximaal wordt verleend, namelijk ten behoeve van:
de reis van het internaat of het pleeggezin naar de woning van de ouders en terug in elke vakantie van twee of meer schooldagen, voor zover deze vakantie is opgenomen in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.
Welke wijze van vervoer wordt bekostigd, bepaalt het college van de gemeente waar de ouders wonen. Artikel 21, derde lid, van de verordening geeft aan dat de bepalingen van Titel 3 van de verordening van overeenkomstige toepassing zijn op de toekenning van bekostiging voor weekeinde- en vakantievervoer, met uitzondering van artikel 18, sub a. en Titel 4 voor zover die betrekking heeft op (voortgezet)speciaal onderwijs.
Analoge toepassing van Titel 3 van de modelverordening betekent dat:
het college tevens de kosten van het openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider kan bekostigen, in het geval door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling, gelet op zijn verstandelijke, zintuiglijke of lichamelijke handicap of leeftijd, niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken (artikel 17, eerste lid).
Overigens geldt met name voor het weekeinde- en vakantievervoer dat een combinatie van vervoer in veel gevallen mogelijk is. Bijvoorbeeld een combinatie trein-taxi, etc.
4.het college kan toestaan dat de ouders de leerling zelf vervoeren. De bekostiging is dan afhankelijk van de bekostiging van het vervoer waarop de ouders aanspraak zouden maken (artikel 19).
De algemene bepalingen van Titel 1 van de verordening zijn uiteraard ook van toepassing, alsmede het bepaalde in Titel 7.
TITEL 6: EIGEN BIJDRAGE EN BEKOSTIGING NAAR FINANCIËLE DRAAGKRACHT
De WPO biedt de gemeente de mogelijkheid een drempelbedrag bij ouders in rekening te brengen. In de verordening is gebruik gemaakt van deze optie. De wetgever heeft bedoeld de ouders verantwoordelijk te laten zijn voor een bepaald deel van de (werkelijk gemaakte) kosten van het vervoer; de zogenaamde drempel. Het bedrag wordt per leerling in rekening gebracht. Indien een leerling slechts een deel van het schooljaar gebruik maakt van het leerlingenvervoer, wordt het drempelbedrag naar evenredigheid in rekening gebracht.
Bij het drempelbedrag is de ouderlijke bijdrage gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op leerlingenvervoer. Invoering van het drempelbedrag houdt in dat de kosten van het openbaar vervoer tot aan deze kilometergrens voor rekening van de ouders komen.
Indien een drempelbedrag wordt ingevoerd, is de gemeente voor de berekening van de hoogte daarvan gebonden aan de wet. Er kan niet worden gewerkt met een fictief bedrag; de kosten van het openbaar vervoer dienen te worden bepaald op basis van de op basis van de zone-indeling. Dit betekent dat bij een aanvraag voor leerlingenvervoer moet worden nagegaan hoeveel kilometer gereisd moet worden om de afstand tot aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens te overbruggen. Het drempelbedrag bedraagt dan de kosten van een jeugdjaarkaart voor dit aantal te reizen kilometers. Voor het kalenderjaar 2010 gaat het bij één zone om een bedrag van € 279,- (de kosten van een jeugdjaarkaart met één ster) en bij twee of drie zones om een bedrag van € 458,- (de kosten van een jeugdjaarkaart met 2 sterren). Bij de vaststelling van de hoogte van het drempelbedrag is het niet van belang of de leerling daadwerkelijk gebruikmaakt van het openbaar vervoer. Ook wanneer de leerling gebruikmaakt van aangepast vervoer of wanneer er geen openbaar vervoer aanwezig is, dienen de ouders de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de door de gemeente gestelde kilometergrens zelf te dragen. In dat geval dient te worden uitgegaan van de meest gangbare, voor de leerling toegankelijke route.
De doelgroep voor het drempelbedrag bestaat uit leerlingen die een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs bezoeken en waarvan de ouders een gezamenlijk inkomen van meer dan € 23.400,- (geïndexeerd) hebben.
Voor leerlingen die onder titel 4 vallen (gehandicapte leerlingen in het reguliere primair en voortgezet onderwijs) geldt, dat aan de ouders geen drempelbedrag gevraagd mag worden. Ook wanneer de leerling zelf de aanvraag doet mag geen drempelbedrag gevraagd worden.
Het blijft mogelijk om voor elk van de genoemde onderwijssoorten een verschillende kilometergrens te hanteren. Bovendien staat het de gemeente vrij het drempelbedrag wel voor de ene maar niet voor de andere schoolsoorten in te voeren.
Onder inkomen moet worden verstaan: het gecorrigeerd verzamelinkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 in het peiljaar. Als peiljaar moet op grond van de wet worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerkosten wordt gevraagd.
De hoogte van het gecorrigeerd verzamelinkomen is voor het peiljaar 2010 (dus ten behoeve van het schooljaar 2010-2011) vastgesteld op € 23.400-, wat betreft het innen van het drempelbedrag. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar en afgerond op een veelvoud van € 450,-.
Aan pleegouders wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht.
Voogdij-instellingen kunnen ook als ‘ouder worden aangemerkt. Zij kunnen tevens een aanvraag indienen. Bij hen kan echter geen drempelbedrag worden vastgesteld, omdat zij geen inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting hebben. (Deze wet ziet op natuurlijke personen.)
De artikel 4 van de WPO biedt gemeenten de mogelijkheid om van ouders wier kinderen een school voor basisonderwijs bezoeken en van wie de school ten minste twintig kilometer van de woning is verwijderd, een van de draagkracht afhankelijke bijdrage te vragen in de kosten van het vervoer. Deze inkomensafhankelijke bijdrage wordt per gezin geheven (in tegenstelling tot het drempelbedrag dat per leerling in rekening wordt gebracht) en kan dus alleen bij het reguliere basisonderwijs worden gevraagd.
In artikel 24 is gekozen voor een systeem waarin met een aantal inkomensblokken wordt gewerkt, waaraan een vooraf vastgestelde draagkrachtafhankelijke ouderlijke bijdrage is gekoppeld. Zowel de bedragen van de inkomensblokken als van de verschuldigde bijdrage worden geïndexeerd vastgesteld op een wijze die aansluit bij artikel 4 van de WPO.
Daar waar groepsvervoer mogelijk is zal het college bij een toekenning van een vergoeding in de kosten van aangepast vervoer gebruik maken van de bevoegdheid zelf het vervoer te organiseren. Aan de ouders reikt het vervoersbedrijf een brochure uit met wenken om het vervoer voor iedereen aangenaam te laten verlopen.
Wanneer herhaaldelijk leerlingen bij het ophalen niet klaar staan, of bij het afzetten thuis ouderlijk toezicht ontbreekt kan het verzorgde aangepast vervoer niet verantwoord verlopen. Het verzorgde aangepast vervoer zal dan worden beëindigd.
Ook wangedrag van leerlingen kan leiden tot voortijdige beëindiging van het verzorgde aangepast vervoer. Een uitzondering wordt gemaakt voor leerlingen aan wie het gedrag op grond van hun verstandelijke handicap niet valt aan te rekenen.
Tenslotte is het denkbaar leerlingen te weren uit het verzorgde aangepast vervoer die door besmetting van een ziekte of aandoening gezondheidsrisico ’s voor medereizigers en chauffeur opleveren.
Als het college voor de beoordeling (van het behoud) van het recht op de bekostiging van het vervoer dit noodzakelijk vindt, kan zij de aanvrager oproepen om van hem toelichting of verduidelijking te vragen of om hem te laten ondervragen of onderzoeken door deskundigen die het college aanwijst.
Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviseur of adviesinstantie om een gemotiveerd advies als op grond van de door de ouders verstrekte informatie niet duidelijk is wat de aard van de problemen is en welke prognose er bestaat. Medisch advies wordt ingewonnen als het college van plan is de aanvraag om medische redenen af te wijzen.
Verder kan het college altijd advies inwinnen als zij dit gewenst vindt.
Bij deskundigen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de Permanente Commissie Leerlingenzorg, de commissie voor de begeleiding en/of de ambulante begeleider van een leerling, de schooldirecteur, medische specialisten, een orthopedagoog, de huisarts van de leerling, een kinderpsycholoog.
Wanneer advies nodig is over deelaspecten van het vervoer - bijvoorbeeld ‘veilige route’ -, dan kan dit worden ingewonnen bij deskundigen op het terrein van het desbetreffende deelaspect, bijvoorbeeld in dit geval de (verkeers)politie. Ook voor deze deskundigen geldt dat zij een onafhankelijke positie innemen.
Het spreekt voor zichzelf dat de ingeschakelde adviseur een gemotiveerde advies aan het college uitbrengt binnen een door het college te stellen termijn. Deze adviseur isn een externe adviseur in de zin van artikel 3:5 van de Awb. Dit houdt in dat de algemene regels die in afdeling 3:3 van de Awb zijn gegeven van toepassing zijn. Dit betekent onder andere dat het bestuursorgaan de adviseur een termijn kan stellen waarbinnen het advies wordt verwacht, en dat in of bij het besluit vermeld dient te worden wie de adviseur is die het advies heeft uitgebracht.
Dit artikel bepaalt dat het college beslist in gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin de verordening niet voorziet.
Hierbij dient in redelijkheid gehandeld te worden. Uitgangspunt bij deze besluitvorming dient te zijn dat in de geest van de wet en de verordening gehandeld wordt.
Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders of van de meerderjarige leerling kan afwijken van de bepalingen in de verordening. Dit houdt in dat het college slechts in voor ouders voordelige zin kan afwijken van de verordening. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid van de WPO, artikel 4, zevende lid, van de WVO en artikel 4, tiende lid, van de WEC.