Organisatie | Den Helder |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Wet inburgering 2010 |
Citeertitel | Verordening Wet inburgering 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening Wet inburgering 2009.
artikel 8 van de Wet inburgering
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-04-2011 | 01-01-2010 | nieuwe regeling | 04-04-2011 Stadsnieuws, 2011, 15 | RB11.0028 |
Hoofdstuk 2 Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening
Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen
Het college kan bij voorrang inburgeraars een inburgerings- of taalkennisvoorziening aanbieden op basis van de volgende criteria:
Artikel 5 Opleggen van verplichtingen
Het college kan een inburgeraar bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:
Hoofdstuk 3 Het aanbod van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening
Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod
Wanneer de inburgeraarhet aanbod aanvaardt, neemt het college binnen vier tot zes weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening in overeenstemming met het gedane aanbod, of, wanneer het een vrijwillige inburgeraar betreft, sluit een overeenkomst.
Hoofdstuk 4 De bestuurlijke boete verplichte inburgeraar
Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250 indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.
Bij deze bestuurlijke boete gelden de volgende schema’s voor de opbouw:
De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid en derde lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoelt in artikel 5 van deze verordening.
Bij deze bestuurlijke boete gelden de volgende schema’s voor de opbouw:
Bij herhaling van de overtreding wordt de bestuurlijke boete verhoogd en bedraagt ten hoogste € 1.000,00 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.
Bij deze bestuurlijke boete gelden de volgende schema’s voor de opbouw:
Aldus besloten in de raadsvergadering van 4 april 2011.
Koen Schuiling, voorzitter
Mr. drs. M. Huisman, griffier
De Wet inburgering is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2010. Met ingang van voornoemde datum is de vrijwillige inburgering in de wet opgenomen (Wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet inburgering {vrijwillige inburgering, persoonlijk inburgeringsbudget (PIB) en harmoniseren van handhavingtermijnen}). De Verordening is hierop aangepast. Een aantal bepalingen geldt nu ook voor de vrijwillige inburgeraars. Om een al te grote uitbreiding van de artikelen in de verordening te voorkomen zijn zoveel mogelijk regels die voor zowel inburgeringsplichtigen als vrijwillige inburgeraars gelden in elkaar geschoven.
Een belangrijk verschil in de behandeling is dat met de vrijwillige inburgeraar die een aanbod heeft aanvaard, een overeenkomst wordt gesloten waarin de voorziening en de overige rechten en plichten van de gemeente en de vrijwillige inburgeraar zijn opgenomen. In de verordening is ook opgenomen wat de gevolgen van het niet-nakomen van de verplichtingen uit de overeenkomst zullen zijn. Er is gekozen voor een privaatrechtelijke boete ter hoogte van de bestuurlijke boete voor inburgeringsplichtigen.
De WI regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).
Gemeenten krijgen in de WI een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Daarnaast hebben gemeenten de taak aan inburgeringsplichtigen die daarvoor op grond van de wet of het gemeentelijke beleid in aanmerking komen, een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt inburgeringsplichtigen toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal. In plaats van een inburgeringsvoorziening mogen gemeenten aan inburgeringsplichtigen die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgen of gaan volgen een taalkennisvoorziening aanbieden.
Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringsplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden. In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:
Regels over de informatieverstrekking aan inburgeraars
Artikel 8 WI bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit de WI en informatie over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en de toegang tot die voorzieningen.
Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen
Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Gemeenten kunnen inburgeringsplichtigen ondersteunen door het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. Gemeenten kunnen aan alle inburgeringsplichtigen een aanbod doen. Gemeenten zijn wel verplicht een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden aan alle asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- en nieuwkomers) en een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan nieuw- en oudkomers die werkzaam zijn als geestelijke bedienaar (artikel 19, tweede lid, WI).
Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal gratis afleggen van dat examen. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid, WI).
Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid, WI).
De WI draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:
De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI).
Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete
Artikel 35 WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.
In het artikel is het begrip inburgeraar opgenomen. Het betreft zowel de inburgeringsplichtige als de vrijwillige inburgeraar.
Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeraars
De gemeente heeft als taak de inburgeraars in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 WI dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeraars over hun rechten en plichten uit deze wet, evenals van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.
Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. Gemeenten kunnen er voor kiezen om in de verordening alleen de kaders vast te stellen voor een adequate informatievoorziening door het college aan de inburgeraars. In dat geval kan worden volstaan met opnemen van het eerste en derde lid in de verordening. Er kan ook voor worden gekozen om in de verordening vast te leggen welke middelen het college (in ieder geval) moet aanwenden om de informatievoorziening aan inburgeraars te organiseren. In dat geval moet het tweede lid in de verordening worden opgenomen, waarbij tevens een keuze moet worden gemaakt voor de instrumenten die daarbij worden ingezet.
In overeenstemming met de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeraars. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking en legt daarover (periodiek) verantwoording af aan de raad.
In het tweede lid geeft de raad het college de opdracht om (in ieder geval) een aantal middelen te gebruiken om de informatieverstrekking aan inburgeraars vorm te geven. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:
Het derde lid verplicht het college de raad periodiek te rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeraars. Om efficiënt aan de verplichting van het tweede lid te kunnen voldoen, is wellicht ook aansluiting mogelijk bij de uitvoering van de actieve informatieplicht van het college aan de raad op grond van artikel 169, tweede lid, van de Gemeentewet.
Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen
Het college kan aan alle inburgeraars een aanbod doen voor een inburgeringsvoorziening. Het college is echter verplicht een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren.
Bij verordening stelt de raad regels met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeraars. Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt het college opgedragen om vast te stellen aan welke groepen inburgeraars bij voorrang een inburgeringsvoorziening kan worden aangeboden. Bovendien wordt in dit artikel vastgelegd binnen welke kaders het college tot zijn keuze van doelgroepen moet komen. Het is van belang dat deze kaders (het aanwijzen van groepen waaraan een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden) niet te eng te definiëren.
Dit artikel regelt dat de groepen die het college aanwijst bij voorrangeen inburgeringsvoorziening krijgen aangeboden. Dit betekent dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan inburgeraars die niet behoren tot de groep of groepen die hij heeft aangewezen Om te voorkomen dat inburgeraars die behoren tot de groep of groepen die het college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel dat het college aan de groepen die hij aanwijst een inburgeringsvoorziening kan aanbieden.
Voorbeelden van criteria die in verordening kunnen worden neergelegd en op basis waarvan het college de doelgroep(en) kan aanwijzen, zijn:
Gemeenten zouden er ook voor kunnen kiezen om geen voorrang te geven aan specifieke groepen, maar in plaats daarvan prioriteit te geven aan oud- en nieuwkomers die graag voor een inburgeringsvoorziening in aanmerking willen komen (bijvoorbeeld voorrang op basis van eigen aanmelding of gemotiveerdheid). Criteria op basis waarvan het college doelgroepen aanwijst, kunnen ook worden ontleend aan andere beleidsterreinen, zoals ‘leefbaar, sociaal en veilig’. Daarmee kan de uitvoering van de WI een onderdeel vormen van een integrale aanpak van sociaal beleid.
Op grond van de actieve informatieplicht van het college aan de raad (artikel 169, tweede lid, Gemeentewet) ligt het voor de hand dat het college zijn besluit aan welke groepen inburgeraars bij voorrang een aanbod zal worden gedaan ter kennisname aan de raad aanbiedt.
Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening
In de verordening dienen regels te worden gesteld over de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met in begrip van de totstandkoming en samenstelling van de die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeraar die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.
In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:
De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.
In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeraars die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening daarmee te combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeraar niet wordt gedaan, indien dat zijn arbeidsinschakeling belemmert.
De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden aan een inburgeraar die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI). Indien in deze specifieke situatie geen re-integratievoorziening wordt aangeboden, kan de gemeente dan ook geen inburgeringsvoorziening aanbieden. Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid, WI). Het tweede lid van artikel 4 van de verordening draagt het college op om er voor te zorgen dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de re-integratievoorziening. Omdat deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of
–regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).
Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan opnemen. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, derde lid, WI).
Op grond van artikel 4.27 Besluit inburgering, moet de raad bij verordening regels stellen over de procedure die door het college wordt gevolgd bij het behandelen van verzoeken om een persoonlijk inburgeringsbudget (PIB) en de criteria die worden gehanteerd bij het toekennen ervan. Een inburgerings- of taalkennisvoorziening in de vorm van een PIB kan alleen worden toegekend op verzoek van de inburgeraar (art. 19, tweede lid en 24, tweede lid WI). Een inburgeraar dient nadat hij dat verzoek heeft gedaan, binnen 12 weken een zogenaamd persoonlijk inburgeringsplan in te dienen. Op grond van art. 4.27, tweede lid, Besluit inburgering moet het college vervolgens het persoonlijke inburgeringsplan van de inburgeraar goedkeuren aan de hand van in het derde lid vastgelegde criteria.
Na goedkeuring dient de inburgeraar zelf de overeenkomst met het gekozen inburgeringsbedrijf te sluiten (art. 4.27, lid 3 en 4, Besluit inburgering). De inburgeraar krijgt geen geld in handen. Nota’s worden rechtstreeks door de gemeente aan het inburgeringsbedrijf vergoed.
Artikel 5 Opleggen van verplichtingen
Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeraar voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeraars in het kader van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening deze verplichtingen vast. Dezelfde verplichtingen kunnen in de overeenkomst met de vrijwillige inburgeraars worden opgenomen.
Artikel 6 De inning van de eigen bijdrage
In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt
€ 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI).
In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening.
Het innen van een eigen bijdrage kan voor de inburgeringsplichtige een drempel betekenen voor het aanvaarden van het gemeentelijke aanbod. In afwijking van wat in de wet is opgenomen wordt er geen eigen bijdrage opgelegd bij de inburgeraar. Dit heeft dan betrekking op zowel de inburgeringsplichtige als vrijwillige inburgeraar.
Aan de vrijwillige inburgeraar met een inkomen van 120% of meer van de bijstandsnorm wordt, vooraf, wel een eigen bijdrage opgelegd ter hoogte van het bedrag dat in artikel 23, tweede lid WI is opgenomen. Belanghebbende heeft een keuze vrijheid en kan ook bij een andere instantie taallessen volgen.
Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod
Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat een dergelijk aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.
In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan de inburgeraar op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar deze staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijk ontstaan over het feit dat het college de inburgeraar een aanbod heeft gedaan.
Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot het vaststellen van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).
De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeraar het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeraar van een verklaring die door de gemeente is opgesteld.
Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeraar aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moet aanpassen.
Een inburgeraar hoeft een aanbod niet te accepteren. Wordt het aanbod geweigerd, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeraar het inburgeringsexamen moeten hebben behaald (vijf jaar na aanvang van deze termijn). Het verdient aanbeveling dat het college deze handelwijze vastlegt in beleidsregels, zodat tevoren voor betrokkenen duidelijk is (of zou kunnen zijn) wat de gevolgen zijn van het weigeren van een aanbod voor een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.
De procedure voor het doen van een aanbod geldt zowel voor de inburgeringsplichtige als de vrijwillige inburgeraar, zij het dat wanneer de vrijwillige inburgeraar het aanbod aanvaardt, het college over de inhoud van het aanbod met hem een overeenkomst sluit (art 24d, tweede lid van de wet).
Artikel 8 De inhoud van de beschikking en de overeenkomst
Het besluit tot het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan een inburgeringsplichtige is een beschikking. Dit betekent dat hij de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.
In de beschikking zullen de toegekende inburgeringsvoorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.
De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c). Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering).
Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Indien het college een inburgeringsvoorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen vijf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat). De precieze datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de inburgeringsvoorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het behalen van het inburgeringsexamen.
Een aantal bepalingen over de inhoud van de beschikking wordt ook opgenomen in de overeenkomst die met de vrijwillige inburgeraar wordt gesloten. Dit is opgenomen in het tweede lid, onderdeel a. Daarnaast moeten de gevolgen van het niet-nakomen van de verplichtingen van de vrijwillige inburgeraar in de overeenkomst worden geregeld (onderdeel b).
Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Het betreft bestuurlijke boetes op te leggen aan inburgeringsplichtigen. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen.
De boetebedragen die in deze verordening zijn opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, WI). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.
In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere scocialezekerheidswet of –regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.
4e lid: Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 9, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 WI moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het eerste lid van artikel 10 het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijke maximum bedraagt € 1.000 (artikel 34, onderdeel d, WI). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.
Artikel 10 Afstemming van de bestuurlijke boete
Hierin is opgenomen dat onderzoek gedaan moet worden naar de omstandigheden waardoor aan bepaalde verplichtingen niet is voldaan.
Artikel 10a Afstemming bij het niet-nakomen van de overeenkomst
Indien de vrijwillige inburgeraar de overeenkomst niet nakomt kan dit er toe leiden dat de voorziening wordt beëindigd en dat de kosten die de gemeente heeft moeten maken geheel of gedeeltelijk terugbetaald moeten worden.