Organisatie | Zeist |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Subsidieverordening gemeente Zeist 2008 |
Citeertitel | Algemene Subsidieverordening gemeente Zeist 2008 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 149
Regeling amateurkunst; Regeling buurt-, belangen- en speeltuinwerk; Regeling subsidiering bewonersorganisaties; Regeling jeugdsport; Regeling vrijwillig jeugdwerk
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-10-2008 | 17-12-2009 | Nieuwe regeling | 07-10-2008 De Nieuwsbode, 29-10-2008 | Nr. 657 |
HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN
Deze verordening is van toepassing op alle door het college te verstrekken subsidies voor activiteiten op de beleidsterreinen welzijn, zorg, educatie, kunst en cultuur, sport en recreatie, sociaal cultureel werk, onderwijs, openbare orde en veiligheid, die passen binnen de door de raad vastgestelde beleidskaders;
artikel 8. Bij aanvraag te overleggen stukken
Het college kan modellen, dan wel richtlijnen, vaststellen voor de stukken die bij een aanvraag tot verlening en een aanvraag tot vaststelling moeten worden ingediend.
artikel 10. Verstrekkingvoorbehoud
Subsidies die worden verstrekt ten laste van een begroting die nog niet door de gemeenteraad is vastgesteld, of ten laste van middelen die nog door wijziging van de begroting door de raad beschikbaar moeten worden gesteld, worden verstrekt onder de ontbindende voorwaarde dat de begroting of de begrotingswijziging, die voor verstrekking noodzakelijk is, door de raad wordt vastgesteld;
Het college beslist uiterlijk na zes weken na de dag waarop de gemeentebegroting voor het eerstvolgende kalenderjaar door de raad is vastgesteld op de aanvraag tot verlening van een budgetsubsidie.
De beschikking tot subsidieverlening vermeldt ten minste:
de voorwaarde dat de subsidieontvanger meewerkt aan de totstandkoming van een overeenkomst ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening, waarin het overeengekomen niveau van activiteiten, producten en/of diensten en de verplichtingen die aan de subsidieverlening verbonden zijn, nader worden bepaald.
§ 3 Verplichtingen voor de subsidieontvanger
artikel 19. Informatieverstrekking
De subsidieontvanger bericht het college binnen twee weken schriftelijk over omstandigheden, feiten en ontwikkelingen die van belang kunnen zijn voor de beslissing op de aanvraag tot subsidieverlening, dan wel een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de verleende subsidie, en overlegt daarbij de relevante stukken.
artikel 26. Aanvraag tot subsidievaststelling
Bij de aanvraag tot subsidievaststelling overlegt de subsidieontvanger de volgende stukken:
een activiteitenverslag dat de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend,en het gerealiseerde niveau van activiteiten, diensten en/of producten beschrijft, en dat een vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstellingen met een toelichting op de verschillen bevat;
een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat inzicht geeft in de besteding van de ontvangen subsidie, in het vermogen, het exploitatiesaldo, de solvabiliteit en liquiditeit van de subsidieontvanger. De jaarrekening sluit aan op de begroting waarvoor subsidie is verleend en bevat een vergelijking met de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar voorafgaande aan het boekjaar.
De subsidieontvanger geeft opdracht tot onderzoek van de jaarrekening aan een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek:
indien de subsidieontvanger een bedrag van € 500.000 of meer aan subsidie voor het betreffende kalenderjaar heeft ontvangen, strekt het onderzoek van de accountant tevens tot onderzoek van de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen, waarbij een aanwijzing over de intensiteit en reikwijdte van deze controle zal worden gegeven bij subsidieverlening
HOOFDSTUK III. PRESTATIESUBSIDIE
Het college beslist uiterlijk binnen zes weken na de dag waarop de gemeentebegroting voor het eerstvolgende kalenderjaar door de raad is vastgesteld op de aanvraag tot verlening van een prestatiesubsidie.
Het college kan bij subsidieverlening de voorwaarde opnemen dat de subsidieontvanger meewerkt aan de totstandkoming van een overeenkomst ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening, waarin de uitvoering van de activiteiten en de verplichtingen die aan de subsidieverlening verbonden zijn, nader worden bepaald.
§ 3 Verplichtingen voor de subsidieontvanger
artikel 33. Informatieverstrekking
De subsidieontvanger bericht het college binnen twee weken schriftelijk over omstandigheden, feiten en ontwikkelingen die van belang kunnen zijn voor de beslissing op de aanvraag om subsidie te verlenen, dan wel een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de verleende subsidie en overlegt daarbij de relevante stukken.
artikel 40. Aanvraag tot subsidievaststelling
Bij de aanvraag tot subsidievaststelling overlegt de subsidieontvanger de volgende stukken:
een jaarrekening, dat inzicht geeft in de besteding van de ontvangen subsidie, in het vermogen en het exploitatiesaldo van de subsidieontvanger. De jaarrekening sluit aan op de begroting waarvoor subsidie is verleend en bevat een vergelijking met de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar voorafgaande aan het boekjaar.
HOOFDSTUK IV. WAARDERINGSSUBSIDIE
Het college beslist uiterlijk binnen zes weken na de dag waarop de gemeentebegroting voor het eerstvolgende kalenderjaar door de raad is vastgesteld op de volledige aanvraag tot verlening van een waarderingssubsidie.
§ 3 Verplichtingen voor de subsidieontvanger
artikel 48. Informatieverstrekking
De subsidieontvanger bericht het college binnen twee weken schriftelijk over omstandigheden, feiten en ontwikkelingen die van belang kunnen zijn voor de beslissing op de aanvraag om subsidie te verlenen, dan wel een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de verleende subsidie en overlegt daarbij de relevante stukken.
HOOFDSTUK V. EENMALIGE SUBSIDIE
Het college beslist binnen zes weken na de dag waarop de volledige aanvraag tot verlening van een eenmalige subsidie is ontvangen.
Het college kan bij subsidieverlening de voorwaarde opnemen dat de subsidieontvanger meewerkt aan de totstandkoming van een overeenkomst ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening, waarin de uitvoering van de activiteiten en de verplichtingen die aan de subsidieverlening verbonden zijn nader worden bepaald.
§ 3 Verplichtingen voor de subsidieontvanger
artikel 61. Informatieverstrekking
De subsidieontvanger bericht het college binnen twee weken schriftelijk over omstandigheden, feiten en ontwikkelingen die van belang kunnen zijn voor de beslissing op de aanvraag om subsidie te verlenen, dan wel een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de verleende subsidie en overlegt daarbij de relevante stukken.
Algemene subsidieverordening gemeente Zeist 2008
In deze algemene toelichting zal op een aantal algemene aspecten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Algemene subsidieverordening gemeente Zeist 2008 (Asv) met betrekking tot het subsidieproces worden ingegaan. Deze toelichting zal zich richten op de invloed van de Awb op de Asv en een korte uitleg van het subsidieproces. Door middel van de artikelsgewijze toelichting zal nader ingegaan worden op de Asv.
In de Awb is een aparte titel (titel 4.2) opgenomen met algemene bepalingen die van toepassing zijn op de verstrekking van subsidies. De bepalingen uit de Awb gelden naast de bepalingen uit de Asv. Bij strijdigheid tussen de Awb en de Asv gaan de bepalingen uit de Awb voor.
De Awb bevat bepalingen die de mogelijkheid bieden eigen regels vast te stellen en bepalingen die een dwingend karakter hebben. Dit betekent dat afhankelijk van de aard van de regels in de Awb deze rechtstreeks gelden voor de gemeente of dat de gemeente kan aanvullen dan wel afwijken. In de Asv is dan ook een aantal aanvullende en afwijkende bepalingen opgenomen naast de van toepassing zijnde bepalingen uit de Awb.
Naast titel 4.2 bevat de Awb bepalingen die direct werken in de relatie tussen subsidieverlener en subsidieontvanger en die direct werken in het subsidieproces. Hier zal verder op worden ingegaan onder het onderwerp ‘subsidieproces’.
De in de Asv gehanteerde terminologie sluit aan bij die van de Awb.
Veel voorkomende begrippen zijn:
Artikel 4:21 Awb bepaalt wanneer sprake is van subsidie:
“Onder subsidie wordt verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten”.
Als een financiële relatie tussen overheid en burger of organisatie voldoet aan bovenstaande definitie uit de Awb dan is doorgaans sprak van subsidie. Ongeacht of die relatie wordt vormgegeven als opdracht of overeenkomst. In de Memorie van Toelichting op titel 4.2 Awb zijn nog drie elementen genoemd die een aanwijzing kunnen zijn of sprake is van subsidie. Deze elementen zijn:
het initiatief ligt bij de ontvanger. Neemt een derde het initiatief en vraagt deze geld voor een bepaalde activiteit dan is dit een aanwijzing dat het gaat om een subsidie. Een instelling klopt bijvoorbeeld bij de overheid aan met het verzoek een onderzoek mee te financieren, omdat de uitkomsten ervan ook relevant zijn voor die overheid. Wanneer de overheid de instelling vraagt tegen betaling een bepaald onderzoek uit te voeren, duidt dit op de levering van een goed of dienst aan de overheid.
Artikel 4:23 Awb verplicht bestuursorganen subsidie te verlenen op basis van een wettelijk voorschrift.
Dit betekent voor gemeenten dat zij een verordening moeten opstellen op grond waarvan zij subsidie verstrekken. Hiermee wordt beoogd de rechtszekerheid voor de subsidieverlener en subsidieontvanger te bevorderen en daarnaast de doelmatige besteding van middelen te verbeteren.
In de Memorie van Toelichting op artikel 4:23 Awb staat dat de verordening aan een tweetal
minimum-eisen moet voldoen. Allereerst wordt een omschrijving verlangd van de activiteiten waarvoor de subsidie kan worden verleend. De activiteiten kunnen gedetailleerd of algemeen worden omschreven. In de Asv is ervoor gekozen de activiteiten ruim te omschrijven in de vorm van beleidsterreinen, zoals sport, welzijn, onderwijs, etc. Welke activiteiten precies voor subsidie in aanmerking komen kan nader worden uitgewerkt in beleidsplannen, - nota’s en/of beleidsregels. In de tweede plaats moet de verordening een grondslag bieden voor de verplichtingen die het college aan de subsidieverlening kan verbinden, voor zover die grondslag niet reeds in de Awb zelf is neergelegd.
In artikel 4:23 Awb zijn vier uitzonderingen op de verplichting van een wettelijk voorschrift opgenomen. Dit zijn: spoedheidshalve subsidies, Europese subsidies, subsidies op basis van een begrotingspost en incidentele subsidies. Hier wordt verder niet ingegaan op deze uitzonderingen, maar deze worden hier volledigheidshalve genoemd.
In de Asv is ervoor gekozen om vier verschillende subsidiesoorten op te nemen..
Deze subsidiesoorten zijn: budgetsubsidies, prestatiesubsidies, waarderingssubsidies en eenmalige subsidies. In artikel 2 Asv zijn de definities van deze subsidiesoorten opgenomen. In de artikelsgewijze toelichting wordt verder ingegaan op de verschillen tussen de subsidiesoorten.
De Asv is in hoofdstukken per subsidiesoort ingedeeld. In de hoofdstukken 2 tot en met 5 is per subsidiesoort het proces van de subsidieaanvraag tot de subsidievaststelling opgenomen. Daarnaast zijn in hoofdstuk 1 de algemene bepalingen, die op alle subsidiesoorten van toepassing zijn, opgenomen.
De Awb en Asv gaan in beginsel uit van een subsidieproces waarin opeenvolgend subsidieverlening, uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en subsidievaststelling plaatsvinden. Hieronder zal een korte algemene toelichting worden gegeven op de verschillende onderdelen in dit proces.
In de Asv is opgenomen waar een subsidieaanvraag uit moet bestaan en wanneer deze moet zijn ingediend bij het college. Een subsidieaanvraag wordt alleen in behandeling genomen als deze volledig is. In artikel 4:5 Awb wordt geregeld dat als een aanvraag niet volledig is, het college bevoegd is om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Het college zal dan wel eerst de aanvrager in de gelegenheid moeten stellen om de aanvraag binnen een redelijke termijn aan te vullen. Gedurende de termijn tussen het verzoek om aanvulling en de daadwerkelijke aanvulling is de behandelingstermijn geschorst. Als een aanvraag volledig is zal het college die in behandeling nemen en een besluit hierop moeten nemen binnen de in de Asv aangegeven termijn.
Bovenstaande geldt zowel voor de aanvraag tot subsidieverlening als voor de aanvraag tot subsidievaststelling.
Als de subsidieaanvraag is ontvangen wordt deze eerst getoetst op volledigheid. Als is vastgesteld dat een subsidieaanvraag volledig is wordt de subsidieaanvrager een brief toegestuurd waarin wordt medegedeeld dat de aanvraag volledig is en wanneer de subsidieaanvrager een besluit op de aanvraag kan verwachten.
De subsidieaanvraag wordt vervolgens getoetst aan een aantal kaders om vast te stellen of de subsidieaanvrager in aanmerking komt voor subsidieverstrekking.
De subsidieaanvraag wordt getoetst aan de Awb, de Asv, de beleidskaders en de eventueel van toepassing zijnde beleidsregel. Op basis van deze toetsing neemt het college haar besluit om subsidie te verstrekken, dan wel te weigeren. Ook de hoogte van het subsidiebedrag wordt bepaald op basis van deze toetsing.
De subsidieverlening vestigt een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen voor een bepaald tijdvak. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment van verlening nog niet zeker is of de aanvrager daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteiten verricht en hij zich aan de opgelegde verplichtingen
houdt. In de Asv is bepaald wat in de beschikking tot subsidieverlening wordt opgenomen. In de beschikking wordt naast een aantal verplichtingen bepaald of een voorschot wordt verleend en hoe dat voorschot dan uitbetaald wordt.
Bij budgetsubsidies zal naast de beschikking tot subsidieverlening een ‘overeenkomst ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening’ worden afgesloten. In deze uitvoeringsovereenkomst wordt de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en bijbehorende verplichtingen nader uitgewerkt.
Alleen bij waarderingssubsidies en eenmalige subsidies is de mogelijkheid opgenomen tot directe vaststelling van de subsidie. De artikelen 47 en 60 Asv over het direct vaststellen van subsidie bepalen wat in de beschikking tot directe subsidievaststelling wordt opgenomen. In deze gevallen zal dus geen beschikking tot subsidieverlening worden afgegeven.
Uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten
De subsidieontvanger zal de gesubsidieerde activiteiten moeten uitvoeren met in achtneming van de verplichtingen uit de Awb, de Asv en de subsidiebeschikking. Met de verplichtingen die in de Asv zijn opgenomen is steeds gezocht naar een goede verhouding tussen enerzijds inzicht in de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en anderzijds de administratieve lasten voor de subsidieontvanger en het college. Daarnaast zijn de risico’s voor de subsidieontvanger en het college in overweging genomen. Bij de verschillende subsidiesoorten zijn dan ook verschillende verplichtingen opgenomen, waarbij voor hogere subsidiebedragen over het algemeen zwaardere verplichtingen worden opgelegd. Bij de subsidieverlening zal echter altijd een afweging moeten worden gemaakt over de redelijkheid en wenselijkheid van de verschillende verplichtingen.
De Awb gaat er vanuit dat de subsidieontvanger de aanvraag tot subsidievaststelling indient. Zoals onder ‘subsidieaanvraag’ staat is in de Asv opgenomen waar een aanvraag tot subsidievaststelling uit moet bestaan en wanneer deze moet worden ingediend.
Bij de beoordeling van de aanvraag tot subsidievaststelling wordt bekeken of de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en of de opgelegde verplichtingen zijn nageleefd. De subsidievaststelling geeft een onvoorwaardelijke aanspraak op het vastgestelde subsidiebedrag, afgezien van de eventuele terugvordering. Als de subsidieontvanger de activiteiten heeft verricht en de verplichtingen is nagekomen dan moet de subsidie worden vastgesteld op het bedrag van de subsidieverlening. Blijkt dat de activiteiten niet of gedeeltelijk zijn verricht of dat de verplichtingen niet zijn nagekomen, dan kan de subsidie lager worden vastgesteld. Bij het lager vaststellen van subsidie is het evenredigheidsbeginsel van belang. Dit betekent dat het lager vastgestelde bedrag in een redelijke verhouding moet staan met de niet nagekomen verplichtingen, niet uitgevoerde activiteiten of onjuiste gegevens. De nadelige gevolgen van de vaststelling voor de subsidieontvanger mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de lagere vaststelling te dienen doelen.
Als de subsidie is vastgesteld vindt binnen zes weken uitbetaling van het vastgestelde subsidiebedrag, onder verrekening van betaalde voorschotten, plaats.
In de artikelen 4:44 en 4:47 Awb zijn de situaties opgenomen wanneer het college een subsidie ambtshalve kan vaststellen. Ambtshalve betekent dat het college een besluit neemt zonder dat daarvoor een aanvraag is ingediend. De subsidie wordt dan vastgesteld op basis van de op dat moment beschikbare gegevens.
In de Asv zijn geen bepalingen opgenomen over de intrekking en wijziging van subsidies. In de artikelen 4:48 tot en met 4:51 Awb zijn bepalingen opgenomen over het intrekken, wijzigen en beëindigen van subsidierelaties. Deze bepalingen geven duidelijk aan in welke situaties het college kan overgaan tot het intrekken of wijzigen van subsidie, dan wel beëindigen van een subsidierelatie.
Algemene Subsidieverordening gemeente Zeist 2008
HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN
artikel 1. Begripsomschrijving
In dit artikel zijn verschillende begrippen gedefinieerd, die in de subsidieverordening worden gebruikt.
In de Asv is ervoor gekozen om een apart artikel over subsidiesoorten in de verordening op te nemen om de verschillen tussen de subsidiesoorten inzichtelijk te maken. Het college kan op basis van dit artikel bepalen welke soort subsidie zij verstrekt aan de subsidieaanvrager.
De subsidieaanvrager/subsidieontvanger kan met dit artikel redelijk eenvoudig bepalen welke voorwaarden en verplichtingen van belang zijn met betrekking tot de ontvangen subsidiesoort.
In deze verordening worden 4 subsidiesoorten onderscheiden; budgetsubsidie, prestatiesubsidie, waarderingsubsidie en eenmalige subsidie. Het verschil tussen deze subsidiesoorten ligt in de hoogte van het subsidiebedrag per kalenderjaar en de gewenste sturing door het college.
Budgetsubsidies worden verstrekt voor de hogere subsidiebedragen, waarbij het college afspraken wil maken met de subsidieontvanger over de kwantiteit en kwaliteit van de uit te voeren activiteiten. De kwantiteit en kwaliteit van de uit te voeren activiteiten zal vóór subsidieverlening naar aard, inhoud en omvang met de subsidieontvanger besproken moeten worden. Vervolgens zullen de hierover gemaakte afspraken in een uitvoeringsovereenkomst worden vastgelegd. De hoogte van het subsidiebedrag wordt gerelateerd aan de gemaakte afspraken. Budgetsubsidies zijn vooral bedoeld voor activiteiten, die worden uitgevoerd door professionele organisaties.
Prestatiesubsidies worden verstrekt voor een bedrag van minimaal € 5.000,- en maximaal € 150.000,- per kalenderjaar. De subsidieverstrekking van prestatiesubsidies is vooral gericht op het laten uitvoeren of aanbieden van activiteiten en/of diensten van de subsidieontvanger. Hierbij is de aard en omvang van de activiteiten van belang, maar kan of wil het college niet de subsidieverstrekking relateren aan een niveau van activiteiten, zoals bij budgetsubsidies. De nadruk wordt gelegd op de mogelijkheid tot het uitvoeren van activiteiten of het aanbieden van diensten door de subsidieontvanger.
Waarderingssubsidies worden verstrekt als waardering voor het uitvoeren van activiteiten. Het gaat hier om een aanmoediging van de subsidieontvanger om zijn activiteiten uit te voeren. De gemeente vindt deze activiteiten waardevol, maar wil ze niet sturen op aard of inhoud.
De eenmalige subsidies zijn subsidies die voor incidentele activiteiten worden verleend. Hiermee worden ook investeringen, projecten en evenementen bedoeld. De investeringssubsidies, die voorheen een aparte subsidiesoort waren, vallen hiermee ook onder de eenmalige subsidies. Deze subsidiesoort heeft geen structureel karakter en is bedoeld om flexibele subsidieverstrekking mogelijk te maken. Eenmalige subsidie betekent niet dat deze subsidie voor een bepaalde activiteit maar één keer verstrekt kan worden. Hoe vaak een eenmalige subsidie voor een bepaalde activiteit op een bepaald beleidsterrein verstrekt kan worden, kan bij beleidsregel worden bepaald als daar behoefte aan bestaat. In de verordening worden geen minimum of maximum bedragen genoemd met betrekking tot de te verstrekken eenmalige subsidies. Deze kunnen in beleidsregels worden vastgelegd, als daar op een bepaald beleidsterrein behoefte aan bestaat. In de beleidsregels kan tevens worden opgenomen hoe de subsidie wordt verdeeld en op grond van welke criteria de subsidieaanvrager in aanmerking komt voor de subsidie. Verplichtingen en voorwaarden zullen bij subsidieverstrekking worden bepaald en in de beschikkingen worden opgenomen.
Er bestaat een overlap in minimum en maximum bedragen tussen de verschillende subsidiesoorten in de verordening. Zo kan een prestatiesubsidie een lager bedrag zijn dan een waarderingssubsidie en kan een eenmalige subsidie net zo hoog zijn als een budgetsubsidie. Dit komt doordat niet alleen het bedrag, maar ook de soort activiteit en het doel waarvoor subsidie wordt verstrekt richtinggevend zijn voor de indeling in een bepaalde subsidiesoort. Bij een subsidieaanvraag zal altijd beoordeeld moeten worden welke soort subsidie past bij de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd. Hierbij zal in aanmerking moeten worden genomen voor welke soort activiteiten de subsidiesoorten zijn bedoeld en zal moeten meewegen welke voorwaarden en verplichtingen zijn verbonden aan de verschillende subsidiesoorten.
Artikel 4:23 lid 1 Awb bepaalt dat subsidie slechts wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift die regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Dit artikel beoogt met de genoemde beleidsterreinen aan te geven voor welke activiteiten subsidie wordt verstrekt en wanneer de verordening van toepassing is. De activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt kunnen in beleidskaders en beleidsregels nader worden gespecificeerd.
In dit artikel is uitgegaan van de kaderstellende bevoegdheid van de raad. Het college is enkel bevoegd besluiten te nemen binnen de door de raad vastgestelde kaders. De raad stuurt door middel van de begroting, de beleidskaders en deze verordening. Het college is belast met de uitvoering en is derhalve ook bevoegd tot alle besluiten met betrekking tot subsidieverstrekking, die binnen de eerder genoemde kaders
vallen. Dit betekent dat het college ook de beleidsregels vaststelt, die de uitvoering van het beleid verder specificeren in eenduidige regels en criteria met betrekking tot bepaalde beleidsterreinen.
De Awb bepaalt dat een subsidieplafond slechts bij of krachtens wettelijk voorschrift vastgesteld kan worden. De mogelijkheid om een subsidieplafond vast te kunnen stellen is wenselijk om de middelen met betrekking tot subsidieverstrekking beheersbaar te kunnen houden. Een subsidieplafond mag niet overschreden worden. Dit betekent dat als het hele budget binnen een subsidieplafond als subsidie is verstrekt (en het plafond dus is bereikt) dat dan geen subsidie meer verstrekt kan worden uit het budget waar het subsidieplafond voor is vastgesteld. De volgende subsidie die voor dat budget aangevraagd wordt zal dan geweigerd moeten worden. In de beleidsregel waarmee het subsidieplafond wordt vastgesteld wordt ook opgenomen hoe het beschikbare budget wordt verdeeld.
Artikel 4:24 Awb schrijft voor dat ten minste een maal in de vijf jaren een verslag over de doeltreffendheid en effecten van de subsidieverstrekking in de praktijk gepubliceerd dient te worden, tenzij dit anders wordt bepaald in een wettelijk voorschrift. De verplichting tot publicatie van een dergelijk verslag brengt met zich mee dat iedere vijf jaar een onderzoek moet plaatsvinden naar de doelmatigheid van de verordening. In de Asv is ervoor gekozen dit niet als verplichting in de verordening op te nemen, omdat er vanuit gegaan wordt dat sprake moet zijn van een constante evaluatie en herziening van het gevoerde beleid. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de subsidieverstrekking volgend moet zijn op het gevoerde inhoudelijke beleid, omdat de subsidieverstrekking een instrument is waarmee de beleidsdoelstellingen gerealiseerd kunnen worden. Of subsidieverstrekking de juiste wijze is om die beleidsdoelstellingen te realiseren, moet deel uitmaken van de evaluatie en herziening van het betreffende beleid. Daarnaast wordt jaarlijks in het jaarverslag van het college over de realisatie van de subsidieverstrekking gerapporteerd.
artikel 7. Rechtspersoonlijkheid
Het verstrekken van subsidie aan rechtspersonen heeft onze voorkeur, omdat de aansprakelijkheid van de organisatie en haar bestuurders dan geregeld is. Subsidie wordt slechts verstrekt voor activiteiten die niet bijdragen aan de winst van een organisatie en voor activiteiten die niet gericht zijn op het verwerven van winst. Onder winst wordt in deze verstaan: verkregen voordeel en bedragen die niet strekken tot de normale bedrijfsvoering, maar enkel ter verrijking van de organisatie, haar bestuursleden en/of medewerkers.
De mogelijkheid tot subsidieverstrekking aan natuurlijke personen of groepen van natuurlijke personen is met dit artikel alleen mogelijk als dit bij beleidsregel is bepaald. Dit heeft tot gevolg dat er alleen een mogelijkheid is om organisaties zonder rechtspersoonlijkheid of natuurlijke personen subsidie te verstrekken als hier duidelijk omschreven regels en criteria voor zijn opgesteld.
artikel 8. Bij aanvraag te overleggen stukken
Het opstellen van aanvraagformulieren en richtlijnen voor de in te dienen stukken is wenselijk in verband met het uniform en efficiënt afhandelen van de aanvragen. Daarnaast geven aanvraagformulieren en richtlijnen voor de subsidieaanvrager een duidelijk houvast over de verwachte gegevens.
Artikel 5:11 Awb bepaalt dat een toezichthouder bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt aangesteld. Een toezichthouder is belast met het toezicht op de naleving van de bij subsidieverstrekking opgelegde verplichtingen. De toezichthouder kan dus onderzoek doen naar de wijze waarop de subsidieontvangers de
subsidie besteden en in hoeverre zij de opgelegde verplichtingen naleven. De bevoegdheden van de toezichthouder zijn opgenomen in afdeling 5.2 Awb. Een toezichthouder is bijvoorbeeld bevoegd de
accommodatie van de subsidieontvanger binnen te treden en de administratie in te zien. In de artikelen 5:18 en 5:19 Awb is bepaald dat de toezichthouder monsters mag nemen en vervoermiddelen mag doorzoeken. Deze bevoegdheid heeft de toezichthouder inzake subsidies niet.
artikel 10. Verstrekkingvoorbehoud
Het is wenselijk subsidies die voor meerdere jaren worden verstrekt te verstrekken onder de ontbindende voorwaarde dat voldoende middelen ter beschikking worden gesteld door de raad. De reden om een begrotingsvoorbehoud te maken is dat het budgetrecht bij de raad ligt. Het college verstrekt subsidies uit de middelen die met de gemeentebegroting door de raad beschikbaar worden gesteld. Als de raad de middelen niet beschikbaar stelt (door middel van de gemeentebegroting) geeft dit artikel de mogelijkheid om binnen vier weken een beroep te doen op het begrotingsvoorbehoud. Dit betekent dat de subsidie dan wordt ingetrokken, zodat het totaal aan subsidieverstrekkingen binnen de vastgestelde gemeentebegroting blijft.
Het verlenen van subsidie door de gemeente aan een organisatie kan een steunmaatregel zijn in de zin van artikel 87 van het EG – Verdrag. Het verlenen van steun is niet toegestaan indien deze onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, voor zover de steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt (concurrentievervalsing). De Europese Commissie heeft de exclusieve bevoegdheid om te beoordelen of hiervan sprak is. In de meeste gevallen zal de subsidieverstrekking niet vallen onder de verplichting om goedkeuring te vragen aan de Europese Commissie, omdat de gesubsidieerde activiteiten onder uitzonderingen op deze regel vallen. In die gevallen waarbij wel sprake is van steun zal de gemeente goedkeuring moeten vragen aan de Europese Commissie. In dat geval zal op grond van dit artikel een voorbehoud gemaakt moeten worden bij de subsidieverstrekking, zodat de subsidieverstrekking niet geldt op het moment dat geen goedkeuring wordt verkregen.
In dit artikel wordt uitdrukkelijk geregeld dat bij de uitvoering van activiteiten het gelijkheidsbeginsel tussen de inwoners van Zeist in acht moet worden genomen. Hiervan kan worden afgeweken als in een beleidskader of beleidsregel beleid is vastgesteld ten aanzien van een bepaalde doelgroep.
Lid 3 van dit artikel regelt de scheiding van godsdienst/levensovertuiging/partijpolitieke overtuigingen en de uitvoering van gesubsidieerde activiteiten. Hiermee wordt uitdrukkelijk uitgesloten dat gesubsidieerde activiteiten kunnen strekken tot het vormen en/of verspreiden van genoemde overtuigingen. Dit betekent dat een kerk wel subsidie kan ontvangen voor activiteiten die binnen het beleid van de gemeente passen, maar niet als deze activiteit wordt ingezet voor het verspreiden van het geloof van deze kerk.
In artikel 4:35 Awb wordt een aantal preventieve weigeringsgronden genoemd. In dit artikel is een aantal aanvullende gronden opgenomen waarop subsidie geweigerd kan worden. De in dit artikel opgenomen aanvullende gronden zijn over het algemeen gebruikelijke gronden om op te nemen. Met de weigeringsgrond van sub d worden niet alleen eigen middelen bedoeld, maar ook andere subsidies van de gemeente Zeist, van andere bestuursorganen en/of sponsoring. De weigeringsgrond van sub f is een niet veel voorkomende weigeringsgrond. In sub f is de mogelijkheid opgenomen subsidie te weigeren als een aanvrager subsidie vraagt voor een activiteit of doel waarin al in belangrijke mate voorzien is binnen de gemeente. Het criterium ‘in belangrijke mate’ zal goed moeten worden gemotiveerd bij het besluit om subsidie te weigeren. Wanneer sprake is van ‘in belangrijke mate’ zal sterk van de situatie afhangen. Hiermee kan echter worden voorkomen dat het college een subsidieaanvraag die binnen het beleid past en aan alle andere voorwaarden voldoet altijd móet subsidiëren, ook wanneer binnen de gemeente al meer van dezelfde activiteiten bestaan. Als in een beleidsregel het systeem van gelijke verdeling over het aantal aanvragers van eenzelfde activiteit wordt gehanteerd, dan kan dit lid uiteraard geen toepassing vinden.
Als de subsidieontvanger na vaststelling van de subsidie nog recht heeft op uitbetaling en het subsidiebedrag nog niet volledig is voorgeschoten, wordt het resterende bedrag binnen zes weken uitbetaald. Dit is een redelijke en haalbare termijn voor uitbetaling.
artikel 14. Toepasselijkheid hoofdstuk II
Dit artikel bepaalt dat alle bepalingen van hoofdstuk II alleen van toepassing zijn op de verstrekking van budgetsubsidies.
artikel 15. Toepasselijkheid afdeling 4.2.8 Awb
Afdeling 4.2.8 Awb is een (facultatieve) standaardregeling met betrekking tot subsidieverstrekking, waarin bepalingen over de subsidieaanvraag, subsidieverplichtingen, toezicht en subsidieverantwoording zijn opgenomen. Deze afdeling kan alleen van toepassing zijn als dit uitdrukkelijk in de verordening wordt bepaald. Omdat in afdeling 4.2.8 Awb vrij uitgebreide en specifieke bepalingen zijn opgenomen, is het wenselijk deze van toepassing te verklaren op de verstrekking van budgetsubsidies.
Deze afdeling is niet van toepassing op verstrekking van de andere subsidiesoorten. Een aantal verplichtingen en bepalingen uit deze afdeling zijn namelijk zwaarder dan die standaard aan subsidies, die onder de andere subsidiesoorten vallen, zijn gebonden. De reden hiervoor ligt mede in de hoogte van het subsidiebedrag. Budgetsubsidies worden voor een dermate hoog bedrag verstrekt aan voornamelijk professioneel werkende organisaties dat deze zwaardere verplichtingen en bepalingen van hen verwacht mogen worden. Overigens kan indien dit wenselijk is bij een subsidie, die onder een andere subsidiesoort valt, een van de in dit hoofdstuk genoemde verplichtingen of bepalingen alsnog bij subsidieverlening worden opgenomen in de beschikking.
artikel 16. Aanvraag tot subsidieverlening
De aangegeven termijn in dit artikel voor de aanvraag tot subsidieverlening is een redelijke en haalbare termijn voor de subsidieaanvrager. Deze termijn is een uiterlijke termijn, wat inhoudt dat de aanvraag ook eerder in het jaar ingediend mag worden. Het tijdvak van maximaal vier kalenderjaren is een ruim tijdvak dat nog wel redelijk is om als verplichting aan te gaan en waarbinnen het te voeren beleid nog overzien kan worden. Een groter tijdvak betekent een grotere kans dat beleid binnen het subsidietijdvak wijzigt, wat effect kan hebben op de subsidieverstrekking.
In paragraaf 4.2.8.2 Awb staat vrij uitgebreid waar een subsidieaanvraag aan moet voldoen. Omdat wordt uitgegaan van een bepaald niveau van activiteiten waar het college subsidie voor verstrekt, is in dit artikel nog een aantal aanvullende criteria opgenomen om voldoende inzicht te krijgen in de voorgenomen activiteiten. Als dit voor de beoordeling van de subsidieaanvraag nodig mocht zijn, is het college bevoegd aanvullende informatie bij de subsidieaanvrager op te vragen. Ook kan het college een aanvrager toestemming verlenen om een aantal stukken die in dit artikel zijn genoemd niet in te dienen, als deze stukken voor de beoordeling van de subsidieaanvraag niet nodig zijn of wanneer dit een onevenredig zware belasting voor de subsidieaanvrager is. Onder dit lid vallen ook stukken die reeds eerder zijn ingediend, deze behoeven niet opnieuw te worden toegezonden.
De periode van zes weken na vaststelling van de gemeentebegroting is een redelijke en haalbare termijn.
Dit geeft het college voldoende tijd om alle beschikkingen na vaststelling van de begroting op te kunnen stellen en de subsidieontvanger ontvangt het besluit op zijn aanvraag vóór aanvang van het subsidietijdvak. Dit artikel maakt het ook mogelijk om voor vaststelling van de gemeentebegroting een beslissing op de subsidieaanvraag aan de subsidieaanvrager toe te sturen. In dat geval zal bij verlening wel het begrotingsvoorbehoud moeten worden gemaakt.
In dit artikel is bepaald wat in een beschikking tot subsidieverlening van een budgetsubsidie ten minste wordt opgenomen. In de beschikking kunnen nadere, meer op de specifieke situatie toegespitste, verplichtingen worden opgenomen. Een van de voorwaarden in dit artikel is dat de subsidieontvanger moet meewerken aan de totstandkoming van een uitvoeringsovereenkomst. Met de ontvangers van budgetsubsidies wordt een overeenkomst gesloten, omdat de budgetsubsidies worden verleend aan professioneel werkende organisaties die activiteiten uitvoeren waar de gemeente groot belang aan hecht. Een uitvoeringsovereenkomst geeft het college de mogelijkheid om de subsidieontvanger te verplichten de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend uit te voeren. Daarnaast geeft een overeenkomst vorm aan de professionele relatie tussen gemeente en de budgetsubsidie ontvangende organisatie. In de beschikking tot subsidieverlening wordt tevens de hoogte van het voorschot opgenomen. Dit zal meestal het volledige subsidiebedrag zijn. Afhankelijk van de hoogte van het bedrag zal het voorschot in twee tot tien termijnen uitbetaald worden gedurende het subsidiejaar.
§ 3. Verplichtingen voor de subsidieontvanger
artikel 19. Informatieverstrekking
Lid 1 regelt dat de subsidieontvanger het college altijd tijdig op de hoogte moet brengen van wijzigingen en/of omstandigheden die mogelijk van invloed zijn op de subsidieverstrekking. Het is van belang dat het college op de hoogte wordt gehouden, zodat deze daar direct op kan reageren. Hierbij moet gedacht worden aan wijzigingen in de voorgenomen activiteiten, de samenstelling van het bestuur of omstandigheden van financiële aard.
Met lid 2 wordt geregeld dat subsidieontvangende organisaties hun medewerking verlenen aan onderzoek ten behoeve van het evalueren en vormen van het gemeentelijk beleid.
artikel 20. Administratieve verplichtingen
Om de subsidie vast te kunnen stellen moet de administratie inzichtelijk en controleerbaar zijn. Daarom zijn in dit artikel verplichtingen met betrekking tot de administratie opgenomen.
artikel 21. Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht
De gemeente heeft er, met het oog op de uitvoering van activiteiten, belang bij dat een organisatie zorgvuldig omgaat met de beschikbare middelen en zich verzekert tegen mogelijke risico’s. Hierbij zal steeds een afweging moeten worden gemaakt wat in redelijkheid van een organisatie verlangt mag worden.
artikel 22. Toestemming voor rechtshandelingen
In dit artikel wordt een aantal rechtshandelingen genoemd waar een organisatie die een budgetsubsidie ontvangt toestemming voor moet vragen. De hier opgenomen rechtshandelingen kunnen van invloed zijn op de besteding van de subsidiegelden. In de Asv wordt ervan uitgegaan dat de gemeente in beginsel zo min mogelijk in de bedrijfsvoering van de subsidieontvanger zou moeten treden. Er kunnen zich echter situaties voordoen, waarbij het toch wenselijk is enige inbreng of zeggenschap te hebben. Hierbij kan gedacht worden aan het verkopen of verbouwen van panden die de subsidieontvanger mede met de ontvangen subsidie heeft verworven. Een verbouwing of verkoop kan bijvoorbeeld consequenties hebben op de kosten en het vervolg van de voorgenomen activiteiten.
artikel 23. Vorming reserves en voorzieningen
Omdat het in beginsel niet wenselijk wordt geacht om in de bedrijfsvoering van organisaties te treden is hier alleen de mogelijkheid opgenomen om verplichtingen met betrekking tot het vormen van reserves en voorzieningen bij de subsidieverlening op te leggen. Gemeenten nemen vaak in hun verordeningen verplichtingen hierover op om te voorkomen dat organisaties onnodig veel vermogen vormen met reserves en voorzieningen. Op grond van andere bepalingen in deze verordening zijn echter voldoende en betere mogelijkheden om te voorkomen dat een organisatie de subsidiegelden te veel oppot. Voorbeeld hiervan is artikel 12 sub d, waarin is opgenomen dat als een organisatie over voldoende middelen beschikt de subsidie geweigerd kan worden. Ander voorbeeld is dat de subsidie besteed moet worden aan de activiteiten, diensten en/of producten waar deze voor verstrekt is.
artikel 24. Overige verplichtingen
In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen om bij subsidieverlening doelgebonden verplichtingen op te
leggen. Doelgebonden verplichtingen zijn verplichtingen die redelijkerwijs noodzakelijk en geschikt zijn om het met de subsidie nagestreefde doel te verwezenlijken. Hierbij kan gedacht worden aan de verplichting
om bepaalde activiteiten ten behoeve van derden (cursussen o.i.d.) uitsluitend te laten verzorgen door personen die aan bepaalde opleidingseisen voldoen.
artikel 25. Tussentijdse rapportage
Om de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten te kunnen volgen kan het gewenst zijn tussentijdse rapportages over de voortgang te verkrijgen. Dit zal met name het geval zijn als voor een tijdvak van meerdere jaren subsidie wordt verleend. De gewenste inhoud, vorm en frequentie van deze rapportages kan per subsidieverstrekking verschillen. Daarom is het gewenst dit ter beoordeling van het college te houden en dit in de beschikking op te nemen.
artikel 26. Aanvraag tot subsidievaststelling
De opgenomen termijn waarbinnen de aanvraag tot subsidievaststelling kan worden ingediend is een redelijke en haalbare termijn voor de subsidieontvanger.
Omdat budgetsubsidies worden verleend aan professionele organisaties wordt ook verwacht dat een uitgebreide verantwoording over de besteding van de subsidiegelden kan worden gegeven. In de Asv is gekozen voor een drietrapszwaarte met betrekking tot de financiële verslaglegging. Immers, het college wil graag inzicht hebben in de subsidiebesteding van de organisaties en de rechtmatigheid hiervan, maar de zwaarte van de financiële verslaglegging moet wel in verhouding staan tot de hoogte van de ontvangen subsidiegelden. Van subsidieontvangende organisaties, die een budgetsubsidie ontvangen van in totaal minder dan € 500.000,- , wordt verwacht dat zij een accountant opdracht geven de getrouwheid van hun jaarrekening te controleren op basis waarvan deze accountant een accountantsverklaring afgeeft. Bij subsidiebedragen vanaf in totaal € 500.000,- per kalenderjaar mag verwacht worden dat een accountant niet alleen de getrouwheid van de jaarrekening, maar ook de rechtmatige besteding van de ontvangen subsidiegelden controleert. Ten einde meer zekerheid te verschaffen over rechtmatige besteding van publieke middelen. Daarnaast wordt het wenselijk geacht om organisaties, die in een kalenderjaar in totaal meer dan € 1.000.000,- aan subsidiegelden ontvangen, te verplichten een rapport van bevindingen op te laten stellen door de accountant, waarin ook een verklaring over getrouwheid en rechtmatigheid wordt opgenomen. Hierbij is sprake van een dermate hoog bedrag dat het verkrijgen van inzicht in de bedrijfsvoering en mogelijke risico’s wenselijk en redelijk zijn. Bij de subsidieverlening zullen aanwijzingen moeten worden gegeven over de intensiteit en reikwijdte van deze controle. Het college zal dit per organisatie en subsidieverstrekking moeten afwegen naar wat in redelijkheid mag worden verwacht van de betreffende organisatie in relatie tot de subsidieverstrekking.
Dertien weken is een redelijke termijn om de aanvraag tot subsidievaststelling te beoordelen en een besluit op de aanvraag te kunnen nemen.
artikel 28. Subsidievaststelling meerjarige subsidies
Subsidies die voor een tijdvak van meerdere jaren zijn verleend worden per kalenderjaar voor het afgelopen kalenderjaar vastgesteld. Deze vaststelling vindt in beginsel plaats op basis van de aanvraag tot subsidievaststelling, maar kan ook ambtshalve plaatsvinden.
HOOFDSTUK III. PRESTATIESUBSIDIE
artikel 29. Toepasselijkheid hoofdstuk III.
Dit artikel bepaalt dat alle bepalingen van hoofdstuk III alleen van toepassing zijn op de verstrekking van prestatiesubsidies.
artikel 30. Aanvraag tot subsidieverlening
Het tijdvak van maximaal vier kalenderjaren is een ruim tijdvak dat nog wel redelijk is om als verplichting aan te gaan en waarbinnen het te voeren beleid nog overzien kan worden. Een groter tijdvak brengt met zich mee dat beleid eerder binnen het subsidietijdvak wijzigt, wat effect kan hebben op de subsidieverstrekking.
Bij prestatiesubsidies is de subsidieverstrekking vooral gericht op het laten uitvoeren van activiteiten, dan wel het laten aanbieden van diensten. De subsidieaanvraag is daarom gericht op het verkrijgen van inzicht in de voorgenomen activiteiten en/of diensten, zowel de uitvoering van de activiteiten en/of diensten als de kosten die aan deze uitvoering verbonden zijn.
Als dit voor de beoordeling van de subsidieaanvraag nodig mocht zijn is het college bevoegd aanvullende informatie bij de subsidieaanvrager op te vragen. Ook kan het college een aanvrager toestemming verlenen om een aantal stukken die in dit artikel zijn genoemd niet in te dienen, als deze stukken voor de beoordeling van de subsidieaanvraag niet nodig zijn of wanneer dit een onevenredig zware belasting voor de subsidieaanvrager is. Onder dit lid vallen ook stukken die reeds eerder zijn ingediend, deze behoeven niet opnieuw te worden toegezonden.
Zie voor toelichting artikel 17.
In dit artikel is bepaald wat in een beschikking tot subsidieverlening van een prestatiesubsidie ten minste wordt opgenomen. In de beschikking kunnen nadere, meer op de specifieke situatie toegespitste, verplichtingen worden opgenomen. Een van de bepalingen die in dit artikel is opgenomen is dat bij subsidieverlening kan worden bepaald dat de subsidieontvanger moet meewerken aan de totstandkoming van een uitvoeringsovereenkomst. Bij subsidieverlening van een prestatiesubsidie zal steeds de afweging gemaakt moeten worden of het college de subsidieontvanger wil verplichten de voorgenomen activiteiten uit te voeren. Daarnaast zal ook overwogen moeten worden of de professionaliteit van de subsidieontvangende organisatie, het subsidiebedrag en de soort activiteiten in verhouding staan tot de verplichting om mee te werken aan een uitvoeringsovereenkomst.
§ 3. Verplichtingen voor de subsidieontvanger
artikel 33. Informatieverstrekking
Zie voor toelichting artikel 19.
artikel 34. Administratieve verplichtingen
Zie voor toelichting artikel 20.
artikel 35. Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht
Zie voor toelichting artikel 21.
artikel 36. Toestemming voor rechtshandelingen
Zie voor toelichting artikel 22.
artikel 37. Vorming reserves en voorzieningen
Zie voor toelichting artikel 23.
artikel 38. Overige verplichtingen
Zie voor toelichting artikel 24.
artikel 39. Tussentijdse rapportage
Zie voor toelichting artikel 25.
artikel 40. Aanvraag tot subsidievaststelling
De subsidiebedragen die met een prestatiesubsidie worden verstrekt kunnen enorm verschillen. Daarom wordt bij prestatiesubsidies wel gevraagd om een jaarrekening, maar is in de verordening niet de verplichting opgenomen dat deze moet voldoen aan de jaarrekening als omschreven in het Burgerlijk Wetboek, zoals bij de budgetsubsidies is bepaald. Dit zou al snel kunnen leiden tot een onevenredig zware belasting voor de subsidieontvanger. In de beschikking tot subsidieverlening kan deze verplichting alsnog worden opgenomen indien dit wenselijk wordt geacht. Ook de verplichting tot een accountantsverklaring wordt bij subsidieverlening bepaald. Hierbij zal een afweging moeten worden gemaakt met betrekking tot de belasting voor de subsidieontvanger in relatie tot de subsidieverstrekking. Als de subsidieontvanger in een kalenderjaar in totaal € 500.000,- of meer aan subsidies ontvangt, zal deze aan dezelfde financiële verantwoording moeten voldoen als bij een budgetsubsidie. Hierbij gaat het om dermate hoge bedragen dat een uitgebreide verantwoording en controle verwacht mag worden. Zie hiervoor verder de toelichting bij artikel 26.
Zie voor toelichting artikel 27.
artikel 42. Subsidievaststelling
Zie voor toelichting artikel 28.
HOOFDSTUK IV. WAARDERINGSSUBSIDIE
artikel 43. Toepasselijkheid hoofdstuk IV
Met dit artikel wordt bepaald dat alle bepalingen in hoofdstuk IV van toepassing zijn bij het verstrekken van waarderingssubsidies.
artikel 44. Aanvraag tot subsidieverlening
Het tijdvak van maximaal vier kalenderjaren is een ruim tijdvak dat nog wel redelijk is om als verplichting aan te gaan en waarbinnen het te voeren beleid nog overzien kan worden. Een groter tijdvak brengt met zich mee dat beleid eerder binnen het subsidietijdvak wijzigt, wat effect kan hebben op de subsidieverstrekking.
Bij waarderingssubsidies wordt de subsidie vooral verleend ter waardering van de voorgenomen activiteiten en ter stimulering daarvan. Naast een activiteitenplan dat de organisaties moeten indienen, zal vaak in een beleidsregel worden opgenomen welke andere specifieke informatie van de organisaties verwacht wordt. Dit is specifieke informatie die per beleidsterrein zal verschillen en vaak nodig is voor de verdeling van de beschikbare middelen binnen een bepaald beleidsterrein. Er is voor gekozen om in de verordening niet te bepalen dat een begroting moet worden ingediend bij de aanvraag. Omdat het subsidiebedrag bij waarderingssubsidies zelden in relatie staat tot de kosten en/of de begroting en de subsidieverstrekking is gericht op de waardering en stimulering van de voorgenomen activiteiten, lijkt een begroting weinig toe te voegen. Dit is zeker het geval wanneer een subsidie voor meerdere jaren wordt aangevraagd en verleend. Mocht een begroting op een bepaald beleidsterrein toch wenselijk worden geacht dan kan dit als aanvullende informatie opgenomen worden in de van toepassing zijnde beleidsregel. Daarnaast zal een subsidieaanvrager, waaraan géén subsidie is verleend in het jaar voorafgaand aan het tijdvak waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, een overzicht van zijn financiële situatie van dat moment moeten overleggen. Op basis hiervan kan het college voldoende inzicht verkrijgen in de vermogenstoestand en de financiële mogelijkheden van de subsidieaanvrager.
Zie voor toelichting artikel 17.
In dit artikel is bepaald wat in een beschikking tot subsidieverlening van een waarderingssubsidie ten minste wordt opgenomen. In de beschikking kunnen nadere, meer op de specifieke situatie toegespitste, verplichtingen worden opgenomen.
artikel 47. Directe subsidievaststelling
Dit artikel geeft de mogelijkheid tot het direct vaststellen van waarderingssubsidies. Voor toepassing van dit artikel zal een afweging moeten worden gemaakt, waarbij de hoogte van het te verstrekken subsidiebedrag en de belasting voor de subsidieontvanger in overweging worden genomen. Dit artikel bepaalt tevens dat voor toepassing van dit artikel het college richtlijnen kan vaststellen met betrekking tot genoemde overwegingen ter bevordering van de uniformiteit en om willekeur te voorkomen.
§ 3. Verplichtingen voor de subsidieontvanger
artikel 48. Informatieverstrekking
Zie voor toelichting artikel 19.
artikel 49. Administratieve verplichtingen
Zie voor toelichting artikel 20.
artikel 50. Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht
Van alle organisaties die subsidie ontvangen mag zorgvuldig beheer van de verstrekte middelen worden verwacht. De te verzekeren risico’s laat dit artikel in beginsel ter beoordeling van de subsidieontvangende organisatie, omdat de gemeente bij deze subsidieverstrekkingen meestal geen noemenswaardig risico loopt.
artikel 51. Overige verplichtingen
Zie voor toelichting artikel 24.
artikel 52. Tussentijdse rapportage
Om de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten te kunnen volgen kan het wenselijk zijn tussentijdse rapportages over de voortgang te verkrijgen. Bij meerjarig verleende waarderingssubsidies kunnen deze rapportages worden ingezet als een middel om de uitvoering van de activiteiten jaarlijks te volgen. Op basis van deze rapportages kunnen de waarderingssubsidies per kalenderjaar ambtshalve worden vastgesteld. Het lijkt ons niet wenselijk bij waarderingssubsidie meerdere malen per jaar een rapportage te vragen, zoals dit bij de budgetsubsidies en prestatiesubsidies kan worden gedaan.
artikel 53. Aanvraag tot subsidievaststelling
Dit artikel bepaalt dat na afloop van een subsidietijdvak, ook als deze meerdere jaren beslaat, een aanvraag tot vaststelling wordt ingediend. Dit betekent dat niet jaarlijks een jaarverslag zal moeten worden ingediend, zoals bij de budget- en prestatiesubsidies wordt verwacht. Mocht er toch behoefte bestaan aan het volgen van de voortgang van de gesubsidieerde activiteiten, dan kan het college gebruik maken van de in artikel 52 opgenomen tussentijdse rapportage. In tegenstelling tot de aanvraag tot subsidieverlening, zal de subsidieontvanger wel een financieel verslag moeten indienen bij de aanvraag tot subsidievaststelling. Van belang is hierbij dat het college inzicht verkrijgt in de besteding van de verleende subsidie en de stand van het vermogen van de subsidieontvanger. Als een waarderingssubsidie bij de subsidieverlening direct is vastgesteld is dit artikel niet van toepassing.
Zie voor toelichting artikel 27.
artikel 55. Subsidievaststelling
Waarderingssubsidies worden in beginsel voor een tijdvak vastgesteld, ook wanneer deze meer dan één kalenderjaar beslaat. Lid 2 van dit artikel geeft daarnaast de mogelijkheid om de waarderingssubsidie binnen een tijdvak per kalenderjaar vast te stellen.
HOOFDSTUK V. EENMALIGE SUBSIDIE
artikel 56. Toepasselijkheid hoofdstuk V
Met dit artikel worden alle bepalingen in hoofdstuk V van toepassing verklaard op de verstrekking van eenmalige subsidies.
artikel 57. Aanvraag tot subsidieverlening
Het uiterlijk acht weken voor aanvang van de voorgenomen activiteiten aanvragen van een eenmalige subsidie is een redelijke en haalbare termijn voor de subsidieaanvrager en voor de behandeling door het college. Het tijdvak van maximaal vier kalenderjaren is een ruim tijdvak dat nog wel redelijk is om als verplichting aan te gaan en waarbinnen het te voeren beleid nog overzien kan worden. Een groter tijdvak brengt met zich mee dat beleid eerder binnen het subsidietijdvak wijzigt, wat effect kan hebben op de subsidieverstrekking.
De subsidieaanvraag voor een eenmalige subsidie hoeft enkel informatie te bevatten over de
voorgenomen activiteiten. De specifieke informatie die wenselijk is voor een eenmalige subsidie kan per beleidsterrein sterk verschillen. Daarom kan bij beleidsregel worden bepaald dat aanvullende informatie, die ter beoordeling van de subsidieaanvraag noodzakelijk wordt geacht, bij de subsidieaanvraag moet worden overgelegd. Hierbij kan gedacht worden aan offertes bij investeringssubsidies of het aantal verwachte deelnemers aan een activiteit. In een beleidsregel kan tevens worden bepaald dat bepaalde, in de verordening opgenomen informatie, niet hoeft te worden ingediend bij de aanvraag, als met die stukken geen aantoonbaar belang is gediend. Ook stukken die reeds eerder zijn ingediend, deze behoeven niet opnieuw te worden toegezonden.
Zes weken is een redelijke en haalbare termijn om een subsidieaanvraag te beoordelen en een besluit hierop te kunnen nemen. Als de subsidieaanvrager zijn aanvraag acht weken voor aanvang van de activiteiten heeft ingediend dan heeft hij uiterlijk twee weken voor aanvang van de activiteiten het besluit op zijn aanvraag ontvangen. Hoe eerder hij aanvraagt des te eerder hij zekerheid heeft met betrekking tot de subsidieverstrekking.
Bij eenmalige subsidie zal veel in de beschikking tot subsidieverlening moeten worden bepaald. Hierbij zal steeds rekening moeten worden gehouden met de soort activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, de subsidieontvanger, de hoogte van het subsidiebedrag, het doel van de subsidieverstrekking en de bepalingen in de van toepassing zijnde beleidsregel. Afhankelijk van deze gegevens zal moeten worden bepaald welke verplichtingen moeten worden opgelegd en welke voorwaarden gesteld moeten worden bij subsidieverlening. Meest voor de hand ligt dat de bepalingen van de andere subsidiesoorten zoveel mogelijk worden gevolgd, al naar gelang de subsidiesoort waar de activiteiten en organisatie het beste bij past.
artikel 60. Directe subsidievaststelling
Dit artikel geeft de mogelijkheid tot het direct vaststellen van eenmalige subsidies. Voor toepassing van dit artikel zal een afweging moeten worden gemaakt, waarin de hoogte van het te verstrekken subsidiebedrag en de belasting voor de subsidieontvanger worden meegewogen. Dit artikel bepaalt tevens dat voor toepassing van dit artikel het college richtlijnen kan vaststellen met betrekking tot genoemde overwegingen ter bevordering van de uniformiteit en om willekeur te voorkomen.
§ 3. Verplichtingen voor de subsidieontvanger
artikel 61. Informatieverstrekking
Zie voor toelichting artikel 19.
artikel 62. Administratieve verplichtingen
Zie voor toelichting artikel 20.
artikel 63. Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht
Van alle organisaties die subsidie ontvangen mag zorgvuldig beheer van de verstrekte middelen worden verwacht. De te verzekeren risico’s zal bij eenmalige subsidies per subsidieverstrekking moeten worden
beoordeeld. Dit hangt mede af van de hoogte van het subsidiebedrag, de subsidieontvangende organisatie, de risico’s voor de gemeente en het doel waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
artikel 64. Overige verplichtingen
Zie voor toelichting artikel 24.
artikel 65. Tussentijdse rapportage
Zie voor toelichting artikel 25.
artikel 66. Aanvraag tot subsidievaststelling
In de beschikking tot subsidieverlening zal de wijze van verantwoorden moeten worden opgenomen. Omdat eenmalige subsidies sterk kunnen verschillen in soort activiteit, bedrag en doel waarvoor de subsidie wordt verstrekt, is het wenselijk de verantwoording bij de subsidieverlening te bepalen. Op deze wijze kan goed worden aangesloten bij de werkelijke situatie. Het is daarbij mogelijk aansluiting te zoeken bij de bepalingen van de andere subsidiesoorten. Hierbij kan gedacht worden aan de verplichting tot een accountantsverklaring; deze verplichting kan worden opgelegd als het bedrag daar aanleiding toe geeft. Daarnaast kan in een beleidsregel worden opgenomen welke informatie wordt verwacht van een organisatie om de subsidie vast te kunnen stellen. Hierbij kan gedacht worden aan een kopiefactuur voor een investeringssubsidie of het aantal deelnemers aan een sportactiviteit.
Zie voor toelichting artikel 27.
artikel 68. Subsidievaststelling
Zie voor toelichting artikel 55.
Denkbaar is dat een bepaling uit deze verordening in bijzondere situaties zou kunnen leiden tot een ‘onevenredige hardheid’ voor de betrokken organisatie en dat strikte toepassing in redelijkheid niet kan worden verlangd. In dat geval kan het college met toepassing van dit artikel in begunstigende zin voor de subsidieontvanger afwijken van deze verordening.
artikel 70. Intrekking oude verordening en overgangsbepaling
Alle aanvragen waarop, voor inwerkingtreding van deze verordening, al een besluit is genomen én de aanvragen tot subsidievaststelling die betrekking hebben op eerder verleende subsidie, worden behandeld volgens de bepalingen van de Algemene Subsidieverordening Zeist 2005. Alle aanvragen voor subsidieverstrekking waarop nog geen besluit is genomen én die geen betrekking hebben op eerder verleende subsidie, zullen worden behandeld volgens de bepalingen uit deze verordening.
Alle subsidieaanvragen vanaf in werkingtreden en alle subsidieaanvragen voor het jaar 2009 en daarna zullen worden behandeld volgens deze verordening.