Organisatie | Leidschendam-Voorburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Leidschendam-Voorburg 2009 |
Citeertitel | Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Leidschendam-Voorburg 2009 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Vóór inwerkingtreding van de wijzigingen per 1-1-2012 is artikel 9 andermaal gewijzigd bij collegebesluit van 1-11-2011 (nr. 657554) en bekendgemaakt in de Leidschendammer / Voorburgse Courant van 3-11-2011.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2015 | art. 3, 4 en 9 | 27-09-2011 Leidschendammer / Voorburgse Courant 29-9-2011 | 643468 | |
22-04-2011 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 12-04-2011 Leidschendammer / Voorburgse Courant 14-4-2011 | 571147 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg
Gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning, Stb. 2006 nummer 351, het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb. 2006 nummer 450 en de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Leidschendam-Voorburg 2009;
Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Leidschendam-Voorburg 2009.
Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget
Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording
Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien: op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager dusdanige problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget dat het toekennen niet tot het beoogde resultaat zal leiden.
Het persoonsgebonden budget dient besteed te worden aan een adequate voorziening of een kwalitatief verantwoorde dienstverlening (hulp bij het huishouden). Onder een adequate voorziening of een kwalitatief verantwoorde dienstverlening wordt verstaan: “een voorziening of dienstverlening waarmee de beperking(en) voor de budgethouder wordt verminderd of opgeheven en de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie wordt behouden of bevorderd.
In plaats van de goedkoopst compenserende geïndiceerde voorziening kan de budgethouder met het persoonsgebonden budget overgaan tot de aanschaf van een luxueuser middel, mits deze voorziening de beperking(en) van de budgethouder verminderd of opheft en de zelfredzaamheid wordt behouden of bevorderd.
In de beschikking wordt een termijn vermeld waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt. Deze termijn is gelijk aan de technische levensduur van een voorziening en bedraagt, met uitzondering van hulp bij het huishouden, vijf jaar. De budgethouder wordt geacht hiermee minimaal gedurende deze periode te kunnen gebruikmaken van een compenserende voorziening.
De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats door middel van steekproefsgewijs controle waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 50% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.
Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden
Artikel 5. Definitie hulp bij het huishouden
Hulp bij het huishouden kan uit de volgende activiteiten bestaan:
schoonmaakwerkzaamheden met begeleiding bij de organisatie bij het huishouden (werkzaamheden onder 1 aangevuld met hulp bij de organisatie van het huishouden (wie doet wat) schoonmaken van de woning, hulp bij het inkopen van levensmiddelen en beheer van de voorraad; noodzakelijke opvang van jonge kinderen; stimuleren bij het (deels) zelf uitvoeren van huishoudelijke activiteiten.
Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen
Artikel 8. Financiële tegemoetkoming/persoonsgebonden budget
Een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie wordt slechts verleend indien de woonvoorziening in het kader van de verordening, de verordening voorzieningen gehandicapten dan wel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend, zoals vermeld in bijlage II van dit Besluit.
Voor de vaststelling van de hoogte van de herinrichtingskostenvergoeding wordt aangesloten bij het Prijzenboek bijzondere bijstand Leidschendam-Voorburg. De verhuis- en inrichtingskosten betreft een financiële tegemoetkoming vergoeding. De verhuis- en inrichtingskosten is enkel van toepassing wanneer het primaat verhuizen is opgelegd.
Een woningeigenaar wordt geacht zorg te dragen voor onderhoud en reparatie van zijn/haar woning. Er is op een bepaaldt moment sprake van afschrijving. Bij aanvragen voor aanpassingen in badkamer en/of keuken wordt rekening gehouden met een algemeen gebruikelijke component afschrijving. De hoogte van de algemeen gebruikelijke component afschrijving is:
Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.
Artikel 12. Advies Centrum Indicatiestelling Zorg
Indien de aanvraag handelt om een persoon die niet eerder een aanvraag heeft ingediend en het betreft een voorziening waarvan de kosten naar verwachting een bedrag van € 5.000,-- te boven zal gaan wordt advies gevraagd bij het Centrum Indicatiestelling Zorg.
Artikel 13. Samenhangende afstemming
Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek indien van toepassing aandacht besteedt aan:
Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.
Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 12 april 2011.
G. Brinkman, MBA drs. J.W. van der Sluijs
secretaris, burgemeester
Bijlage I Aantal m2 waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden gegeven ingevolge artikel 26 van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Leidschendam-Voorburg 2009
Ingevolge artikel 26 Vmo is het mogelijk om een tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m2 dat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is per vertrek (zie onderstaande tabel gemaximaliseerd.
1a Aantal m2 waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning
1b Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogtse voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m2.
Bijlage II Maximale vergoeding van kosten van onderhoud, keuring en reparatie van liften
Alleen de werkelijk gemaakte kosten (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) van keuring, onderhoud en reparatie aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.
e de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;
f elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.
De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt:
In de bovengenoemde bedragen zijn opgenomen de kosten voor de keuring door het Lifteninstituut (voorrijkosten + keuringstarieven).
Bijlage III Protocol bij de indicatiestelling voor hulp bij het huishouden
1.1. Wanneer wordt hulp bij het huishouden geïndiceerd?
Hulp bij het huishouden (HH) wordt geïndiceerd als iemand beperkingen ondervindt in het kunnen verzorgen van het huishouden waardoor disfunctioneren van het huishouden dreigt. Dat kan zich uiten in (dreigende) vervuiling van de woning of kleding, verwaarlozing of ontreddering van zichzelf of afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis en buitenshuis belemmerd wordt.
1.2 Onderdelen van hulp bij het huishouden
Hulp bij het huishouden(HH) kan de volgende activiteiten bestaan:
- dagelijks of wekelijks onderhoud van de woning
- verzorging van textiel (wassen en strijken)
b. schoonmaakwerkzaamheden met lichte ondersteuning bij het huishouden
- uitvoeren van werkzaamheden onder 1
- het uitvoeren van een signaalfunctie (aandacht voor hygiëne in huis)
c. schoonmaakwerkzaamheden met begeleiding bij de organisatie bij het huishouden
- uitvoeren van de werkzaamheden als vermeldt onder 2 aangevuld met hulp bij de organisatie van het huishouden (wie doet wat)
- hulp bij het beheer en inkopen van levensmiddelen
- stimuleren bij het (deels) zelf uitvoeren van huishoudelijke activiteiten
- noodzakelijke opvang en verzorging van gezonde kinderen
- (enige) begeleiding aan informele zorgers
1.3. Schoonmaakwerkzaamheden met begeleiding bij de organisatie bij het huishouden.
De stelregel is dat begeleiding bij HH gericht is op motiveren, aansturen, instrueren en zo nodig overnemen van het huishouden. Er is daarbij sprake van een gebrek in het organisatievermogen van de cliënt en eventueel zijn huisgenoten dat is ingegeven door het fysiek uitvallen van degene die dat normaliter op zich neemt.
Schoonmaakwerkzaamheden met begeleiding bij de organisatie bij het huishouden dient niet verward te worden met de AWBZ functies Ondersteunende Begeleiding (OB) en/of Activerende Begeleiding(AB). OB is aan de orde wanneer er structurele regieproblemen zijn die zich uiten op meerdere gebieden van het dagelijks leven en de sociale redzaamheid in het algemeen in het geding is. AB is aan de orde als min of meer duurzame verbetering van het functioneren in het algemeen wordt beoogd.
Als de nadruk ligt op organisatie van het onderhoud van de woning en het overnemen van enige activiteiten op het gebied van het huishouden dient HH te worden geïndiceerd.
Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk kunnen van invloed zijn op het vermogen van andere leden uit het huishouden om huishoudelijke taken over te nemen. Als dit noodzakelijk is door uitval van een van de leden kan aan de gezonde anderen een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op het huishoudelijk gebied. Ook het trainen van huisgenoten om bepaalde huishoudelijke handelingen te verrichten of om te gaan met huishoudelijke hulpmiddelen is instructie mogelijk. Het gaat dan om een kortdurende indicatie voor een beperkte tijd (zes weken), waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd. Het doel is stimulering van de zelfredzaamheid.
In het geval dat iemand doelgerichte training nodig heeft in onder meer huishoudelijke vaardigheden met als doel het dagelijkse functioneren te verbeteren op meer gebieden dan alleen het huishouden, is een methodische aanpak daarbij noodzakelijk. In dat geval geldt AB in het kader van de AWBZ als dominante functie.
1.4. Cliënt en huisgenoten zijn primair zelf verantwoordelijk
De cliënt en huisgenoten (leefeenheid) zijn zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Een indicatie voor hulp bij het huishouden is er als aanvulling op eigen mogelijkheden. (Zie verder bijlage IV, richtlijn gebruikelijke zorg)
Als mensen zelfstandig (woongroepen, kamerverhuur) op één adres wonen en gemeenschappelijke ruimten delen, wordt verondersteld dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van de woongroep.
De eventuele indicatie voor HH betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de zorgvrager en, indien alle bewoners zorgbehoevend zijn, een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten. Bijvoorbeeld: in een woonvorm voor mensen met een verstandelijke beperking die een gemeenschappelijke woonruimte delen en niet in staat zij geheel zelfstandig huishoudelijke klussen te doen, worden alle bewoners naar behoefte geïndiceerd voor HH. Als één van de medebewoners wel in staat is de huishoudelijke taken uit te voeren, hoeft deze persoon niet de huishoudelijke taken over te nemen van zijn huisgenoten die dat niet kunnen. Zij worden immers ieder voor hun aandeel geïndiceerd voor HH.
1.5. Voorliggende en algemene voorzieningen
De Wmo beschouwt een aantal voorzieningen als voorliggend: dat wil zeggen dat wanneer een adequate oplossing wordt geboden door het gebruik van deze voorziening, deze optie voorgaat op een indicatie HH. Op dit moment valt te denken aan de AWBZ en de Zorgverzekeringswet (dit is geen limitatieve opsomming).
In de verordening hebben algemene voorzieningen het primaat, voor zover zich in redelijkheid geen ernstige beletselen voordoen.(Denk aan bijvoorbeeld: niet daawerkelijk beschikbare aanbod van algemene voorzieningen) Tot de algemene voorzieningen behoren(niet limitatieve lijst):
- kinderopvang (kinderopvang, overblijfmogelijkheden op school, voor- en naschoolse opvang, zorgverlof)
1.6. Particuliere huishoudelijke hulp
De indicatiesteller is verplicht onderzoek te doen naar alle aanwezige formele en informele zorg. Al aanwezige particuliere hulp wordt door de indicatiesteller meegenomen in de beoordeling
Wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de huishoudelijke beperkingen naar mening van de arts nog behandelmogelijkheden biedt, kan in de regel geen HH worden geïndiceerd. HH kan in zo´n situatie anti-revaliderend werken. Wel kan HH naast een te volgen behandeling of revalidatie worden geïndiceerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Zo´n indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van de behandel- of revalidatietraject.
Er is geen indicatie voor HH als het problemen afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van alle aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, hebben deze hulpmiddelen de voorkeur boven het inzetten van een hulp. Hulpmiddelen kunnen gefinancierd worden uit andere regelingen, gericht op of aangepast aan de handicap van de cliënt (bv Zorgverzekeringswet). Zonodig kan de cliënt gewezen worden op de mogelijkheid van de eerstelijns ergotherapie voor ergonomische consultatie bij het leren omgaan met hulpmiddelen/ het organiseren van het huishouden.
De cliënt kan voor de tijd dat de hulpmiddelen er niet zijn in aanmerking komen voor HH (dit is dus een vorm van overbrugging)
Het kan voorkomen dat een spoedzorg noodzakelijk is. Dat kan in de volgende situaties het geval zijn:
- ontslag uit een ziekenhuis of instelling is alleen mogelijk als in de thuissituatie hulp bij het huishouden geregeld is;
- plotselinge uitval van een ouder met (jonge) kinderen in het geval van een éénoudergezin of uitval van beide ouders zorgt voor ontreddering van het gezin;
- de zorgvrager heeft een zeer korte, bekende levensverwachting en hulp bij het huishouden is daardoor noodzakelijk.
In dergelijke situaties is sprake van een spoedsituatie en dient binnen 24 uur zorg door een zorgaanbieder geleverd te worden zonder dat er een indicatie heeft plaatsgevonden. Binnen 14 dagen nadat de spoedzorg is ingezet dient het CIZ of de gemeente een indicatie te hebben gesteld.
Indien de mantelzorger onverwachts uitvalt kan er ook sprake zijn van een spoedsituatie. In dat geval is een (nieuwe) indicatie niet nodig (er is immers al een indicatie gesteld).
In deze situatie dient (indien er geen andere mogelijkheden zijn) binnen 24 uur zorg door een zorgaanbieder geleverd te worden.
Bijlage IV Protocol gebruikelijke zorg
1.1. De omgeving als wegingsfactor
De Wmo is aanvullend op de mogelijkheden die de zorgvrager heeft om op eigen kracht zijn probleem op te lossen.
In het indicatieonderzoek naar beperkingen en participatieproblemen van zorgvragers wordt daarom altijd de fysieke en sociale omgeving van de vrager meegenomen in de afweging.
Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.
Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is bestaande uit meerdere personen (meerpersoonshuishouden) die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. Indien er sprake is van kamerverhuur of een woonvorm voor mensen met een verstandelijke beperking geldt dat niet als de leefeenheid (muv eventuele gemeenschappelijke ruimten).
De leefeenheid van de zorgvrager die een beroep doet op HH blijft altijd primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Dat betekent dat van de leefeenheid wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken.
Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat naast een volledige baan of opleiding een huishouding gevoerd kan worden. Het hebben van een baan of het volgen van een opleiding staat leveren van gebruikelijke zorg niet in de weg.
Gebruikelijke zorg gaat voor op andere activiteiten van de leden van de leefeenheid. Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er wordt dus geen indicatie gesteld wanneer er sprake is van gebruikelijke zorg.
1.2.1. Bijdrage van kinderen aan het huishouden
Ingeval de leefeenheid van de zorgvrager ook bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
- kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden;
- kinderen tussen 5 jaar en 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschappen doen, kleding in de wasmand gooien;
- kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.
1.2.2. Indicatie voor het aanleren van huishoudelijke activiteiten
Redenen als “niet gewend zijn om” of “geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen(niet geleerd hebben) leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken.
Indien hiervoor een motivatie aanwezig is, kan er een tijdelijke indicatie worden gesteld voor zes weken voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.
Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd ( > 80 jaar) kan, indien nodig, hulp voor zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend.
1.2.3. Opvang en verzorging van gezonde kinderen bij uitval van een van de ouders
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.
Bij uitval van een van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over.
Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind.
Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van regelingen voor zorgverlof. De indicatiesteller onderzoekt, in het geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg opgevangen kan worden.
Is dit niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder ed.( de zgn. voorliggende voorzieningen). Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen is redelijk, onafhankelijk van de financiële omstandigheden ( gebruik van kinderopvang/crèche voor de oppas en opvang van gezonde kinderen tot 5 dagen per week is redelijk).
Zijn deze mogelijkheden al maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurende overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan de HH worden ingezet. Voorstructurele opvang voor kinderen wordt geen HH ingezet.
Voor de verzorging van kinderen kan, zonodig wel HH worden ingezet.
1.2.4. Uitval van ouder in het geval van een alleenstaande ouder
Indien er sprake is van uitval van de ouder in het geval van een alleenstaande ouder, of beide ouders ondervinden beperkingen in opvang en verzorging van de kinderen, wordt eerst nagegaan wat mantelzorg opvangt en welke voorliggende voorzieningen ingezet kunnen worden ( zie 1.2.3.).
Indien de indicatiesteller zich ervan heeft vergewist dat de voorliggende voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbar zijn of zijn uitgeput is bij uitval van de ouder (of beide ouders) afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind een indicatie voor HH mogelijk voor oppas en opvang van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (max. 3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden.
Bijlage V Protocol ondersteuning van de mantelzorger bij hulp bij het huishouden
Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorg bereidt en in staat mag worden geacht deze zorg te leveren.
Hierbij speelt de draagkracht van de mantelzorger een rol. Deze is niet voor iedereen gelijk. Voor de ene persoon zal het bieden van één uur zorg per dag het maximum zijn dat hij kan dragen terwijl voor de andere de grens hoger kan liggen. Deze verschillen worden mede bepaald door op persoonlijke omstandigheden van de mantelzorger (leeftijd, gezinssituatie, eigen gezondheid etc.)
Bij de indicatiestelling wordt eerst objectief de vraag naar ondersteuning vastgesteld, dus eerst de professionele zorg en pas daarna wordt rekening gehouden met de eventuele zorg die door mantelzorgers worden geboden. Dit geeft aan dat de mantelzorg geen voorliggende voorziening is.
Mantelzorg wordt in het indicatieproces dus alleen meegenomen als deze feitelijk aanwezig is.
1.2 Ondersteuning van de mantelzorger
Bij het indicatieproces kan de mantelzorger aangeven of hij ondersteuning nodig heeft om mantelzorg te kunnen bieden.
De ondersteuning van de gemeente bij het helpen zoeken naar adequate oplossingen zal in de eerste instantie bestaan uit informatie, advies en steun.
Met het geven van informatie en advies wordt gedoeld op het wegwijs maken van de mantelzorgers welke organisaties zich thans bezig houden met mantelzorgondersteuning en welke diensten zij bieden. Daarnaast wordt de mantelzorger bekend gemaakt met diverse vormen van materiële steun (bv fiscale mogelijkheden) en hulpmiddelen die thans beschikbaar zijn (bv tilliften, medicijnendoos etc.).
Ten aanzien van de steunfunctie zal hulp worden geboden bij verheldering van de ondersteuningsvraag.
1.3. Betrekken van de huisgenoten/mantelzorgers bij het indicatieonderzoek
Indien er sprake is van huisgenoten, die gebruikelijke zorg dan wel mantelzorg leveren, dient de indicatiesteller die huisgenoten altijd persoonlijk te horen. Op die manier kan de indicatiesteller correct inventariseren welke taken de huisgenoot/mantelzorger uitvoert. Een externe mantelzorger wordt ook gehoord in het indicatieonderzoek.
Indien de zorgvrager een zeer korte, bekende levensverwachting heeft kan ter ontlasting van de leefeenheid van de zorgvrager worden afgeweken van de normering van gebruikelijke zorg.