Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Boxmeer

Herijking Minimabeleid Gemeente Boxmeer

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBoxmeer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingHerijking Minimabeleid Gemeente Boxmeer
CiteertitelHerijking Minimabeleid Gemeente Boxmeer
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200701-10-2015Nieuwe regeling

19-11-2006

Boxmeers weekblad, 29 november 2006

19510; -1.844.51

Tekst van de regeling

Intitulé

Herijking Minimabeleid Gemeente Boxmeer

 

 

Artikel 1  

1. InleidingDe gemeente Boxmeer heeft de afgelopen jaren een bijzonder bijstands-/minimabeleid gevoerd met als uitgangspunt bestrijding van armoede en voorkoming van sociale uitsluiting van inwoners die afhankelijk zijn van een inkomen om en nabij het sociaal minimum.

Op 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. Deze wet heeft destijds grote gevolgen gehad voor het gemeentelijk minimabeleid. Categoriale bijstand is (buiten enkele specifieke uitzonderingen) niet meer toegestaan. Algemeen, generiek inkomensbeleid wordt voorbehouden aan het Rijk en de beleidsruimte voor gemeenten om een eigen inkomensbeleid te voeren is beperkt. In de notitie "Minimabeleid gemeente Boxmeer; Helpen daar waar het nodig is", vastgesteld door het College van burgemeester en wethouders d.d. 19 juli 2005, is hierover uitgebreid geschreven.

Tegelijkertijd is het 'fictieve budget bijzondere bijstand' voor de gemeenten fors verlaagd (dit budget maakt deel uit van de algemene uitkering van het Gemeentefonds). Dit heeft er toe geleid dat er minder middelen beschikbaar zijn voor bijzondere bijstand en gemeentelijk minimabeleid.

Daarnaast heeft de regering de laatste jaren een aantal wijzigingen doorgevoerd in het sociale zekerheidsstelsel. Voorbeelden hiervan zijn de afschaffing van de vervolguitkering WW (werkloosheidswet), ingrepen in de WAO (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering) en in het ziekenfonds. Wijzigingen in de Zorgverzekeringswet en de WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) liggen nog niet zolang achter ons. Op korte termijn zal de WMO (Wet Maatschappelijke Ondersteuning) worden geïmplementeerd. Ook de "Modernisering van de Wsw (Wet sociale werkvoorziening) zal per 1 janauari 2008 zijn beslag krijgen. Deze wijzigingen kunnen gevolgen hebben voor (het beroep op) bijzondere bijstand en het minimabeleid.

De gemeente Boxmeer heeft altijd een sociaal minimabeleid gevoerd. Om het huidige minimabeleid in stand te kunnen houden, zal het bijzonder bijstands-/minimabeleid met regelmaat herijkt moeten worden. Hiervoor zullen keuzes gemaakt moeten worden voor de toekomst.

Met de notitie "Minimabeleid gemeente Boxmeer" wordt thans één jaar gewerkt in de uitvoering. Aan de hand van de praktijkervaring wordt voorgesteld om een aantal wijzigingen door te voeren.

2. Nieuw beleidDe notitie "Minimabeleid gemeente Boxmeer; Helpen daar waar het nodig is" geeft een overzicht van het bijzondere bijstandsbeleid en minimabeleid zoals dat van kracht is per 1 oktober 2005. Na een jaar van werken met genoemde notitie blijkt uit de praktijk dat deze toe is aan een herijking. Uitgangspunt is dat de al bestaande regelingen en activiteiten in het kader van het bijzondere bijstandsbeleid en minimabeleid, zoals vastgesteld door het College van burgemeester en wethouders d.d. 19 juli 2005, in stand worden gehouden.

De nieuwe voorstellen betreffen voor het merendeel aanvullingen op het huidige beleid. Als conform de voorstellen wordt besloten leidt dat tot een uitbreiding van het gemeentelijk beleid.

2.1. Reiskosten van minderjarige kinderen naar voortgezet onderwijs of MBOAls je in Nederland studeert en voortgezet onderwijs volgt, krijg je studiefinanciering en een OV-jaarkaart. Dit geldt niet voor kinderen jonger dan 18 jaar. Zij hebben immers geen recht op een OV-jaarkaart. Voor gezinnen met kinderen jonger dan 18 jaar die het door hun gewenste voortgezet onderwijs buiten Boxmeer moeten volgen (omdat in Boxmeer die mogelijkheden niet worden geboden) worden de reiskosten niet weggenomen door een OV-jaarkaart. Deze kosten dienen voldaan te worden door de ouder(s) zelf. De reiskosten die gemaakt gaan worden zullen in nagenoeg alle gevallen zich beperken tot Cuijk of Nijmegen (per trein). Per persoon bedragen de reiskosten (naar Nijmegen) circa € 1.000,-- op jaarbasis.

2.1.1. Voorliggende voorzieningVoor scholieren jonger dan 18 jaar in voortgezet onderwijs (LBO, HAVO, VWO) of MBO kan een beroep worden gedaan op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 3 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). De WTOS is weliswaar een voorliggende voorziening, maar deze voorziet enkel in vergoeding van directe studiekosten middels een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Wanneer deze scholieren noodzakelijk buiten Boxmeer hun opleiding volgen, kunnen de reiskosten een probleem zijn, ook al is strikt genomen de WTOS een voorliggende voorziening die geacht wordt toereikend te zijn.

2.1.2. Recht op bijstandDe directe (bijv. lesgeld, ouderbijdrage, schoolfonds , kosten schoolboeken e.d.) en indirecte kosten (bijv. kosten schoolreisjes, kampen, excursies etc.) van studerende kinderen behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit een inkomen op bijstandsniveau, in combinatie met de voorliggende voorziening, kunnen worden voldaan. Op deze regel, dat geen bijstand wordt verstrekt voor de kosten van studerende kinderen wordt de volgende uitzondering gemaakt: • als het kind noodzakelijk buiten Boxmeer studeert omdat de opleiding niet in Boxmeer bestaat, kan bijzondere bijstand worden verleend voor de reiskosten. Er wordt geen bijstand verleend als de voorkeur wordt gegeven aan een opleiding buiten Boxmeer als die ook in Boxmeer kan worden gevolgd.

2.1.3. Kosten/uitgaven De prognose is dat op jaarbasis 5 aanvragen voor dergelijke reiskosten worden ontvangen. De meeruitgaven in het kader van de bijzondere bijstand zullen met circa € 5.000,-- toenemen. Kortom:  De noodzaak wordt op individuele basis vastgesteld.  Er dient geen bijstand te worden verstrekt als de voorkeur wordt gegeven aan een opleiding buiten Boxmeer, als die ook in Boxmeer kan worden gevolgd.  De hoogte van de bijzondere bijstand dient te worden afgestemd op de totale kosten op basis van de kosten van openbaar vervoer (bus of trein; tweede klasse).  Er moet altijd uitgegaan worden van de goedkoopste manier van reizen.  Reiskosten vergoeden met ingang van het schooljaar 2006-2007.

Aanbeveling 1: Bijzondere bijstand verstrekken in de reiskosten van minderjarige kinderen naar het voortgezet onderwijs of Middelbaar Beroepsonderwijs indien de opleiding noodzakelijk buiten Boxmeer moet worden gevolgd.

2.2. Kosten (potentiële) ouderbijdrage peuterspeelzalenKinderen met leerachterstanden hebben baat bij vroeg- en voorschoolse educatie (VVE; peuterspeelzaal en de groepen 1 en 2 van het basisonderwijs). Het verbetert de startpositie in het onderwijs.

Voor een aantal kinderen is deelname aan een peuterspeelzaal en het in contact komen met andere kinderen dan ook van belang om zo een ontwikkelingsachterstand te voorkomen. Kinderen met een achterstand (of een verhoogd risico op achterstand) hebben veelal ouders met een laag opleidingsniveau en/of een andere taalachtergrond dan de Nederlandse taal.

Tot voor de implementatie van de Wet werk en bijstand behoorden de kosten van peuterspeelzalen tot de zgn. basisvoorzieningen. Door middel van categoriale bijstandsverlening werden genoemde kosten volledig vergoed in het kader van het minimabeleid gemeente Boxmeer. Deze constructie is sinds 1 januari 2004 niet meer geoorloofd. Hiervoor in de plaats kan op basis van de huidige "Stimuleringsregeling maatschappelijke activiteiten" nog een maximale vergoeding worden ontvangen van € 70,-- per kalenderjaar. Voor deelname aan een peuterspeelzaal dienen ouders thans een ouderbijdrage te betalen van circa € 50,-- per maand. De vergoeding vanuit de "Stimuleringsregeling maatschappelijke activiteiten" is dus een druppel op een gloeiende plaat.

In bepaalde gevallen is het mogelijk om bijzondere bijstand in de kosten van ouderbijdrage peuterspeelzalen te verstrekken. Er moet dan sprake zijn van één van de volgende situaties: - er is een medische indicatie, bijv. bij langdurige ziekte van de verzorgende ouder en/of verzorger;- er is een sociale indicatie, bijv. bij moeilijke gezinsomstandigheden.

De peuterspeelzalen geven aan dat voor een groeiende groep ouders de eigen bijdrage een te hoge drempel vormt. Daarmee groeit de groep peuters die niet deelneemt aan de voorschoolse opvang. Veelal peuters met potentiële onderwijsachterstanden die daardoor ook geen gebruik maken van de aangeboden voorschoolse educatie.

2.2.1. Onderwijsachterstandenbeleid / onderwijsvoorrangsbeleidDe gemeente Boxmeer voert sinds 1998 een actief onderwijsachterstandenbeleid. Daarbij is de prioriteit gelegd bij het voorkomen van achterstanden door middel van Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE).

Doelgroep van de VVE wordt gevormd door kinderen in de leeftijd van 0 - 6 jaar die tot de zgn. risicogroep behoren. Onder risco wordt in deze context verstaan dat een kind een verhoogd risico op een onderwijsachterstand heeft.

In het GOA-plan heeft de gemeente Boxmeer voor de periode 2002 - 2006 bewust gekozen voor een sluitende aanpak van de leeftijdsgroep 0-6 jarigen met de nadruk op preventieve activiteiten.

Uit het GOA-plan komt verder naar voren dat de doelgroepen van het onderwijsachterstandenbeleid worden bepaald aan de hand van de leerlinggewichten die conform het formatiebesluit behorend bij de Wet op het Primair onderwijs (WPO) aan een kind wordt toegekend. De gewichtenregeling maakt onderscheid in categorieën van leerlingen die het risico lopen om een onderwijsachterstand op te lopen. Elke categorie heeft een bepaald 'gewicht', dat aangeeft hoeveel extra middelen een school krijgt om eventuele achterstanden van deze leerlingen te voorkomen en te bestrijden. Belangrijke gegevens in de gewichtenregeling zijn de etniciteit (land van herkomst) van de leerling en zijn ouders en het opleidingsniveau van de ouders.

Met ingang van 1 augustus 2006 is een nieuwe gewichtenregeling geïntroduceerd die gefaseerd zal worden ingevoerd. Etniciteit verdwijnt als criterium uit de gewichtenregeling. Het opleidingsniveau van de ouders wordt doorslaggevend omdat dat meer zegt over de feitelijke onderwijsachterstand van een kind dan de afkomst. Het blijkt dat allochtone achterstandsleerlingen hun achterstand geleidelijk inlopen terwijl autochtone achterstandsleerlingen kampen met een blijvende, zelfs groeiende achterstand. Met de nieuwe regling komen er meer middelen terecht bij autochtone kinderen met een onderwijsachterstand. Afhankelijk van het opleidingsniveau van één of beide ouders variëren in de nieuwe regeling de gewichten tussen 0,0 en 1,2.

De voorschoolse voorzieningen -peuterspeelzalen en kinderdagverblijven- kennen (nog) geen gewichtenregeling. Gezien de nadruk die landelijk én in het achterstandenbeleid van de gemeente Boxmeer wordt gelegd op een tijdige aanpak van potentiële achterstanden vormt het vroegtijdig onderkennen van deze achterstanden een belangrijke voorwaarde. Via een sluitende aanpak wordt dit gerealiseerd. De consultatiebureaus van de Thuiszorg besteden in toenemende mate aandacht aan mogelijke achterstanden op het gebied van taalontwikkeling en sociaal-emotionele ontwikkeling, de zgn. vroegsignalering. In nauwe samenwerking tussen consultatiebureau en peuterspeelzaal wordt getracht deze kinderen met spoed in de peuterspeelzaal en het VVE-programma te plaatsen. Bij inschrijving van peuters bij de peuterspeelzaal wordt het opleidingsniveau van de ouders geregistreerd. Daaraan wordt dezelfde weging toegekend als de gewichtenregeling uit het primair onderwijs. Op basis van deze gegevens worden potentiële achterstanden vastgesteld en wordt in overleg met de ouders het VVE-programma aangeboden.

2.2.2. Beoordeling van de regelingDe peuterspeelzaal/basisschool beoordeelt bij aanmelding van een kind voor deelname aan een peuterspeelzaal of het kind tot de doelgroep van het onderwijsachterstandenbeleid behoort. Wanneer dit het geval is, wordt de weegfactor van het kind vastgelegd op een het inschrijfformulier. Is de weegfactor nul dan is het kind geen doelgroepkind. Er kan dan geen beroep worden gedaan op bijzondere bijstand voor de ouderbijdrage. Is aan het kind wel een weegfactor toegekend, dan kan de klant -indien eveneens aan de overige voorwaarden wordt voldaan- wel in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Op het inschrijfformulier wordt tevens vermeld de hoogte van de ouderbijdrage die de ouder dient te voldoen. De peuterspeelzaal/basisschool attendeert de ouder op de mogelijkheid om voor de ouderbijdrage bijzondere bijstand aan te vragen.

2.2.3. Voor wie is de regeling bedoeld?Om voor de regeling in aanmerking te kunnen komen moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan: 1. De regeling is bedoeld voor inwoners van de gemeente Boxmeer met een inkomen tot 115% van de bijstandsnorm. De draagkrachtregels zijn hierbij eveneens van toepassing. 2. De kinderen moeten de leeftijd van 2 jaar en 3 maanden tot 4 jaar (met eventuele uitloop; individuele beoordeling) hebben. 3. Zodra het kind geplaatst is/geplaatst gaat worden, kan bijzondere bijstand worden aangevraagd voor de ouderbijdrage. 4. Het kind moet tot de doelgroep van het onderwijsachterstandenbeleid van de gemeente Boxmeer behoren. Het kind wordt aangemerkt als een zgn. doelgroepkind op het moment dat op basis van de registratie bij consultatiebureau en/of peuterspeelzaal een gewicht van 0,3 of hoger wordt toegekend.

2.2.4. Kosten/uitgavenOp basis van ervaringscijfers wordt gemiddeld 2 dagdelen per week gebruik gemaakt van een peuterspeelzaal. De kosten hiervan bedragen circa € 50,-- per maand. Met uitzondering van de zomervakantie kan 10 maanden per jaar gebruik worden gemaakt van de peuterspeelzaal. Op basis van vergelijking met andere gemeenten van gelijke omvang is de inschatting dat op jaarbasis 25 aanvragen zullen worden ontvangen. De uitgaven worden geschat op circa € 12.500,-- per jaar. Aanbeveling 2: Bijzondere bijstand in de kosten van ouderbijdrage peuterspeelzalen -naast de huidige medische en/of sociale indicatie- verstrekken indien sprake is van een indicatie (potentiële) onderwijsachterstanden.

2.3. Aanpassing kmbedrag reiskosten Eind 2005 hebben de gemeenten uit het Land van Cuijk overeenstemming bereikt met zorgverzekeraar Trias over het afnemen van een collectief ziektekostenpakket. Personen met een uitkering van de gemeenten en personen met een inkomen tot maximaal 115% van de bijstandsnorm kunnen hiervoor in aanmerking komen. In verband met het uitwerken van de 1-loketgedachte zijn de gemeenten en de zorgverzekeraar een vergoedingenoverzicht aan het opstellen. Op dit overzicht worden kosten vermeld die via de Zorgverzekeraar geheel of gedeeltelijk worden vergoed. Kosten die niet worden vergoed, kunnen mogelijk in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. De kolom "uitkering gemeente" geeft hierover uitsluitsel. Bovenstaande heeft tot consequentie dat het onderwerp "bijzondere bijstand voor reiskosten" gedeeltelijk opnieuw dient te worden beoordeeld. "Reiskosten ziekenbezoek aan kinderen tot 16 jaar" worden volgens het vergoedingenoverzicht door Trias als volgt vergoed: € 0,24 per km voor maximaal 7 bezoeken per week per periode van 12 maanden (over de eerste 21 dagen geen vergoeding). Op dit moment wordt in een dergelijke situatie een vergoeding verstrekt die gelijk is aan de hoogte van het openbaar vervoertarief. Indien het niet mogelijk is om met het openbaar vervoer te reizen geldt een kilometervergoeding van € 0,10 per km (lage norm per 01-01-2000 op grond van het Besluit Ziekenvervoer Ziekenfondsverzekering 1980). In verband met het opstellen van het vergoedingenoverzicht is in het overleg tussen de gemeenten uit het Land van Cuijk aangegeven dat het bedrag van € 0,10 per km al geruime tijd niet meer is aangepast. Het is dan ook reëel om het kmbedrag aan te passen. Vraag is: aansluiten bij het onbelaste bedrag voor reiskosten zoals gehanteerd door de Belastingdienst of het bedrag van de zorgverzekeraar hanteren bij zittend ziekenvervoer? Ten behoeve van de eenduidigheid wordt voorgesteld om aan te sluiten bij de km-vergoeding van de zorgverzekeraar. Dit betekent een vergoeding van € 0,24 per km.

Door de zorgverzekeraar worden de reiskosten ziekenbezoek aan kinderen tot 16 jaar over de eerste 21 dagen niet vergoed. Bestaand beleid (richtlijn B091) ten aanzien van het verstrekken van bijzondere bijstand voor de reiskosten in verband met het bezoeken van zieke familie op hun verpleegadres is in beginsel gebonden aan een maximum van 5 per week. Hierin zit een verschil met het aantal bezoeken dat door de zorgverzekeraar wordt vergoed. Voor de eenduidigheid van beleid wordt voorgesteld aan te sluiten bij het maximum aantal bezoeken van 7 per week zoals die wordt gehanteerd door de zorgverzekeraar.

De wijziging van het kmbedrag is ook van toepassing voor de bijzondere bijstandsverlening voor reiskosten in verband met bezoek aan gedetineerden (richtlijn B014). De aanpassing van het kmbedrag geldt ook voor de volgende kostensoorten: - reiskosten scholing en opleiding: voor deze kosten wordt geen bijzondere bijstand verleend (richtlijn B098); de reiskosten worden vergoed uit het werkdeel WWB (conform Reïntegratieverordening); - reiskosten woon- werkverkeer: ook deze kosten worden conform het gestelde in de Reïntegratieverordening vergoed uit het Werkdeel WWB;

Reiskosten die gemaakt worden in verband met de omgangsregeling ouder-kind én bezoeken aan het CWI worden gerekend tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan. In beginsel wordt geen bijzondere bijstand verleend voor deze kosten.

2.3.1. Kosten/uitgavenDe bijzondere bijstandsvergoedingen voor het afleggen van bezoeken met een eigen vervoermiddel bedroegen de afgelopen jaren circa € 500,-- op jaarbasis. Met toepassing van de nieuwe kmvergoeding zal het bedrag aan uitgaven op jaarbasis circa € 1500,-- gaan bedragen. Structureel zal jaarlijks een bedrag van ongeveer € 1.000,-- meer worden uitgegeven.

Aanbeveling 3: Het eerder vastgestelde beleid ten aanzien van reiskosten ziekenbezoek, detentie, scholing en opleiding én woon-werkverkeer blijft ongewijzigd met uitzondering van: - het kmbedrag wordt aangepast van € 0,10 naar € 0,24;- de reiskosten bij ziekenbezoek aan kinderen tot 16 jaar worden gedurende de eerste 21 dagen vergoed;- het maximum aantal ziekenbezoeken per week wordt verhoogd van 5 naar 7.

2.4. Kosten brillenglazen en lenzen In richtlijn B073 is het gemeentelijk beleid inzake de verlening van bijzondere bijstand voor brillen en contactlenzen vastgelegd. De maximale bijzondere bijstandsvergoeding voor een contactlens bedraagt al jaren € 112,50. Voor glazen (normaal en speciaal) kent de gemeente Boxmeer geen maximale bedragen. Dit laatste ligt wat gevoeliger dan bijvoorbeeld het vastgestelde bedrag voor een montuur. Het zonder meer vaststellen of maximeren van de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand op de toepasselijke richtprijzen/normbedragen is niet altijd toegestaan. Indien de belanghebbende de kosten van de betreffende goederen niet kan voldoen uit bijstand ter hoogte van de gehanteerde richtprijzen/normbedragen, is het nodig om hiervan af te wijken (en tot een hoger bedrag bijzondere bijstand te verstrekken). Volgens de Centrale Raad van Beroep mag het College van burgemeester en wethouders er namelijk niet zonder meer van uitgaan dat de noodzakelijke kosten in een individuele situatie overeenkomen met de richtprijzen/normbedragen. Dit zal meer van toepassing zijn voor de glazen waarbij de medische noodzaak (prisma, sterkte e.d.) de prijs bepalen dan voor het montuur, dat alleen maar noodzakelijk is om de glazen te kunnen dragen.

Door het toepassen van maximumbedragen kunnen klanten voor ziektekosten die gedeeltelijk onder de ziektekostenverzekering vallen en gedeeltelijk door de bijzondere bijstand worden vergoed deze geheel door Trias af laten wikkelen. Op deze wijze wordt voorkomen dat klanten extra aanvragen bij de gemeente moeten indienen. De kosten kunnen in één keer worden gedeclareerd bij de zorgverzekeraar. Genoemde werkwijze past binnen het kader van de 1-loketgedachte die eind 2005 vertrekpunt is geweest voor het afsluiten van een Collectieve Ziektekostenverzekering met zorgverzekeraar Trias. Aanvullend op de vergoeding van Trias wordt voorgesteld om voor brillenglazen enkelfocus het maximumbedrag vast te stellen op € 250,--. Voor brillenglazen dubbelfocus is het voorstel om een maximumbedrag € 350,-- te hanteren. Met de voorgestelde maximumbedragen kan normaliter de volledige vervanging van brillenglazen worden gedaan. Uit onderzoek is gebleken dat de genoemde maximumbedragen als passend en toereikend kunnen worden beschouwd.Slechts indien zich zeer dringende redenen voordoen, die afwijking van de algemene regel rechtvaardigen, kan er een hoger bedrag aan bijzondere bijstand voor de kosten van brillenglazen worden toegekend. In de praktijk betekent dit dat slechts bij een acute noodsituatie voldoende redenen aanwezig zijn om aanvullende bijzondere bijstand te verlenen, hetgeen zich zeer sporadisch zal voordoen. Overgaan tot het toepassen van maximumbedragen voor brillenglazen leidt tot het aanpassen van het maximumbedrag per lens tot € 125,--.

2.4.1. Kosten/uitgavenDe aanpassingen van het beleid voor vergoedingen van brillenglazen en lenzen zijn met name van technische aard. De wijzigingen komen voor in het voortraject bij de zorgverzekeraar. Het aantal aanvragen zal hierdoor niet toe- of afnemen. Vanwege de wijziging van het vergoedingenbedrag van lenzen (van € 112,50 naar € 125,00 per lens) zal, bij een gelijkblijvend aantal aanvragen, het bedrag aan uitgaven minimaal toenemen. Dit bedrag is te verwaarlozen.

Aanbeveling 4: 1. Maximumvergoeding voor lenzen vaststellen op € 125,-- per lens. 2. Maximumvergoeding voor brillenglazen enkelfocus vaststellen op € 250,-- als aanvulling van de niet gedekte kosten. 3. Maximumvergoeding voor brillenglazen dubbelfocus vaststellen op € 350,-- als aanvulling van de niet gedekte kosten. 4. Van bovenstaande beleidslijn wordt afgeweken en wordt een hogere vergoeding verstrekt voor lenzen en brillenglazen (enkelfocus en dubbelfocus) als daartoe op basis van door de aanvrager aan te tonen medische noodzaak aanleiding is.

2.5. Inkomstenvrijlating en bijzondere bijstandIn de vastgestelde notitie "Minimabeleid gemeente Boxmeer; Helpen daar waar het nodig is" zijn in hoofdstuk 7 de overwegingen opgenomen voor de bepaling van het draagkrachtbeleid. Over de vrijlating van inkomsten uit arbeid bij de draagkrachtberekening is destijds geen beleid vastgelegd in de notitie. Om hierover bij mogelijke bezwaarschriften misverstanden te voorkomen wordt hier thans in voorzien. De inkomstenvrijlating geldt alleen voor algemene bijstand. Het College bepaalt zelf welk deel van de middelen bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen. De wetgever heeft hiermee het College de vrijheid gegeven om te beoordelen in hoeverre belanghebbende op grond van artikel 31, lid 2 WWB danwel artikel 3, lid 2 onder d van het Inkomensbesluit IOAW en artikel 2, lid 1 onder b van het Inkomensbesluit IOAZ vrijgelaten inkomen kan aanwenden om de kosten waarvoor bijstand is aangevraagd te voldoen. Conform wetgeving worden de inkomsten uit arbeid vrijgelaten gedurende een periode van maiximaal 6 aaneengesloten maanden tot een bedrag van 25% van deze inkomsten met een maximum zoals opgenomen in de WWB-regelgeving.

Aanbeveling 5: Bij de vaststelling van de draagkracht de vrijlating van inkomsten uit arbeid (artikel 31, lid 2 onder o WWB; artikel 3, lid 2 onder d van het Inkomensbesluit IOAW en artikel 2, lid 1 onder b van het Inkomensbesluit IOAZ) niet meenemen in de draagkrachtberekening.

2.6. Vrijlating van de particuliere oudedagsvoorzieningNu het College zelf kan beslissen welk deel van het inkomen zij in aanmerking neemt, kan het dus ook beslissen om de middelen bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de WWB en de periodieke uitkering particuliere oudedagsvoorziening bedoeld in artikel 33, vijfde lid, van de WWB (toch) niet in aanmerking te nemen. Voor een alleenstaande/alleenstaande ouder is dit een bedrag van € 17,15 per maand en € 34,30 per maand voor een echtpaar. Hierdoor is de inkomensvaststeling voor de algemene bijstand gelijk aan die voor de bijzondere bijstand, hetgeen de uitvoering vereenvoudigt. Bovendien betreft het hier middelen waar ook kosten tegenover staan, zodat het niet altijd reëel is om deze middelen ook te moeten aanwenden voor andere bijzondere kosten.

Aanbeveling 6: Bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand de vaststelling van het inkomen op dezelfde wijze plaats laten vinden als bij de algemene bijstand.

 

3. Financiële consequenties 3.1. KostenHieronder staat een overzicht van de geraamde meeruitgaven van de voorgestelde maatregelen. Daarbij wordt het volgende opgemerkt:- Het betreffen ramingen van de meeruitgaven (bovenop de huidige uitgaven voor het bijzondere bijstandsbeleid/minimabeleid) die rechtstreeks het gevolg zijn van de voorgestelde maatregelen.- Ook bij ongewijzigd beleid kunnen de uitgaven op dit beleidsterrein ten opzichte van de begroting 2006/2007 nog (aanzienlijk) stijgen als gevolg van: - eventueel stijgende armoede/financiële nood als gevolg van door de gemeente niet te beïnvloeden ontwikkelingen;- nieuwe doelgroepen die veel directer dan tot nu toe onder de (reïntegratie)verantwoordelijkheid van de gemeenten gaan vallen, bijvoorbeeld als gevolg van de "modernisering van de Wsw"; - reeds ingezette en nog te nemen maatregelen voor terugdringen van het niet-gebruik van voorzieningen, te weten het project "Onbenutte Rechten".Deze stijgingen zijn echter niet te ramen.

3.2. Meeruitgaven, structureel per jaar- Reiskosten van minderjarige kinderen naar voortgezet onderwijs of MBO € 5.000,--- Kosten (potentiële) ouderbijdrage peuterspeelzalen € 12.500,--- Aanpassing kmbedrag reiskosten € 1.000,--Totaal € 18.500,--4. Communicatie Niet alleen over de voorgestelde wijzigingen in de bijzondere bijstand/minimabeleid dient te worden gecommuniceerd met de burgers. Ook dient te worden zorggedragen voor een groter bereik van de doelgroep door het totale bijzondere bijstandsbeleid/minimabeleid van de gemeente Boxmeer onder de aandacht te brengen.

4.1. Extern Extern wordt op de volgende wijze informatie verspreid over het bijzondere bijstandsbeleid/minimabeleid van de gemeente Boxmeer en vindt communicatie hierover plaats: - schriftelijke communicatie- mondelinge communicatie via persoonlijk contact of telefoon- actuele informatie via de gemeentepagina van het Boxmeers Weekblad- publicatie in het informatiebulletin NieuwSZaken- gemeentepagina op internet- informatieverstrekking via de ouderenadviseurs- kabelkrant- benaderen van ouderenorganisaties en gehandicaptenverenigingen- verspreiding van informatiemateriaal in de bekende publieke ruimten (buurthuizen, de Weijer, huisartsen, etc)

4.2. InternDe communicatie in het kader van het bijzondere bijstandsbeleid/minimabeleid moet niet alleen naar buiten gericht zijn, maar ook naar binnen. Een ieder die bij de gemeente Boxmeer te maken heeft met het bijzondere bijstandsbeleid/minimabeleid en de uitvoering dient optimaal geïnformeerd te zijn. De volgende middelen worden hiervoor gebruikt: - werkoverleg met medewerkers van Sociale Zaken- werkinstructies- schriftelijke ondersteuning- informatie per e-mail- handboek WWB van Schulinck

4.3. Informatiemateriaal Bij het opstellen van de notitie "Minimabeleid gemeente Boxmeer; Helpen daar waar het nodig is" werd geconstateerd dat het foldermateriaal over dit onderwerp sterk verouderd was. Nieuw foldermateriaal zou worden opgesteld. Tot op heden heeft dit niet plaatsgevonden. Ook is geconstateerd dat de website onvoldoende is geactualiseerd. De reorganisatie en de inbedding van de nieuwe WWB-regelgeving zijn hiervan de voornaamste oorzaken. Met de vaststelling van het gewijzigde beleid dient extra aandacht te worden gegeven aan de ontwikkeling van foldermateriaal voor het minimabeleid/bijzondere bijstandsbeleid. Door middel van een update van het foldermateriaal en voorlichtingsmateriaal kan de Boxmeerse burger optimaal geïnformeerd worden omtrent de mogelijkheden en de rechten van de minima.

Bovenstaande wil niet zeggen dat er geen voorlichting is gegeven over de diverse regelingen voor minima. Mondelinge informatie en schriftelijke informatie via de gemeentepagina in het Boxmeers Weekblad; informatiebulletin NieuwSZaken hebben periodiek plaatsgevonden.

Aanbeveling 7: - Bij het minimabeleid 2006 en 2007 zorgen voor een groot bereik van de doelgroep door middel van het inzetten van de bekende communicatiebronnen. - Zorgen voor adequaat, up-to-date informatiemateriaal over de regelingen zoals deze zijn vastgesteld ten behoeve van de minima.

5. Aanbevelingen De notitie "Minimabeleid gemeente Boxmeer; Helpen daar waar het nodig is" (vastgesteld door het College van burgemeester en wethouders d.d. 19 juli 2005) blijft ongewijzigd van kracht met uitzondering van onderstaande wijzigingen/aanvullingen op het bijzondere bijstandsbeleid/minimabeleid:

Aanbeveling 1Bijzondere bijstand verstrekken in de reiskosten van minderjarige kinderen naar het voortgezet onderwijs of Middelbaar Beroepsonderwijs indien de opleiding noodzakelijk buiten Boxmeer moet worden gevolgd.

Aanbeveling 2Bijzondere bijstand in de kosten van ouderbijdrage peuterspeelzalen -naast de huidige medische en/of sociale indicatie- verstrekken indien sprake is van een indicatie (potentiële) onderwijsachterstanden.

Aanbeveling 3Het eerder vastgestelde beleid ten aanzien van reiskosten ziekenbezoek, detentie, scholing en opleiding én woon-werkverkeer blijft ongewijzigd met uitzondering van: - het kmbedrag wordt aangepast van € 0,10 naar € 0,24;- de reiskosten bij ziekenbezoek aan kinderen tot 16 jaar worden gedurende de eerste 21 dagen vergoed;- het maximum aantal ziekenbezoeken per week wordt verhoogd van 5 naar 7.

Aanbeveling 41. Maximumvergoeding voor lenzen vaststellen op € 125,-- per lens. 2. Maximumvergoeding voor brillenglazen enkelfocus vaststellen op € 250,-- als aanvulling van de niet gedekte kosten. 3. Maximumvergoeding voor brillenglazen dubbelfocus vaststellen op € 350,-- als aanvulling van de niet gedekte kosten. 4. Van bovenstaande beleidslijn wordt afgeweken en wordt een hogere vergoeding verstrekt voor lenzen en brillenglazen (enkelfocus en dubbelfocus) als daartoe op basis van door de aanvrager aan te tonen medische noodzaak aanleiding is.

Aanbeveling 5Bij de vaststelling van de draagkracht de vrijlating van inkomsten uit arbeid (artikel 31, lid 2 onder o WWB; artikel 3, lid 2 onder d van het Inkomensbesluit IOAW en artikel 2, lid 1 onder b van het Inkomensbesluit IOAZ) niet meenemen in de draagkrachtberekening.

Aanbeveling 6: Bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand de vaststelling van het inkomen op dezelfde wijze plaats laten vinden als bij de algemene bijstand. Aanbeveling 7- Bij het minimabeleid 2006 en 2007 zorgen voor een groot bereik van de doelgroep door middel van het inzetten van de bekende communicatiebronnen. - Zorgen voor adequaat, up-to-date informatiemateriaal over de regelingen zoals deze zijn vastgesteld ten behoeve van de minima.

Aanbeveling 8Datum inwerkingtreding notitie "Herijking minimabeleid gemeente Boxmeer" vaststellen op 1januari 2007.