Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Boxmeer

Notitie Minimabeleid Gemeente Boxmeer

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBoxmeer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNotitie Minimabeleid Gemeente Boxmeer
CiteertitelNotitie Minimabeleid Gemeente Boxmeer
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-200501-10-2015Nieuwe regeling

19-07-2005

Boxmeers weekblad, 28 september 2005

19510; -1.844.51

Tekst van de regeling

Intitulé

Notitie Minimabeleid Gemeente Boxmeer

 

 

Artikel 1  

1. InleidingMet ingang van 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) ingevoerd. Deze wet volgt de Algemene bijstandswet (Abw;1996) op, alsmede enkele specifieke regelingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling. Met de WWB ligt sterker dan voorheen de nadruk op werk en inkomen (in die volgorde), hetgeen impliceert dat het armoedebeleid in de vorm van het geven van vergoedingen enigszins naar de achtergrond schuift. Dit gaat gepaard met bezuinigingen op de voor armoedebeleid en bijzondere bijstand beschikbare middelen.

Deze notitie gaat in op de wijzigingen tengevolge van de invoering van de WWB, de nieuw te ontwikkelen beleidspunten en de verregaande vorm van beleidsvrijheid. De regionale werkgroep minimabeleid van de gemeenten in het land van Cuijk heeft een aantal aanbevelingen geformuleerd ten aanzien van het te ontwikkelen minimabeleid. Deze aanbevelingen zijn daar waar nodig aangepast aan de Boxmeerse situatie.

Leeswijzer:Qua opbouw ziet de notitie er als volgt uit:- De notitie start met een korte inleiding (hoofdstuk 1).- In hoofdstuk 2 wordt een korte historische ontwikkeling weergegeven,- gevolgd door een schematisch overzicht van het huidige minimabeleid in het Land van Cuijk (hoofdstuk 3).- In hoofdstuk 4 wordt de positie van het minimabeleid in de WWB geschetst.- Vervolgens worden in hoofdstuk 5 de wijzigingen t.g.v. de invoering van de WWB aangegeven.- Hoofdstuk 6 is een verdieping op het vorige hoofdstuk t.a.v. de handhaving van het verstrekkingenniveau.- Hoofdstuk 7 is eveneens een verdieping op het vijfde hoofdstuk; nu t.a.v. het draagkrachtbeleid.- In het 8e hoofdstuk wordt ingegaan op een aantal nieuw te ontwikkelen beleidspunten ten aanzien van chronisch zieken en gehandicapten; de collectief aanvullende (ziektekosten)verzekering; de "Stimuleringsregeling maatschappelijke activititeiten; "Bijdrageregeling schoolkosten voortgezet onderwijs"; vergoeding legitimatiebewijs.- In hoofdstuk 9 worden de financiële consequenties van het nieuwe beleid in beeld gebracht. - Vervolgens wordt de positie van de schuldhulpverlening in hoofdstuk 10 verwoord, en het kwijtscheldingsbeleid van gemeentelijke belastingen en heffingen in het 11e hoofdstuk.- In het 12e hoofdstuk wordt de vereenvoudiging van een aantal werkprocessen belicht.- Tenslotte volgt in hoofdstuk 13 een samenvatting van de aanbevelingen.- De notitie wordt afgesloten met een lijst van afkortingen (hoofdstuk 14). - Hoofdstuk 15 bevat een bijlage waarin schematisch het minimabeleid 2004 Land van Cuijk is opgenomen.

2. Minimabeleid in het verleden 2.1. IndividualiseringsprincipeBijstand is een garantie voor financiële hulp aan degenen die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeren dat zij niet kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit kan bestaan uit het voorzien in een maandelijks inkomen op minimumniveau (de algemene bijstand naar een normbedrag) of uit tegemoetkomingen voor bijzondere kosten (bijzondere bijstand).

Kenmerkend is de mogelijkheid van individuele afstemming binnen wettelijke kaders. Dit principe is bij de bijzondere bijstand belangrijker dan bij de maandelijkse algemene bijstand. Bij de bijzondere bijstand wordt immers geen “uitkeringsnorm” gehanteerd. De individualisering betreft in hoofdzaak twee aspecten:- de situatie van de aanvrager en diens gezin- de noodzaak en omvang van de kosten waarin vergoeding wordt gevraagd

2.2. VangnetprincipeBijstand komt alleen in aanmerking als binnen het gezin geen andere middelen van bestaan voorhanden zijn, waaruit de kosten kunnen worden voldaan. Daaronder dient ook te worden begrepen dat er geen aanspraak bestaat op andere vergoedingsmogelijkheden: “voorliggende voorzieningen”. Meest bekende voorliggende voorziening bij algemene bijstand is de WW – uitkering (Werkloosheidswet). Meest bekende voorliggende voorzieningen bij bijzondere bijstand zijn het Ziekenfonds, de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG), Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), de Wet rechtsbijstand on- en minvermogenden.

Naarmate het voorzieningenniveau in de voorliggende voorzieningen verschraalt, komt het vangnet sterker in beeld.

2.3. Centralisering begin jaren ‘70In oorsprong bestond er voor gemeenten een grote vrijheid om het niveau van zowel de algemene als bijzondere bijstand lokaal en geïndividualiseerd te regelen.Rond begin jaren ’70 heeft het Rijk de uitvoering van de bijstandswet landelijk geharmoniseerd. Dit is gepaard gegaan met het invoeren van landelijke normeringen ten aanzien van de omvang van de in aanmerking te nemen middelen en ten aanzien van de hoogte van uitkeringen en verstrekkingen.Voor de algemene bijstand zijn die normen in eerste instantie opgenomen in het Besluit landelijke normering (BLN). Dit besluit is in 1996 geïncorporeerd in de Abw.Voor de bijzondere bijstand heeft de normering een plaats gekregen in het Besluit landelijke draagkrachtcriteria (BLD).

2.4. Decentralisering 1991Per 1 augustus 1991 is de verlening van bijzondere bijstand weer gedecentraliseerd. Verdeeld op basis van vier voorafgaande ervaringsjaren, zijn de middelen voor bijzondere bijstand toegevoegd aan de algemene uitkering uit het gemeentefonds.Vanaf die datum konden gemeenten – binnen de wettelijke kaders – weer een eigen bijzonder bijstandsbeleid gaan voeren. De belangrijkste beperking die daarbij werd aangebracht was, dat categoriale inkomensondersteunende maatregelen verboden bleven. Dit werd gezien als een onderdeel van de bepaling van het bestaansminimum en dus van de algemene bijstand en het Besluit landelijke normeringen: een zaak voor het Rijk.

2.5. Abw invoering 1996Als gevolg van de invoering van de (nieuwe) Algemene bijstandswet in 1996 kreeg de bijstandsverlening een hechtere juridische grondslag. Inhoudelijk werden er wijzigingen aangebracht door een verbreding van de verplichting tot arbeidsinschakeling (sollicitatieplicht). Op het vlak van het minimabeleid werden geen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd.

2.6. Categoriale bijstand mogelijk gemaaktIn 1998 werd het voor het eerst weer mogelijk gemaakt om categoriale bijzondere bijstand te gaan verstrekken. De gemeente kon kosten definiëren die voor categoriale vergoeding in aanmerking komen. Met deze regeling werd beoogd dat een gelijk welvaartsniveau kan worden bereikt met burgers die deze kosten niet hebben.De regeling voor categoriale bijstand had invloed op de uitvoeringskosten en de toegankelijkheid van de voorzieningen. Categoriale regelingen kunnen, doordat individueel minder diepgaand behoeft te worden gekeken, door de bank genomen goedkoper worden verstrekt en toegankelijker worden gemaakt dan “pure” bijzondere bijstand.

2.7. DoelgroepenAlle bijzondere bijstandsregelingen hebben gemeen, dat zij gelijkelijk toegankelijk (zouden moeten) zijn voor alle burgers met tekortschietende middelen: zij die “in de bijstand zitten” maar ook gezinnen, alleenstaande ouders en alleenstaanden met andersoortige lage inkomens.3. Huidig minimabeleid in het Land van Cuijk Binnen het Land van Cuijk wordt een breed scala aan mogelijkheden ten aanzien van het minimabeleid aangeboden. De meeste gemeenten hanteren een minimabeleid die in grote lijnen overeenkomt met die van de overige gemeenten. Er zijn echter wel enkele verschillen aanwezig, zowel in de hoogte van de voorzieningen als ook in het verstrekkingenpakket.Een schematisch overzicht van het minimabeleid in het Land van Cuijk wordt weergegeven in bijlage 1 (hfdst 15). Dit schema geeft de situatie weer per 1 oktober 2004. De categoriale regelingen bijzondere bijstand waren op dat moment niet meer van toepassing. Voor zover de wetgeving het toelaat worden hiervoor nieuwe regelingen ontwikkeld/oude regelingen aangepast.

In voorgenoemde bijlage wordt tevens een opsomming gegeven van het budget voor het minimabeleid van de verschillende gemeenten, uitgesplitst in de programmakosten en de uitvoeringskosten.

4. Positie minimabeleid in de WWB4.1. Mobiliteit als motor van armoedebestrijdingDe term “armoedebeleid” of “armoedebestrijding” komt in het regeerakkoord van het huidige kabinet (mei 2003) niet voor. “Armoede” wordt alleen benoemd in de samenstelling “bestrijding van de armoedeval”. Het regeerakkoord lijkt vol in te zetten op participatie en sociale (inkomens-)mobiliteit als bestrijder van armoedeproblematiek. Ook de Wet werk en bijstand ademt deze sfeer.Er wordt derhalve niet ingezet op het lenigen van financiële nood door middel van het geven van (extra) vergoedingen. Integendeel, budgetten worden gekort en categoriale vergoedingsmogelijkheden worden geblokkeerd.

4.2. Tijdelijke nood lenigenDe verlening van bijzondere bijstand is teruggekeerd naar de situatie van begin jaren ’90. Individueel kan worden geholpen. De eigen verantwoordelijkheid wordt benadrukt waarbij de bijstand zoveel mogelijk op het individu moet worden afgestemd. Bijstandsverlening is daarom geen automatisme.

Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat (in het individuele geval) de uitkeringsnorm of het inkomen niet volledig toereikend is ter voorziening in bepaalde noodzakelijke kosten. Voor zover belanghebbende voor dergelijke kosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en deze uitgaven ook niet uit de eigen middelen voldaan kunnen worden, kan daarvoor bijzondere bijstand worden verstrekt.

Uitgaande van het maatwerkprincipe past het niet dat bijzondere bijstand verleend wordt aan belanghebbenden ten aanzien waarvan gesteld kan worden dat de door hen gemaakte kosten niet noodzakelijk zijn.Dit is het geval als een belanghebbende, door het zich onttrekken aan zijn eigen verantwoordelijkheid, in een dusdanige situatie geraakt met als gevolg dat hij niet kan voorzien in bepaalde noodzakelijke kosten.Een eigen verantwoordelijkheid geldt onder andere ten aanzien van:• het proberen in de eigen kosten van levensonderhoud te voorzien;• het zich inzetten weer onafhankelijk te worden van een uitkering;• het voorkomen van een schuldsituatie; • het niet laten verslechteren van zijn gezondheid als gevolg van zijn handelen of nalaten, niet verwijtbaar onheil daargelaten;

Het niet tonen van eigen verantwoordelijkheid leidt aldus niet tot een bijzondere omstandigheid op grond waarvan het mogelijk is om bijzondere bijstand te verlenen. Het kan niet zo zijn dat kosten welke voortkomen uit getoond onverantwoordelijk gedrag afgewenteld worden op de WWB. Dit neemt niet weg dat gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen in dringende (levensbedreigende) situaties.

De gemeente moet – binnen het wettelijk kader – zelf een bijstandsbeleid vormen. Categoriale vergoeding is niet meer mogelijk. Wat betekent dit? In wezen kan de gemeente via de bijzondere bijstand vrijwel alleen nog incidentele zich voordoende situaties oplossen. Bij iedere aanvraag dient dus afzonderlijk de noodzaak van de gevraagde voorziening beoordeeld te worden.De eigen verantwoordelijkheid van de klant krijgt weer een zwaarder gewicht. Invulling van deze eigen verantwoordelijkheid kan vrij ver doorgevoerd worden. Als een passende en toereikende voorziening bij de vervanging van duurzame gebruiksgoederen kan bijvoorbeeld het gebruik van het aanbod van een kringloopwinkel aangemerkt worden.

Het niet of niet in voldoende mate nakomen van deze eigen verantwoordelijkheid kan leiden tot het afwijzen van de aanvraag bijzondere bijstand, het (tijdelijk) verlagen van de uitkering of het verstrekken van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening.

4.3. Structurele nood lenigen? LangdurigheidstoeslagCategoriaal armoedebeleid is niet meer mogelijk. De maandelijkse bijstandsnorm (of het andere inkomen van dezelfde hoogte) wordt geacht voldoende te zijn om in de algemeen gebruikelijke noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien.Is deze norm voldoende? Blijkbaar zijn daar toch vraagtekens bij te stellen. De wetgever heeft immers voor de langdurige minima zonder arbeidsperspectief een reparatiemaatregel in de wet opgenomen. Zij komen jaarlijks voor een extra vergoeding (langdurigheidstoeslag) per huishouden in aanmerking.

4.4. DoelgroepenOnder de huidige en onder de toekomstige regelingen kunnen alle burgers, ongeacht de herkomst van het inkomen, aanspraak maken op bijzondere bijstand als hun bestaansmiddelen tekort schieten.

4.5. Benutting en onderbenutting.Onderbenutting is het fenomeen dat juist brede geledingen van de doelgroep geen aanspraak maken op de hun toegedachte vergoedingsmogelijkheden, hetzij omdat zij de mogelijkheden niet kennen, hetzij omdat de aanvraagprocedure als te ingewikkeld en/of belastend wordt ervaren.In de jaren na 1998 is de categoriale bijstand steeds meer een manier geworden om bijzondere bijstand zodanig te standaardiseren dat zij projectmatig kon worden toegekend en via voorlichting makkelijk kon worden uitgelegd. Dit heeft voor klanten de aanvraagdrempels voor een belangrijk deel kunnen slechten en werd zo het belangrijkste instrument ter bestrijding van onderbenutting. Dit instrument is per 1 januari 2004 weggevallen.5. Het minimabeleid in de steigersDe landelijke bezuinigingen op het budget van de bijzondere bijstand en de afschaffing van de categorale bijzondere bijstand voor personen tot 65 jaar dwingen gemeenten ertoe om het minimabeleid en het beleid ten aanzien van de bijzondere bijstand te herzien.

5.1. De bijzondere bijstandHet bestaansrecht van de bijzondere bijstand is ook onder de WWB gegarandeerd. Het grotendeels afschaffen van de categoriale bijzondere bijstand heeft er wel toe geleid dat bijzondere bijstand enkel nog voor individuele aanvragen toegekend kan worden waarbij de noodzakelijkheid van de gevraagde voorziening individueel getoetst is. Vergeleken bij de situatie voor 1 januari 2004 zijn de mogelijkheden voor de bijzondere bijstand beperkter geworden. Men kan ook zeggen: we zijn weer terug bij de essentie van de bijzondere bijstand. Voor degene die tengevolge van bijzondere omstandigheden aantoonbaar extra kosten maakt waarin niet anderszins, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van een voorliggende voorziening, kan worden voorzien, bestaat de mogelijkheid voor bijzondere bijstand.

5.1.1. Wat is er niet gewijzigd?In de WWB is de begripsomschrijving van de term bijzondere bijstand niet noemenswaardig gewijzigd (artikel 35, lid 1 WWB): “voor de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, die niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm”. Het betreft nog steeds een individuele beoordeling van de omstandigheden waaronder een klant beroep doet op de bijzondere bijstand, de aanwezige noodzaak van de gevraagde voorziening, de eigen middelen en de aanwezigheid (of beter gezegd, de afwezigheid) van een voorliggende voorziening (Ziekenfondswet , AWBZ enz).De voorziening geldt dus nog steeds voor klanten die een uitkering ontvangen of die over een andere uitkering/inkomensbron beschikken ter hoogte van het sociaal minimum.

In de uitvoeringspraktijk gaat het dus om medische kosten (brillen, eigen bijdragen, tandartskosten etc), kosten van scholing (kinderopvang, sollicitatiekosten, reiskosten etc), kosten als gevolg van sociale beperkingen (personenalarmering etc).

5.1.2. Wat zijn de wijzigingen?Op een tweetal belangrijke punten is de bijzondere bijstand ingrijpend gewijzigd. Onder de hoofdstukken 6 en 7 wordt dieper op de gevolgen van de wijzigingen ingegaan. In hoofdlijnen komen de wijzingen hierop neer:1. Uitsluitend individuele beoordeling van bijzondere bijstand bij klanten die jonger zijn dan 65 jaar. Het betreft hierbij de individuele beoordeling van de omstandigheden, de kosten en de eigen middelen (= draagkracht) van de klant. De oorzaak van dit accentverschil ligt bij de afschaffing van de categoriale bijstand voor klanten die jonger zijn dan 65 jaar. Categoriale bijstand is de verlening van bijzondere bijstand aan vooraf vastgestelde en omschreven doelgroepen voor vooraf vastgestelde kostensoorten zonder dat de daadwerkelijke besteding van de verstrekte bijzondere bijstand getoetst wordt (voor personen onder de 65 jaar is deze vorm van bijstandsverlening per 1 januari 2004 niet meer mogelijk). Ter compensatie is (voor personen jonger dan 65 jaar) een langdurigheidstoeslag in het leven geroepen voor personen die vijf jaar of langer onafgebroken een inkomen op bijstandsniveau hebben en in voldoende mate hun arbeidsverplichting zijn nagekomen. De langdurigheidstoeslag bedraagt voor gehuwden, alleenstaande ouders en alleenstaanden respectievelijk € 466,00, € 418,00 en € 327,00 per jaar (bedragen 2005).De bijzondere bijstandsverlening aan cliënten jonger dan 65 jaar geschiedt dus enkel nog op basis van individueel getoetste beslissingen.

Nu per 1 januari 2004 de categoriale bijzondere bijstand voor personen jonger dan 65 jaar is afgeschaft zal een toenemend beroep worden gedaan op de bijzondere bijstand, mede tengevolge van onder andere:• instroom vanuit de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO): degenen die niet volledig arbeidsongeschikt zijn komen uiteindelijk terecht in de WWB;• snellere instroom vanuit de WW als gevolg van de afschaffing van de vervolguitkering;• aanpassingen vanuit de Ziekenfondswet: invoering eigen bijdragen, vervallen van medische voorzieningen uit het basispakket, vervallen vergoeding zelfzorggeneesmiddelen enz.;• verlaging van de individuele huursubsidie.

De uitvoeringkosten van de bijzondere bijstand kunnen hoger gaan uitvallen omdat er meer aanvragen bijzondere bijstand ingediend zullen worden. Doordat de wetgever een individuele beoordelingsplicht eist van de gemeente geldt er dus een zwaardere aantoonplicht van de noodzaak door de klant. Zie ook hoofdstuk 6 “overwegingen handhaving verstrekkingenniveau”.

2. Volledige beleidsvrijheid bij de vaststelling van de draagkracht. Deze beleidsvrijheid brengt voor de gemeenten een aantal belangrijke afwegingspunten met zich mee:a) de vermogensvrijlatingen van artikel 34 WWB zijn niet verplicht van toepassing op de bijzondere bijstand. Concreet: de gemeente heeft beleidsvrijheid om de draagkracht vast te stellen en kan een saldotegoed op lopende rekeningen als draagkracht aanmerken, ook al bedraagt het saldotegoed minder dan het vrij te laten bescheiden vermogen;b) het al dan niet in mindering brengen van de langdurigheidstoeslag op de gevraagde bijzondere bijstand;c) het al dan niet vrijlaten van middelen die voor de algemene bijstand vrijgelaten mogen worden maar die voor de bijzondere bijstand wel als draagkracht aangemerkt kan worden (bijvoorbeeld de particuliere oudedagsvoorziening, artikel 33, lid 5 WWB);d) het al dan niet hanteren van een drempelbedrag (artikel 35, lid 2 WWB);e) tenslotte het al dan niet rekening houden met buitengewone lasten bij de vaststelling van de draagkracht;f) de berekeningssystematiek van de draagkracht.Zie ook hoofdstuk 7 “Overwegingen bepaling draagkrachtbeleid”.6. Overwegingen handhaving verstrekkingenniveau De stelling dat de minima niet de dupe mogen worden van bezuinigingen van de Rijksoverheid en dientengevolge ook van de gemeentelijke overheid, ligt erg voor de hand. Niet ontkend kan worden dat aan het instandhouden van het verstrekkingenpakket een prijskaartje hangt. Gemeenten zullen zelf een afweging moeten maken of het budget voldoende toereikend is om de criteria voor het verstrekken van bijzondere bijstand in te richten zoals in onderstaande beleidsvoorstellen wordt geadviseerd. In deze beleidsvoorstellen is bewust gekozen om niet de minimale mogelijkheden te kiezen voor mensen die bijzondere bijstand aanvragen. De voorstellen bieden mensen met een minimuminkomen individueel nog mogelijkheden om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand.

6.1. Ten aanzien van de categoriale bijzondere bijstand 65+ersDe maandelijkse bijstand voor 65+ ers (en de corresponderende AOW-norm ) zijn sinds enige jaren structureel hoger dan de reguliere bijstandsnorm. De reden hiervan is dat ouderen een gunstigere fiscale behandeling kennen. Op jaarbasis is het verschil aanzienlijk. Desalniettemin hebben de ouderen altijd kunnen profiteren van aanvullende minimaregelingen zoals de regelingen in het kader van de categoriale bijstandsverlening, te weten sociaal-culturele en educatieve activiteiten en duurzame gebruiksgoederen. De ervaring heeft geleerd dat van deze regelingen door 65+-ers niet optimaal gebruik is gemaakt. Zoals reeds meerdere malen gememoreerd is de categoriale bijstandsverlening voor personen jonger dan 65 jaar per 1 januari 2004 ten einde. Invoeren/handhaven van een dergelijke regeling voor alleen 65+-ers komt de communicatie met de burgers niet ten goede.

Voorstel:Om voorgenoemde redenen categoriale bijzondere bijstand voor alleen 65+ ers niet toepassen. Deze groep kan wel (net als de overige minima) gebruik blijven maken van de reguliere, individueel te toetsen, bijzondere bijstand.

6.2. Ten aanzien van bijzondere bijstand voor duurzame gebruikgoederenTot op heden hadden de meeste gemeenten, waartoe ook de gemenete Boxmeer, een zgn. witgoedregeling onder de noemer van categoriale bijzondere bijstand. Per 1 januari 2004 is deze vorm van categoriale bijzondere bijstand voor personen die jonger zijn dan 65 jaar niet meer toegestaan. Het gemeentelijk minimabeleid is derhalve op dit punt toe aan een heroverweging.

Op basis van gewone bijzondere bijstandsbeoordeling kan deze regeling wel blijven bestaan. Inhoud van de "witgoedregeling". - Evenals onder de Abw moet er een aanvraag worden ingediend.- De noodzaak voor de aanschaf of vervanging moet worden vastgesteld. Hetzelfde geldt voor de feitelijke besteding van de vergoeding aan de beoogde uitgave. - Het langdurig aangewezen zijn op een laag inkomen maakt het reserveren voor de aanschaf/vervanging van duurzame gebruiksgoederen nagenoeg onmogelijk. Indien een persoon al 3 jaar (of langer) is aangewezen op een inkomen op minimumniveau (tot 115% van de geldende bijstandsnorm) wordt verondersteld dat dit inkomen geen mogelijkheid meer biedt om te reserveren of gespreid achteraf te betalen. - De termijn van 3 jaren waarop een persoon is aangewezen op een inkomen op minimumniveau geldt ook als termijn waarvoor een normbedrag als vergoeding geldt. Het normbedrag is geen forfaitair bedrag. Het normbedrag moet minder of gelijk zijn aan de feitelijke kosten/uitgaven die iemand heeft. In vergelijking met de categoriale regeling "duurzame gebruiksgoederen" (in het kader van de Abw) voldoet een bedrag van € 500,00 per 3 jaar hieraan. - Toetsing vindt plaats op: de noodzaak en de feitelijke besteding van de vergoeding; controle op de 3-jaren vereiste (qua inkomen en qua voorgaande verstrekking).

Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:1. De klant die minder dan drie jaar een inkomen heeft op minimumniveau (t.w. 115% van de geldende bijstandsnorm), wordt geacht voor de aanschaf, reparatie of vervanging van duurzame gebruiksgoederen voldoende gereserveerd te hebben. De klant die niet gereserveerd heeft, wordt geacht door middel van een lening als voorliggende voorziening in de financiering van deze kosten te voorzien. Kan de klant geen lening afsluiten bij een leverancier, bank, kredietinstelling of gemeentelijke kredietbank, dan wordt slechts bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening.2. Kosten van eerste aanschaf of volledige vervanging van een huisinrichting worden slechts vergoed in de vorm van een geldlening. Een lening bij een kredietinstelling geldt als een voorliggende voorziening.3. In overige gevallen wordt tot maximaal € 500,- per drie jaar (dit criterium sluit aan bij de periode dat een persooon een minimuminkomen heeft gehad; termijn van 3 jaren neemt een aanvang na vaststelling van onderhavige notitie en dan per datum eerste aanvrage kosten duurzame gebruiksgoederen) bijzondere bijstand om niet verleend voor de noodzakelijke kosten van aanschaf, reparatie of vervanging van duurzame gebruiksgoederen waarvoor niet reeds eerder bijzondere bijstand is verleend. Bijzondere bijstand die is verstrekt voor vaststelling van deze notitie voor de onder punt 4 genoemde duurzame gebruiksgoederen, telt niet mee voor het totaalbedrag. De kosten dienen te worden aangetoond door middel van een offerte en/of betaalbewijs. 4. Tot de noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen behoren (conform regeling categoriale bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen) de volgende goederen met daarbij de maximale vergoeding per gebruiksgoed: - fornuis/kookplaat € 185- koelkast € 300- wasmachine € 500- stofzuiger € 125- tv € 3405. De toetsing van de noodzaak van de onder 1 en 2 genoemde verstrekkingen kan plaatsvinden door middel van een huisbezoek. Behoudens bijzondere omstandigheden wordt de noodzaak van de onder 3 genoemde verstrekkingen niet getoetst door middel van een huisbezoek.

N.B. In hoofdstuk 7 adviseert de werkgroep om bij de bepaling van bijzondere bijstand geen rekening te houden met een reeds verstrekte of te verstrekken langdurigheidstoeslag.

Voorstel: Ten aanzien van de verstrekking van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen bovengenoemde uitgangspunten 1 t/m 5 hanteren.6.3. Ten aanzien van bijzondere bijstand voor medische voorzieningenEen aanzienlijk deel van de aanvragen bijzondere bijstand hebben betrekking op medische voorzieningen. In het algemeen is het zo dat de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten alle noodzakelijke kosten vergoeden die verband houden met medische of paramedische behandeling. Beide regelingen gelden samen als een aan de WWB voorliggende voorziening die passend en toereikend is. Bijstandsverlening voor deze kosten is daarom in beginsel uitgesloten omdat de klant geacht wordt zichzelf te verzekeren via een aanvullend pakket waaronder minimaal vallen de kosten van tandheelkundige zorg. De medische kosten die op grond van de WWB als niet noodzakelijk worden aangemerkt zijn derhalve de kosten die bewust buiten het Zfw-pakket zijn gelaten, de kosten die gerekend moeten worden tot de zgn. ontwikkelingsgeneeskunde en de medische behandelingen die buiten Nederland plaatsvinden.In concreto resteert dan, net zoals onder het regiem van de oude bijstandswet, enkel nog de mogelijkheid tot het verstrekken van bijzondere bijstand voor medische kosten die om budgettaire redenen niet of niet volledig worden vergoed door het ziekenfonds. Hierbij gaat het dan om eigen bijdragen die slechts ten dele door de Zfw of AWBZ worden vergoed en kosten van “normale” brillenglazen en lenzen. Een overzicht van het al of niet verstrekken van bijzondere bijstand bij medische kosten is opgenomen in paragraaf B7.6 punt 15 in het Handboek van Schulinck

Voortvloeiend uit het voorgaande is het van belang om vast te stellen tot welk aanvullende ziektekostenpakket de eigen verantwoordelijkheid van de klant ingevuld wordt. M.a.w.: wat is het minimale aanvullende ziektekostenpakket dat een klant zelf behoort af te sluiten. Gezien de grote diversiteit aan aanvullende verzekeringen en de verschillende benamingen die de verschillende verzekeraars hanteren worden van de meest voorkomende ziektekostenverzekeraars in het Land van Cuijk, naast de basis ziektekostenverzekering, de volgende aanvullende ziektekostenpakketten tot de eigen verantwoordelijkheid van de klant gerekend:- Centraal Ziekenfonds: de BasisTandverzekering- Zorgverzekeraar VGZ: de uitgebreide aanvullende verzekering- OHRA: Intens Zilver- Overige verzekeraars: ziektekostenpakketten met een vergelijkbare dekking.

Het huidige beleid van de gemeente Boxmeer omtrent de "verplichte" aanvullende ziektekostenverzekering is geregeld in het Handboek WWB in paragraaf 7.5 punt 2.5. Het vastgestelde beleid komt overeen met hetgeen in deze paragraaf wordt gesteld met uitzondering van één punt. Voor klanten zonder kinderen onder 18 jaar is het beleid dat de beperkte aanvullende verzekering van Zorgverzekeraar VGZ als afdoende wordt gezien. In deze verzekering zijn ook de tandartskosten opgenomen en de vergoeding is vrijwel gelijk als bij de uitgebreide aanvullende verzekering. Voorgesteld wordt om het huidige beleid ten aanzien van dit onderwerp te handhaven.

De Eerste Kamer heeft op 14 juni 2005 in meerderheid ingestemd met de Zorgverzekeringswet die door Minister Hoogervorst was ingediend bij het parlement. Het Kabinet is van plan om de zorgverzekeringwet per 1 januari 2006 in te laten gaan. Dat betekent dat de standaardverzekering voor iedereen wordt ingevoerd. Invoering van de wet noopt gemeenten na te denken over de consequenties van de wet voor het bijzondere bijstandsbeleid en gemeentelijk minimabeleid. De vergoedingen van de Zorgverzekeringswet zijn gelijk aan de huidige Ziekenfondswet, aangevuld met een stuk geestelijke gezondheidszorg dat nu nog in de AWBZ is opgenomen. In aanvulling op de Zorgverzekeringswet zullen verzekeraars aanvullende verzekeringen aanbieden, zoals dat ook nu al het geval is. Deze aanvullende verzekeringen zullen qua pakket en premie naar verwachting weinig afwijken van de huidige aanvullende ziekenfondsverzekeringen.

Voorstel: 1. Het huidige bijzondere bijstandsbeleid ten aanzien van de medische kosten handhaven.2. In afwachting van de ontwikkelingen van de Zorgverzekeringswet tezijnertijd een pakket vaststellen van ziektekosten waartegen een klant geacht wordt zich minimaal voor te verzekeren. Een en ander ter invulling van de eigen verantwoordelijkheid van de klant in relatie tot medische kosten.

6.4. Ten aanzien van de verstrekkingen uit het DeclaratiefondsNaast de bijzondere bijstand kennen de gemeenten in het Land van Cuijk nog een Declaratiefonds voor de aanmoediging van culturele, sportieve en maatschappelijke activiteiten voor de minima (m.u.v. de gemeente Boxmeer waar dit aspect onderdeel heeft uitgemaakt van de categorale bijzondere bijstand). Het gaat dan om kosten die daadwerkelijk gemaakt zijn, maar niet in de zin van de bijstandswet als "noodzakelijke kosten van het bestaan" worden aangemerkt. De aangemoedigde activiteiten worden door het gemeentebestuur wel beschouwd als belangrijk voor de sociale ontwikkeling van de betrokkenen en voor het maatschappelijk netwerk van de gemeente.

Na het beëindigen van de categorale bijzondere bijstand en de éénmalige SCEA-regeling 2004 heeft het College uitdrukkelijk de wens geuit om een dergelijke (nieuwe) SCEA-regeling te introduceren. Door geen Declaratiefonds in te stellen neemt de gemeente Boxmeer duidelijk een afwijkend standpunt in ten opzichte van de andere gemeenten in het Land van Cuijk. In hoofdstuk 8.3 wordt de "Stimuleringsregeling maatschappelijke activiteiten" nader beschreven.  

7. Overwegingen bepaling draagkrachtbeleid

7.1. Inleiding Nu gemeenten per 1 januari 2004 de volledige beleidsvrijheid hebben gekregen ten aanzien van de vaststelling van de draagkrachtcriteria zijn er op een aantal beleidsonderdelen keuzemogelijkheden. In het meest extreme geval het zo hoog mogelijk vaststellen van de draagkracht door het gehele vermogen in aanmerking te nemen en op het inkomen geen vrijlatingen toe te passen en eventuele buitengewone uitgaven buiten beschouwing te laten. Hierdoor wordt verstrekking van de bijzondere bijstand sterk verminderd. Uiteraard heeft het tegenovergestelde het omgekeerde effect.

7.2. Keuzemogelijkheden bepaling draagkrachtbeleid De keuzemogelijkheden bij de bepaling van het draagkrachtbeleid zijn:7.2.1. Het in aanmerking te nemen vermogenNu het College zelf kan beslissen welk deel van het vermogen zij in aanmerking neemt, kan het dus ook beslissen om de middelen als bedoeld in artikel 34, lid 2 WWB al dan niet mee te nemen bij de berekening van de draagkracht. Bij het toepassen van de vrijlating is de vermogensvaststelling voor de algemene bijstand gelijk aan die voor de bijzondere bijstand. Dit levert een consequente en éénduidige lijn op die ook in de uitvoering gemakkelijk gehanteerd kan worden. Dit vereenvoudigt de uitvoering. De uitvoeringskosten worden verminderd (geen dubbele berekening).

Daar valt tegen in te brengen dat dit, bij de vaststelling van het recht op algemene bijstand, vrij te laten vermogen juist bedoeld is bepaalde incidentele noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voldoen. Dit argument past ook binnen de doelstelling van de WWB ten aanzien van de eigen verantwoordelijkheid. Hierbij zou gedacht kunnen worden aan een ondergrens van 1,5 maal de toepasselijke norm waarbij het vermogen bij bijzondere bijstand vrijgelaten wordt. Boven de vermogensgrens van 1,5 maal de norm wordt het aanwezige vermogen in aanmerking genomen bij de bijzondere bijstandsverlening. Van het in aanmerking nemen van de middelen als bedoeld in artikel 34, lid 2 WWB brengt als nadeel met zich mee dat er binnen de WWB twee vermogensberekeningen gemaakt moeten worden. De vraag is of dit laatste gewenst is. Samengevat betekent dit dat er een tweetal opties mogelijk zijn: - het niet in aanmerking nemen van het vermogen beneden de vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34 WWB bij de bijzondere bijstand,- het in aanmerking nemen van het vermogen beneden de vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34 WWB bij de bijzondere bijstand (met inachtneming van een ondergrens).

Voorstel: Kiezen voor de eerste optie: “het niet in aanmerking nemen van het vermogen beneden de vermogensgrens bij de bijzondere bijstand”.

7.2.2. De langdurigheidstoeslag als voorliggende voorzieningBij de toekenning van bijzondere bijstand heeft de gemeente de vrijheid om de aanspraken op de langdurigheidstoeslag (na vijf jaar onafgebroken een inkomen op sociaal minimum) in mindering te brengen op de toe te kennen bijzondere bijstand. Een afwegingspunt die gemeenten kunnen maken is dat de langdurigheidstoeslag juist in het leven is geroepen ter compensatie van de afschaffing van de categorale bijstand voor personen die jonger zijn dan 65 jaar. Het in mindering brengen van de langdurigheidstoeslag op de toe te kennen bijzondere bijstand kan dan gerechtvaardigd worden uit het oogpunt van een aanwezige voorliggende voorziening. Anderzijds bestaat de mogelijkheid om het toekennen van een langdurigheidstoeslag niet van invloed te laten zijn op de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor bijzondere bijstand. De reden daarvan is dat hiermee een gelijke behandeling wordt bereikt tussen cliënten beneden en boven de 65 jaar.Voorstel:Geadviseerd wordt om bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand een verstrekte langdurigheidstoeslag niet als voorliggende voorziening aan te merken.

7.2.3. Het in aanmerking nemen van een drempelbedragNaast de draagkracht wordt de hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand mede bepaald door de toepassing van het drempelbedrag. Het in aanmerking nemen van een drempelbedrag betekent dat voordat er sprake kan zijn van verlening van bijzondere bijstand de betreffende kosten eerst door de belanghebbende zelf moeten worden voldaan tot het drempelbedrag.Op grond van artikel 35 lid 2 van de WWB mag het College van burgemeester en wethouders maximaal een drempelbedrag opleggen van € 111,00 over een tijdvak van 12 maanden. Optioneel is om een zgn. "administratieve drempel" in te voeren. De administratieve drempel houdt in dat een aanvraag bijzondere bijstand pas in behandeling wordt genomen nadat een besteding van bijvoorbeeld € 50,00 heeft plaatsgevonden. Hiermee worden aanvragen voor kleinere bedragen (en dus van relatief hoge uitvoeringskosten) voorkomen en “opgespaard” totdat de besteding van minimaal € 50,00 gerealiseerd is. In de gemeente Boxmeer is tot 1 januari 1996 een drempelbedrag toegepast bij de verstrekking van bijzondere bijstand. In de jaren 1996 en 1997 is een administratieve drempel van toepassing geweest. Per 1 januari 1998 is het drempelbedrag volledig afgeschaft. Op basis van het reeds jaren gevoerde beleid wordt geadviseerd om geen toepassing te geven aan de mogelijkheid van artikel 35, lid 2 WWB om over te gaan tot het toepasssen van een drempelbedrag.

Voorstel: Geen gebruik maken van de mogelijkheid van artikel 35, lid 2 WWB om over te gaan tot invoering van een drempelbedrag.

7.2.4. Het in aanmerking nemen van buitengewone lastenVoor de vaststelling van het voor de draagkracht in aanmerking te nemen inkomen kan het College ook rekening houden met buitengewone uitgaven die ten laste van de belanghebbende komen. Deze kunnen op het inkomen in mindering worden gebracht. Denk in dit verband aan bijvoorbeeld  De premie van een particuliere ziektekostenverzekering minus de nominale ziekenfondspremie. Het gaat hier dus om het geval dat de betrokkene niet verplicht bij het ziekenfonds verzekerd is (bijvoorbeeld bepaalde zelfstandigen).  De kosten van alimentatieverplichtingen. Belastingaanslagen, etc.

In het tot op heden gevoerde beleid werd geen rekening meer gehouden met buitengewone uitgaven die ten laste van belanghebbende kunnen komen. Uitzondering hierop vormde:  Het verschil tussen de daadwerkelijk ontvangen huursubsidie en de huursubsidie die zou zijn ontvangen bij een inkomen op bijstandsniveau (immers, hoe hoger het inkomen hoe minder huursubsidie men ontvangt), de zgn. "gemiste" huursubsidie.

Geadviseerd wordt om te kiezen voor een eenvoudige en heldere regelgeving: geen rekening houden met buitengewone uitgaven. Dit betekent voortzetting van het vastgestelde beleid met uitzondering van de "gemiste" huursubsidie. Het niet in aanmerking nemen van de "gemiste" huursubsidie als aftrekpost biedt duidelijkheid voor de uitvoering van het beleid. Dit is billijk, omdat een inkomen tot 115% van de bijstandsnorm volledig wordt vrijgelaten en bij een inkomen daarboven slechts 35% daarvan (afhankelijk van de gevraagde voorziening) als draagkracht wordt aangemerkt. Er blijft voldoende ruimte over om bijzondere uitgaven te kunnen betalen.

Voorstel: Kiezen voor een eenvoudige en heldere regel: geen rekening houden met buitengewone uitgaven (inclusief de "gemiste" huursubsidie).

7.2.5. De berekeningssystematiek van de draagkrachtDraagkracht is dat deel van het in aanmerking te nemen inkomen en het in aanmerking te nemen vermogen dat de cliënt zelf dient te betalen voor de te maken bijzondere kosten.

De hoogte van de draagkracht wordt uitgedrukt in een percentage van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Er wordt in dit verband gesproken van draagkrachtpercentage.In het kader van de WWB mag het College van burgemeester en wethouders zelf bepalen met welk(e) draagkrachtpercentage(s) rekening wordt gehouden met draagkracht in het inkomen en in het vermogen.

Draagkracht uit vermogen: • bij een vermogen boven het vrij te laten vermogen: een draagkracht van 100%.

Voorstel: Toepassen van eenvoudige en heldere regels bij het bepalen van de draagkracht uit inkomen en vermogen.

7.2.6. Definiëring van het begrip inkomenVoortvloeiend uit het voorgaande punt t.a.v. de te volgen systematiek rondom de draagkrachtberekening, is het zinvol om in beleidsregels vast te leggen hoe het inkomen van belanghebbende moet worden vastgesteld. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen een regelmatig binnenkomend inkomen en een onregelmatig inkomen.Verder is van belang om te bepalen over welke periode het inkomen wordt vastgesteld; wordt naar een historisch inkomen gekeken of wordt rekening gehouden met een (verwacht) toekomstig inkomen?Om reden van de doelmatigheid en de billijkheid wordt geadviseerd om uit te gaan van het actuele inkomen. Dit inkomen wordt omgerekend naar een jaarinkomen voor het bepalen van de draagkracht. Bedraagt de wijziging van het inkomen minder dan 15% dan wordt de draagkracht niet aangepast. Bij een inkomenswijziging van meer dan 15% kan de draagkracht voor het resterende deel van de lopende draagkrachtperiode opnieuw worden vastgesteld.

Voorstel: 1. Uitgaan van actueel inkomen2. Bij een wijziging van het inkomen van minder dan 15%: draagkracht niet aanpassen.3. Bij een inkomenswijziging van meer dan 15% de draagkracht voor de resterendedraagkrachtperiode opnieuw vaststellen. 8. Nieuwe aspecten tengevolge van de invoering van de WWBDe invoering van de WWB, en met name tijdens de parlementaire behandeling, hebben op een aantal terreinen tot nieuwe inzichten geleid. Deze nieuwe inzichten zijn voor een deel tot stand gekomen als gevolg van bezuinigingen in de voorliggende voorzieningen.

8.1. Regeling verlening categoriale bijzondere bijstand aan chronisch zieken, gehandicapten en ouderenZowel bij de parlementaire behandeling van de WWB als bij de behandeling van de begroting 2004 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ministerie SZW) was er nadrukkelijk aandacht voor de verlening van bijzondere bijstand aan chronisch zieken en gehandicapten. De aandacht heeft geresulteerd in aanpassingen van de WWB en het verlenen van extra budget. Op deze wijze is getracht om de koopkrachtgevolgen van rijksbezuinigingen op het ziekenfonds, AWBZ en de huursubsidie voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen te verzachten. De extra middelen zijn toegevoegd aan het fictief budget bijzondere bijstand, een onderdeel van het gemeentefonds.

De gemeente Boxmeer heeft in 2004 besloten om geen speciale regeling voor de hierboven genoemde doelgroep in het leven te roepen. Er is destijds een bewuste keuze gemaakt voor het leveren van maatwerk. Extra kosten die voortvloeiden uit een ziekte of beperking zijn op individuele basis vergoed.

Eind 2004 is door het Ministerie nogmaals aandacht gevraagd voor de verlening van bijzondere bijstand voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen. Voor de leden van de raadscommissie Inwonerszaken vormde dit aanleiding om het College van burgemeester en wethouders te verzoeken om een voorstel aan te reiken omtrent de verlening van bijzondere bijstand aan deze doelgroep. Door het College is de notitie "Categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen" opgesteld. Op 13 juni 2005 is deze notitie door de raad vastgesteld. Voor een nadere uitwerking van de regeling wordt verwezen naar genoemde notitie. 8.2. De langdurigheidstoeslag en de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden

In beginsel is iedere persoon van 18 jaar en ouder, maar wel jonger dan 65 jaar, die een uitkering ingevolge de WWB ontvangt, verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden (waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen; artikel 9, lid 1 onder a WWB). Categoriale ontheffingen van de verplichting tot arbeidsinschakeling, zoals in de Abw voor alleenstaande ouders en personen van 57½ jaar en ouder, zijn als gevolg van de WWB niet meer mogelijk. In individuele gevallen kan om dringende redenen afgezien worden van het opleggen van de reïntegratieverplichting. Bij de beoordeling of iemand voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking komt, moet dus worden onderzocht of iemand voldoende heeft voldaan aan de voorwaarde om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Dit kan aan de hand van de onderzoeken die reeds zijn verricht in het kader van de doelmatigheid van de uitkering. Daarnaast kan het wel of niet verlagen van de uitkering een leidraad zijn voor de beoordeling van het recht op de toeslag. Uiteraard moet de verlaging dan betrekking hebben op een verlaging wegens het niet voldoen aan een voorwaarde om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden (inclusief de registratie bij het Centrum voor Werk en Inkomen = CWI). Een persoon kan een toeslag ontvangen als er gedurende zestig maanden aan deze voorwaarde, en de overige voorwaarden, is voldaan.

In de praktijk wordt met enige regelmaat geconstateerd dat een belanghebbende in de zestig maanden voorafgaande aan het verzoek om in aanmerking te komen voor een langdurigheidstoeslag éénmalig gedurende een (korte) periode niet geregistreerd is geweest als werkzoekende bij het CWI. Voor deze verwijtbare handeling is de uitkering (onder het Abw-regime) meestentijds verlaagd met 5% gedurende een periode van 1 maand. De verlaging betreft dan een bedrag (gebaseerd op de huidige normen) dat varieert van circa € 40,00 (bij een alleenstaande) tot een bedrag van circa € 57,00 (bij een gezin). In deze is geen sprake van het opleggen van een maatregel omdat in onvoldoende mate c.q. in het geheel niet is meegewerkt aan reïntegratie. Belanghebbende heeft dus wel in voldoende mate getracht passende (onder het Abw-regime)/algemeen geaccepteerde arbeid (WWB-regime) te verkrijgen. Het recht op een langdurigheidstoeslag blijft bestaan. Voor aanvragers die over de referteperiode een uitkering van de gemeente Boxmeer (of een soortgelijke uitkering bij een andere gemeente) hebben ontvangen, kan bij het niet (geheel) voldoen aan de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden er aanleiding zijn geweest om een waarschuwing te geven. Er is dus onvoldoende aanleiding geweest om te stellen dat niet aan de verplichting conform artikel 9 WWB is voldaan. Immers met het geven van een waarschuwing is beoogd geen daadwerkelijke consequenties aan het gedrag van de aanvrager te besteden. Als gesteld zou worden dat er door het geven van een waarschuwing geen recht op de langdurigheidstoeslag zou bestaan, zouden er alsnog consequenties aan verbonden worden.Resumé: Indien belanghebbenden in de referteperiode een bijstandsuitkering of een IOAW (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers) /IOAZ (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen)-uitkering hebben ontvangen, waarbij als gevolg van het niet (geheel) voldoen aan de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden aanleiding is geweest om een schriftelijke waarschuwing te geven óf de uitkering éénmalig is verlaagd met 5% gedurende een periode van 1 maand wegens het niet geregistreerd zijn geweest als werkzoekende bij het CWI, het recht op een langdurigheidstoeslag laten bestaan.

Voorstel: Het recht op een langdurigheidstoeslag laten bestaan indien gedurende de referteperiode: 1. een schriftelijke waarschuwing is ontvangen; 2. éénmalig de uitkering is verlaagd met 5% gedurende een periode van 1 maand wegens het niet geregistreerd zijn geweest bij de Centrale organisatie voor werk en inkomen. 8.3. "Stimuleringsregeling maatschappelijke activiteiten"De WWB brengt geen verandering in de mogelijkheid om voorzieningen voor maatschappelijke participatie te ontwikkelen. Strikte voorwaarde is echter dat deze betrekking moet hebben op sociaal-culturerele en sportieve activiteiten en er geen forfaitaire bedragen verstrekt worden. De wetgever verbiedt nadrukkelijk dat er onder de noemer "voorziening voor maatschappelijke participatie" andersoortige verstrekkingen worden gedaan. Er moet sprake zijn van individule bijstandsverlening. Hiervan is sprake als:1. Een toets plaatsvindt van de individuele bijzondere omstandigheden; én2. Waarbij is vastgesteld tot welke kosten die bijzondere omstandigheden leiden; én3. Waarbij is vastgesteld tot welk bedrag de kosten niet kunnen worden voldaan uit de norm en de aanwezige draagkracht; én 4. Waarbij is vastgesteld of, en zo ja tot welk bedrag, de betrokkene kosten heeft gemaakt.

Het is belangrijk dat wordt voorkomen dat inwoners van de gemeente Boxmeer om redenen van financiële aard niet deelnemen aan sociaal-culturele, educatieve en sportieve activiteiten. Deelname is juist voor deze kwetsbare groep belangrijk. Het instellen van een stimuleringsregeling draagt bij aan het algemeen welbevinden. Door deelname aan het maatschappelijke verkeer wordt voorkomen dat iemand sociaal geïsoleerd raakt. Bovendien bevordert sporten de gezondheid.

Deelname aan sociaal-culturele, educatieve en sportieve activiteiten draagt ook bij aan de ontwikkeling van het kind. Het is belangrijk dat kinderen de kans krijgen om zich op een zodanige manier te ontwikkelen en te ontplooien dat zij een optimaal toekomstperspectief hebben en eventuele ontwikkelingsachterstanden zoveel mogelijk worden voorkomen. In tegenstelling tot de andere gemeenten in het Land van Cuijk heeft de gemeente Boxmeer geen declaratiefonds voor de aanmoediging van sociaal-culturele, educatieve en sportieve activiteiten. Bij de gemeente Boxmeer heeft dit aspect tot 1 januari 2004 onderdeel uitgemaakt van de SCEA-regeling (Sociaal-culturele en educatieve activiteiten) in het kader van de categorale bijzondere bijstand. In afwachting van nieuw te ontwikkelen bijzonder bijstandsbeleid is de SCEA-regeling in 2004 van een "nieuw verflaagje voorzien" zodat in het kader van het bijzonder bijstandsbeleid werd voorkomen dat om redenen van financiële aard inwoners van de gemeente Boxmeer in een sociaal isolement zouden geraken. Voorstel: 1. Het aanmoedigen van sociaal-culturele, educatieve en sportieve activiteiten voor de minima formaliseren in een regeling.2. Beleidsregels vaststellen voor een "Stimuleringsregeling maatschappelijke activiteiten".

 

 

8.3.1. Beleidsregels "Stimuleringsregeling maatschappelijke activiteiten"

1. AlgemeenDe vergoeding wordt slechts op individuele aanvraag toegekend nadat de kosten zijn gemaakt. Er is sprake van bijzondere omstandigheden wanneer de aanvrager voldoet aan de beleidsregels. 2. DoelstellingDe "Stimuleringsregeling maatschappelijke activiteiten" heeft tot doel om personen die tot de doelgroep behoren tegemoet te komen in de kosten van sociaal-culturele, educatieve en sportieve activiteiten. Op deze wijze wordt voorkomen dat om redenen van financiële aard niet wordt deelgenomen aan deze activiteiten. 3. DoelgroepAlle inwoners van de gemeente Boxmeer die een inkomen hebben dat gelijk is aan maximaal 115% van de geldende bijstandsnorm en op datum aanvrage een vermogen hebben beneden de wettelijke vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34 van de WWB uit de doelgroepen: - gezinnen en alleenstaande ouders met thuisinwonende kinderen in de leeftijd tot 18 jaar; - alleenstaanden vanaf 18 jaar. 4. KostensoortenDe vergoeding is mogelijk als bijdrage in onder andere de volgende kosten voor sociaal-culturele, educatieve en sportieve activiteiten: - abonnementen/entreegelden zwembad, theater, schouwburg, musea, bibliotheek, bioscoop; - abonnementen krant of tijdschrift;- abonnement internet;- contributie sport-, jeugdverenigingen en jongerenwerk (bijv. scouting);- contributie ouderenorganisaties (bijv. KBO);- contributie kindervakantiewerk en buurtverenigingen;- eigen bijdrage muziekonderwijs (via een opleidingsinstituut en privé); - kosten voor excursies, schoolreizen en schoolkampen;- kosten peuterspeelzaal;- cursusgeld voor instellingen voor hobby, educatie of onderwijs (ook buiten de gemeente Boxmeer).5. Hoogte tegemoetkomingDe tegemoetkoming bedraagt per kalenderjaar maximaal € 70,00 per persoon. 6. Toetsing a. Een aanvraag tot het verkrijgen van een vergoeding van de kosten voor sociaal-culturele, educatieve en sportieve activiteiten wordt bij burgemeester en wethouders ingediend door middel van een daarvoor geëigend aanvraagformulier en onder overlegging van de op het aanvraagformulier genoemde bescheiden.b. Op het aanvraagformulier wordt vermeld op welk gezinslid/gezinsleden de aanvraag betrekking heeft. c. Van de kosten worden bij de aanvraag betalingsbewijzen ingeleverd. Hieruit blijkt van wie de kosten zijn; wanneer de kosten zijn gemaakt; waar de kosten betrekking op hebben en wat de hoogte is. d. De aanvragen worden met een beschikking afgehandeld.7. Tijdstip van aanvragenAanvragen kunnen op ieder moment in het lopende kalenderjaar worden ingediend. Tot uiterlijk 1 maart van het volgende kalenderjaar kunnen nog kosten worden gedeclareerd over het voorgaande kalenderjaar. Er wordt geen aanvraagdrempel gehanteerd. Om een hausse aan aanvragen met lage kosten te voorkomen zullen klanten worden verzocht om dergelijke aanvragen op een later tijdstip in het jaar in te dienen. 8. UitbetalingUitbetaling van de vergoeding vindt plaats na toekenning.

8.4. "Bijdrageregeling schoolkosten voortgezet onderwijs"De gemeente Boxmeer heeft gedurende de jaren 1998 tot en met 2003 gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de Abw bood om categoriale verstrekkingen te doen in het kader van de bijzondere bijstand. Zo werd er een vergoeding verstrekt in de indirecte studiekosten voor ouders met schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs in de leeftijd van 12 tot 18 jaar. Met de invoering van de WWB per 1 januari 2004 is het verstrekken van een dergelijke vergoeding niet meer mogelijk. Moet voor deze kosten nog een vergoeding worden verstrekt? Dit kan alleen als deze kosten als noodzakelijk worden aangemerkt en naar het oordeel van het College niet uit de bijstandsnorm zijn te voldoen. Met het oplopen van de (jeugd)werkloosheid de afgelopen jaren is geconstateerd dat er met name bij de minima sprake is van een laag scholingsniveau. Veel personen beschikken niet over een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt en hebben dus een behoorlijke opleidingsachterstand. Het is dus onverantwoord om als gevolg van het wegvallen van een categoriale regeling een opleidingsachterstand te laten ontstaan en ook wel voortbestaan. In het kader van de reïntegratie heeft dit onderwerp een hoge prioriteit gekregen doordat de mogelijkheid wordt geboden om deze dienst in te kopen als een aparte module. Een onderwerp om dus in te investeren. Voor iedereen maar vooral voor mensen met een minimuminkomen is het noodzakelijk om goede randvoorwaarden te creëren voor het volgen van onderwijs en het behalen van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt. Het is dus noodzakelijk schoolkinderenuit gezinnen met een minimuminkomen te stimuleren en te ondersteunen om hun startkwalificatie voor de arbeidsmarkt te behalen. Eveneens is het noodzakelijk om daar de ouders bij te betrekken en ook hen te stimuleren en te ondersteunen om hun kinderen daarin te motiveren. Over welke kosten wordt gesproken? Er wordt een onderscheid gemaakt in directe en indirecte schoolkosten. Voor directe schoolkosten kan onder voorwaarden bijzondere bijstand worden verstrekt. Dit betreffen dan kosten zoals: onderwijsbijdrage, feitelijke reiskosten, boeken, etc. Bij indirecte schoolkosten gaat het om bijvoorbeeld: ouderbijdrage, schoolreis, schoolkampen, leermiddelen, schrijfmiddelen, fiets, etc. In beginsel worden deze kosten vanuit de WWB niet aangemerkt als noodzakelijk. Let wel dat hier primair een voorliggende voorziening aanwezig is: de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS; voorheen de Wet tegemoetkoming studiekosten; WTS). Uit landelijke onderzoeken is in het verleden gebleken dat met name de minima tekort komen op de indirecte schoolkosten. De (indirecte) schoolkosten overschreden de WTS-vergoeding. Dit vormde eind 1997 de basis voor het vaststellen van de categoriale vergoeding van indirecte studiekosten voor ouders met schoolgaande kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar. Naast de stijging van de algemeen noodzakelijke kosten zijn ook de schoolkosten de afgelopen jaren gestegen. Primair moeten de onderwijsinstellingen werken aan deze kostenbeheersing. Geconstateerd kan worden dat dit onvoldoende is gerealiseerd. In deze kan de bijzondere bijstand dienen als vangnet. De "Bijdrageregeling schoolkosten voortgezet onderwijs" kan niet in categorale vorm worden uitgevoerd. De noodzaak en de feitelijke besteding moet op enige wijze worden vastgesteld. Het eerste is bovenstaand weergegeven. Het laatste kan geschieden door het overleggen van betaalbewijzen van bijvoorbeeld de betaalde schoolbijdrage.

Voorstel: 1. In het kader van de "Bijdrageregeling schoolkosten voortgezet onderwijs" de indirecte studiekosten aanmerken als noodzakelijke kosten welke niet uit de algemene bijstandsnorm kunnen worden voldaan.2. Beleidsregels vaststellen voor de "Bijdrageregeling schoolkosten voortgezet onderwijs".

8.4.1. Beleidsregels "Bijdrageregeling schoolkosten voortgezet onderwijs"1. AlgemeenDe vergoeding wordt slechts op individuele aanvraag toegekend nadat de kosten zijn gemaakt. Er is sprake van bijzondere omstandigheden wanneer de aanvrager voldoet aan de beleidsregels. 2. DoelstellingDe "Bijdrageregeling schoolkosten voortgezet onderwijs" heeft tot doel om personen die tot de doelgroep behoren tegemoet te komen in de indirecte schoolkosten. Op deze wijze wordt voorkomen dat om redenen van financiële aard niet kan worden deelgenomen aan schoolactiviteiten en geen leermiddelen kunnen worden aangeschaft. 3. DoelgroepAlle inwoners van de gemeente Boxmeer, met kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar welke een vorm van voortgezet onderwijs volgen, die een inkomen hebben dat gelijk is aan maximaal 115% van de geldende bijstandsnorm en op datum aanvrage een vermogen hebben beneden de wettelijke vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34 van de WWB. 4. KostensoortenDe vergoeding is mogelijk als bijdrage in onder andere de volgende indirecte schoolkosten:- ouderbijdrage; - schoolreisje; schoolkamp; excursies;- schooltas; schrijfmiddelen; - fiets; - leermiddelen. 5. Hoogte tegemoetkomingDe tegemoetkoming bedraagt per kalenderjaar maximaal € 115,00 per kind. 6. Toetsing a. Een aanvraag tot het verkrijgen van een vergoeding van de indirecte schoolkosten wordt bij burgemeester en wethouders ingediend door middel van een daarvoor geëigend aanvraagformulier en onder overlegging van de op het aanvraagformulier genoemde bescheiden.b. Op het aanvraagformulier wordt vermeld op welk gezinslid/gezinsleden de aanvraag betrekking heeft. c. Van de kosten worden bij de aanvraag betalingsbewijzen ingeleverd. Hieruit blijkt van wie de kosten zijn; wanneer de kosten zijn gemaakt; waar de kosten betrekking op hebben en wat de hoogte is. d. De aanvragen worden met een beschikking afgehandeld. 7. Tijdstip van aanvragenAanvragen kunnen op ieder moment in het lopende kalenderjaar worden ingediend. Tot uiterlijk tot 1 maart van het volgende kalenderjaar kunnen nog kosten worden gedeclareerd over het voorgaande kalenderjaar. Er wordt geen aanvraagdrempel gehanteerd. Om een hausse aan aanvragen met lage kosten te voorkomen zullen klanten worden verzocht om dergelijke aanvragen op een later tijdstip in het jaar in te dienen. 8. UitbetalingUitbetaling van de vergoeding vindt plaats na toekenning.

8.5. Bijzondere bijstand voor aanschafkosten van een ID-kaartOp 1 januari 2005 is de Wet op de Identificatieplicht in werking getreden. Dit houdt in dat iedereen ouder dan 14 jaar vanaf deze datum een geldig identiteitsbewijs moet kunnen tonen wanneer de politie of een toezichthouder daar om vraagt.

Er zijn een aantal documenten die dienst kunnen doen als identiteitsbewijs, nl. paspoort, identiteitskaart, rijbewijs. Van deze documenten is het rijbewijs in een aantal gevallen niet geldig als identificatie bij: belastingdienst, aanvraag sofinummer, aanvraag uitkering, in dienst treden bij een nieuwe werkgever bijvoorbeeld in het kader van een reïntegratietraject.

De afgelopen maanden is er in de pers al meerdere malen op gewezen dat mensen met een minimum inkomen problemen hebben met de aanschafkosten van een identiteitsbewijs, zeker wanneer ze die niet alleen voor zichzelf aan moeten schaffen, maar ook voor meerdere kinderen. Dit vormde voor de cliëntenraad van de gemeente Boxmeer reden om het College te verzoeken de mogelijkheden te onderzoeken om over te gaan tot het vergoeden van de aanschafkosten van een ID-kaart, voor zover men nog niet of niet meer beschikt over een geldig legitimatiebewijs.

Nadere uitwerking. De goedkoopste mogelijkheid is de aanschaf van de Nederlandse identiteitskaart. Een dergelijke kaart heeft het formaat van een creditcard en is daarom makkelijker mee te nemen dan een paspoort of rijbewijs. De prijs van deze ID-kaart bedraagt € 31,25. Indien een persoon een paspoort wenst aan te schaffen staat dat natuurlijk vrij. Deze kosten zijn echter niet declarabel.

Met de invoering van de Algemene bijstandswet in 1996 moesten aanvragers om bijstand over een geldig identiteitsbewijs beschikken. Het betrof dus een wettelijke verplichting. Ook in de WWB is deze verplichting opgenomen (artikel 17). De inwerkingtreding van de Wet op de Identificateplicht benadrukt nogmaals de plicht tot identificeren. Er is geen vrije keuze. De wettelijke verplichtingen bepalen de noodzaak.

Tot 1 januari 2005 diende men vanaf 16 jaar over een geldig legitimatiebewijs te beschikken. Vanaf deze datum is het een verplichting voor alle Nederlanders vanaf 14 jaar. Dit had tot gevolg dat personen met een minimuminkomen en kinderen in de leeftijd van 14 tot 16 jaar met hoge kosten werden geconfronteerd. Dit zorgde "Nederlandbreed" voor de nodige ophef. Gevolg: vanaf 1 januari 2006 komt er een nieuwe regeling waarbij elke burger die de leeftijd van 14 jaar bereikt éénmalig de kosten van een ID-kaart vergoed krijgt.

Wie komen hiervoor in aanmerking?Alle inwoners van de gemeente Boxmeer die een inkomen hebben dat gelijk is aan maximaal 115% van de geldende bijstandsnorm en op datum aanvrage een vermogen hebben beneden de wettelijke vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34 van de WWB.

Omvang doelgroep. Bij het bepalen van de omvang van de doelgroep is gebruik gemaakt van de aangeleverde cijfers door de afdeling SBZ. Over 2004 zijn 1871 ID-kaarten verstrekt. Gedurende de periode 1 januari 2005 tot en met 21 juni 2005 zijn 1534 ID-kaarten verstrekt. De stijging ten opzichte van voorgaand jaar is te verklaren uit de wetswijziging per 1 januari 2005. Per 1 januari 2006 zal deze stijging weer (gedeeltelijk) teniet worden gedaan doordat personen die de leeftijd van 14 jaar bereiken éénmalig de aanschafkosten van een ID-kaart vergoed krijgen. Bij het bepalen van de omvang van de doelgroep wordt uitgegaan van het aantal verstrekte ID-kaarten in 2004. Uit ervaringcijfers is bekend dat vanwege de inkomensgrens ongeveer 2/3 van de aanvragers niet in aanmerking komt voor een vergoeding. De doelgroep wordt verder nog beperkt door aanvragers die vanwege het hebben van een vermogen boven de vermogensgrens niet in aanmerking komen. Daarnaast zijn er nog personen die de drempel te hoog vinden/te veel werk vinden om deze tegemoetkoming aan te vragen. Op grond van bovenstaande is de verwachting dat maximaal 100 personen een beroep zullen doen op deze vorm van bijzondere bijstand.

Voorstel: Bijzondere bijstand verlenen ter volledige vergoeding van de kosten voor de aanschaf of verlenging van een Nederlandse identiteitskaart (de ID-kaart is slechts 5 jaar geldig), voor zover men niet of niet meer beschikt over een geldig identiteitsbewijs.

8.6. Bijzondere bijstand en krediethypotheekIn de WWB is het verplichtende karakter voor het vestigen van een krediethypotheek indien sprake is van vermogen in de vorm van een eigen woning niet meer opgenomen. In welke mate het vermogen in een eigen woning diende te worden meegenomen en kon leiden tot een krediethypotheek was geregeld in het besluit Krediethypotheek bijstand (vervallen per 1 januari 2004). Al deze bepalingen zijn in de WWB niet opgenomen. In artikel 50 WWB is geregeld hoe om te gaan met een eigen woning. Kort gezegd zal in het geval dat wordt overgegaan tot bijstandsverlening de uitkering worden verstrekt in de vorm van een geldlening. Indien de bijstand over een jaar gezien lager uitvalt dan het netto minimumloon (inclusief vakantiegeld per maand; dit is gelijk aan de gehuwdennorm voor personen van 21 tot 65 jaar) kan het verstrekken van bijstand in de vorm van een geldlening achterwege blijven. Indien sprake is van kosten die als bijzondere kosten kunnen worden aangemerkt, zou dit op basis van artikel 50 WWB er toe kunnen leiden dat voor deze kosten geen bijzondere bijstand kan worden verstrekt. Echter artikel 50, lid 2 WWB is niet van toepassing op bijzondere bijstand. Als gevolg van de verkregen beleidsvrijheid kan het College zelf regels vaststellen ten aanzien van het bijzondere bijstandsbeleid. Voorgesteld wordt dat er pas krediethypotheek wordt gevestigd als de bijzondere bijstand op jaarbasis inclusief verhoging met de kosten van vestiging krediethypotheek (die dan ook als bijzondere bijstand moet worden aangemerkt) meer is dan het netto minimumloon inclusief vakantiegeld per maand (dit is gelijk aan de gehuwdennorm voor personen van 21 tot 65 jaar).

Voorstel: In die situaties waarin sprake is van een eigen woning het vermogen uit de eigen woning niet meetellen als de te verstrekken bijzondere bijstand lager is dan éénmaal het netto minimumloon inclusief vakantiegeld per maand.

8.7. Bijzondere bijstand in relatie tot kosten in verband met werkaanvaarding Met de invoering van de WWB is de nadruk nog meer komen te liggen op het verkrijgen van werk. Tot 1 januari 2004 konden kosten voor de klant die verband hielden met het verkrijgen dan wel behouden van arbeid vergoed worden op grond van de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW). Nu deze wet per 1 januari 2004 is ingetrokken bestaat er behoefte om op dit werkveld nader beleid te ontwikkelen.

Bijzondere bijstand voor kosten in verband met werkaanvaarding vloeien direct en indirect voort uit het reïntegratiebeleid. In zekere zin kunnen de kosten van werkaanvaarding immers betrekking hebben op directe kosten (reiskosten woon-werkverkeer, kosten werkkleding) en indirecte kosten (kosten scholing/opleiding plus reiskosten) die verband houden met een noodzakelijke opleiding met als doel werkaanvaarding.

De gemeente draagt een algemene zorg voor de reïntegratie van bijstandgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een ANW-uitkering (Algemene nabestaandenwet). Het is aan de gemeente om te beoordelen, mede met behulp van het advies van de CWI, of betrokkene op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of dat de betrokkene ondersteuning nodig heeft richting arbeidsinschakeling. In dat laatste geval is de gemeente vervolgens verantwoordelijk voor het leveren van deze ondersteuning in de vorm van voorzieningen. Deze kan bestaan uit onder meer een reiskostenvergoeding.Het is de bedoeling dat gemeenten daarbij zoveel mogelijk gebruik proberen te maken van voorliggende voorzieningen. Mochten deze voorliggende voorzieningen niet in voldoende mate kunnen bijdragen aan de reïntegratie van betrokkene dan kan een gemeente besluiten middelen uit het reïntegratiebudget in te zetten, voor zover zij daarbij blijven binnen het wettelijke kader van de WWB.Uit het voorgaande moet geconcludeerd worden dat, indien het College het werk (bijvoorbeeld een werkervaringsplaats) noodzakelijk acht voor de (verdere) arbeidsinschakeling van belanghebbende, op andere wijze (vanuit het reïntegratiebudget) kan worden voorzien in deze kosten. Verlening van bijzondere bijstand voor betreffende kosten is daarmee niet meer aan de orde.

Voorstel: De directe en indirecte kosten in verband met werkaanvaarding dienen gefinancieerd te worden uit het reïntegatiebudget (werkdeel) en dus niet via de bijzondere bijstand.

8.8. Collectieve aanvullende verzekeringAls gevolg van de implementatie van de zorgverzekeringswet wordt het wellicht interessant om het fenomeen van de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (CAV) weer bespreekbaar te maken.De WWB staat gemeenten toe om bestaande collectieve aanvullende verzekeringen voort te zetten en nieuwe collectieve aanvullende ziektekosten verzekeringen af te sluiten. De CAV wordt ook in de WWB toegestaan uit oogpunt van doelmatigheid, efficiency en om het niet-gebruik van noodzakelijke voorzieningen terug te dringen.

Door de beperkingen in het ziekenfondspakket hebben verzekeraars hun aanvullende verzekering uitgebreid. Door het afsluiten van de CAV kunnen gemeenten de toegankelijkheid van de verzekering voor minima vergroten en de tegemoetkoming in medische kosten verbeteren. Een CAV kan leiden tot terugdringen van het aantal aanvragen voor bijzondere bijstand en daarmee tot verlaging van de uitvoeringskosten. Tot zover de voordelen van een CAV.

Er zitten ook nadelen aan een CAV, te weten: de administratieve rompslomp ten aanzien van de inning van premies voor de verzekeraar, de nawerking van een CAV bij beëindiging van de uitkering en het behouden van aanvragen bijzondere bijstand medische kosten voor cliënten die niet aangesloten zijn bij de CAV.

Enkele jaren geleden is ook al eens een regionaal onderzoek door de gemeenten in het Land van Cuijk uitgevoerd naar de mogelijkheden voor het afsluiten van een CAV. Toen werd geconcludeerd dat de diversiteit in het verzekeringsbestand te groot was om een effectieve CAV af te sluiten in relatie tot de te maken kosten, de administratieve rompslomp en de te behalen efficiencywinst ten gevolge van het aantal verminderde aanvragen bijzondere bijstand.

De aantrekkelijkheid van een CAV ligt met name bij de terugdringing van het aantal aanvragen bijzondere bijstand voor medische voorzieningen. Voor verzekeraars zit de grote aantrekkingskracht in de min of meer gegarandeerde inning van de premies. In ruil daarvoor bieden de verzekeraars gereduceerde tarieven aan en zijn extra pakketmogelijkheden bespreekbaar. Het afwegingspunt voor de gemeente ligt bij de hoogte van de uitvoeringskosten als gevolg van de (omvangrijke) administratieve rompslomp en de nawerking van de CAV bij de beëindiging van de uitkering.

Voorstel: In verband met de implementatie van de zorgverzekeringswet in de tweede helft van 2005 een nader onderzoek instellen op de (regionale) mogelijkheden van een CAV. Dit met het oog op doelmatigheid, efficiency en het terugdringen van niet-gebruik van noodzakelijke voorzieningen.

 

9. Financiering en uitvoering 9.1. FinancieringWelke kosten brengt het nieuw vast te stellen beleid voor 2005 en volgende jaren met zich mee? 1. Regeling verlening categoriale bijzondere bijstand aan chronisch zieken, gehandicapten en ouderen. De financiering van deze regeling geschied uit het vrijgekomen bedrag bijzondere bijstand jaarrekening 2004, positieve resultaat bijzondere bijstand begroting 2005 en 2006. 2. Extra uitgaven t.b.v. langdurigheidstoeslag. De extra uitgaven (naar verwachting circa € 1500) dienen te worden voldaan uit het Inkomensdeel WWB. Op basis van de huidige cijfers blijven de uitgaven (inclusief de hier genoemde extra uitgaven) binnen het totale inkomensbudget. 3. Stimuleringsregeling maatschappelijke activiteiten. In 2003 werd de SCEA-regeling nog uitgevoerd als categoriale bijstandsverlening. In totaal zijn in dat jaar 226 verstrekkingen in het kader van deze regeling gedaan. Het totaalbedrag aan uitgaven was € 43.617. In 2004 mocht deze vorm van bijstandsverlening niet meer worden toegepast. Om klanten toch te kunnen helpen is een "noodregeling" toegepast in het kader van de bijzondere bijstand. In vergelijking met de categoriale bijstandsverlening waren de regels "strakker" met als resultaat 105 verstrekkingen. Totaal bedrag aan uitgaven 2004 € 10.500. In de begroting 2005 is rekening gehouden met een bedrag aan uitgaven van € 43.000 t.b.v. de "oude" SCEA-regeling. De verwachting is dat de uitgaven van de "Stimuleringsregeling maatschappelijke activiteiten" een klein percentage hoger zullen liggen dan de uitgaven over het jaar 2004. Uitgaven worden geraamd op € 13.000. 4. Bijdrageregeling schoolkosten voortgezet onderwijs. Tot 1 januari 2004 is categoriale bijstand verstrekt in de indirecte studiekosten voor ouders met schoolgaande kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar. Op jaarbasis betroffen de uitgaven circa € 6.600, zijnde 39 verstrekkingen. Dit bedrag dient te worden voldaan uit het begrote bedrag aan bijzondere bijstand voor 2005, zijnde een totaalbedrag van € 314.370. 5. Bijzondere bijstand voor aanschafkosten ID-kaart.Aangenomen wordt dat circa 100 aanvragen op jaarbasis zullen worden ontvangen in verband met de aanschaf van een identiteitskaart. Totale kosten hiervan worden geraamd op € 3200. Ook dit bedrag dient te worden voldaan uit het begrote bedrag aan bijzondere bijstand voor 2005.6. Bijzondere bijstand in relatie tot kosten in verband met werkaanvaarding. Deze kosten worden voldaan uit het Werkbudget.

Uit bovenstaande vloeit voort dat er in het budget bijzondere bijstand een "meevaller" is van ongeveer € 43.000. De uitgaven die worden verwacht voor het nieuwe beleid "Stimuleringsregeling maatschappelijke actitivteiten" (€ 13.000), "Bijdrageregeling schoolkosten voortgezet onderwijs" (€ 7.000) en bijzondere bijstand aanschafkosten ID-kaart (€ 3200) bedragen circa € 23.000. Deze uitgaven kunnen worden voldaan uit eerstgenoemd bedrag. Derhalve is de conclusie dat er sprake is van budgettaire neutraliteit binnen de post bijzondere bijstand.

9.2. Uitvoering De WWB benadrukt voor de bijzondere bijstand dat het gaat om het leveren van maatwerk. Per individueel geval moet de noodzaak van de kosten worden vasstgesteld. Daarbij moet worden vastgesteld dat deze kosten niet uit de bijstandsnorm, vermogen, langdurigheidstoeslag of meer-inkomen, dan wel een voorliggende voorziening kunnen worden vastgesteld. Dit betekent per aanvraag een uitgebreide aanvraagbehandeling. Echter……. de WWB heeft de intentie om deze wet zo efficiente en doelmatig mogelijk uit te voeren. Dit kan geschieden door gebruik te maken van zelf ontwikkelde standaardformulieren voor vastgestelde regelingen, werken met standaardrapportages, actueel houden van werkprocessen etc. Een eenvoudige behandeling van de aanvraag is het resultaat.

Het nieuw vast te stellen beleid heeft extra werkzaamheden tot gevolg. 1. Regeling verlening categoriale bijzondere bijstand aan chronisch zieken, gehandicapten en ouderen. Het extra tijdsbeslag dat het uitvoeren van deze regeling vergt, is beschreven in de notitie ten aanzien van dit onderwerp. In het kader van deze notitie leidt het uitvoeren van deze regeling niet tot extra werkzaamheden. 2. Aangenomen wordt dat er een 10-tal extra aanvragen t.b.v. de langdurigheidstoeslag zullen plaatsvinden. 3. De verwachting is dat het aantal aanvragen in het kader van de "Stimuleringsregeling maatschappelijk activiteiten" een lichte stijging zal vertonen ten opzichte van 2004. Destijds behoorden deze werkzaamheden tot de reguliere werkzaamheden zodat op dit moment alleen de "meer"-werkzaamheden worden meegenomen. Een stijging van 25 aanvragen mag als reëel worden verwacht. 4. De categoriale bijstandsverlening in indirecte studiekosten heeft in 2003 geleid tot 39 verstrekkingen. De "Bijdrageregeling schoolkosten voortgezet onderwijs" wordt thans uitgevoerd in het kader van de bijzondere bijstand. Naar verwachting zal dit minder aanvragen tot gevolg hebben. Uitgegaan wordt van 30 aanvragen. 5. Het vergoeden van de aanschafkosten voor een ID-kaart zal naar verwachting leiden tot 100 nieuwe aanvragen. 6. Het verstrekken van bijzondere bijstand voor kosten in verband met werkaanvaarding levert geen extra werkzaamheden op. Er is geen sprake van nieuw beleid in die zin dat extra aanvragen worden ontvangen.

De afhandeling van bovengenoemde aanvragen zal gemiddeld een half uur per aanvrage vergen. Als gevolg van nieuw beleid is de inschatting dat dit zal leiden tot circa 165 aanvragen op jaarbasis. Er moet dus rekening worden gehouden met een extra tijdsbeslag van circa 82 uren per jaar. Gezien het geringe aantal meer-uren op jaarbasis, kan het inhuren van extra capaciteit problematisch zijn. Zodoende zullen deze extra werkzaamheden door de medewerkers van Sociale Zaken naast hun reguliere werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Indien deze uren wel meegenomen kunnen worden in een totaalverzoek urenuitbreiding Sociale Zaken dient rekening te worden gehouden met een bedrag aan uitvoeringskosten van circa € 3.500.

 

10. Schuldhulpverlening Schuldhulpverlening maakt onlosmakelijk onderdeel uit van het minimabeleid. Steeds meer cliënten komen in financiële problemen en komen er naar verloop van tijd niet zelf meer uit. In veel gevallen zijn schulden een belemmering voor de uitstroom naar werk. Het is vooral een taak van gemeenten om burgers vrijwillige schuldhulpverlening aan te bieden. De meeste gemeenten schakelen hiervoor erkende organisaties in zoals gemeentelijke kredietbanken, gespecialiseerde schuldhulpverleningsbedrijven of maatschappelijk werk. De gemeenten in het Land van Cuijk hebben de materiële kant van de schuldhulpverlening uitbesteedt aan het bureau Schuldhulpverlening Nijmegen (voorheen: de GKB+ Nijmegen; Gemeentelijke Kredietbank).

In die gevallen waarbij sprake is van een problematische schuldensituatie zal in eerste aanleg door het bureau Schuldhulpverlening Nijmegen getracht worden om te komen tot een minnelijke regeling met de verschillende schuldeisers. Zijn alle pogingen om tot een vrijwillige overeenkomst te komen mislukt, dan kan via de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) alsnog gewerkt worden aan een schuldenvrije toekomst. Deze wet behelst de opname van een regeling in de Faillissementswet waardoor voorkomen kan worden, dat een natuurlijk persoon die in een problematische schuldensituatie is terechtgekomen, tot in lengte van dagen met zijn schulden kan worden achtervolgd. Daarbij geldt als uitgangspunt, dat betaling van schuldeisers geen voorwaarde kan zijn voor het bieden van uitzicht aan natuurlijke personen om als het ware weer met een schone lei verder te kunnen. Dit doel wordt onder andere bereikt door het voorkomen van faillissementen van natuurlijke personen.

In afwijking van de hoofdregel dat bijstandsverlening voor schulden niet mogelijk is, kan het College op grond van artikel 49a WWB bijzondere bijstand verlenen in de vorm van borgtocht indien het verzoek van de belanghebbende tot verlening van een saneringskrediet is afgewezen vanwege diens beperkte mogelijkheden tot terugbetaling en de borgtocht noodzakelijk is om de krediettransactie alsnog doorgang te doen vinden.Het verzoek van belanghebbende tot verlening van een saneringskrediet moet zijn afgewezen door:a. een gemeentelijke kredietbank of, indien de gemeente daarbij niet is aangesloten;b. een kredietinstelling die is ingeschreven in het register als bedoeld in de Wet toezicht kredietwezen 1992 en die is ingeschreven in het register bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992.

Het voorgaande impliceert dat de WWB geen uitgebreide rol kan spelen in het kader van schuldsanering. Schuldsanering is een taak die vooral door gemeentelijke kredietbanken wordt vervuld. In de praktijk komt het voor dat zo'n kredietbank niet tot het verstrekken van een saneringskrediet overgaat, aangezien het inkomen van betrokkene te weinig zekerheid biedt dat deze aan de aflossing kan voldoen. Wanneer om die reden de kredietbank tot een afwijzing van de aanvraag voor een saneringskrediet heeft besloten, kan het wenselijk zijn, indien schuldsanering noodzakelijk en urgent is doordat het voortbestaan van de schuld betrokkene in zijn bestaan bedreigt, dat borgstelling op grond van de WWB plaatsvindt, zodat de kredietbank alsnog tot de verstrekking van een saneringskrediet kan besluiten. Artikel 49a WWB biedt daartoe de mogelijkheid.

De invoering van de Wwb heeft geen gevolgen voor de schuldhulpverlening als onderdeel van het minimabeleid.

11. Kwijtscheldingsbeleid belastingen/heffingenMidden jaren negentig heeft het Ministerie van SZW de zgn. Armoedenota gepresenteerd. Doel van het kabinetsbeleid was om een evenwichtige inkomensontwikkeling tot stand te brengen waarbij rekening werd gehouden met draagkrachtverschillen. Een algemene verhoging van het sociaal minimum was niet aan de orde omdat dit het aanvaarden van werk zou kunnen belemmeren. Zodoende is door het kabinet gekozen voor het verlichten van de financiële problemen voor bepaalde groepen mensen. Dit heeft zich geuit in het aanreiken van suggesties ter bevordering van deelname aan het arbeidsproces (arbeidsparticipatie), het beperken van de vaste lasten, kwijtschelding, schuldenproblematiek (bevordering rondkomen inkomen), terugdringen van het niet-gebruik van voorzieningen en het bieden van inkomensondersteuning (uitbreiding van de mogelijkheden tot verstrekken van individuele en categoriale bijzondere bijstand).

De gemeenten in het Land van Cuijk hebben deze suggesties destijds aangegrepen om het beleid op het terrein van sociale zekerheid onder de loep te nemen en nieuw beleid te ontwikkelen. Dit heeft er onder andere toe geleid dat door de raden in de diverse gemeenten is besloten om een ruimer kwijtscheldingsbeleid voor gemeentelijke belastingen en heffingen in te voeren. De kwijtscheldingsnorm werd verhoogd van 95% naar 100%. Dit alles had o.a. betrekking op de onroerendezaakbelasting, rioolrechten en afvalstoffenheffing.

Of de belanghebbende voor kwijtschelding in aanmerking komt, wordt beoordeeld aan de hand van het aanwezige vermogen en inkomen. Uitgangspunt voor het inkomen vormt de hoogte van de bijstandsuitkering. Een hoger inkomen betekent dat men meestal niet in aanmerking komt voor kwijtschelding of slechts een gedeelte daarvan. Wie vermogen heeft komt niet in aanmerking voor kwijtschelding. Dit is geregeld in de Invorderingswet. Niet alleen zijn belanghebbenden gewezen op de mogelijkheden om kwijtschelding aan te vragen van de gemeentelijke belastingen/heffingen, maar ook van heffingen van het Waterschap. Samenwerken met het Waterschap was al langere tijd gewenst maar niet mogelijk vanwege het verschil in de kwijtscheldingsnorm (gemeenten 100% en Waterschap 95%).

In het kader van het maatschappelijk belang van het vergroten van de klantgerichtheid richting burger alsmede uit het oogpunt van kostenbesparing is door het Waterschap besloten om de norm met ingang van 1 januari 2000 te verhogen naar 100%. Hierdoor werd het mogelijk om de samenwerking tussen gemeenten en Waterschap vorm te geven in die zin dat het Waterschap aan alle belastingschuldigen kwijtschelding verleent die ook bij de gemeente voor kwijtschelding in aanmerking komen. Dit alles is vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst tussen de partijen welke door de raden zijn vastgesteld.

De invoering van de Wet werk en bijstand heeft geen gevolgen voor de kwijtschelding van (gemeentelijke) belastingen/heffingen als onderdeel van het gemeentelijk minimabeleid. 12. Vereenvoudiging werkprocessenDe uitvoeringkosten van de bijzondere bijstand kunnen hoger gaan uitvallen omdat er meer aanvragen bijzondere bijstand ingediend zullen worden. Doordat de wetgever een individuele beoordelingsplicht eist van de gemeente geldt er dus een zwaardere aantoonplicht van de noodzaak door de cliënt.Met het maken van goede en efficiënte uitvoeringsregels kan een deel van de pijn worden verzacht. Hierbij valt te denken aan: - een heldere normering van de toekenning van veel voorkomende aanvragen bijzondere bijstand en vereenvoudiging van procedures; - het stellen van maxima onder de voorwaarde van het tonen van daadwerkelijke betaalbewijzen. Op deze wijze kunnen vele aanvragen administratief worden afgedaan. De maxima kunnen zo worden afgestemd dat verkeerd gebruik nauwelijks aan de orde zal zijn (de ervaring leert immers dat zekere kosten nodig zijn). Gekoppeld aan het vragen van betaalbewijzen is misbruik/ oneigenlijk gebruik vrijwel uitgesloten.

Een voorbeeld van een vereenvoudigd werkproces is geschetst in hoofdstuk 6 bij het onderdeel bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen.

Op het onderdeel bijzondere bijstand voor medische voorzieningen bestaat eveneens nog een mogelijkheid om door vereenvoudiging van de werkprocessen een efficiencywinst te behalen. Hierbij kan gedacht worden aan afwerken van de aanvraag door middel van een eenvoudige standaardrapportage waarbij de kosten door de klant worden aangetoond door middel van een offerte en betaalbewijs en de bijstand rechtstreeks wordt betaald aan de zorgverstrekker, hetzij op verzoek van de klant, hetzij indien bijzondere omstandigheden daartoe nopen.

Voorstel: De werkprocessen bijzondere bijstand zoveel mogelijk vereenvoudigen door het gebruik van standaard aanvraagformulieren en -rapportages.

13. Aanbevelingen In de voorgaande hoofdstukken zijn door de werkgroep op het terrein van het minimabeleid de verschillende beleidsonderdelen bezien in het licht van de Wet werk en bijstand en de daaruit voortvloeiende wijzigingen. Op de verschillende beleidsonderdelen zijn onderstaande aanbevelingen geformuleerd.

Categoriale bijzondere bijstand 65+ ers: Niet toepassen. Deze groep kan wel (net als de overige minima) gebruik blijven maken van de reguliere, individueel te toetsen, bijzondere bijstand.Duurzame gebruiksgoederen: Hanteren van de op pagina 12 genoemde uitgangspunten 1 t/m 5.

Medische voorzieningen:

Huidige bijzondere bijstandsbeleid handhaven en i.a.v. de ontwikkelingen van de Zorgverzekeringswet t.z.t. een pakket vaststellen van ziektekosten waartegen een klant geacht wordt zich minimaal voor te verzekeren. Draagkrachtbeleid:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

• T.a.v. in aanmerking te nemen vermogen: het niet in aanmerking nemen van het vermogen beneden de vermogensgrens bij de bijzondere bijstand.• Langdurigheidstoeslag is geen voorliggende voorziening.• Vrijlating particuliere oudedagsvoorziening: vaststelling inkomen bijzondere bijstand op dezelfde wijze laten plaatsvinden als bij algemene bijstand.• Drempelbedrag: niet invoeren . • Vaststelling draagkracht: geen rekening houden met buitengewone uitgaven.• Berekeningssystematiek draagkracht:  een inkomen tot 115% van de bijstandsnorm: geen draagkracht bij een inkomen van 115-150 % van de bijstandsnorm: een draagkracht van 35% (een draagkracht van 50% bij geldleningen: - voor duurzame gebruiksgoederen, - voor schulden en - wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. bij een inkomen boven de 150 % van de bijstandsnorm: een draagkracht van 100%. bij het verstrekken van een woonkostentoeslag: een draagkracht van 100%Inkomen = actueel inkomen (niet historisch inkomen).Inkomenswijziging < 15%: geen aanpassing draagkrachtInkomenswijziging > 15%: aanpasing draagkracht voor resterende draagkrachtperiode. Bijzondere bijstand chronisch zieken, ouderen en gehandicapten: Zie voor een nadere toelichting de door de raad op 13 juni 2005 vastgestelde notitie: Categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderenLangdurigheidstoeslag en de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen: Recht op langdurigheidstoeslag laten bestaan indien gedurende de referteperiode: 1. een schriftelijke waarschuwing is ontvangen;2. éénmalig de uitkering is verlaagd met 5% gedurende een periode van 1 maand wegens het niet geregistreerd zijn geweest bij het CWI.Stimuleringsregeling maatschappelijke activiteiten: 1. Formaliseren van een regeling voor de minima t.b.v. het aanmoedigen van sociaal-culturele, educatieve en sportieve activiteiten.2. Beleidsregels vaststellen t.b.v. de StimuleringsregelingBijdrageregeling schoolkosten voortgezet onderwijs: 1. In het kader van deze regeling indirecte studiekosten aanmerken als noodzakelijk kosten welke niet uit de algemene norm kunnen worden voldaan.2. Beleidsregels vaststellen t.b.v. de Bijdrageregeling.Bijzondere bijstand voor aanschafkosten ID-kaart: Bijzondere bijstand verstrekken in de kosten voor de aanschaf of verlenging van een Nederlandse identiteitskaartBijzondere bijstand en krediethypotheek In die situaties waarin sprake is van een eigen woning het vermogen uit de eigen woning niet meetellen als de te verstrekken bijzondere bijstand lager is dan éénmaal het netto minimumloon inclusief vakantiegeld per maand. Directe en indirecte kosten i.v.m. werkaanvaarding: Financiering uit het reïntegratiebudget WWB (werkdeel) en niet via de bijzondere bijstand.Collectieve aanvullende verzekering: In de tweede helft van 2005 een nader onderzoek uitvoeren naar de (regionale) mogelijkheden voor een CAV.Vereenvoudiging werkprocessen:Werkprocessen bijzondere bijstand zoveel mogelijk vereenvoudigen door het gebruik van standaard aanvraagformulieren en -rapportages.

14. Lijst van afkortingen

Abw Algemene bijstandswetANW Algemene nabestaandenwetAOW Algemene OuderdomswetAWBZ Algemene Wet Bijzondere ZiektekostenBLD Besluit landelijke draagkrachtcriteriaBLN Besluit landelijke normering CAV Collectief Aanvullende VerzekeringCWI Centrum voor Werk en InkomenGKB+ Gemeentelijke Kredietbank Nijmegen IOAW Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschiktewerkloze werknemersIOAZ Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschiktegewezen zelfstandigenMinisterie SZW Ministerie van Sociale Zaken en werkgelegenheidSCEA-regeling Regeling voor sociaal-culturele en educatieve activiteitenWAO Wet op de ArbeidsongeschiktheidsverzekeringWIW Wet inschakeling werkzoekenden WSNP Wet schuldsanering natuurlijke personen WTS Wet tegemoetkoming studiekosten WVG Wet voorzieningen gehandicaptenWW Werkloosheidswet WWB Wet werk en bijstand Zfw Ziekenfondswet15. Bijlage

Schematisch overzicht huidig minimabeleid in het Land van Cuijk:

Boxmeer Cuijk Grave Mill c.a. Sint AnthonisDeclaratiefonds / Welzijnsfonds € 70,- + € 35,- na 3 jr p.p.p.j € 90,-p.p.p.j. € 113,45 p.p.p.j. € 135,-p.p.p.j. € 150,- p.p.p.j.Bijzondere bijstand * tafeltje dekje Meerkosten geen BB! € 28,- p.p.p.m. Nvt Nvt 20% van kosten* verhuiskosten seniorenwoning Nvt € 907,- Nvt Nvt NvtCategoriale bijzondere bijstand * witgoedregeling Div:€ 125,- tot € 500,- per art € 476,- p.h.p. 3j. Max 2 art. tot € 589,91 € 350,-p.h.p.j. Div.tot € 495,- per art. per 8 jr* schoolkostenregeling b.o. N.v.t. € 90,- p.k.p.j. Nvt € 150,-p.p.p.j. € 225,- per schoolloop-baan* schoolkostenregeling v.o. € 115,- p.k.p.j. € 225,-p.k.p.j. € 158,82 p.k.p.j € 150,-p.k.p.j. € 225,- per schoolloop-baan* participatieregeling Nvt € 225,-p.h.p.j. Nvt Nvt Zie Declaratiefds* ziekenfondsverzekering Nvt Nvt Nvt Nvt NvtInkomensgrenzen 115% 1 x p. 8 jr 115% 1 x p. 3 jr 115% 115%115% 1 x p. 8 jrVermogenstoets Als Abw Als Abw < € 1113,- Als Abw Als AbwDrempelbedrag Geen Geen Geen Geen GeenLeenbijstand Duurz. Goed; gevallen art. 24 Abw Duurz. Goed; gevallen art. 24 Abw Duurz. Goed; gevallen art. 24 Abw Duurz. Goed; gevallen art. 24 Abw Duurz. Goed; gevallen art. 24 AbwSchuldhulpverlening: € 32.100 € 29.014 € 10.000 € 6.623 € 10.000Kwijtschelding belastingen/heffing € 92.761 € 98.500 Geen cijfers beschikbaar € 14.238 € 12.000Budget 2004 Bijzondere bijstand: * programmakosten € 392.900 € 350.454 € 70.000 € 75.000 € 104.000* uitvoeringskosten € 103.834 € 196.853 € 127.000 € 56.000 € 50.000Phpj = per huishouden per jaar ; pppj = per persoon per jaar ; pkpj = per kind per jaarProgrammakosten= bijzondere bijstand, declaratiefonds en schuldhulpverlening.