Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Drenthe

Verordening op de ontgrondingen in de provincie Drenthe

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDrenthe
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingVerordening op de ontgrondingen in de provincie Drenthe
CiteertitelOntgrondingenverordening
Vastgesteld doorprovinciale staten
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 4-10-2000

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal blad, 2000, 77

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Ontgrondingenwet,

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200102-02-2005nieuwe regeling

04-10-2000

Provinciaal blad, 2000, 77

29/6.2/2000004988

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de ontgrondingen in de provincie Drenthe

 

 

Inhoud

VRIJSTELLINGEN

Artikel 1

1.   Het verbod van artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet geldt niet voor de hierna genoemde werkzaamheden, die uitsluitend zijn of omvatten:

a.   het uitvoeren van rijkswaterstaats- en waterschapswerken, door het bevoegde gezag goedgekeurde bodemsaneringen en werken door of op last van de provincie uit te voeren;

b.   het aanleggen en wijzigen van watergangen, deel uitmakend van een stelsel van waterlopen, voor zover deze een bovenbreedte van niet meer dan 6 m, een bodembreedte van niet meer dan 3 m en een diepte van niet meer dan 2 m beneden het maaiveld ter plaatse hebben of zullen verkrijgen;

c.   het delven, openen en ruimen van graven, het leggen, onderhouden en opruimen van buisleidingen en kabels met toebehoren, het plaatsen, aanbrengen, oprichten, wijzigen, onderhouden en opruimen van bouwwerken en hun funderingen, beplantingen, palen en andere in de grond aan te brengen of aangebrachte voorwerpen en het doen van grondboringen en sonderingen;

d.   het aanleggen, onderhouden, wijzigen en opruimen van tuinen, vijvers, putten, reservoirs en bassins, mits de werkzaamheden worden uitgevoerd op erven bij woningen of bedrijven, de grondlagen dieper dan 2 m beneden het oorspronkelijke maaiveld ongemoeid blijven en er niet meer dan 1.000 m3 bodemmateriaal van het erf wordt afgevoerd;

e.   het aanleggen, onderhouden, wijzigen en opruimen van mestbassins, mits de grondlagen dieper dan 2 m beneden het oorspronkelijke maaiveld ongemoeid blijven;

f.    het aanleggen en wijzigen van poelen ten behoeve van natuurontwikkeling met een maximale doorsnede van 12 m, mits de grondlagen dieper dan 2 m beneden het oorspronkelijke maaiveld ongemoeid blijven;

g.   het aanleggen, onderhouden en wijzigen van openbare werken, wegen, waterkeringen, spoorwegen, vliegvelden, industrieterreinen, bouwterreinen, sport- en recreatieterreinen, plantsoenen, parken, vijvers en andere waterpartijen, mits de grondlagen dieper dan 3 m beneden het oorspronkelijke maaiveld, dan wel bij bestaande waterpartijen 3 m beneden het vlak dat wordt gevormd door denkbeeldige rechte lijnen die het maaiveld ter plaatse van de tegenover elkaar liggende oevers met elkaar verbinden, ongemoeid blijven, de hoogteligging van de terreinen na beëindiging van de werkzaamheden, behoudens ter plaatse van waterpartijen, met niet meer dan 1,50 m zal zijn verminderd en de werken plaatshebben ter uitvoering van een geldend bestemmingsplan of krachtens een vrijstelling of een aanlegvergunning op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, nadat gedeputeerde staten daarvoor een verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven;

h.   het oprichten en veranderen van een inrichting, waarvoor krachtens de Wet milieubeheer een vergunning is vereist, tot het op of in de bodem brengen van afvalstoffen of tot het opslaan van bodemmateriaal, mits de grondlagen dieper dan 3 m beneden het oorspronkelijke maaiveld ongemoeid blijven;

i.    het verrichten van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie.

2.   Het eerste lid is niet van toepassing op ontgrondingen die geschieden ter verkrijging van bodemmateriaal, behoudens ten behoeve en ter plaatse van de activiteiten genoemd in het eerste lid, onder d, e en h.

3.   Het verbod van artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet geldt eveneens niet voor:

a.   werkzaamheden aan en in gronden, gebezigd voor de uitoefening van een land-, tuin- of bosbouwbedrijf, mits deze werkzaamheden uitsluitend geschieden ten dienste van het bedrijf en de daartoe behorende gronden, de hoogteligging van de gronden na beëindiging van de werkzaamheden met niet meer dan 0,50 m zal zijn verminderd, er geen afvoer van bodemmateriaal plaatsheeft voor gebruik buiten het bedrijf waartoe de gronden behoren en de werkzaamheden niet strekken tot het geheel of gedeeltelijk afgraven van wallen;

b.   werkzaamheden verricht door of in opdracht van natuurterreinbeherende instanties aan en in gronden die door deze instanties worden beheerd, mits de werkzaamheden zijn gericht op behoud of ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, de hoogteligging van de gronden na beëindiging van de werkzaamheden met niet meer dan 0,50 m zal zijn verminderd, er geen afvoer van ander dan humeus bodemmateriaal plaatsheeft en de werkzaamheden niet strekken tot het geheel of gedeeltelijk afgraven van wallen.

MELDINGEN

Artikel 2

Degene die voornemens is een ontgronding uit te voeren als bedoeld in artikel 1, waarbij 10.000 m3 of meer bodemmateriaal wordt afgevoerd of in depot gezet, meldt dit uiterlijk 4 weken voor de aanvang van de werkzaamheden aan gedeputeerde staten met gebruikmaking van een door hen vastgesteld formulier. Bij de melding worden de gegevens verstrekt die op het meldingsformulier worden gevraagd.

VERGUNNINGEN

Artikel 3

1.   Een aanvraag tot verlening of wijziging van een vergunning wordt met gebruikmaking van een door gedeputeerde staten vastgesteld formulier ingediend, vergezeld van de op grond van het aanvraagformulier verlangde gegevens en bescheiden.

2.   Een aanvraag tot intrekking van een vergunning bevat een aanduiding van de vergunning waarop de aanvraag betrekking heeft en de reden van de aanvraag.

3.   Gedeputeerde staten kunnen een aanvraag als bedoeld in het eerste lid buiten behandeling laten indien de aanvrager geen eigenaar is van alle onroerende zaken waarop de aanvraag betrekking heeft en hij geen verklaring van toestemming van de eigenaar overlegt.

Artikel 4

Gedeputeerde staten kunnen bestuursorganen, instanties en organisaties aanwijzen die in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen met betrekking tot het geven van een beschikking betreffende het verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken van een vergunning, of die op een andere wijze worden betrokken bij de voorbereiding van zodanige beschikking.

EENVOUDIGE PROCEDURE

Artikel 5

1.   Gedeputeerde staten kunnen artikel 10, eerste, tweede en derde lid, van de Ontgrondingenwet buiten toepassing laten indien de aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, of de ambtshalve te geven beschikking, betrekking heeft op een ontgronding van geringe omvang of op een geringe uitbreiding van een ontgronding waarvoor reeds vergunning is verleend, indien andere belangen hierbij niet of nauwelijks zijn betrokken.

2.   Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in geval van wijziging van een vergunning betreffende verlenging van de geldigheidstermijn, de tenaamstelling, de in de vergunningsvoorschriften genoemde zekerheidstelling en wijziging van ondergeschikte betekenis van vergunningsvoorschriften.

3.   Het eerste lid is eveneens van overeenkomstige toepassing in geval van intrekking van de vergunning op aanvraag van de vergunninghouder.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 6

1.   De Ontgrondingenverordening voor Drenthe 1974 wordt ingetrokken.

2.   Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand volgend op de uitgifte van het Provinciaal blad waarin deze is bekendgemaakt.

3.   Deze verordening kan worden aangehaald als Ontgrondingenverordening voor Drenthe 2000.

TOELICHTING OP DE VERORDENING OP DE ONTGRONDINGEN IN DE PROVINCIE DRENTHE

 

ALGEMEEN

Het merendeel van de wettelijke bepalingen, die specifiek op de ontgrondingen zijn gericht, is opgenomen in de Ontgrondingenwet. Deze wet bevat onder meer het verbod om te ontgronden zonder vergunning en geeft een niet uitputtende opsomming van de voorschriften die aan een vergunning kunnen worden verbonden. Ook kent de wet procedurebepalingen en verklaart hij enkele toezichts- en handhavingsbepalingen van de Wet milieubeheer van toepassing. De strafbaarstelling van overtredingen is geregeld in de Wet op de economische delicten. Voorts is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, die onder meer bepalingen bevat over de voorbereiding van de beslissing op vergunningsaanvragen, over beroepsprocedures en eveneens over de handhaving. De provinciale ontgrondingenverordening geeft slechts op enkele punten aanvullende regels en is daarom beperkt van opzet.

Ontgrondingen zijn vooral gericht op het winnen van oppervlaktedelfstoffen. In Drenthe betreft dit nagenoeg alleen verschillende soorten zand. De overheidsbemoeienis met de ontgrondingen is in het bijzonder in het leven geroepen om een algemene afweging te kunnen maken van de uiteenlopende belangen die met de winningsactiviteiten gemoeid zijn. Ontgronden is echter een weids begrip. Er zijn naast de winning van bodemmaterialen vele werkzaamheden waarbij tijdelijk of definitief materiaal aan de bodem wordt onttrokken. Om de maatschappelijke activiteiten niet meer aan banden te leggen dan strikt noodzakelijk is noemt de Ontgrondingenwet enkele werkzaamheden waarop deze wet niet van toepassing is, zoals de uitvoering van een landinrichtingsplan en de meeste bodemsaneringen. Bovendien geeft de wet de provinciale besturen de bevoegdheid ontgrondingen aan te wijzen waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

Dit artikel bevat de provinciale vrijstellingen van het vereiste van vergunning. Dit betekent niet dat al deze werkzaamheden zonder meer kunnen worden uitgevoerd, maar dat er voor dat deel van de werkzaamheden, dat als ontgronding kan worden aangemerkt geen vergunning krachtens de Ontgrondingenwet is vereist. In praktisch alle gevallen is de overheid er in mindere of meerdere mate wel bij betrokken. Vaak zal op grond van andere wetten vergunning, ontheffing of toestemming anderszins zijn vereist van een overheidsorgaan. Diverse uitzonderingen kennen op hun beurt weer een beperking. Het al dan niet voorkomen van een beperking en de mate daarvan is afhankelijk van de aard van de werkzaamheden en van de overheidsbemoeienis daarmee.

In beginsel gelden de vrijstellingen niet voor de winning van bodemmateriaal. Hierop bestaan 2 uitzonderingen. In de eerste plaats is enige winning gebruikelijk ten behoeve en ter plaatse van activiteiten zoals de aanleg van een kade om een bassin, om een mestput of om een afval- of zanddepot. In de tweede plaats hebben de beheerders van het grootste deel van het Drentse grondgebied, te weten de land-, tuin- en bosbouwers en de natuurterreinbeherende instanties, een vrijstelling die ook de winning van bodemmateriaal ten behoeve van hun inrichtings- en beheerstaak niet uitsluit.

Artikel 2

De meldingsplicht, die in dit artikel is geregeld, is bedoeld om gedeputeerde staten, met het oog op hun taak ten aanzien van de bouwgrondstoffenvoorziening, enig inzicht te geven in het beschikbaar komen van oppervlaktedelfstoffen uit de vrijgestelde werkzaamheden.

Artikel 3

De Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn. De noodzakelijke gegevens en bescheiden lopen nogal uiteen, afhankelijk van de aard van de ontgronding. Door gebruik te maken van een aanvraagformulier kan hier flexibel mee worden omgegaan. Het derde lid van dit artikel is bedoeld voor situaties waarin er voldoende gegevens verstrekt zijn of kunnen worden om tot een afgewogen beslissing te komen, maar waarin de eigendomssituatie een belemmering voor de eventuele uitvoering van de werkzaamheden kan vormen. De provincie kan zich in dat geval een zinloze, maar veelal tijdrovende voorbereidingsprocedure besparen.

Artikel 4

Het besluit waarmee uitvoering is gegeven aan dit artikel is als bijlage in het Provinciaal blad opgenomen.

Artikel 5

In beginsel zijn de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedures van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op de voorbereiding van ontgrondingsbeschikkingen. In eenvoudige gevallen is het mogelijk de beschikking op andere wijze voor te bereiden, waarbij wel de algemene bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht over zorgvuldigheid en belangenafweging, die gelden voor de voorbereiding van het nemen van besluiten en de bijzondere bepalingen voor het geven van beschikkingen, van kracht zijn.

Artikel 6

Gelet op de aard van de verschillen tussen de oude en de nieuwe verordening bestaat er geen behoefte aan overgangsbepalingen.