Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Drenthe

Provinciale Monumentenverordening 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDrenthe
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingProvinciale Monumentenverordening 2008
CiteertitelMonumentenverordening 2008
Vastgesteld doorprovinciale staten
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 18-4-2012

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal blad, 2012, 18

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Monumentenwet 1988,

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Reglement Monumentencommissie provincie Drenthe 2008

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-04-201211-10-2016wijz. art. 1 en 11, aanvulling toelichting

18-04-2012

Provinciaal blad, 2012,18

2012000894
01-10-201018-04-2012wijz. art. 1, 4, 11, 12, 15, 16, 19 en 22, vervallen art. 13

Provinciaal blad, 2010, 45

2010008098
13-06-200801-10-2010nieuwe regeling

Provinciaal blad, 2008, 14

17/5.2/2008004986

Tekst van de regeling

Intitulé

Provinciale Monumentenverordening 2008

 

 

Inhoud

HOOFDSTUK I, ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1, Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a.   de wet: de Monumentenwet 1988 (Staatsblad 1988, nummer 638);

b.   provinciaal gebouwd monument:

1.   voor ten minste 40 jaar vervaardigde onroerende zaak die van algemeen regionaal belang is voor de provincie Drenthe op grond van een of meer van de volgende criteria: de cultuurhistorische waarde, de architectuurhistorische waarde, de stedenbouwkundige/ensemblewaarde, gaafheid en zeldzaamheid;

2.   terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

c.   (gereserveerd: provinciaal archeologische monument);

d.   (gereserveerd: provinciaal historisch-geografisch monument);

e.   (gereserveerd: provinciaal cultuurhistorisch waardevol gebied);

f.    provinciaal kerkelijk monument: onroerend provinciaal monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en die uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

g.   beschermd provinciaal monument: provinciaal monument ten aanzien waarvan is besloten tot plaatsing op de provinciale monumentenlijst;

h.   provinciale monumentenlijst: de lijst die ingevolge artikel 4 door gedeputeerde staten wordt bijgehouden;

i.    Monumentencommissie: de commissie die door gedeputeerde staten wordt ingesteld die tot taak heeft gedeputeerde staten op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van deze verordening met betrekking tot artikelen 4 en 11 en het monumentenbeleid;

j.    de gemeente; de gemeente waarin het monument is gelegen;

k.   casco: exterieur plus dragende constructie van een pand;

l.    bevoegd gezag: het bevoegd gezag op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

m.  vergunning: de omgevingsvergunning als bedoeld in paragraaf 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover deze betrekking heeft op de hoedanigheid van het object als beschermd provinciaal monument;

n.   redengevende omschrijving: de bij de aanwijzing van een provinciaal gebouwd monument behorende beschrijving van het monument en van de onderdelen van het monument die door de aanwijzing worden beschermd.

Artikel 2

1.   Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

2.   Met betrekking tot een kerkelijk monument wordt geen beslissing genomen ingevolge deze verordening dan na overleg met de eigenaar.

HOOFDSTUK II, BESCHERMDE MONUMENTEN

Artikel 3

De bescherming van een monument door plaatsing ervan op de provinciale monumentenlijst betreft het casco van het monument, tenzij op basis van het besluit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, ook andere onderdelen zijn aangewezen.

Provinciale monumentenlijst en plaatsing

 

 

Artikel 4

1.   Gedeputeerde staten kunnen, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, besluiten een monument op een daartoe door hen bij te houden lijst te plaatsen.

2.   Gedeputeerde staten nemen een besluit als bedoeld in het eerste lid niet eerder dan nadat de Monumentencommissie daaromtrent advies heeft uitgebracht. Gedeputeerde staten kunnen besluiten van de advisering af te zien.

3.   Gedeputeerde staten doen mededeling van hun voornemen tot plaatsing als bedoeld in het eerste lid aan de eigenaar, degene die anderszins als zakelijk gerechtigde in de kadastrale legger bekend staat, de ingeschreven hypothecaire schuldeiser, de gebruiker, het betrokken gemeentebestuur en eventuele andere belanghebbenden.

4.   De in het derde lid genoemde belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen binnen 6 weken na verzending van de in dat lid bedoelde mededeling.

5.   Gedeputeerde staten nemen een besluit binnen 20 weken na ontvangst van een aanvraag tot plaatsing dan wel, indien geen aanvraag is ingediend, binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de Monumentencommissie of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Gedeputeerde staten kunnen deze termijnen met ten hoogste 8 weken verlengen. Zij stellen de eventuele aanvrager, de andere belanghebbenden en de Monumentencommissie hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis.

6.   Indien het advies van de Monumentencommissie luidt dat nader onderzoek noodzakelijk is, wordt de beslistermijn als bedoeld in het vijfde lid opgeschort met de duur van het onderzoek.

7.   Gedeputeerde staten maken de plaatsing op de provinciale monumentenlijst openbaar door publicatie van het daartoe strekkende besluit in het Provinciaal blad.

Artikel 5

1.   Gedeputeerde staten doen mededeling van hun besluit bedoeld in artikel 4, eerste lid, aan de Monumentencommissie, aan belanghebbenden, aan het betrokken gemeentebestuur en aan de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap.

2.   Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op het afvoeren van een monument dat door sloop of op andere wijze geheel teniet is gedaan, alsmede in het geval bedoeld in artikel 8, tweede lid.

Artikel 6

1.   De provinciale monumentenlijst geeft de plaatselijke aanduiding aan, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling, een beschrijving van de beschermde onderdelen van het monument, de waardestelling en eventuele bijzonderheden.

2.   Gedeputeerde staten kunnen ambtshalve of op aanvraag in de provinciale monumentenlijst wijzigingen aanbrengen. Hierbij is het gestelde in artikel 4 overeenkomstig van toepassing.

3.   Indien de wijziging naar het oordeel van gedeputeerde staten van ondergeschikte betekenis is of indien de wijziging betreft het doorhalen van de inschrijving van een monument dat is teniet gedaan, blijft overeenkomstige toepassing bedoeld in het tweede lid achterwege.

Artikel 7

1.   Gedeputeerde staten nemen een besluit tot plaatsing of afvoeren onverwijld op in de provinciale monumentenlijst.

2.   De provinciale monumentenlijst ligt voor eenieder ter inzage in het provinciehuis.

Artikel 8

1.   Een monument ingeschreven in een register als bedoeld in artikel 6 van de wet wordt niet door gedeputeerde staten op de provinciale monumentenlijst geplaatst.

2.   Een monument dat na plaatsing op de provinciale monumentenlijst wordt ingeschreven in een register als bedoeld in het eerste lid, wordt door gedeputeerde staten van de provinciale monumentenlijst afgevoerd.

3.   Een monument kan niet op zowel een gemeentelijke als een provinciale monumentenlijst staan.

4.   Het bepaalde in artikel 4 is niet van toepassing op het afvoeren van een monument als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 9

De eigenaar van een beschermd monument is verplicht calamiteiten die het monument betreffen onmiddellijk ter kennis te brengen van gedeputeerde staten.

Voorbescherming

 

 

Artikel 10

Met ingang van de datum waarop de in artikel 4, derde lid, bedoelde mededeling is gedaan tot aan het moment waarop dat besluit onherroepelijk is geworden, is het bepaalde in de artikelen 11 tot en met 13 overeenkomstig van toepassing.

Verbodsbepalingen en vergunningverlening

 

 

Artikel 11

1.   Het is verboden een beschermd monument te beschadigen of te vernielen of in zo geringe mate te onderhouden dat daardoor de instandhouding van het monument gevaar loopt.

2.   Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

a.   een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b.   een beschermd monument te herstellen of te (laten) gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.

2a.  Geen vergunning is nodig voor:

a.  gewoon onderhoud, voor zover materiaalsoort en kleur niet wijzigen en, indien tuin- of parkaanleg deel uitmaakt van de redengevende omschrijving, voor zover de aanleg niet wijzigt;

b.  inpandige veranderingen van het beschermde monument, indien en voor zover te veranderen onderdelen niet zijn opgenomen in de redengevende omschrijving;

c.  overige activiteiten als bedoeld in artikel 4a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Staatsblad 2011, nummer 339), doch slechts indien de te wijzigen onderdelen van het beschermde monument niet in de redengevende omschrijving zijn opgenomen.

3.   Het is verboden om bij een beschermd monument waar in de redengevende omschrijving sprake is van archeologische waarden en verwachtingen werkzaamheden in de bodem te verrichten zonder dat er inzicht bestaat in deze archeologische waarden en verwachtingen.

4.   in het kader van het in derde lid gestelde kunnen aan de vergunningverlening voorschriften worden verbonden, zoals het laten uitvoeren van een archeologisch en/of bouwhistorisch onderzoek.

5.   Tenzij de aanvrager zelf eigenaar is, behoeft hij voor het doen van een aanvraag schriftelijke toestemming van de eigenaar.

6.   Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

7.   De vergunning kan voor bepaalde tijd worden verleend.

Artikel 12

1.   Het bevoegd gezag stelt de monumentencommissie in de gelegenheid om advies uit te brengen over de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11. Het bevoegd gezag kan besluiten van advisering af te zien.

2.   De aanvraag voor een vergunning wordt getoetst aan het belang van het in stand houden van de monumentale waarde. Bij een beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het pand.

Artikel 13

 

 

Artikel 14

Met betrekking tot een kerkelijk monument wordt geen beslissing ingevolge artikel 12 genomen dan na overeenstemming met de eigenaar en gebruiker, indien en voor zover het betreft een beslissing waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstoefening in dat monument in het geding zijn.

Artikel 15

1.   De vergunning kan geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken of gewijzigd indien:

a.   blijkt dat de vergunning op grond van onjuiste of onvolledige gegevens is verleend;

b.   blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften, bedoeld in artikel 11, niet naleeft;

c.   de omstandigheden van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

2.   De vergunninghouder wordt van het voornemen tot intrekking of wijziging in kennis gesteld en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

HOOFDSTUK III 1

 

HOOFDSTUK IV, SCHADEVERGOEDING

Artikel 16

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

a.   de weigering van gedeputeerde staten wijziging aan te brengen in de provinciale monumentenlijst;

b.   de weigering van het vergunningverlenende gezag een vergunning op grond van deze verordening te verlenen;

c.   voorschriften verbonden aan een vergunning op grond van deze verordening,

schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, wordt op diens verzoek een naar redelijkheid en billijkheid te bepalen schadevergoeding toegekend.

Artikel 17

1.   Een verzoek om schadevergoeding wordt zo spoedig mogelijk ingediend, doch uiterlijk binnen 6 maanden nadat degene die schade lijdt kennis heeft kunnen nemen van het schadeveroorzakende besluit.

2.   Verzoeker wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 2 weken na ontvangst van het verzoek, op de hoogte gesteld van de te volgen procedure.

Artikel 18

1.   Het verzoek om schadevergoeding kan zonder nader onderzoek worden afgewezen indien het kennelijk ongegrond is. Een verzoek is in elk geval kennelijk ongegrond indien naar het oordeel van het tot vergunningverlening bevoegd gezag:

a.   het causale verband ontbreekt tussen de gestelde schade en het genomen besluit;

b.   de vergoeding van de schade anderszins is gewaarborgd;

c.   niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 16.

2.   Een besluit om het verzoek wegens kennelijke ongegrondheid af te wijzen wordt aan de verzoeker medegedeeld binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek, dan wel binnen 8 weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de verzoeker het verzoek kon aanvullen.

Artikel 19

1.   Indien geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 18, eerste lid, wordt binnen 6 weken na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 18, tweede lid, een onafhankelijk deskundige benoemd, die tot taak heeft het bevoegd gezag te adviseren over de hoogte van de schadevergoeding.

2.   In complexe gevallen kunnen 3 deskundigen benoemd worden. Het bevoegd gezag wijst de voorzitter aan.

3.   De deskundige, dan wel de commissie van deskundigen, stelt een onderzoek in naar de omvang van de schade en brengt aan het bevoegd gezag rapport uit over zijn bevindingen en adviseert het bevoegd gezag over de hoogte van de uit te keren schadevergoeding.

4.   Aan de commissie worden door het bevoegd gezag en verzoeker alle gegevens en bescheiden verschaft die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak.

5.   De deskundige of de commissie kan een plaatsopneming houden indien hij dit nodig acht.

Artikel 20

1.   De deskundige of de commissie stelt de verzoeker in kennis van de te volgen procedure.

2.   De deskundige of de commissie stelt de verzoeker in de gelegenheid tot het geven van een mondelinge toelichting.

3.   Alvorens de deskundige of de commissie het definitieve advies opstelt, wordt een conceptadvies opgesteld. Dit conceptadvies wordt uiterlijk 6 weken nadat de deskundige of de commissie is benoemd aan de verzoeker en het bevoegd gezag toegezonden.

4.   De verzoeker maakt eventuele bedenkingen tegen het conceptadvies binnen 6 weken na verzending ervan schriftelijk aan de deskundige of de commissie kenbaar.

5.   De deskundige of de commissie stelt het advies op binnen 6 weken na het verstrijken van de in het vierde lid genoemde termijn en zendt het advies terstond aan het bevoegd gezag.

Artikel 21

1.   Het bevoegd gezag beslist binnen 6 weken na ontvangst van het definitieve advies van de deskundige of de commissie op het verzoek om schadevergoeding en maakt dit besluit binnen deze termijn bekend aan verzoeker. Een kopie van het besluit wordt verzonden aan de deskundige of de commissie.

2.   Het besluit, bedoeld in het eerste lid, kan eenmaal voor ten hoogste 6 weken worden verdaagd.

Artikel 22

1.   Het bevoegd gezag kan op schriftelijk verzoek een voorschot toekennen op de schadevergoeding als verzoeker naar het oordeel van het bevoegd gezag naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een schadevergoeding. Het bevoegd gezag beslist op een verzoek om voorschot nadat het de deskundige of de commissie heeft gehoord.

2.   Indien een voorschot wordt verleend, wordt daarmee geen recht op schadevergoeding als bedoeld in artikel 16 erkend.

3.   Het voorschot wordt uitsluitend toegekend indien de verzoeker schriftelijk verklaart dat hij hetgeen dat ten onrechte als voorschot is uitbetaald - zulks vermeerderd met de wettelijke rente over het te veel betaalde te rekenen vanaf de datum van het voorschot - geheel en onvoorwaardelijk zal terugbetalen. Het bevoegd gezag kan hiervoor zekerheidstelling verlangen.

HOOFDSTUK V, TOEZICHT EN STRAFBEPALING

Artikel 23

Hij die handelt in strijd met artikel 11, eerste en tweede lid, van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste 2 maanden.

Artikel 24

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de door gedeputeerde staten aangewezen personen.

HOOFDSTUK VI, SLOTBEPALINGEN

Artikel 25

Deze verordening treedt in werking op de dag na plaatsing daarvan in het Provinciaal blad.

TOELICHTING

OP DE PROVINCIALE MONUMENTENVERORDENING 2008

Artikel 1

-    Sub b

Bij de omschrijving van het begrip "Gebouwd monument" is aansluiting gezocht bij de criteria zoals deze worden gehanteerd voor de selectie van provinciale monumenten. "Cultuurhistorische waarde" is volgens de Memorie van Toelichting van de Monumentenwet 1988 de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Het begrip Cultuurhistorische waarde is dermate ruim dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde.

De 50-jaar grens die voor rijksmonumenten geldt is niet voor de provinciale monumenten overgenomen. Daardoor biedt de verordening de mogelijkheid om gebouwde monumenten uit de Wederopbouw-periode vanaf 1940 (minimaal 40 jaar oud) ook op de provinciale monumentenlijst te plaatsen.

-    Sub b en f

Hier wordt gesproken over onroerende monumenten. Roerende monumenten worden derhalve niet beschermd. Reden hiervoor is dat het effectueren van de bescherming een probleem vormt. Roerende monumenten kunnen meestal eenvoudig worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de provinciegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals bijvoorbeeld een kerkorgel, kunnen wel de beschermde status krijgen, op basis van de redengevende omschrijving.

Artikel 2

Het betreft hier niet zozeer de publiekrechtelijke, planologische bestemming, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar/gebruiker daaraan toekent, een en ander mede gelet op de constructie en ligging van het pand. Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening.

Artikel 3

Door aanwijzing als provinciaal monument wordt het casco van het monument onder de werking van de verordening geplaatst. Onder het casco wordt verstaan het exterieur plus de dragende delen en vloeren van een pand. Interieuronderdelen en andere zaken die zich op het perceel van het monument bevinden zoals bijgebouwen, erfinrichting en bomen, moeten expliciet in de redengevende omschrijving worden aangegeven, willen zij onder de werking van de verordening vallen. Hierdoor is niet voor alle wijzigingen een monumentenvergunning noodzakelijk, immers het interieur valt niet onder de werking van de verordening, tenzij expliciet aangegeven.

Er is een essentieel verschil tussen de manier waarop provinciale en rijksmonumenten worden beschermd.

De bescherming van rijksmonumenten geldt het gebouw in zijn totaliteit, dus zowel exterieur als interieur. De verruiming die het gewijzigde Besluit omgevingsrecht (Bor) biedt ("vergunningvrij bouwen") geldt alleen voor onderdelen van het beschermde monument die "geen monumentale waarde" hebben. Het gaat daarbij om wijzigingen die na de aanwijzing als monument (met vergunning) zijn aangebracht.

De bescherming van provinciale monumenten geldt alleen het casco en eventuele onderdelen van het interieur en de omgeving die uitdrukkelijk in de redengevende omschrijving zijn opgenomen.

Artikel 4

-    Eerste lid

Alleen onroerende zaken die voldoen aan de definitiebepaling van artikel 1 komen in aanmerking voor plaatsing op de provinciale monumentenlijst.

De aanwijzing tot provinciaal monument en het plaatsen op de provinciale monumentenlijst zijn 2 gebeurtenissen met verschillend rechtsgevolg. De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de provinciale monumentenlijst is nu slechts een administratieve handeling. Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van het college van gedeputeerde staten. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving).

-    Tweede lid

Er zijn uitzonderingsgevallen denkbaar waarin geen advies aan de Provinciale Monumentencommissie wordt gevraagd omtrent de plaatsing, bijvoorbeeld indien onmiddellijke bescherming van een pand noodzakelijk is of indien aanstonds duidelijk is dat een plaatsing niet mogelijk is omdat het een rijksmonument betreft. Het advies van de commissie kan inhouden dat eerst bouwhistorisch- of archeologisch onderzoek wordt verricht.

-    Derde lid

De mededeling van gedeputeerde staten is voor de eigenaar en anderszins zakelijk gerechtigden van essentieel belang. Het is dan ook zaak dat de mededeling door de geadresseerde wordt ontvangen. In de regel zal de mededeling bij aangetekend schrijven uitgaan. In latere instantie kan hij zich er dan niet op beroepen van niets te weten. Dit artikel regelt niet dat de aanwijzing bekend wordt gemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb zulks bepaalt (afdeling 3.6). Is artikel 4:8 toegepast (het horen van geadresseerde en van derde belanghebbenden) en is van de daar geboden mogelijkheid gebruik gemaakt, dan dienen betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 van de Awb een mededeling ontvangen.

-    Zesde lid

De Provinciale Monumentencommissie kan adviseren dat nader onderzoek noodzakelijk is.

Het bouwhistorisch onderzoek van een gebouw geeft meer inzicht in de geschiedenis van een gebouw. Bij een (aanvraag tot) aanwijzing als provinciaal monument kan om een bouwhistorisch onderzoek worden gevraagd. De informatie over bijvoorbeeld de bouwhistorische waarde van een gebouw kan van invloed zijn op de beslissing om het monument al dan niet aan te wijzen als provinciaal monument en op de wijze waarop het pand in de register wordt ingeschreven.

Artikel 6

-    Eerste lid

De in artikel 6, eerste lid, genoemde gegevens dienen op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken binnen 4 dagen na het besluit tot aanwijzing door gedeputeerde staten te worden doorgegeven aan het Kadaster.

-    Tweede lid

Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van een provinciaal monument te wijzigen. Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure (advies van de Provinciale Monumentencommissie en/of de eigenaar van een kerkelijk monument) als voor de aanwijzing, tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is. Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de provinciale monumentenlijst.

-    Derde lid

Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van provinciale monumenten in te trekken. Ook hiervoor geldt dat het advies van de Provinciale Monumentencommissie nodig is, tenzij het gaat om ondergeschikte gevallen.

Monumenten op de provinciale monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), worden door gedeputeerde staten van de provinciale monumentenlijst verwijderd. Het kan zinvol zijn om voor een gebouw waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt, een (uitvoerige) documentatie te eisen, bijvoorbeeld in de vorm van bouwhistorisch of archeologisch onderzoek. Enerzijds kan deze voor een goede afweging van de aanvraag dienen, anderzijds wordt het gebouw voorafgaand aan de sloop voor de provinciale geschiedenis gedocumenteerd.

Artikel 8

-    Eerste lid

Monumenten die al op een rijkslijst staan komen niet voor aanwijzing als provinciaal monument in aanmerking.

-    Tweede lid

Indien het provinciaal monument wordt aangewezen als rijksmonument, volgens artikel 3 van de Monumentenwet 1988, kan het advies van de Provinciale Monumentencommissie achterwege blijven.

-    Derde lid

Uitgangspunt is dat een monument slechts op 1 lijst voor komt. In het geval dat een monument op zowel een gemeentelijke als op een provinciale lijst kan voorkomen, zal in overleg worden bepaald op welke lijst het monument het beste kan worden geplaatst. Belangrijk toetscriterium is hierbij de mate van lokaal dan wel boven lokaal belang.

Artikel 10

Dit artikel regelt de voorbescherming voor toekomstige provinciale monumenten. Dat betekent dat in de periode van kennisgeving van het voornemen van het college om een monument op de provinciale monumentenlijst te plaatsen tot het daadwerkelijke aanwijzingsbesluit (dit kan ook een afwijzing zijn) de artikelen 11 tot en met 13 van deze verordening van toepassing zijn. Dat betekent onder andere dat een monument tijdens de aanwijzingsprocedure tot beschermd provinciaal monument niet mag worden afgebroken, gewijzigd, verplaatst (etc.) zonder een monumentenvergunning.

Artikel 11

-    Eerste lid

De verbodsbepaling van dit artikel vertoont gelijkenis met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988.

-    Tweede lid

De verordening legt de vergunningverlening ten aanzien van provinciale monumenten in handen van Gedeputeerde Staten. Na het van kracht worden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zal het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente waarbinnen het monument ligt het bevoegd gezag worden voor de volledige omgevingsvergunning. Ten aanzien van de vergunningaanvraag voor provinciale monumenten is van belang dat het verkrijgen van gegevens en ontbrekende gegevens geregeld is in de Awb artikel 4:2, resp. 4:5 en 4:15. In een aanvraagformulier voor de vergunning staat aangegeven welke gegevens zijn vereist.

-    Lid 2a

Het met ingang van 1 januari 2012 gewijzigde Bor beoogt de regeldruk voor eigenaren van beschermde monumenten te beperken door in een aantal specifiek benoemde gevallen geen vergunning verplicht te stellen ("vergunningvrij bouwen").

Allereerst bepaalt het gewijzigde Bor in artikel 3a van bijlage II dat geen vergunning nodig is voor normaal onderhoud. Dit is in de Monumentenverordening 2008 voor provinciale monumenten identiek geregeld in artikel 11, lid 2a, onder a.

In artikel 11, lid 2a, onder b, is een van het Bor afwijkende omschrijving opgenomen, omdat in provinciale monumenten, anders dan in rijksmonumenten, niet het gehele interieur wordt beschermd, doch slechts in de redengevende omschrijving uitdrukkelijk genoemde onderdelen.

Artikel 11, lid 2a, onder c, biedt eigenaren van provinciale monumenten de meeste mogelijkheden om zonder vergunning wijzigingen aan te brengen aan het monument (en bijgebouwen). De kern van de verruiming wordt gevormd door het begrip "waarde uit een oogpunt van monumentenzorg". Heeft een onderdeel van een monument uit een oogpunt van monumentenzorg geen waarde, dan is wijziging binnen de regels van artikel 4a (in samenhang met de artikelen 2 en 3 van bijlage II bij het Bor) mogelijk zonder dat daarvoor een vergunning vereist is. Omdat voor de bescherming van provinciale

monumenten de redengevende omschrijving doorslaggevend is, zijn onderdelen en details die in de redengevende omschrijving niet zijn opgenomen, ook niet beschermd. Als voorbeeld kan worden genoemd de metselvoeg. Is de voeg in de redengevende omschrijving niet genoemd, dan mag een "gesneden voeg" worden vervangen door de veel goedkopere "volgevoegde voeg". Mogen daarentegen wel beschermde onderdelen alleen met vergunning worden gewijzigd, dan mogen in de vergunning alleen eisen worden gesteld ten aanzien van in de redengevende omschrijving genoemde onderdelen.

Hoofdlijn van gewijzigde Bor is dat aan niet naar openbaar toegankelijke ruimten gerichte gevels en dakvlakken van monumenten meer mag dan aan wel naar openbaar toegankelijke ruimten gerichte gevels en dakvlakken van monumenten. Dit geldt ook voor gebouwen (al dan niet beschermd als monument) in beschermde stad- en dorpsgezichten (Bor, artikel 4a, tweede lid).

-    Zesde lid

Bij de verlening van een vergunning kan in de vergunningvoorschriften de verplichting worden opgelegd om - bijvoorbeeld bouwhistorisch - onderzoek uit te voeren en documentatie te verstrekken tijdens de bouwwerkzaamheden, net als de afkomende bouwhistorische elementen veilig te stellen.

-    Zevende lid

Te denken valt hierbij aan luifels, reclames en kunstwerken die tijdelijk aan het monument worden bevestigd. Ook tijdelijke uitbreiding van het monument met een niet-permanente ruimte is hiermee te regelen.

Artikel 12

-    Eerste lid

Als gedeputeerde staten de aanvraag in behandeling nemen, moet door hen op grond van de verordening advies gevraagd worden aan de Provinciale Monumentencommissie. Nadat dit advies is uitgebracht, moeten zij er rekening mee houden dat artikel 4:7 of artikel 4:8 van de Awb van toepassing kan zijn.

-    Tweede lid

Over het voornemen de beschikking af te geven, dan wel geheel of gedeeltelijk af te wijzen moeten de aanvrager en de belanghebbenden worden gehoord. Deze kunnen naar keuze hun zienswijzen schriftelijk of mondeling naar voren brengen op grond van artikel 4:9 van de Awb.

De Provinciale Monumentencommissie adviseert binnen 4 weken na de adviesaanvraag. Vervolgens, dus na ontvangst van het advies, beslissen gedeputeerde staten. Wanneer de Provinciale Monumentencommissie niet tijdig adviseert, kunnen gedeputeerde staten zonder advies een beslissing nemen

-    Derde lid

De Provinciale Monumentencommissie toetst op basis van haar deskundigheid of het belang van het in stand houden van de monumentale waarde zich tegen het verlenen van een vergunning verzet. .Gedeputeerde staten maken op basis van dit advies in combinatie met gebruik van het pand door de eigenaar de afweging of een vergunning kan worden verleend.

Artikel 14

In geval van aanwijzing van een kerkelijk monument tot provinciaal monument is overleg tussen eigenaar en provincie nodig. Is er sprake van een vergunning voor het provinciaal beschermde kerkelijke monument, dan kan overeenstemming tussen eigenaar en vergunningverlener nodig zijn. Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het kerkelijk monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie, een catechisatieruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijke monumenten in de regel dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de andere monumenten gelden.

Zijn er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding, dan is overeenstemming niet vereist.

Artikel 15

-    Eerste lid, sub c

Dit artikellid bevat de mogelijke intrekkingsgronden. De bepaling onder c heeft de volgende achtergrond: als de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen, dan zou het kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval moet de vergunningverlener (de gemeente) de mogelijkheden hebben de vergunning in te trekken.

-    Tweede lid

Gelet op de taak van de Provinciale Monumentencommissie ligt het voor de hand dat een afschrift van de intrekking aan die commissie wordt gezonden. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin het aanbeveling verdient om de Provinciale Monumentencommissie om advies te vragen. De Provinciale Monumentencommissie kan ook ongevraagd adviseren. De inkennisstelling van de vergunninghouder en het met redenen omkleed moeten zijn van het besluit zijn weggelaten, omdat artikel 3:41 van de Awb dit regelt.

Artikelen 16 tot en met 22

De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat de Monumentenverordening zonder een schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is (BR 86, 604). Dit artikel is dus niet verplicht. Alternatief voor een schadevergoedingsregeling is de civielrechtelijke jurisprudentie over schadevergoeding bij rechtmatige overheidsdaad. Het aanwijzen, wijzigen of intrekken van de aanwijzing als provinciaal monument is uit het schadevergoedingsartikel weggelaten. Dit heeft als reden dat eventuele schade pas optreedt als voor bepaalde activiteiten geen of niet de gewenste vergunning is verleend. Voor de procedure ter behandeling van de schadeclaim wordt aangesloten bij de procedureregeling inzake planschadeclaims. De positie van de belanghebbende(n) is op deze wijze duidelijk en met waarborgen omkleed.

Artikel 23

Artikel 150, eerste lid, van de Provinciewet laat aan de provinciale wetgever de keuzemogelijkheid om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of de eerste categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. Het is de provincie niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan genoemde categorieën. Op provinciaal niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor rijksmonumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie voor de hand liggend.

Artikel 24

In de Awb, artikel 5:11, wordt onder toezichthouder verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. De aanwijzing van toezichthouders vindt plaats bij afzonderlijk besluit door de provincie. De bevoegdheden die toezichthouders hebben in het kader van uitoefening van hun taken zijn neergelegd in afdeling 5:2 van de Awb.

Het onderscheid tussen toezicht en handhaving is van belang, aangezien er een onderscheid bestaat, zowel naar inhoud als naar de voorwaarden waaronder zij op grond van de wet kunnen worden uitgeoefend. Het kenmerkende onderscheid tussen beide is dat bij toezicht op de naleving geen sprake hoeft te zijn van enig vermoeden van overtreding van een wettelijk voorschrift en bij handhaving wel.


1

[(GERESERVEERD: BESCHERMDE STRUCTUREN)]