Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Drenthe

Notitie artikel 19 WRO 2005

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDrenthe
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingNotitie artikel 19 WRO 2005
CiteertitelNotitie artikel 19 WRO 2005
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is met ingang van 1-7-2008 nog slechts van toepassing op basis van overgangsrecht.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 20-12-2005

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal blad, 2006, 3

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet op de Ruimtelijke Ordening, art. 19

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-01-200617-01-2018nieuwe regeling

20-12-2005

Provinciaal blad, 2006, 3

5.2/2005010559

Tekst van de regeling

Intitulé

Notitie artikel 19 WRO 2005

 

 

Inhoud

INHOUD

1.   ALGEMEEN

1.1. Inleiding

1.2. Zelfstandige projectprocedure

1.3. Concrete beleidsbeslissing

1.4. Rechtsbescherming

2.   TOEPASSING ARTIKEL 19

2.1. Artikel 19, eerste lid

2.2. Artikel 19, tweede lid

2.3. Artikel 19, derde lid

1, ALGEMEEN

1.1,Inleiding

In juli 2004 is het Provinciaal omgevingsplan (POP) II door provinciale staten vastgesteld. Gelet daarop hebben wij bezien of de lijst van de concrete algemene verklaring van geen bezwaar kan worden aangepast. Deze aanpassingen hebben wij verwerkt in deze notitie. Met name het vergroten van bestaande recreatiewoningen, het vergroten van het agrarisch bouwperceel in zones 1 en 2 en het gebruik van gronden binnen de bebouwde kom en in zones-1- en -2-gebieden voor activiteiten en evenementen is aan de al reeds bestaande lijst toegevoegd.

1.2, Zelfstandige projectprocedure

De zelfstandige projectprocedure is naast het bestemmingsplan een zelfstandige

juridische basis voor de realisering van (bouw)projecten. Voor (bouw)projecten die in strijd zijn met het vigerende bestemmingsplan kent de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) drie vrijstellingsmogelijkheden, te weten:

-     voor kleine gevallen die in het nieuwe artikel 20 van het gewijzigde Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) worden omschreven kunnen burgemeester en wethouders zelfstandig vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan (artikel 19, derde lid);

-     de tweede mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om zelfstandig vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan geldt voor door gedeputeerde staten (GS) in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening aangegeven categorieën van gevallen (artikel19, tweede lid). Voor toepassing van dit artikellid is een goede ruimtelijke onderbouwing voorgeschreven;

-     indien een (bouw)project niet valt onder de hiervoor omschreven gevallen kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een (bouw)project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van GS een verklaring van geen bezwaar is ontvangen (artikel 19, eerste lid). De grondslag voor de procedure wordt niet meer gevormd door een voorbereidings-besluit of een (ontwerp)bestemmingsplan, maar door een goede ruimtelijke onderbouwing. De gemeenteraad kan deze vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.

Verder is in artikel 19, vierde lid, in die zin een koppeling met het bestemmingsplan gelegd dat de vrijstellingsprocedure niet kan worden toegepast voor een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig binnen tien jaar is herzien. Deze restrictie geldt overigens weer niet indien een voorbereidingsbesluit van kracht is.

Het begrip Project is in de wet niet omschreven, maar de minister van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer (VROM) heeft bij de parlementaire behandeling gesteld dat alles, van een dakkapel tot een woonwijk van 2.500 woningen, hieronder kan vallen. De wetswijziging beoogt om gemeenten door middel van de zelfstandige projectprocedure in staat te stellen sneller in te spelen op nieuwe ontwikkelingen waar het bestemmingsplan nog niet in voorziet.

1.3, Concrete beleidsbeslissing

Concrete beleidsbeslissingen zijn als zodanig aangegeven besluiten in een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan. Deze beslissingen zijn bindend voor de daaropvolgende ruimtelijke plannen van lagere overheden. Hierdoor ontstaat binnen het ruimtelijk planningstelsel van de WRO een vorm van planhiërarchie.

In de opvolgende ruimtelijke plannen staat de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen en bedenkingen daartegen niet meer open.

Indien in het streekplan concrete beleidsbeslissingen worden opgenomen, kan de minister van VROM binnen een termijn van vier weken na de toezending van het vaststellingsbesluit van het streekplan aangeven dat hij overweegt toepassing te geven aan artikel 6 van de WRO om provinciale staten (PS) te verplichten binnen een door hen te bepalen termijn een streekplan vast te stellen of te herzien.

Voorwaarde daarbij is dat de inspecteur van de ruimtelijke ordening in het kader van de vaststellingsprocedure wegens kennelijke strijd met het nationaal ruimtelijk beleid bedenkingen heeft ingebracht tegen die concrete beleidsbeslissingen. Indien de minister inderdaad besluit tot toepassing van artikel 6 blijft het besluit van PS tot vaststelling van het streekplan op het desbetreffende onderdeel buiten werking.

Verder kan de minister binnen vier weken na de goedkeuring van een bestemmingsplan aan GS mededelen dat hij overweegt dat besluit voor zover in kennelijke strijd met het nationaal ruimtelijk beleid te vervangen door een eigen besluit. Voorwaarde daarbij is dat de inspecteur van de ruimtelijke ordening op die grondslag bedenkingen bij GS heeft ingebracht.

Ingrijpender nog is artikel 39 van de nieuwe WRO. In dit artikel gaat het om een planologische kernbeslissing ten behoeve van een groot project van nationaal belang. Indien een dergelijke beslissing een of meer concrete beleidsbeslissingen bevat worden die bij de nadere besluitvorming over zodanige projecten in acht genomen.

In dit geval ontstaat niet alleen rechtswerking binnen het stelsel van de ruimtelijke ordening, maar ontstaat eveneens een bindend kader voor alle plannen, vergunningen en bestuursrechtelijke besluiten die voor de realisering van het desbetreffende project noodzakelijk zijn.

1.4, Rechtsbescherming

De rechtsbescherming is in een op de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aansluitende regeling van bezwaar en beroep opgenomen in een nieuw hoofdstuk IXA van de WRO.

Zo is in artikel 54 van de wet geregeld dat onder andere tegen een concrete beleidsbeslissing, alsmede de herziening of intrekking daarvan, een vervangingsbesluit ex artikel 29 van de WRO en een besluit tot vrijstelling van de tienjaarlijkse herzieningsplicht, rechtstreeks beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De voorafgaande bezwaarschriftenprocedure is niet van toepassing.

Voor zover onderdelen van planologische kernbeslissingen, streekplannen en structuurplannen niet zijn aangemerkt als concrete beleidsbeslissing, zijn deze indicatief en als zodanig geplaatst op de negatieve lijst van de Awb.

Ten aanzien van toepassing van artikel 11 van de WRO is de weigering daaraan toepassing te geven van de negatieve lijst geschrapt. Ook het voorbereidingsbesluit is nu in zijn geheel van de negatieve lijst geschrapt waardoor het nu zelfstandig appellabel is.

2, TOEPASSING ARTIKEL 19

2.1, Artikel 19, eerste lid

Artikel 19, eerste lid, van de WRO maakt het mogelijk dat de raad van een gemeente ter verwezenlijking van een project vrijstelling verleent van het geldende bestemmingsplan, mits er sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf een verklaring van geen bezwaar van GS is ontvangen.

Het begrip Project

Zoals reeds gesteld is het begrip Project in de WRO niet gedefinieerd. Tijdens de parlementaire behandelingen heeft de minister van VROM aangegeven dat in feite "alles" kan worden aangemerkt als een project. In dit licht bezien kan voor iedere afwijking van het geldende bestemmingsplan van artikel 19, eerste lid, van de WRO worden toegepast.

Een goede ruimtelijke onderbouwing

In artikel 19, eerste lid, is aangegeven dat onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan wordt verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, moet bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval worden ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel worden gemotiveerd waarom het realiseren van het project binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied past.

Feitelijk kan worden gesteld dat er geen eenduidige vorm is voorgeschreven hoe een goede ruimtelijke onderbouwing eruit moet zien. Het kan dus zijn dat de ruimtelijke onderbouwing haar grondslag vindt in door de gemeenteraad vastgesteld ruimtelijk beleid, bijvoorbeeld een structuurschets, een structuurvisie, een structuurplan of een ontwerpbestemmingsplan. De onderbouwing kan echter ook gebaseerd zijn op een door de gemeenteraad vastgestelde sectorale beleidsnota met ruimtelijke relevantie, zoals bijvoorbeeld een nota inzake verkeer en vervoer, of op anderszins door het gemeentebestuur vastgestelde uitgangspunten. Kortom: niet de vorm, maar de inhoud is bepalend. In de ruimtelijke onderbouwing moet de gewenste planologische ontwikkeling op een voor bestuur en burgers duidelijke manier herkenbaar zijn.

De vraag is vervolgens waaruit deze inhoud moet bestaan. Voor een goede beoordeling zal volgens ons in ieder geval moeten worden ingegaan op de volgende aspecten:

a.   beschrijving van het projectgebied

b.   geldende planologische situatie

c.   toetsing aan rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid

d.   toetsing aan de milieuwetgeving en normering

e.   duurzame stedenbouw/duurzaam bouwen

f.    afstemming tussen het project en het waterbeheer

g.   ruimtelijke effecten van het project op de omgeving

h.   rapportering van de gehouden inspraak

i.    gemotiveerde ruimtelijke visie

Uiteraard geldt dat de onderbouwing van deze aspecten niet in alle gevallen even omvangrijk hoeft te zijn. In algemene zin is de onderbouwing afhankelijk van de aard en de omvang van de voorgenomen activiteit, de mate van ingrijpendheid, de actualiteit van het gemeentelijk ruimtelijk beleid en de relevantie voor het ruimtelijk beleid van de andere overheden. Ligt de grondslag voor het voeren van de zelfstandige projectprocedure in beleid dat al is vastgesteld door de gemeenteraad, waarbij (voor zover van toepassing) is ingegaan op de hiervoor genoemde aspecten, dan kan worden volstaan met het verwijzen naar dit beleid. Bijvoorbeeld: een project dat (grotendeels) in overeenstemming is met een structuurplan of een ontwerpbestemmingsplan, of met een beleidsnota of een gemeentelijke structuurvisie.

Als voor de ruimtelijke onderbouwing van het te realiseren project niet teruggevallen kan worden op reeds geformuleerd beleid, moet de onderbouwing uiteraard omvangrijker en diepgaander van aard zijn en moeten de benoemde aspecten aan de orde worden gesteld.

De verklaring van geen bezwaar

Artikel 19, eerste lid, van de WRO bepaalt dat de gemeenteraad of, in voorkomende gevallen burgemeester en wethouders, de vrijstelling pas kunnen verlenen, mits vooraf van GS de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.

Binnen de WRO is geen regeling opgenomen van criteria waaraan GS verzoeken om een verklaring van geen bezwaar moeten toetsen. De Awb bepaalt in artikel 10:27 dat goedkeuring slechts kan worden onthouden wegens strijd met het recht of op een grond die is neergelegd in de wet waarin of krachtens welke de goedkeuring is voorgeschreven. De Memorie van toelichting geeft aan dat GS zullen moeten toetsen of het gewenste project niet in strijd is met het provinciaal en nationaal ruimtelijk beleid en of er sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing. Ingevolge artikel 19a, achtste lid, kunnen GS de verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Verzoeken om een verklaring van geen bezwaar zullen wij primair toetsen aan het POP van de provincie Drenthe en relevant rijksbeleid.

Indien toepassing van deze procedure wordt overwogen voor grotere projecten of projecten met een aanzienlijke ruimtelijke impact verdient het sterk aanbeveling om in een vroegtijdig stadium contact op te nemen met de provincie en de inspecteur van de ruimtelijke ordening en overige in aanmerking komende (rijks)diensten en waterschappen, dus vóór de verklaring van geen bezwaar bij de provincie wordt aangevraagd.

Procedure voor aanvraag verklaring van geen bezwaar

De procedure die moet worden gevolgd als de gemeenteraad, of in voorkomende gevallen burgemeester en wethouders, op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling willen verlenen staat beschreven in artikel 19a van de WRO.

Hieruit blijkt dat GS in beeld komen op het moment dat de gemeenteraad (of burgemeester en wethouders) een verzoek indienen om een verklaring van geen bezwaar te verlenen voor een uit te voeren project. GS moeten vervolgens een beslissing nemen en deze binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag bekendmaken. Gebeurt dat niet, dan wordt dit gelijkgesteld met een besluit tot weigering van de verklaring.

Op basis van de huidige jurisprudentie gaan wij ervan uit dat het mogelijk is om deze fictieve weigering in voorkomende gevallen na het verstrijken van die termijn alsnog te vervangen door een verleningsbesluit.

Alvorens te beslissen, moeten GS de inspecteur van de ruimtelijke ordening horen. Hij moet aangeven of de beoogde vrijstelling al dan niet in kennelijke strijd is met het nationaal ruimtelijk beleid. Evenals nu reeds het geval is, zal in het merendeel van de gevallen het horen van de inspecteur kunnen plaatsvinden door middel van behandeling van de verzoeken om een verklaring van geen bezwaar in de Werkcommissie Afwijking Bestemmingsplannen (WAB), dan wel in daarvoor in aanmerking komende (zwaardere) gevallen in de Commissie voor Gemeentelijke Bestemmingsregelingen. In gevallen waarin de inspecteur kennelijke strijd met het nationaal ruimtelijk beleid aanwezig acht, zal deze daaromtrent aan gedeputeerde staten adviseren.

In daarvoor in aanmerking komende gevallen vindt de interne provinciale coördinatie plaats door middel van behandeling in de Commissie Afstemming Ruimtelijke Plannen.

Daarna zullen wij een besluit nemen en het bekendmaken. Is het besluit in overeenstemming met het advies van de inspecteur van de ruimtelijke ordening, dan treedt het met de bekendmaking ervan in werking.

Artikel 19a van de WRO beschrijft echter één situatie waarbij het besluit van GS niet in werking treedt, namelijk wanneer de inspecteur te kennen heeft gegeven dat de voorgenomen vrijstelling in kennelijke strijd is met nationaal ruimtelijk beleid en niettemin wordt besloten om de gevraagde verklaring van geen bezwaar af te geven. Het besluit wordt dan wel aan de gemeenteraad, of in voorkomend geval, aan burgemeester en wethouders bekendgemaakt, maar treedt niet in werking.

De minister van VROM heeft vervolgens de bevoegdheid om binnen acht weken na bekendmaking van het besluit, dit te vervangen door een eigen besluit, inhoudende weigering van de verklaring. Het besluit van GS treedt in werking als voornoemde minister geen besluit heeft bekendgemaakt binnen de genoemde termijn of zoveel eerder als hij heeft meegedeeld van vervanging af te zien. GS doen daarvan mededeling aan de gemeenteraad of, in voorkomend geval, aan burgemeester en wethouders.

Vrijstelling van de herzieningsplicht

Artikel 19, vierde lid, vermeldt dat de zelfstandige projectprocedure niet kan worden toegepast wanneer het bestemmingsplan ouder is dan tien jaar, tenzij er een voorbereidingsbesluit is genomen of GS vrijstelling van de herzieningsplicht hebben verleend. Wij zijn van mening dat actuele en flexibele bestemmingsplannen onmisbare instrumenten zijn voor het ruimtelijk beleid. Daarom zal terughoudend worden omgegaan met verzoeken om vrijstellingen van de herzieningsplicht voor bestemmingsplannen, met name voor gebieden met ruimtelijke ontwikkelingen. Bij de beoordeling van een verzoek om vrijstelling van de herzieningsplicht zullen wij de volgende vragen betrekken.

-     Is het bestemmingsplan in het licht van het geldende omgevingsbeleid van het Rijk en de provincie nog voldoende actueel?

-     Gaat het om een plangebied met een lage ruimtelijke dynamiek?

-     Betreft het een bestemmingsplan dat ook na het verstrijken van de reguliere looptijd nog een toereikend toetsingskader biedt voor bouw- en gebruiksactiviteiten?

-     Is het aantal gevallen waarin vrijstelling is verleend relatief laag?

2.2, Artikel 19, tweede lid

Dit deel heeft betrekking op de door GS in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening aangegeven categorieën van gevallen waarin burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen van het bestemmingsplan. GS kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring is vereist dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing is op de in dit artikellid bedoelde vrijstellingen van overeenkomstige toepassing.

Inhoudelijk maken wij hierbij onderscheid tussen een algemene verklaring van geen bezwaar op basis van de procedurele fase van een ruimtelijk plan en een lijst met concrete gevallen waarin een voorafgaande verklaring van geen bezwaar niet nodig is. Bij de laatste categorie van gevallen gaat het om (bouw)projecten waarbij geen bovenlokale belangen zijn betrokken.

Blijkens de Memorie van toelichting is het niet de bedoeling dat van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt in geval van vrijstelling van een bestemmingsplan dat strekt ter bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht. In die gevallen moet dus te allen tijde vooraf een verklaring van geen bezwaar worden aangevraagd.

Procedurele algemene verklaring van geen bezwaar

Indien op voorhand kan worden vastgesteld dat er sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing, kan er aanleiding bestaan af te zien van het vereiste van een voorafgaande verklaring van geen bezwaar van GS voor elk afzonderlijk (bouw)project.

Voor de realisering van die projecten kunnen burgemeester en wethouders bij ons college een algemene verklaring van geen bezwaar vragen op basis van de volgende, door de gemeenteraad geaccordeerde plannen, indien uit het afgeronde overleg ingevolge artikel 10 van het Bro is gebleken dat er geen overwegende bezwaren bestaan tegen die plannen:

-     een (voor)ontwerp gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan of -visie

-     een vastgesteld (inter)gemeentelijk structuurplan of -visie

-     een (voor)ontwerpbestemmingsplan

-     een sectorale beleidsnota

Vervolgens zullen wij beoordelen of het plan waarvoor een algemene verklaring van geen bezwaar is aangevraagd met goed gevolg het overleg ex artikel 10 van het Bro heeft doorlopen en of het plan als ruimtelijke onderbouwing kan dienen voor de realisering van (bouw)projecten. Daartoe zullen de overlegreacties moeten worden overgelegd met zo nodig een reactie van het college van burgemeester en wethouders. Artikel 10 van het Bro is alleen van toepassing op bestemmings- en structuurplannen. Dit betekent dat voor andere plannen die de gemeente als basis voor een algemene verklaring van geen bezwaar wenst te hanteren dezelfde overlegprocedure moet worden doorlopen.

Indien in een plan wijzigingen worden aangebracht ten opzichte van het plan, zoals het in het overleg is behandeld, zullen de betrokken rijksdiensten en waterschappen alsnog in de gelegenheid gesteld moeten worden commentaar te leveren op deze punten, voordat een algemene verklaring van geen bezwaar wordt aangevraagd.

De WAB zal advies uitbrengen aan ons college over het al dan niet verlenen van een algemene verklaring van geen bezwaar. Daarmee kan worden voorzien in het wettelijk vereiste van overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening. Voor de beoordeling van de geschiktheid van plannen als ruimtelijke onderbouwing worden dezelfde criteria gehanteerd als hiervoor aangegeven bij artikel 19, eerste lid.

Om te voorkomen dat toepassing van artikel 19, tweede lid, de vaststelling van bestemmingsplannen frustreert wordt aan het verstrekken van een algemene verklaring van geen bezwaar een termijn verbonden van maximaal anderhalf jaar. De gemeente wordt geacht binnen deze periode het bestemmingsplan in procedure te hebben gebracht. In daarvoor in aanmerking komende gevallen kan een langere termijn worden overwogen.

Concrete algemene verklaring van geen bezwaar

In navolgende lijst geven wij aan in welke gevallen er vrijstelling van het bestemmingsplan kan worden verleend zonder een voorafgaande verklaring van geen bezwaar. Dit is de provinciale invulling van artikel 19, tweede lid, van de WRO en kan gezien worden als een verruiming van de wettelijke vrijstelling van de verklaring van geen bezwaar ex artikel 19, derde lid, van de WRO/artikel 20 van het Bro.

Zoals reeds opgemerkt gaat het bij deze lijst om (bouw)projecten waarbij geen bovenlokale belangen zijn betrokken. Het beleid, zoals vastgelegd in het POP, is daarbij gehanteerd als referentiekader.

(Noot voor de lezer: de wijzigingen ten opzichte van de voorgaande lijst zijn cursief aangegeven).

Hierbij gaat het om de volgende (bouw)projecten.

1.   Gehele of gedeeltelijke vernieuwing, uitbreiding of verandering en vervangende nieuwbouw van woningen, alsmede het oprichten van bijgebouwen bij woningen, in het buitengebied, mits de gezamenlijke oppervlakte aan hoofd- en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 250 m2.

      Wanneer de bestaande bebouwingsomvang meer bedraagt dan 250 m2 maar niet meer dan 500 m2, is het toegestaan om de aanwezige bebouwing te vernieuwen of op het perceel te herschikken, mits het bebouwde oppervlak in totaal niet toeneemt en dat bij een herschikking de ruimtelijke samenhang op het perceel verbetert.

      Het bijgebouw mag als bouwmassa niet die van het hoofdgebouw overheersen en van waardevolle bebouwing dient de hoofdvorm gehandhaafd te blijven.

      De her- en verbouw van woningen waarbij twee wooneenheden worden gecreëerd valt hier eveneens onder. Hierbij dient van waardevolle bebouwing ook de hoofdvorm gehandhaafd te blijven.

2.   Eenmalige uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijfsfuncties buiten de bebouwde kom tot maximaal 10% van de bestaande bedrijfsbebouwing, waarbij de totale vloeroppervlakte de 200 m2 niet mag overschrijden*.

*    De begrenzing van de bebouwde kom is primair een gemeentelijke taak. Daarbij nemen wij aan dat bij het vaststellen van de grenzen de begrenzingen van de bestemmingsplannen voor het buitengebied betrokken worden.

3.   Oprichting van een (antenne)mast, waarvan de totale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 m waarvan de oprichting niet in strijd is met het POP-beleid ten aanzien van antennemasten (hoofdstuk C.5.6, bladzijde 110) en een reclame-uiting in de bebouwde kom van streek- en substreekcentra waarvan de totale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 m.

4.   De bouw van woningen (inclusief bijbehorende voorzieningen ten behoeve van het wonen) en maatschappelijke voorzieningen binnen bestaand stedelijk gebied in de als streekcentrum aangemerkte kernen. Hieronder valt ook het realiseren van woonruimte in bestaande bebouwing. Hieraan is geen maximum verbonden.

      Deze mogelijkheid is van overeenkomstige toepassing voor de als substreekcentrum aangemerkte kernen, met dien verstande dat het moet gaan om projecten die zijn opgenomen in het woonplan en waarover overeenstemming met de provincie is bereikt.

      Deze verklaring is eveneens van toepassing voor de uitvoering van projecten ten behoeve van de herstructurering van naoorlogse woonwijken in alle kernen voor zover het aantal woningen niet wordt uitgebreid.

5.   Het geheel of gedeeltelijk vernieuwen, veranderen of uitbreiden, alsmede vervangende nieuwbouw van alle bestaande gebouwen binnen de bebouwde kom, mits passend binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur en voor zover het aantal woningen niet wordt uitgebreid.

6.   De interne verbouwingen die het gevolg zijn van het wijzigen van het gebruik van bestaande opstallen binnen de bebouwde kom van (sub)streekcentra tot een maximumoppervlakte van 1.500 m2 en voor zover niet vallend onder artikel 19, derde lid, van de WRO.

7.   Een naar aard en omvang beperkte aanleg, wijziging en/of reconstructie van weginfrastructuur buiten de bebouwde kom, mits gelegen in zone 1 of 2 van het POP en, in geval van een bestaande weg, het karakter van de weg niet wordt aangetast.

8.   De aanleg van nieuwe en wijziging van bestaande weg-, infrastructuur- en groenvoor-zieningen (inclusief speelvoorzieningen met een maximale hoogte van 12 m) binnen de bebouwde kom, mits deze activiteiten niet samenhangen met realisering van een nieuwe, nog niet via een (ontwerp)bestemmingsplan geaccordeerde planmatige stads- of dorpsuitbreiding.

9.   Het vergroten van het agrarisch bouwperceel tot maximaal 1,5 ha in zones 1 en 2 ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf.

10. Een eenmalige uitbreiding van het staloppervlak van bestaande intensieve veehouderijbedrijven (of agrarische bedrijven met een neventak intensieve veehouderij) in zones-1- en ¿2¿gebieden, teneinde aan dierwelzijnseisen te voldoen. Daarbij mag een extra staloppervlak toegestaan worden tot een maximum van 25% van het aantal dieren dat gehouden wordt in de huidige situatie.

11. Het vergroten van een bestaande recreatiewoning tot maximaal 100 m2 (inclusief aan- en bijgebouwen) onder voorwaarde dat geen sprake is van permanente bewoning.

12. Een gebruik van gronden, opstallen en gebouwen binnen de bebouwde kom en in zones-1-  en -2-gebieden, voor activiteiten en evenementen, zoals jaarmarkten, kermissen, concoursen, buurt- en dorpsfeesten en andere daarmee gelijk te stellen activiteiten, voor zover deze in tijd een beslag vragen van ten minste vier dagen en ten hoogste tien dagen, de voorbereidingstijd voor het opbouwen en afbreken daaronder begrepen, die niet meer dan tweemaal per jaar op dezelfde locatie plaatsvinden.

Toelichting

Ad 1.    De wettelijke regeling van artikel 20 van het Bro is hier verruimd tot de beleidslijn van het POP. Op pagina 152 van het POP wordt het provinciaal beleid beschreven met betrekking tot wonen in het buitengebied. Ook is vervangende nieuwbouw opgenomen, mits passend binnen het POP-beleid. Het splitsen van een woning in twee wooneenheden behoort eveneens tot de mogelijkheden.

           In het POP is opgenomen dat er situaties denkbaar zijn dat handhaving van een bestaande, grotere bebouwingsomvang (dan 25- m2) aanvaardbaar is, zolang het een bebouwingsomvang is die past bij het kleinschalige karakter van wonen. In die situaties is het toegestaan de aanwezige bebouwing te vernieuwen of op het perceel te herschikken, mits het bebouwde oppervlak in totaal niet toeneemt en dat bij een herschikking de ruimtelijke samenhang op het perceel verbetert.

           Vooral bij voormalige agrarische bebouwing is veelal meer dan 250 m2 aan bebouwing aanwezig. In principe bestaat er geen bezwaar tegen herschikking van bebouwd oppervlakte wanneer de ruimtelijke kwaliteit op het perceel verbetert. Vooral bij grootschalige landschapsontsierende schuren is het uitgangspunt om deze te verwijderen en de ruimtelijke samenhang op het perceel te verbeteren. Gelet hierop is opgenomen dat bestaande bebouwing in het buitengebied tot een oppervlakte van maximaal 500 m2 teruggebouwd/herschikt kan worden onder voorwaarde dat het bebouwde oppervlak in totaal niet toeneemt en de ruimtelijke samenhang op het perceel verbetert.

Ad 2.    Ook deze regeling komt voort uit het POP. Het gaat hierbij om ondergeschikte uitbreidingsmogelijkheden. Omdat niet-agrarische bedrijfsfuncties niet in het buitengebied horen en de landschappelijke waarden aangetast kunnen worden door omvangrijke niet-agrarische bebouwing, is er een maximum aan verbonden van 200 m2. Het naast de woonbestemming toekennen van een beperkte bedrijfsbestemming aan vrijkomende agrarische bebouwing valt niet onder de vrijstelling en dient volgens het POP in het bestemmingsplan te worden gekoppeld aan de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 van de WRO.

Ad 3.    Vooralsnog wordt, gezien de huidige snelle ontwikkelingen in de mobiele telefonie, de afweging over het plaatsen van mobieletelefoniemasten mede als een bovenlokale verantwoordelijkheid aangemerkt. Voor het beleid wordt verwezen naar hoofdstuk C.5.6 van het POP.

           Op regionaal niveau bestaat een overzichtelijker beeld hoe met een zo klein mogelijke ruimtelijke aantasting de aanbieders toch een goede dekking kunnen krijgen.

Voor deze vrijstelling is een maximumbouwhoogte gesteld van 12 m. Deze bouwhoogte komt overeen met de gemiddelde boomhoogte en dient in voorkomende gevallen te worden gerekend met inbegrip van de hoogte van het bouwwerk waarop de (antenne)mast eventueel wordt opgericht. De hoogte van 12 m geldt ook voor reclame-uitingen in (sub)streekcentra.

Ad 4.    Gezien de taakstelling die de streekcentra hebben voor wat betreft het realiseren van woningbouw, hebben wij gemeend op deze manier de procedures te kunnen bespoedigen. Gezien de beperktere taakstelling voor de substreekcentra, zijn voor deze kernen de bebouwingsmogelijkheden gekoppeld aan de projecten in het woonplan, onder voorwaarde dat hierover met de provincie overeenstemming is bereikt.

           Het gaat hierbij nadrukkelijk om locaties in bestaand stedelijk gebied, hetgeen uitleglocaties uitsluit. Verder zijn wij van mening dat de procedure ingevolge artikel 19 zich leent voor een ontwikkelingsgerichte aanpak die nodig is bij nieuwbouw, maar dat vervolgens een bestemmingsplan het aangewezen instrument is voor een goed beheer en een goede handhaving.

           Om ook de herstructurering te bevorderen, zijn deze plannen eveneens opgenomen in de regeling. De begrenzing van deze plannen is een gemeentelijke aangelegenheid. Vanwege het bijzondere karakter van vooroorlogse wijken zijn die niet opgenomen in deze regeling.

De bepalingen wat betreft de voorzieningen ten behoeve van het wonen zijn opgenomen om het mogelijk te maken om niet alleen woningen, maar ook voorzieningen ten behoeve van het wonen onder de algemene verklaring van geen bezwaar te laten vallen. Hierbij kan gedacht worden aan gemeenschapsruimten of garages.

Daarnaast kunnen ook maatschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd, zoals bijzondere woonvormen (begeleid wonen) en woonzorgcomplexen.

Ad 5.    De wettelijke regeling van artikel 20 van het Bro is hier verruimd. Voor het vernieuwen, veranderen of uitbreiden gelden geen beperkingen, behalve dat het gebouw gelegen moet zijn binnen de bebouwde kom en dat het aantal woningen niet toeneemt.

           Door deze regeling wordt het bijvoorbeeld ook mogelijk uitbreidingen in een andere aangrenzende bestemming te realiseren. Onder andere gebouwen worden bijvoorbeeld scholen, sociaal-medische voorzieningen winkels en bedrijven verstaan.

Ad 6.    Artikel 19, derde lid, van de WRO kan worden toegepast voor het veranderen van het gebruik van een opstal tot een maximumoppervlak van 1.500 m2. Uit jurisprudentie is gebleken dat de verbouw van een pand die bijvoorbeeld nodig is om het veranderende gebruik te kunnen realiseren, niet valt onder artikel 19, derde lid.

De huidige artikel 19, tweede lid-lijst voorziet hierin deels door bij punt 5 aan te geven dat alle gebouwen binnen de bebouwde kom geheel of gedeeltelijk vernieuwd, veranderd of uitgebreid kunnen worden. Een eventueel veranderend gebruik wordt hiermee niet geregeld. In streekcentra en substreekcentra hoeft geen bezwaar te bestaan tegen een veranderend gebruik van bestaande panden en de hiervoor benodigde verbouwingen. Voor de overige kernen ligt dit anders, aangezien een functiewijziging van 1.500 m2 ruimtelijk gezien met name aan de randen van kernen grote effecten kan hebben.

           De concrete lijst wordt daarom aangevuld met de mogelijkheid voor het realiseren van interne verbouwingen ten behoeve van een functiewijziging van bestaande opstallen binnen de bebouwde kom van (sub)streekcentra tot een maximumoppervlakte van 1.500 m2 en voor zover niet vallend onder artikel 19, derde lid, van de WRO.

Ad 7.    Deze vrijstelling is opgenomen voor kleine infrastructurele aanpassingen buiten de bebouwde kom. Om er zorg voor te dragen dat landschappelijke waarden niet in het gedrang komen, is de vrijstelling beperkt tot zone 1 en zone 2. Om dezelfde reden is de eis opgenomen dat het karakter van de weg niet mag veranderen. Van het wijzigen van het karakter van een weg kan onder andere sprake zijn bij het geheel of gedeeltelijk verharden van een onverharde weg.

Ad 8.    Deze vrijstelling is bedoeld voor ondergeschikte infrastructurele aanpassingen. De regeling is niet van toepassing voor de uitvoering van een nog niet goedgekeurd bestemmingsplan.

Ad 9.    Deze vrijstelling is bedoeld voor het vergroten van het agrarisch bouwperceel voor grondgebonden agrarische bedrijven tot 1,5 ha. In het POP II worden ruimere mogelijkheden geboden voor grondgebonden agrarische bedrijven dan in POP I. In de zones 1 en 2 is een agrarisch bouwperceel voor een grondgebonden agrarisch bedrijf niet groter dan 1,5 ha.

Ad 10.   De uitbreiding van oppervlakte ten behoeve van dierenwelzijn leent zich voor een algemene verklaring van geen bezwaar binnen de zones 1 en 2, de lijst wordt hiermee aangevuld. Het gaat hierbij om een eenmalige uitbreiding voor bestaande intensieve veehouderijbedrijven of agrarische bedrijven met een bestaande neventak intensieve veehouderij.

           Verdere uitbreiding van intensieve veehouderij vraagt om een afweging op locatieniveau (zonering, het aantal dieren dat gehouden wordt) en leent zich niet voor een algemene verklaring van geen bezwaar. De afweging kan in het Bestemmingsplan buitengebied plaatsvinden dan wel in incidentele gevallen via artikel 19, eerste lid, van de WRO.

Ad 11.   De totale oppervlakte van een recreatiewoning mag maximaal 100 m2 (inclusief aan- en bijgebouwen) bedragen. In het POP is verder opgenomen dat het tegengaan van permanente bewoning veel aandacht vraagt. Het gaat onder meer om voorschriften voor een complexgewijs beheer, in combinatie met het voorkomen dat een terrein of complex in kleinere eenheden wordt opgedeeld en verkocht (het zogenaamde "uitponden") en het stellen van voorwaarden aan bewoning (zie hoofdstuk C.8.6).

           Gelet op het vorenstaande geldt de algemene verklaring van geen bezwaar voor de maximumomvang van 100 m2 (inclusief aan- en bijgebouwen) voor een recreatiewoning enkel van toepassing voor bestaande recreatiewoningen die niet permanent bewoond worden.

Ad 12.   Naar aanleiding van jurisprudentie over het houden van terugkerende meerdaagse evenementen en het bestemmingsplan is gebleken dat niet volstaan kan worden met toepassing van de APV en dat ook op het gebied van de ruimtelijke ordening een regeling voorhanden zal moeten zijn. In dit kader is er voor gekozen om deze bepaling op te nemen in deze concrete lijst, gezien het ontbreken van bovenlokaal belang. Wel is er voor gekozen om deze vrijstelling te beperken tot de bebouwde kom en zones 1 en 2.

Als blijkt dat de criteria voor de algemene verklaring van geen bezwaar niet correct worden toe gepast, zal kunnen worden overgegaan tot het intrekken van de verklaring.

Wellicht ten overvloede merken wij nog op dat de ruimtelijke onderbouwing voor de procedure ex artikel 19, tweede lid, van de WRO aan dezelfde vereisten dient te voldoen als de ruimtelijke onderbouwing voor de procedure ex artikel 19, eerste lid van de WRO.

Als blijkt dat de criteria voor de algemene verklaring van geen bezwaar niet correct worden toegepast, zal kunnen worden overgegaan tot het intrekken van de verklaring.

2.3, Artikel 19, derde lid

Artikel 19, derde lid, van de WRO bepaalt dat burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen van het bestemmingsplan in bij Algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. In het Bro is in artikel 20 een lijst opgenomen van gevallen waarop het derde lid van toepassing is. Het betreft hier bouwwerken van ondergeschikte planologische betekenis.

De vrijstellingslijst is onder te verdelen in gevallen binnen en buiten de bebouwde kom. Binnen de bebouwde kom is de lijst minder beperkend dan buiten de bebouwde kom. De wetgever heeft overwogen dat binnen de bebouwde kom weinig ingrepen van bovenlokale aard zijn.