Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Heerlen

Beleidsregel handhaving en debiteuren WWB

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHeerlen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel handhaving en debiteuren WWB
CiteertitelBeleidsregel handhaving en debiteuren WWB
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

n.v.t.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-01-200901-03-2013Nieuwe regeling

13-01-2009

Weekblad Parkstad

2008/32048

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel handhaving en debiteuren WWB

 

 

“Handhaving en debiteuren WWB“

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

artikel 1

begripsomschrijvingen

1.Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven

hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand en als in de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB: Wet werk en bijstand;

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze

      werknemers;

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen

      zelfstandigen;

    • d.

      BW: Burgerlijk Wetboek;

    • e.

      Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • f.

      Abw: Algemene bijstandswet;

    • g.

      Bbz 2004: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    • h.

      Wet Suwi: Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • i.

      Wsnp: Wet schuldsanering natuurlijke personen;

    • j.

      AOW: Algemene ouderdomswet.

    • l.

      IWWB: Invoeringswet Wet werk en bijstand.

    • m.

      woning: een van de buitenwereld afgesloten plaats waar iemand zijn privaat huiselijk leven leidt of pleegt te leiden, alsmede alle ter beschikking en voor gebruik van de bewoner staande besloten ruimten die binnenshuis gemeenschap hebben met de woning, zonder dat daarvoor andermans gebied behoeft te worden betreden.

    • n.

      bewoner: degene die zijn hoofdverblijf in de woning heeft.

    • o.

      fraude preventie medewerker: een medewerker die, in het kader van de poortwachter, controlerende, onaangekondigde, huisbezoeken aflegt op basis van risicoprofielen.

    • p.

      risicoprofielen: de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geadviseerde criteria ten aanzien van uitkeringsgerechtigden die gevoelig zijn voor fraude.

HOOFDSTUK

2 HUISBEZOEK

artikel 2

wanneer huisbezoek

  • 1.

    Een huisbezoek wordt afgelegd ter beoordeling van het recht op bijstand.

  • 2.

    Een huisbezoek kan worden afgelegd bij wijze van dienstverlening.

  • 3.

    Een huisbezoek kan worden afgelegd ter beoordeling van de doelmatigheid van geboden voorzieningen.

  • 4.

    Wanneer het beoogde doel van het huisbezoek op meerdere wijzen kan worden bereikt, dient die wijze gehanteerd te worden die de klant als minst belastend ervaart.

artikel 3

aankondiging

  • 1.

    Huisbezoeken worden in beginsel aangekondigd.

  • 2.

    Bij inconsistentie van gegevens, al dan niet door belanghebbende verstrekt is een onaangekondigd huisbezoek mogelijk.

  • 3.

    Bij redelijk vermoeden van fraude en daar waar er sprake is van een risicoprofiel, is een onaangekondigd huisbezoek mogelijk.

  • 4.

    De aankondiging kan zowel schriftelijk als mondeling geschieden.

  • 5.

    Van aankondiging kan worden afgezien indien het huisbezoek noodzakelijk is ter verificatie van de in het kader van de inlichtingenplicht van artikel 17 lid 1 WWB verstrekte gegevens.

artikel 4

uitvoering

  • 1.

    Een huisbezoek ter beoordeling van het recht op bijstand wordt afgelegd door minimaal twee medewerkers tegelijkertijd.

  • 2.

    Het huisbezoek dient te worden uitgevoerd gedurende kantoortijden, tenzij dringende redenen noodzaken hiervan af te zien.

artikel 5

 

legitimatie

De medewerker legitimeert zich voorafgaand aan het binnentreden.

artikel 6

mededeling doel

De medewerker deelt het doel van het huisbezoek mede voorafgaand aan het binnentreden.

artikel 7

toestemming

  • 1.

    De medewerker betreedt (de afzonderlijke ruimten van) de woning pas na toestemming van de bewoner, indien voor dat huisbezoek in het individuele geval op basis van objectieve feiten en omstandigheden geen redelijke grond bestaat.

  • 2.

    Bij onduidelijkheid over de toestemming wordt afgezien van binnentreden.

  • 3.

    Wanneer er aanwijzingen zijn die duiden op mogelijke fraude en de bewoner geeft geen toestemming de woning te betreden, deelt de medewerker de bewoner mede dat dit directe gevolgen voor het recht op uitkering kan of zal hebben.

  • 4.

    Wanneer er geen aanwijzingen zijn die duiden op mogelijke fraude en de bewoner geeft geen toestemming de woning te betreden, deelt de medewerker de bewoner mede dat dit geen directe gevolgen voor het recht op uitkering kan of zal hebben.

artikel 8

vastlegging toestemming

  • 1.

    De door de bewoner op basis van vrijwilligheid gegeven toestemming de woning te betreden wordt schriftelijk vastgelegd door middel van het laten ondertekenen van een verklaring; alsdan is er sprake van een “informed consent”.

  • 2.

    De bewijslast dat sprake is geweest van een informed consent ligt bij de gemeente.

artikel 9

werkwijze poortwachter

  • 1.

    Een huisbezoek in het kader van de poortwachter wordt uitsluitend afgelegd bij klanten die binnen een risicoprofiel passen.

  • 2.

    Het huisbezoek heeft naast de controlerende basis ook een informatief karakter.

  • 3.

    Alleen wanneer er tijdens het huisbezoek met informed consent concrete signalen zijn die duiden op mogelijke fraude, gaat de fraude preventie medewerker over tot het vergaren van informatie.

  • 4.

    Indien zich een situatie als onder 3 voordoet, wordt de bewoner niet geconfronteerd met die aanwijzing.

  • 5.

    De fraude preventie medewerker maakt achteraf een verslag van de bevindingen, dat wordt overgedragen aan de bijstandsconsulent, die beslist over de bijstandstoekenning.

HOOFDSTUK 3

TERUGVORDERING

artikel 10

toepassingsgebied beleidsregels terugvordering

1 Deze beleidsregels zijn van toepassing op terugvorderingen ingevolge de WWB.

  • 2.

    De artikelen 14 tot en met 22 zijn van overeenkomstige toepassing op terugvorderingen ingevolge de IOAW en IOAZ voor zover in de IOAW en IOAZ niet dwingend anders bepaald.

  • 3.

    De beleidsregels zijn niet van toepassing op vorderingen in het kader van een krediethypotheek en Bbz 2004.

artikel 11

bevoegdheid

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het toekenningbesluit ingevolge artikel 54 lid 3 van de WWB;

  • b.

    het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB.

artikel 12

herziening of intrekking van het toekenningbesluit

  • 1.

    Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien:

    • a.

      het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, WWB of de artikelen 28, tweede lid en 29, eerste lid, van de Wet Suwi, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;

    • b.

      anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

  • 2.

    Van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit kan op grond van bijzondere omstandigheden worden afgezien.

artikel 13

terugvordering

Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.

artikel 14

invorderingsbesluit

In het terugvorderingbesluit delen burgemeester en wethouders aan de belanghebbende mede:

  • a.

    tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd;

  • b.

    de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand dient terug te betalen;

  • c.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd;

  • d.

    dat voor het treffen van een betalingsregeling contact kan worden opgenomen met Bureau Handhaving en Debiteuren.

artikel 15

afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

Burgemeester en wethouders zien af van het nemen van een terugvorderingbesluit, indien:

  • a.

    het terug te vorderen bedrag geringer is dan € 25,00;

  • b.

    er sprake is van bijzondere omstandigheden die kunnen worden omschreven als dringende redenen, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de jurisprudentie gegeven onder artikel 78 lid 3 Abw.

artikel 16

 

hoogte maandelijkse aflossing

  • 1.

    In geval van bijzondere bijstand in de vorm van leenbijstand bedraagt de maandelijkse aflossingsverplichting 10% van de van de op het moment van toekenning van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld.

  • 2.

    Bij een inkomen boven bijstandsniveau wordt de maandelijkse aflossing bepaald op 10% van de van de op het moment van toekenning van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld vermeerderd met 100% van het inkomen boven genoemde norm na aftrek van buitengewone uitgaven.

  • 3.

    Het ten behoeve van bijstand in de vorm van een geldlening af te lossen bedrag wordt afgerond op € 5,00 naar beneden.

  • 4.

    Bij het vaststellen van de hoogte van de aflossing ten behoeve van bijstand in de vorm van een geldlening wordt geen rekening meer gehouden met al lopende aflossingen op andere geldleningen of schulden.

  • 5.

    Bij de bepaling van een maandelijks aflossingsbedrag ten behoeve van schulden, anders dan bij toekenning van bijstand in de vorm van een geldlening, wordt ingezet op een zo hoog mogelijk bedrag, zonder de belangen van belanghebbende uit het oog te verliezen.

artikel 17

verrekening en beslaglegging

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

a.verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de WWB, op grond van artikel 6:127 van het BW, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid;

b een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van Rv.

artikel 18

 

afzien van beslaglegging

Executoriaal beslag als bedoeld in het vorige artikel onder b. vindt niet plaats indien de restantvordering minder bedraagt dan € 25,00.

artikel 19

 

rente en kosten

  • 1.

    Vorderingen die de gemeente zelf int worden niet verhoogd met de wettelijke rente en/of kosten.

  • 2.

    Als de invordering is uitbesteed (aan een incassobureau of deurwaarder) wordt de vordering verhoogd met de wettelijke rente en worden eventuele kosten doorberekend aan belanghebbende.

artikel 20

brutering

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vorderen in beginsel de vordering bruto van belanghebbende terug.

  • 2.

    Indien de vordering evenwel betrekking heeft op het lopende boekjaar én belanghebbende de vordering voldoet voor het einde van het boekjaar, kan belanghebbende volstaan met een nettobetaling van de vordering. Bij uitblijven van volledige voldoening van de vordering vóór het einde van het boekjaar, wordt het restant van de vordering alsnog gebruteerd.

  • 3.

    Indien sprake is van een dringende reden vindt geen brutering van de vordering plaats.

artikel 21

kwijtschelding

  • 1.

    Ambtshalve kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand vindt plaats indien er sprake is van een totale restantschuld geringer dan € 100,00 én vastgesteld wordt dat verdere invorderingsmogelijkheden uitgeput zijn.

  • 2.

    Kwijtschelding vindt verder plaats op verzoek van belanghebbende en wel in de vorm van de volgende afkoopsomregeling:

    groep 1 vorderingen < € 100,00 geen korting

    groep 2 vorderingen € 100,00 tot € 500,00 10% korting

    groep 3 vorderingen € 500,00 tot € 1.000,00 20% korting

    groep 4 vorderingen > € 1.000,00 25% korting

  • 3.

    De percentuele korting heeft betrekking op het meerdere bedrag ten opzichte van de vorige groep.

  • 4.

    Deze regeling geldt op elk moment voor het totale saldo van alle openstaande vorderingen.

artikel 22

controletermijnen

  • 1.

    Een debiteurenonderzoek wordt jaarlijks verricht door middel van het toezenden van een saldo-overzicht aan belanghebbende.

  • 2.

    Tevens vindt jaarlijks een actief onderzoek plaats indien:

    • a.

      met belanghebbende is overeengekomen dat hij voorlopig geen aflossingverplichting heeft;

    • b.

      het adres van belanghebbende onbekend is, waardoor geen inning kan plaatsvinden;

    • c.

      belanghebbende bezwaar of beroep heeft aangetekend tegen het besluit tot terugvordering.

  • 3.

    Indien ten aanzien van belanghebbende de Wet schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is, vindt een debiteurenonderzoek plaats 3,5 jaar na datum uitspraak van de rechtbank.

  • 4.

    Indien de vorderingen op belanghebbende als schijnbaar oninbaar zijn aangemerkt, vindt tweejaarlijks een debiteurenonderzoek plaats, totdat maximaal 6 jaren zijn verstreken vanaf die vastgestelde datum.

  • 5.

    Indien na het verstrijken van de onder 4. genoemde termijn nog geen mogelijkheden tot inning zijn, wordt eventueel een debiteurenonderzoek gepland per de datum dat belanghebbende de 65-jarige leeftijd bereikt.

HOOFDSTUK 4

VERHAAL

artikel 23

verhaal van bijstand

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand:

  • a.

    op degene die zijn onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het BW jegens zijn minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt, zulks tot de grens van de onderhoudsplicht;

  • b.

    op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het BW niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend, zulks tot de grens van de onderhoudsplicht;

c op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voor zover bij het besluit op de bijstandsaanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien;

d op de nalatenschap van de persoon indien:

  • i.

    aan die persoon ten onrechte bijstand is verleend indien sprake is van een situatie als beschreven in de beleidsregels terugvordering 4 onder a en e en voor zover voor het overlijden nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden;

  • ii.

    bijstand is verleend in de vorm van geldlening of als gevolg van borgtocht.

artikel 24

afzien van verhaal

  • 1.

    Burgemeester en wethouders maken geen gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand:

    • a.

      op degene die bij het ontbreken van gezinsverband of na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zijn onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het BW jegens zijn (ex-)echtgenoot niet of niet behoorlijk nakomt;

    • b.

      op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt.

  • 2.

    Er wordt afgezien van het nemen van een verhaalsbesluit indien:

    • a.

      het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 45,00 per maand (€ 540,00 op jaarbasis) en/of

    • b.

      daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

artikel 25

 

verjaring verhaal

Behoudens in de gevallen als bedoeld in artikel 23, onderdeel d, sub ii, worden kosten van bijstand die meer dan vijf jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot verhaal zijn gemaakt, niet verhaald.

artikel 26

 

maximering verhaal

  • 1.

    De vast te stellen verhaalsbijdrage op grond van artikel 23, onderdeel a wordt gemaximeerd tot het bedrag dat de fiscus vaststelt om in aanmerking te komen voor kinderaftrek (per 1 januari 2008: 133,00 per maand).

  • 2.

    De vast te stellen verhaalsbijdrage op grond van artikel 23, onderdeel b bedraagt maximaal de ten behoeve van zijn meerderjarig kind te verstrekken bijzondere bijstand.

artikel 27

beoordeling onderhoudsplicht

Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht als bedoeld in artikel 23 onder a en b en de omvang van het te verhalen bedrag wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.

artikel 28

verhaal op grond van rechterlijke uitspraak

  • 1.

    Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het BW die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, kan worden verhaald in overeenstemming met deze uitspraak.

  • 2.

    Het besluit tot verhaal wordt in dat geval bij brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald, met de aanmaning het verschuldigde binnen dertig dagen na verzending van de brief te voldoen.

  • 3.

    Indien aan de aanmaning geen gevolg wordt gegeven vordert de gemeente het verschuldigde met uitsluiting van degene die de bijstand ontvangt.

  • 4.

    Het besluit tot verhaal levert een executoriale titel op, die op kosten van de schuldenaar wordt betekend en met toepassing van de voorschriften van het Rv ten uitvoer gelegd.

artikel 29 wijziging door de rechter vastgestelde onderhoudsbijdrage

De gemeente kan de rechter verzoeken het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het BW vast te stellen, indien de rechter:

  • a.

    deze uitspraak zou kunnen wijzigen op de gronden genoemd in de artikelen 157 en 401 van dat boek;

  • b.

    geen rekening heeft kunnen houden met alle voor de betrokken beslissing in aanmerking komende gegevens en omstandigheden betreffende beide partijen.

artikel 30 verhaal in rechte

Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, kunnen burgemeester en wethouders besluiten om over te gaan tot verhaal in rechte.

artikel 31 onderzoek naar draagkracht

  • 1.

    Burgemeester en wethouders verrichten een keer per 36 maanden onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage.

  • 2.

    Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

  • 3.

    Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van een betalingsverplichting, indien de draagkracht ten opzichte van het vorige onderzoek met minder dan € 45,00 is vermeerderd.

  • 4.

    Indien tijdens het onderzoek blijkt dat de draagkracht is verminderd, wordt de betalingsverplichting wel gewijzigd.

artikel 32 controletermijnen

  • 1.

    Een debiteurenonderzoek vindt jaarlijks plaats indien het adres van de onderhoudsplichtige onbekend is.

  • 2.

    Een onderzoek naar de draagkracht vindt een maal per drie jaar plaats.

artikel 33 vereenvoudigd derdenbeslag

Indien de belanghebbende niet bereid blijkt de door de rechter vastgestelde bijdrage voor levensonderhoud of de op verzoek van de gemeente vastgestelde bijdrage te voldoen, dan wordt die uitspraak ten uitvoer gelegd door middel van executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Rv.

artikel 34 bijzondere situaties

Wij beslissen in redelijkheid in die individuele situaties waarin deze beleidsregel niet of onvoldoende voorziet.

artikel 35 inwerkingtreding

De onderhavige regeling treedt in werking per de dag na publicatie in weekblad parkstad.

artikel 36 citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als “Beleidsregel handhaving en debiteuren WWB”.

Artikelgewijze toelichting op de beleidsregel handhaving en debiteuren

artikel 1 begripsomschrijving

Lid 2 sub m: Bij een woning zullen veel mensen meteen denken aan een eengezinswoning, flat of etagewoning. Hoewel dit wel voor de hand ligt zijn er ook andere ruimten die als woning in gebruik kunnen zijn. Denk bijvoorbeeld aan woonwagens, caravans of kajuiten op binnenvaartschepen. Het is wel een vereiste dat deze ruimten als woning in gebruik zijn.

artikel 2 wanneer huisbezoek

Lid 1: Is gebaseerd op de inlichtingen- en medewerkingplicht uit artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand (WWB). In artikel 17 WWB wordt de algemene medewerkingverplichting geformuleerd. Deze verplichting omvat mede dat de belanghebbende medewerking verleent aan de verificatie van de door hem verstrekte gegevens, indien de gemeente dat noodzakelijk acht. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan een huisbezoek.

Lid 2: Geeft aan dat een huisbezoek eveneens aan de orde kan zijn om vast te stellen of de belanghebbende behoefte heeft aan extra zorg. Bijvoorbeeld in de vorm van bijzondere bijstand. Dit artikel biedt mede de mogelijkheid een huisbezoek af te leggen wanneer sprake is van immobiliteit van de belanghebbende.

Lid 3: Geeft aan dat huisbezoeken ook een geëigend middel zijn om de doelmatigheid (re-integratie en sociale activering) van de uitkering te beoordelen.

Lid 4: Het afleggen van een huisbezoek is een verstrekkend controlemiddel. Om die reden dient hiervan te worden afgezien indien het beoogde doel (de verificatie van bepaalde gegevens) op een voor belanghebbende minder ingrijpende wijze kan worden bereikt. Dit noemt men ook wel het subsidiariteitsbeginsel en speelt een belangrijke rol in het kader van de bescherming van de privacy.

artikel 3 aankondiging

Lid 1: Huisbezoeken worden in beginsel aangekondigd. In sommige gevallen is het raadzaam de aankondiging achterwege te laten. Het afleggen van een onaangekondigd huisbezoek is een zwaar verificatiemiddel. Het is daarom alleen toegestaan wanneer dit redelijkerwijs noodzakelijk is. In het algemeen is een onaangekondigd huisbezoek redelijkerwijs noodzakelijk wanneer er aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van door de belanghebbende verstrekte inlichtingen omtrent de woonsituatie.

Lid 2+3: Door het afleggen van een huisbezoek kan ter plekke de feitelijke woonsituatie worden beoordeeld. Het huisbezoek geschiedt onaangekondigd om te voorkomen dat de belanghebbende de woonsituatie voor het huisbezoek “aanpast”.

Het afleggen van een onaangekondigd huisbezoek is niet in strijd met artikel 8 EVRM indien dit noodzakelijk is ter verificatie van de in het kader van de inlichtingenplicht van artikel 17 lid 1 WWB verstrekte gegevens. Er is in dat geval sprake van een gerechtvaardigde inbreuk van het recht op privacy (zie CRvB 28-09-1999, nr. 97/11877 ABW en CRvB 07-03-2005, nr. 02/3737 NABW).

Lid 5: Heeft betrekking op de poortwachter en ziet op de situatie dat een aanvraag voor bijstand nog niet is toegekend en dat voor de beoordeling van het recht op bijstand de verstrekte gegevens in het kader van de inlichtingenplicht van artikel 17 WWB geverifieerd moeten worden. Dit lid is opgenomen om onaangekondigde huisbezoeken te kunnen afleggen bij nieuwe klanten. Een onaangekondigd huisbezoek in dit kader vindt echter slechts plaats wanneer er sprake is van een risicoprofiel.

artikel 4 uitvoering

Lid 1: Om later geen discussie te hebben over de geconstateerde situatie, worden huisbezoeken ter beoordeling van het recht op bijstand door twee medewerkers afgelegd. Dit ook met het oog op de veiligheid van de medewerkers. Met name wanneer er een onaangekondigd huisbezoek plaatsvindt in het kader van een fraudeonderzoek kan de veiligheid van medewerkers in het geding komen.

artikel 5 legitimatie

Geen toelichting.

artikel 6 mededeling doel

Geen toelichting.

artikel 7 toestemming

Lid 1+2: Over de vraag of de bewoner al dan niet toestemming verleent, mag geen twijfel bestaan. De bewoner zal op duidelijke wijze kenbaar moeten maken dat hij geen bezwaar heeft tegen het betreden van zijn woning door de medewerker. Als het voor de medewerker niet duidelijk is of de bewoner de toestemming verleent, moet hij aannemen dat de bewoner de toestemming weigert.

Lid 3: Handelt over situaties waarin er concrete aanwijzigen zijn voor misbruik en de bewoner weigert een huisbezoek; de medewerker wijst op de consequenties hiervan. Indien er geen dringende reden is om het huisbezoek te weigeren, wordt de medewerkingverplichting en in het verlengde daarvan de inlichtingenverplichting geschonden en kan niet worden beoordeeld of de bewoner in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert, waardoor het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. De uitkering kan dan ook geweigerd of ingetrokken worden.

De invulling van de dringende reden van de klant om een huisbezoek niet toe te staan, is in eerste instantie ter beoordeling van de medewerker die het huisbezoek verricht. De redenen dienen altijd zwaarwegend te zijn. Een zorgvuldige afweging is op zijn plaats.

Lid 4: Handelt over situaties waarin een huisbezoek wordt afgelegd zonder dat er sprake is van een concrete aanwijzing voor misbruik. Als in dit geval de bewoner niet meewerkt aan het onderzoek deelt de medewerker mede dat zulks geen directe gevolgen kan of zal hebben voor het recht op bijstand.

artikel 8 vastlegging toestemming

Lid 1: Op grond van het EVRM is het wel noodzakelijk dat bij inbreuk op het huisrecht sprake is van een zogenaamde “informed consent”. Dit begrip houdt in dat de bewoner zijn toestemming op basis van vrijwilligheid moet verlenen. Deze toestemming moet gebaseerd zijn op de volledige en juiste informatie over de reden en het doel van het huisbezoek. Tevens moeten de bewoner zijn rechten en plichten rondom het huisbezoek duidelijk zijn.

Lid 2: De bewijslast dat sprake is geweest van een zogenaamd “informed consent” ligt bij de gemeente. Het is in alle gevallen dus van belang dat de toestemming deugdelijk wordt vastgelegd (door middel van het laten ondertekenen van een verklaring).

artikel 9 werkwijze poortwachter

Lid 1: Bepaalt dat de - onaangekondigde - huisbezoeken in het kader van de poortwachter slechts worden afgelegd indien er sprake is van een risicoprofiel. Op deze wijze hebben deze huisbezoeken dus een controlerend karakter. Er wordt gebruik gemaakt van de (landelijke) risicoprofielen die door de VNG worden geadviseerd. Daar waar nodig worden deze profielen geëvalueerd, en op grond van eigen meetgegevens en ervaringsgegevens, zo nodig bijgesteld.

Lid 2: Maakt duidelijk dat tijdens het huisbezoek ook ruimte blijft voor het verstrekken van informatie.

Lid 3+4+5: Leggen vast dat de fraude preventie medewerker uitsluitend bij concrete aanwijzingen (in het licht van mogelijke fraude) het huisbezoek toespitst op het vergaren van informatie hieromtrent. De bewoner wordt niet geconfronteerd met deze aanwijzing. De medewerker luistert en observeert slechts. Van de bevindingen maakt hij een objectief verslag. Dit wordt overgedragen aan de bijstandsconsulent die uiteindelijk een beslissing neemt over de bijstandstoekenning.

artikel 10 toepassingsgebied beleidsregels terugvordering

Lid 1+2: In dit artikel wordt vastgelegd dat de regels aangaande invordering niet alleen gelden voor vorderingen op grond van de WWB, doch ook voor die op grond van de IOAW en IOAZ. Hierdoor hoeven geen aparte beleidsregels dienaangaande opgemaakt te worden.

Lid 3: Vorderingen in het kader van krediethypotheek en Bbz 2004 zijn uitgesloten, omdat deze zijn gedekt door pand of hypotheek (voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden). Invordering en/of kwijting vindt dus op geheel andere wijze plaats.

artikel 11 bevoegdheid

Onder het regime van de WWB, die op 1 januari 2004 in werking is getreden, is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand een bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingpraktijk. Met de "Beleidsregel handhaving en debiteuren" wordt onder andere een nieuwe "wettelijke" basis gecreëerd om het bestaande terugvorderingbeleid van de gemeente te kunnen continueren. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels.

De WWB is een minimum bestaanvoorziening, die aanvullend is op de eigen bestaansmiddelen. Gelet op de gewijzigde financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand achten burgemeester en wethouders het van groot belang, dat de bijstand alleen terecht komt bij die burgers, die hieraan de meeste behoefte hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het Inkomensdeel van de WWB. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van bijstandsfraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen.

Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maken burgemeester en wethouders in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.

artikel 12 herziening of intrekking toekenningsbesluit

Lid 1: Is identiek aan de bepalingen van artikel 69, derde lid, Abw en artikel 54, derde lid, WWB, maar is thans dwingend geformuleerd.

Sub a: Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend, wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie.

Sub b: In gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn. Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door burgemeester en wethouders onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad.

Als dit niet het geval is, dan gaan burgemeester en wethouders niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht. Een andere overweging is of burgemeester en wethouders als gevolg van een grove fout een foutief besluit hebben genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.

artikel 13 terugvordering

Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.

artikel 14 invorderingsbesluit

In dit artikel is conform artikel 60 van de WWB geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingsbesluit. Daarnaast is onder d. opgenomen dat belanghebbende de mogelijkheid krijgt geboden tot gespreide betaling. Hiervoor dient hij contact op te nemen met genoemd bureau.

artikel 15 afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

Lid 1: Om doelmatigheidsredenen wordt afgezien van terugvordering als het om zogenaamde "kruimelbedragen" gaat. De kosten bedragen dan al snel meer dan de baten. In dit kader is gekozen voor een bedrag ad. € 25,00.

Lid 2: Bij de overgang van Abw naar WWB werd in eerste instantie tot beleid verheven dat in alle gevallen tot terugvordering zou worden overgegaan, waarbij getracht werd een evenwicht te houden tussen een zo efficiënt mogelijke werkwijze en een zo effectief mogelijke invorderingen en waarbij de belangen van de debiteur altijd zouden worden gewaarborgd.

Al snel bleek dat de stelling “altijd terugvorderen” de rechterlijke toets niet kon doorstaan, immers in strijd met de bevoegdheid tot terugvordering die door de WWB wordt geboden. Derhalve is er voor gekozen vast te leggen dat afgezien wordt van terugvordering indien er sprake is van bijzondere omstandigheden die kunnen worden omschreven als dringende redenen, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de jurisprudentie zoals die is ontwikkeld ten aanzien van artikel 78 lid 3 Abw (zie CRvB

d.d. 23 mei 2000, in: JB 2000/1969, USZ 2000/183, Sociaal bestek 2000-nr. 7/8; CRvB d.d. 18

september 2002 en Rechtbank Arnhem d.d. 19 februari 2003, in: JABW 2003-nr. 75).

artikel 16 hoogte maandelijkse aflossing

Lid 1+2+3: Vanaf 1 juli 2007 wordt leenbijstand nog slechts verstrekt als er bij belanghebbende voldoende aflossingscapaciteit is om de te verstrekken lening ook daadwerkelijk af te lossen. Is die er niet of onvoldoende, dan wordt de bijstand (gedeeltelijk) “om niet” verstrekt. Op deze wijze wordt verschulding door de gemeente voorkomen. Omdat bij het bepalen van de hoogte van de leenbijstand al rekening is gehouden met de schuldenpositie van belanghebbende, is dus al vastgesteld dat er aflossingscapaciteit is en door te kiezen voor 10% van de bijstandnorm wordt gebruik gemaakt van de maximale terugbetalingsruimte. Bijkomend voordeel is dat hiermee wordt voorkomen dat derden via beslag ruimte hebben om ook in te vorderen. Om praktische redenen wordt het aflossingsbedrag ten behoeve van leenbijstand afgerond op € 5,00 naar beneden.

Lid 4: Omdat bij de vaststelling van de vraag of bijstand in de vorm van leenbijstand moet worden verstrekt (en tot welk bedrag) al rekening wordt gehouden met aantoonbare verplichtingen elders, hoeft bij de hoogte van het maandelijkse aflossingbedrag hiermee niet nogmaals rekening te worden gehouden. Bovendien hoeft hier op grond van het wettelijk kader ook geen rekening mee te worden gehouden.

Lid 5: Indachtig de visie “harde maar rechtvaardige incasso” wordt bij het treffen van betalingsregelingen zo hoog mogelijk ingezet, zonder daarbij de belangen van belanghebbende uit het oog te verliezen. In overleg met belanghebbende wordt een passende regeling getroffen. Lukt dit niet dan staat altijd nog de mogelijkheid tot verrekening of beslaglegging open.

artikel 17 verrekening en beslaglegging

Sub a: Het terugvorderingsbesluit op grond van artikel 60, derde lid, WWB levert direct een executoriale titel op. De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag. Verrekening met de bijstand wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het BW.

Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:

  • -

    er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand, en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;

  • -

    er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend;

  • -

    er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het ten uitvoer leggen van deze titel gebeurt pas als de debiteur niet aan de (al dan niet minnelijk) vastgestelde betalingsverplichting voldoet;

  • -

    bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet;

  • -

    verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten).

Sub b: Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Rv. De gemeente heeft, evenals onder de Abw, de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.

De procedure is als volgt:

  • -

    de gemeente stuurt met een kennisgeving een afschrift van het terugvorderingbesluit naar degene van wie debiteur een periodieke uitkering ontvangt;

  • -

    hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven;

  • -

    de derde-beslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente;

  • -

    door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente;

  • -

    de gemeente moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving aangetekend toezenden aan de debiteur. Als de gemeente dit nalaat kan debiteur de President van de rechtbank vragen het beslag op te heffen.

artikel 18 afzien van beslaglegging

Om doelmatigheidsredenen wordt afgezien van invordering via beslag als de restantvordering minder bedraagt dan € 25,00. De kosten bedragen dan al snel meer dan de baten.

artikel 19 rente en kosten

In dit artikel wordt vastgelegd dat slechts kosten worden doorberekend als de inning overgedragen is aan derden. De vordering wordt alsdan verhoogd met de wettelijke rente en eventuele kosten. Als inning plaatsvindt door de gemeente zelf binnen de geboden wettelijke mogelijkheden wordt afgezien van het doorberekenen van rente en kosten, mede vanwege de bewerkelijke registratie hiervan.

artikel 20 brutering

In de WWB is het bruteren van de bijstandsvordering, over het algemeen aan het einde van het kalenderjaar, als bevoegdheid geformuleerd in artikel 58, vierde lid, WWB. Door deze bepaling met een dwingend karakter in de beleidsregels op te nemen brengen burgemeester en wethouders tot uiting dat in alle gevallen waarin de vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden terugbetaald, deze, behoudens in gevallen waarin sprake is van dringende redenen, zal worden gebruteerd.

artikel 21 kwijtschelding

Lid 1: Indien alle invorderingsmogelijkheden vruchteloos zijn gebleken en de restantschuld bedraagt minder dan € 100,00 vindt ambtshalve kwijtschelding plaats, dit mede ingegeven door doelmatigheidsredenen.

Lid 2+3: Onder het kwijtscheldingsbeleid tot 1 januari 2008 werd zo goed als nooit kwijtgescholden. Met de hier opgenomen afkoopsomregeling is de verwachting dat deze extra inkomsten zal opleveren. Met name bij kleinere vorderingen zal de regeling leiden tot veel snellere betaling ineens. Bijkomend positief effect is dat dit besparing oplevert op het gebied van bewaking en registratie van de vordering(en).

Met de regeling krijgt belanghebbende een faire kans om van zijn schuld af te komen. Deze regeling past binnen het Heerlense schuldhulpverleningsbeleid, waarbij het belang van belanghebbende centraal wordt gesteld en hij de mogelijkheid krijgt het bijstandsverleden af te sluiten.

Ten aanzien van de gekozen percentages kan worden opgemerkt dat een hoog afkooppercentage bij een hoge vordering en een laag percentage bij een lage vordering effectief/efficiënt is voor zowel belanghebbende als de gemeente. Het bewaken en invorderen van hoge vorderingen is omslachtiger en dus duurder dan lage vorderingen. Dit is een argument om vanuit de bedrijfsvoering een hogere premie te zetten op het terugbetalen van hogere vorderingen. Ook vanuit het perspectief van de klant is de prikkel om een lage vordering terug te betalen groter dan bij een hoge vordering. Een relatief hogere premie voor het terugbetalen van hoge vorderingen maakt die prikkel nog groter.

artikel 22 controletermijnen

Lid 1: Door het jaarlijks toezenden van een overzicht van de vordering(en) en de mutaties daarin aan belanghebbende, wordt een passief debiteurenonderzoek ingesteld. Veelal leidt dit tot een reactie van belanghebbende. Op deze wijze vindt daadwerkelijk onderzoek naar de inningsmogelijkheid plaats.

Lid 2: Daar waar nodig, bijvoorbeeld omdat met belanghebbende geen directe afspraken kunnen worden gemaakt omtrent daadwerkelijke terugbetaling, vindt jaarlijks een onderzoek plaats. Indien belanghebbende bezwaar of beroep heeft aangetekend tegen het besluit tot terugvordering, wordt de inning (tijdelijk) opgeschort. Om de voortgang van de procedure te bewaken wordt ook hier een onderzoek gepland na een jaar.

Lid 3: Indien ten aanzien van belanghebbende de Wsnp van toepassing is verklaard, wordt de inning van rechtswege opgeschort. Om deze procedure te bewaken, wordt, op basis van ervaringsgegevens, een vervolgonderzoek na 3,5 jaar gepland.

Lid 4: Vorderingen die, ondanks alle ter beschikking staande middelen, niet geïnd kunnen worden en die groter zijn dan € 100,00, worden aangemerkt als schijnbaar oninbaar. Om de 2 jaar vindt hier een onderzoek plaats naar mogelijke inning, dit tot maximaal 6 jaar. Is alsdan duidelijk dat inning ook in de toekomst onmogelijk zal blijken te zijn, wordt overwogen over te gaan tot ambtshalve kwijtschelding.

Lid 5: In de situatie als bedoeld onder d., waarbij wel nog mogelijkheden worden gezien in de toekomst te innen, bijvoorbeeld door toekomstige rechten op pensioen of AOW, wordt per de datum dat belanghebbende de 65-jarige leeftijd bereikt een debiteurenonderzoek gepland.

artikel 23 verhaal van bijstand

Sub a: Hier worden de verhaalsmogelijkheden op de onderhoudsplichtige ouder bedoeld ten aanzien van zijn minderjarige kinderen.

Sub b: De genoemde verhaalsmogelijkheid heeft betrekking op de onderhoudsplicht van de ouder ten aanzien van de “jong meerderjarige”, zijnde een persoon van 18, 19 of 20 jaar die op grond van artikel 12 van de WWB recht op bijzondere bijstand heeft.

Sub c + d: geeft aan dat verhaal vanwege schenking en nalatenschap eveneens plaatsvindt. Het afschuiven van kosten naar de overheid door het doen van schenkingen van een belanghebbende wordt onaanvaardbaar geacht. Daarnaast wordt verhaal gezocht op de nalatenschap van belanghebbende indien deze nog een openstaande schuld heeft.

artikel 23 afzien van verhaal

Lid 1: De Abw biedt de mogelijkheid ook verhaal te zoeken ten behoeve van de (ex-)partner c.q. echtgeno(o)t(e). Vanaf 1 januari 2008 wordt van deze mogelijkheid geen gebruik meer gemaakt. Als argumentatie hiervoor geldt dat het verhalen ten behoeve van de (ex-)partner geen enkel voordeel voor de bijstandsklant oplevert bij diens uitstroom uit de bijstand, dit in tegenstelling tot een onderhoudsbijdrage op grond van een rechterlijke uitspraak betreffende alimentatie. De klant heeft geen enkel belang bij het halen van een juridische titel door de gemeente.

Verder is het uitvoeren van deze regeling zeer bewerkelijk en de opbrengst staat niet in verhouding met de kosten. Zou wel verhaal als hier bedoeld worden toegepast ontstaat daarbij nog eens rechtsongelijkheid tussen gehuwden en niet gehuwd samenwonenden, immers bij deze laatste categorie is verhaal wettelijk uitgesloten.

Vanwege het feit dat een situatie waarbij verhaal zou moeten worden gezocht op een minderjarig kind in verband met bijstandsverlening aan de ouder(s) nagenoeg nooit voorkomt, wordt hiervan afgezien.

Lid 2: Op grond van een circulaire (Uitvoeringsaspecten van de nieuwe verhaalswetgeving, SZW 30 september 1992) kan een kruimelbedrag worden gehanteerd. Bij constatering van kruimelbedragen wordt om praktische redenen afgezien van het opleggen van een onderhoudsverplichting. Verder kunnen er dringende redenen zijn die het noodzakelijk maken af te zien van het plegen van verhaal.

artikel 24 verjaring verhaal

Dit artikel geeft de wettelijke beperking aan ten aanzien van verhaal op de nalatenschap als de bijstand is verstrekt in de vorm van een lening of als gevolg van borgtocht.

artikel 25 maximering verhaal

Lid 1: Rekening houdende met de door de rechtbank Maastricht daartoe afgegeven jurisprudentie blijkt het niet mogelijk te zijn een hogere verhaalsbijdrage met betrekking tot de kosten van bijstand ten behoeve van een kind vast te stellen dan het genoemde bedrag. Hierbij wordt aangesloten bij de door de fiscus gehanteerde regeling ten aanzien van de mogelijkheden in aanmerking te komen voor kinderaftrek.

Lid 2: Bij verhaal van kosten van bijstand ten behoeve van de jong meerderjarige wordt maximaal een verhaalsbijdrage opgelegd gelijk aan de verstrekte bijzondere bijstand ex artikel 12 WWB.

artikel 26 beoordeling onderhoudsplicht

Het betreft hier de uitvoering van de zogeheten tremanormen. Dit zijn de normen die door de rechtbank worden gehanteerd bij de vaststelling van de alimentatie. De vast te stellen verhaalsbijdrage wordt conform deze normen berekend.

artikel 27 verhaal op grond van rechterlijke uitspraak

Dit artikel beschrijft de wettelijke verhaalsmogelijkheid op de onderhoudsplichtige in het geval dat er een rechterlijke uitspraak met betrekking tot alimentatie is, maar die niet wordt nagekomen.

Uitgangspunt is dat de klant is zelf verantwoordelijk voor het ten gelde maken van een voorliggende voorziening, zoals ook verwoord in de uitgangspunten van de WWB. Bij niet betaling door de ex-partner, moet de klant eerst zelf te proberen de voorliggende voorziening alsnog te innen. Op deze manier wordt de zelfredzaamheid van de klant gestimuleerd en is hij/zij ook in een later stadium beter in staat zelfstandig een inkomen te verwerven. Wel zal de gemeente in die gevallen waarbij uit acties van de klant blijkt dat het onmogelijk is de onderhoudsbijdrage te innen, bijspringen door de volledige bijstand te betalen. Wanneer blijkt dat, ondanks voldoende inspanningen door de klant, toch geen gelden worden ontvangen, kan alsnog worden overgegaan tot verhaal op grond van dit artikel (waarvan de tekst gelijk is aan artikel 96 Abw). Omdat reeds een (juridische) titel aanwezig is, kan dan alsnog op een relatief eenvoudige manier gemeenschapsgeld worden geïnd. Er is sprake van een vordering die reeds door de rechter getoetst is.

artikel 28 wijziging door de rechter vastgestelde onderhoudsbijdrage

Dit artikel geeft aan wanneer de gemeente zich tot de rechter kan wenden om een verhaalsbijdrage te laten vaststellen in afwijking van een reeds bestaande uitspraak inzake alimentatie.

artikel 29 verhaal in rechte

De gemeente kan bij uitblijven van betaling van de opgelegde verhaalsbijdrage overgaan tot het indienen van een verzoekschrift tot vaststelling onderhoudsverplichting bij de rechtbank te Maastricht.

artikel 30 onderzoek naar draagkracht

Lid 1: Er is voor gekozen om per 36 maanden een heronderzoek in te stellen naar de financiële draagkracht van onderhoudsplichtigen.

Lid 3: Indien uit een heronderzoek blijkt dat onderhoudsplichtige, in vergelijking met het laatste (her)onderzoek naar de financiële draagkracht, over minder dan € 45,00 meer per maand aan draagkracht beschikt, worden er geen wijzigingen in de betalingsverplichtingen van de onderhoudsplichtige aangebracht.

Lid 4: Negatieve wijzigingen van de draagkracht leiden wel tot aanpassing van de gevorderde bijdrage.

artikel 31 controletermijnen

Behoudens in de gevallen dat het adres van de onderhoudsplichtige onbekend is, vindt een keer per 3 jaar een onderzoek naar de draagkracht en overige omstandigheden plaats. In het eerste geval vindt jaarlijks een onderzoek plaats naar de verhaalsmogelijkheden.

artikel 32 vereenvoudigd derdenbeslag

Indien de gemeente, bij uitblijven van nakoming van de opgelegde betalingsverplichtingen inzake verhaal van verstrekte bijstandsgelden, beschikt over een executoriale titel, zal in eerste instantie worden getracht om door middel van vereenvoudigd derdenbeslag over te gaan tot dwangincasso.

Mocht vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk blijken, dan zal de gemeente de incasso uit handen geven aan een derde. Hierbij valt te denken aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (L.B.I.O.) of een gerechtsdeurwaarder.

artikel 33 bijzondere situaties

Geen toelichting.

artikel 34 inwerkingtreding

Geen toelichting.

artikel 35 citeertitel

Geen toelichting.

Aldus besloten tijdens de vergadering van burgemeester en wethouders der gemeente Heerlen van 13 januari 2009.

gemeentesecretaris, burgemeester,