Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Haren

Verordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelasting 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHaren
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelasting 2011
CiteertitelVerordening Onroerendezaakbelasting 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpBelastingverordeningen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 220 t/m 220h

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201801-01-2021Niet ingegeven

06-11-2017

gmb-2017-218852

Raadsvoorstel 2017 49
01-01-201701-01-2018Wijziging tarief per 1 januari 2017

07-11-2016

Gemeenteblad 2016 170742

Raadsvoorstel 2016 54
01-01-201601-01-2017Wijziging tarief per 1 januari 2016

05-11-2015

Gemeenteblad 2015 108466

Raadsvergadering 5 november 2015
10-12-201401-01-2016Wijziging tarief per 1 januari 2015

06-11-2014

Gemeenteblad 72702

Raadsvoorstel 59 - 2014
20-12-201301-01-2015Wijziging tarief per 1 januari 2014, toegevoegd artikel 4, lid 1, punt q

16-12-2013

Harener Weekblad, 19-12-2013

Raadsvoorstel 54 - 2013
28-12-201201-01-2014Wijziging tarief per 1 januari 2013

17-12-2012

Harener Weekblad, 14-02-2013

13 november 2012
10-12-2010Nieuwe regeling

29-11-2010

Harener Weekblad, 02-12-2010

26-10-2010

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelasting 2011

DE RAAD DER GEMEENTE HAREN,

 

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 oktober 2010;

gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de

 

Verordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelasting 2011

Artikel 1 Belastingplicht

  • 1

    Onder de naam ‘onroerendezaakbelasting’ worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

    • a.

      een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;

    • b.

      een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van een kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

  • 2

    Bij de gebruikersbelasting wordt:

    • a.

      gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven (verder: de gebruiker), aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven (verder: de gebruikgever), de gebruikgever is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op de gebruiker;

    • b.

      het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.

  • 3

    Voor de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2 Belastingobject

  • 1

    Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in Hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 2

    Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

  • 1

    De heffingsmaatstaf is de op de voet van Hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoel in artikel 1.

  • 2

    Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van Hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, en 20, tweede lid van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4 Vrijstellingen

  • 1

    In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten,voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

    • a.

      ten behoeve van de land- en bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

    • b.

      glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

    • c.

      onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, één en ander met uitzondering van delen van zodanig onroerende zaken die dienen als woning;

    • d.

      één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 8 van de Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

    • e.

      natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

    • f.

      openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

    • g.

      waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • h.

      werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • i.

      werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;

    • j.

      onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs;

    • k.

      straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

    • l.

      plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    • m.

      begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    • n.

      gymnastieklokalen en sporthallen, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    • o.

      zwembaden, welke openbaar toegankelijk zijn, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    • p.

      muziekscholen, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    • q.

      scholen waarvoor de gemeente de wettelijke zorgplicht voor onderwijshuisvesting heeft.

  • 2

    De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 3

    In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 5 Belastingtarieven

  • 1

    Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de hefingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:

    • a.

      de gebruikersbelasting: 0,2060%;

    • b.

      de eigenarenbelasting voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen: 0,1670%;

    • c.

      de eigenarenbelasting voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen: 0,2570%.

  • 2

    Als de heffingsmaatstaf van ongebouwde percelen beneden € 10.000,00 blijft, wordt geen belasting geheven

  • 3

    Voor belastingbedragen tot € 10,00 vindt geen invordering plaats. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen onroerende zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1

    In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in vier gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de overige termijnen telkens een maand later.

  • 2

    In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen, indien er gebruik wordt gemaakt van automatische incasso, worden betaald in acht gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgende op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3

    In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet moeten de aanslagen worden betaald in één termijn waarvan de eerste dag vervalt op de laatste van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, waarvan het totaal van de op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde belastingbedrag groter is dan € 10.000,00.

  • 4

    De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.

Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerendezaakbelasting.

Artikel 9 Overgangsrecht

De Verordening Onroerendezaakbelasting 2010 van 30 november 2009 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 10, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

 

Artikel 10 Inwerkingtreding

  • 1

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 2

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011, met dien verstande, dat bij iedere verordening tot wijziging van deze verordening wordt bepaald met ingang van welke datum de in die verordening aangegeven wijzigingen bij de heffing moeten worden toegepast.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ’Verordening Onroerendezaakbelasting 2011’.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 november 2010.

De raad voornoemd,

 

mr. P.A. Lambeck,  griffier

 

mr. M. Boumans MPM, voorzitter