Organisatie | Bonaire |
---|---|
Organisatietype | Caribisch openbaar lichaam |
Officiële naam regeling | EILANDSVERORDENING, van de 17e april 1957, houdende regelen nopens het verkeer op de wegen Wegenverkeersverordening Bonaire) |
Citeertitel | Wegenverkeersverordening Bonaire |
Vastgesteld door | Eilandsraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vastgesteld en in werking getreden vóór 10-10-2010, maar op grond van artikel 7 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Positieve lijst regelgeving Eilandsraad Bonaire (AB 2010, no. 20) tevens vastgesteld voor het openbaar lichaam Bonaire en derhalve met ingang van 10-10-2010 in het openbaar lichaam Bonaire van toepassing.
Deze verordening vervangt de artikelen 8, 39, eerste lid, 41 tot en met 68, 68a, eerste lid, 69 tot en met 80, 81, 86 sub 4°, 5° en 9° van de keur, houdende bepalingen omtrent de straatpolitie en andere politievoorschriften op het eiland Bonaire (P.B. 1919 No. 25).
De datum van inwerkingtreding van de oorspronkelijke regeling is vastgesteld bij ei/landsbesluit van 26-4-1957 (A.B. 1957, no. 6).
De dag van inwerkingtreding van de bij de wijzigingsregeling van 25-6-1963 (A.B. 1963, no. 10) gewijzigde artikelen 2 en 57 is bij die regeling vastgesteld. De dag van inwerkingtreding (1-9-1963) van het bij die wijzigingsregeling gewijzigde hoofdstuk V en artikelen 80a t/m 80f is vastgesteld bij eilandsbesluit van 22-7-1963 (A.B. 1963, no. 12).
Bij het EILANDSBESLUIT HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN VAN 27 maart 2001, no. 2 betreffende de intrekking van het eilandsbesluit houdende algemene maatregelen van 30-06-‘99, no. 17 (A.B.1999, no. 6) tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de Eilandsverordening van 10 november 1998, no. 3 (A.B.1998, no. 15), tot wijziging van de Wegenverkeersverordening Bonaire (A.B.1957.no. 4) (A.B. 2001, 7) is het inwerkingtredingsbesluit van 30-6-1999 (A.B. 1999, no. 6) met betrekking tot de wijzigingsverordening van 10-11-1998 (A.B. 1998, no. 15) ingetrokken. De in die verordening aangegeven wijziging is dus niet in de tekst van deze regeling verwerkt.
Eilandsverordening van 8 oktober 2010, no. 1 tot vaststelling van eilandsverordeningen voor het openbaar lichaam Bonaire
Eilandsbesluit dd. 15 mei 1957 no. 1, houdende algemene maatregelen tot vaststelling van de rechten, welke ingevolge de Wegenverkeersverordening Bonaire worden geheven
Besluit maximum snelheidsvermogen rijwielen met hulpmotor
Uitvoeringsbesluit onderzoek rijvaardigheid
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-02-2012 | Bijlage model 83 [Rijbewijs] | 16-01-2012 A.B. 2012, no. 2 | Onbekend | ||
10-10-2010 | 11-02-2012 | Bestendiging eilandsregeling in het openbaar lichaam | 08-10-2010 A.B. 2010, no. 20 | Onbekend | |
01-08-1999 | 01-08-1999 | bijlage | 10-11-1998 A.B. 1998, no. 15 | onbekend | |
09-11-1994 | art. 4, bijlage | 18-08-1994 A.B. 1994, no. 23 | onbekend | ||
20-12-1991 | art. 80a, 80b, 80d, 89, 90 | 18-12-1991 A.B. 1991, no. 23 | onbekend | ||
08-04-1964 | art. 85, 86 | 06-04-1964 A.B. 1964, no. 2 | onbekend | ||
03-07-1963 | art. 12, 57, hoofdstuk V, 80a t/m 80f | 25-06-1963 A.B. 1963, no. 10 | onbekend | ||
01-07-1961 | art. 61 | 29-06-1961 A.B. 1961, no. 12 | onbekend | ||
27-04-1957 | Nieuwe regeling | 17-04-1957 A.B. 1957, no. 4 | onbekend |
Voor de toepassing van deze verordening worden verstaan onder:
RIJWIELEN: Voertuigen op twee of drie wielen, bestemd om te worden voortbewogen door physieke kracht van de op dat voertuig gezeten bestuurder, door hem overgebracht door trap- of armbewegingen op het voortbewegingsmechanisme, met uit zondering van die voertuigjes, welke kennelijk als kinderspeelgoed zijn aan te merken;
RIJWIELEN MET HULPMOTOR: Motorrijtuigen, welke voor zover hun bouw betreft, alle voor rijwielen normale eigenschappen bezitten en mede door mechanische kracht op of aan het rijwiel zelf aanwezig, kunnen worden voortbewogen, zodanig dat daarmede geen hogere snelheid kan worden bereikt dan bij Eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, zal worden bepaald;
AANHANGERS; Voertuigen, met inbegrip van kleine voertuigen, welke door een motorrijtuig worden voortbewogen, of kennelijk bestemd zijn, om aldus te worden voortbewogen, met uitzondering van niet rijklaar zijnde motorrijtuigen, welke door een ander motorrijtuig worden voortbewogen, uitsluitend met het doel om een plaats van berging of herstel te bereiken of om het motorrijtuig rijklaar te maken;
BESTUURDER: Ieder, die een voertuig bestuurt, een trekdier, een lastdier, een rijdier of een kudde dieren langs een weg geleidt, dan wel feitelijk de macht daarover heeft;
BESTUURDER VAN EEN MOTORRIJTUIG: Hij, die het motorrijtuig bestuurd, of hij, die overeenkomstig de voorwaarden, in deze verordening gesteld, geacht wordt het motorrijtuig onder zijn onmiddellijk toezicht te doen besturen;
LEDIG GEWICHT: Het gewicht van het voertuig, in bedrijfswaardige staat met inbegrip van de bedrijfsstoffen, reservedelen en gereedschappen, welke tot de normale uitrusting behoren, doch zonder lading en zonder de bestuurder en andere personen, die met het voertuig worden vervoerd, een en ander wanneer het voertuig in rust is;
HOOFDSTUK II Maatregelen, bevelen, aanwijzingen en aanduidingen nopens het wegverkeer.
In het belang van de vrijheid van het verkeer of de veiligheid op de weg kunnen door of vanwege de Gezaghebber de volgende maatregelen worden getroffen, welke worden kenbaar gemakt door de daarbij behorende verkeersborden en verkeerstekens en zonodig door bekendmaking in een of meer plaatselijke bladen:
In het belang van de vrijheid van het verkeer of de veiligheid op de weg kunnen door of vanwege de Gezaghebber bevelen en aanwijzingen gegeven worden door de volgende tekens;
Par. 1. Algemene Verbodsbepalingen.
Het is verboden zich zodanig te gedragen, dat de vrijheid van het verkeer op de weg zonder noodzaak wordt belemmerd of de veiligheid op de weg in gevaar wordt gebracht of redelijkerwijze is aan te nemen, dat de veiligheid op de weg in gevaar kan worden gebracht.
Het is degene, die een motorrijtuig onder toezicht bestuurt, verboden daarmede over een weg te rijden:
Het is de bestuurder van een voertuig verboden daarmede over een weg te rijden gedurende de tijd, waarvoor hem zulks door of vanwege de Gezaghebber is verboden op grond van het feit, dat hij onder zodanige invloed van het gebruik van alcoholhoudende drank of andere bedwelmende middelen verkeert, dat deze hem niet in staat acht gedurende die tijd het voertuig naar behoren te besturen.
Het is de bestuurder van een voertuig verboden na een ongeval, ontstaan, hetzij als gevolg van botsing, aan- of overrijding met het voertuig, hetzij als gevolg van enige handeling ter voorkoming van botsing met of aan- of overrijding door dat voertuig;
waarbij een mens is gedood of gekwetst, de gezondheid van een mens is benadeeld, of schade is toegebracht aan enig goed van een ander dan een inzittende van dat voertuig, danwel, indien het een rijwiel betreft, een ander dan degene of degenen, die met het rijwiel reden, door te rijden of weg te rijden, voordat de identiteit van zijn persoon, of, voor wat motorrijtuigen betreft, van het motorrijtuig en van degene; die tijdens het ongeval het motorrijtuig bestuurde, behoorlijk is kunnen worden vastgesteld;
Strafvervolging op grond van het eerste lid, aanhef en onder a. is uitgesloten tegen de in dat lid bedoelde bestuurder, die binnen vier en twintig uur na het ongeval, voordat hij als verdachte is aangehouden of gehoord, vrijwillig van het ongeval kennis geeft aan een opsporingsambtenaar en daarbij tevens de opgaven doet, vereist voor de vaststelling van de identiteit van zijn persoon, en, voor wat betreft de bestuurder van een motorrijtuig, van het motorrijtuig en van degene, die tijdens het ongeval het rijtuig bestuurde.
Het is verboden opzettelijk wederrechtelijk een aan een ander toebehorend motorrijtuig op een weg te gebruiken.
Par. 2. Algemene Gedragsregels.
Bestuurders van voertuigen, die langs een weg, een kruising of splitsing van die weg en een of meer andere wegen naderen, zijn verplicht de doorgang voor zich langs vrij te laten voor bestuurders van voertuigen, ruiters en rij- en trekdieren en vee met hun begeleiders, die uit een andere richting langs een der wegen gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig met hen die kruising of splitsing naderen en daar volgens het tweede en derde lid van dit artikel voorrang hebben, en, indien op de weg, waarlangs zij naderen, een bord volgens model 8 van de bijlage is aangebracht, te stoppen, alvorens de genaderde kruising of splitsing op te rijden. Op de geleiders van begrafenisstoeten en commandanten van militaire colonnes rust gelijke verplichting ten aanzien van de voorrang, toegekend in het derde lid,
Ten aanzien van de in de eerste volzin van het eerste lid bedoelde voorrang geldt:
onverminderd het bepaalde onder a, b en c hebben bij kruisingen en splitsingen van wegen bestuurders van motorrijtuigen voorrang boven andere weggebruikers, echter met dien verstande, dat zij, indien zij het zich langs de door hen gevolgde weg voortbewegende verkeer wensen te kruisen, het verkeer, dat die weg blijft volgen, dienen te laten voorgaan;
In afwijking van het in het tweede lid bepaalde hebben motorrijtuigen ten dienste van politie en brandweer en ziekenauto’s, voorzover zij bij de nadering van een kruising of splitsing van wegen gebruik maken van een sirene, begrafenisstoeten en militaire colonnes voorrang boven het overige verkeer. De genoemde categorieën hebben in de volgorde, waarin zij opgesomd zijn, voorrang boven elkander.
In afwijking van het in het tweede lid bepaalde onder d. dient alle verkeer, dat over een weg het kruispunt nadert, waar die weg loodrecht of nagenoeg loodrecht op een andere weg uitmondt en ter plaatse eindigt, voorrang te verlenen aan het verkeer, dat over de andere (doorlopende) weg het kruispunt nadert.
Het is de bestuurders van voertuigen verboden links of rechts af te slaan, waar overeenkomstig Hoofdstuk II een verbod tot links respectievelijk rechts afslaan bestaat.
Het is de bestuurder van een motorrijtuig op meer dan twee wielen verboden een ander motorrijtuig op meer dan twee wielen in te halen op wegen of weggedeelten waar overeenkomstig Hoofdstuk II een inhaalverbod bestaat.
Het is bestuurders van voertuigen verboden een weg of een weggedeelte, waarvoor overeenkomstig Hoofdstuk II voor hun richting een doorgaanverbod bestaat, in te rijden, wanneer een voertuig, een rij- of trekdier of vee uit de tegengestelde richting die weg of dat weggedeelte is genaderd dan wel zich daarop bevindt. Het is hun bovendien verboden zich zodanig voor die weg of dat weggedeelte op te houden, dat het uit de tegengestelde richting naderende verkeer hinder ondervindt bij het verlaten daarvan.
Het is verboden voertuigen te doen of te laten stilstaan:
Indien echter de door hen gevolgde weg een uit meerdere rijstroken bestaande rijbaan heeft en bestuurders van rijwielen gebruik maken van de - gezien hun voorgenomen rijroute - meest links gelegen, mede voor hen bestemde rijstrook, mogen zij, in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, rijden over de linkerberm van die weg of over het meest links gelegen deel van die rijstrook.
Iedere weggebruiker is op een weg verplicht stipt en onmiddellijk gevolg te geven aan de bevelen en aanwijzingen, door de in artikel 116 bedoelde ambtenaren en personen en aan de verdere aanwijzingen door of vanwege de Gezaghebber, in het belang van de vrijheid van het verkeer of de veiligheid op de weg gegeven overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.
Het is de bestuurder van een voertuig verboden daarmede te rijden en de eigenaar of houder verboden daarmede te doen of te laten rijden, indien het overbeladen is of zodanig beladen, dat de bestuurder geen voldoende uitzicht naar voren, terzijde of, al dan niet met behulp van een spiegel, op het links achter hem liggende weggedeelte heeft of indien hij door passagiers, lading of op andere wijze bij het besturen wordt gehinderd of indien er gevaar bestaat voor het op de weg vallen van een meegevoerde persoon of lading alsmede indien niet is voldaan aan de in Hoofdstuk IV ten aanzien van de belading van voertuigen van de categorie, waartoe het behoort, gestelde eisen.
Het is de bestuurder van een voertuig verboden daarmede bij nacht te rijden en de bestuurder en de eigenaar of houder verboden, het bij nacht te doen of te laten staan, indien het niet voldoet aan de in Hoofdstuk IV ten aanzien van de verlichting gestelde eisen voor rijdende, respectievelijk stilstaande voertuigen van de categorie, waartoe het behoort.
Het is de bestuurder van een voertuig verboden daarmede te rijden en de eigenaar of houder verboden daarmede te doen of te laten rijden, indien de hoogte van het voertuig, de lading medegerekend, meer dan 3.50 m of indien de breedte, de lading medegerekend meer dan 2.60 m bedraagt.
Bestuurders van voertuigen moeten in rijbanen gelegen verkeersheuvels aan de rechterzijde voorbijrijden of -gaan. Echter mogen bestuurders van motorrijtuigen in rijbanen gelegen verkeersheuvels ook aan de linkerzijde voorbijrijden, tenzij zij daarbij komen op het voor het verkeer uit de tegengestelde richting bestemde gedeelte van de rijbaan.
Het is hun verboden tijdens het voorbijrijden of -qaan van militaire colonnes of andere groepen als bedoeld in de artikelen 39 en 41, op de weg staande voertuigen, rij- of trekdieren of vee of voorwerpen, op het voor het verkeer uit de tegengestelde richting bestemde gedeelte van een weg te komen, indien daardoor gevaar of belemmering ontstaat of kan ontstaan voor tegemoetkomend verkeer of dwarsverkeer,
Het derde lid is niet van toepassing ingeval de ingehaald wordende weggebruiker voornemens is op een kruising of splitsing van wegen linksaf te slaan en bij de nadering van de kruising of splitsing zich naar de linkerzijde van het voor het verkeer uit zijn richting bestemde weggedeelte heeft begeven, mits hij zijn voornemen daartoe tijdig en duidelijk heeft kenbaar gemaakt.
Het is de bestuurders van voertuigen verboden van een uitrit een weg op te rijden, indien daardoor het verkeer op die weg gehinderd wordt.
Bestuurders van voertuigen, die van richting wensen te veranderen, zijn verplicht:
tijdig en op duidelijk zichtbare wijze het voornemen daartoe kenbaar te maken; hierbij zijn bestuurders van motorrijtuigen, welke ingevolge het bepaalde in art. 62 sub g., voorzien moeten zijn van richtingaanwijzers als bedoeld in art. 66., verplicht op de juiste wijze van die richtingaanwijzers gebruik te maken;
Bestuurders van motorrijtuigen, niet zijnde rijwielen met hulpmotor, moeten, bestuurders van overige voertuigen mogen, ingeval zij voornemens zijn op een kruising of splitsing van wegen links af te slaan, bij de nadering van die kruising of splitsing zich, met inachtneming van het in het eerste lid onder b. bepaalde, tevoren naar de linkerzijde van het voor het verkeer uit hun richting bestemde weggedeelte begeven, mits zij hun voornemen daartoe tijdig en op duidelijk zichtbare wijze hebben kenbaar gemaakt.
Bestuurders van voertuigen zijn verplicht, daar waar het verkeer moet stilhouden, zich in volgorde van aankomst aansluitend op te stellen voor de stoplijn, indien deze aanwezig is, op de voor hen bestemde rijbaan en het voor verkeer uit tegengestelde richting bestemde gedeelte van de weg vrij te laten. Daarbij moeten bestuurders van wagens en rijwielen, die een rijbaan volgen, zich zodanig opstellen, dat motorrijtuigen niet meer gehinderd worden dan in de gegeven omstandigheden onvermijdelijk is.
Bestuurders van voertuigen mogen daarmede slechts stapvoets en langs die zijde van de rijbaan, waar het voertuig zich vóór het achteruitrijden bevond, achteruitrijden, indien daardoor geen gevaar of hinder voor andere weggebruikers kan ontstaan of schade kan worden toegebracht.
Het is verboden een portier van een voertuig te openen of geopend te laten, indien daardoor de vrijheid van het verkeer wordt belemmerd of de veiligheid op de weg in gevaar wordt gebracht.
Het is verboden op voor het verkeer met motorrijtuigen openstaande weggedeelten met ballen en andere voorwerpen te gooien of deze voort te schoppen of te slaan, op rolschaatsen, autopeds of soortgelijke voortbewegingsmiddelen te rijden of kinderspelen te beoefenen.
Het is verboden stoffen of voorwerpen, hinderlijk of schadelijk voor het verkeer, op een weg te werpen of te laten vallen, te plaatsen of te leggen of te laten staan of liggen.
Bij overtreding van het bepaalde in het eerste lid, alsmede indien enig voertuig op een voor het verkeer hinderlijke wijze op een weg wordt aangetroffen, zijn de in art. 116 genoemde ambtenaren en personen bevoegd het voertuig voor rekening en risico van de eigenaar of houder naar een plaats van berging of herstel te vervoeren of te doen vervoeren.
Par. 3. Gedragsregels voor bepaalde weggebruikers.
Bij afwezigheid daarvan, alsmede, indien zij in het gebruik daarvan worden belemmerd of wanneer de gehele rijbaan onverhard is, mogen zij van een rijwielpad of van een rijbaan gebruik maken, waarbij zij zoveel mogelijk aan de kant moeten lopen en in ieder geval het rijverkeer niet meer mogen hinderen dan onvermijdelijk is.
Toegelaten processies, toegelaten optochten alsmede begrafenisstoeten mogen van de rijbanen gebruik maken.
Het is verboden rij- of trekdieren of vee zich onbeheerd of onder toezicht van personen beneden de vijftien jaren op het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg te doen of te laten bevinden.
Het is bestuurders van rijwielen verboden:
voorzover het tweewielige rijwielen betreft meer dan één persoon daarop te vervoeren; voor deze personen moeten vaste voetsteunen op doeltreffende wijze op het rijwiel aangebracht zijn. De meerijder, die op het tweede zadel van een tandem-rijwiel gezeten is, wordt voor de toepassing van dit artikel niet als meegevoerde persoon beschouwd.
Bestuurders van rijwielen zijn verplicht, wanneer door hun nadering voor een weggebruiker gevaar dreigt, een belsignaal te geven, indien dit ter afwending van het gevaar nodig is. Zij mogen buiten bebouwde kommen bovendien een belsignaal geven om aan andere weggebruikers kenbaar te maken, dat zij hen wensen in te halen.
Met betrekking tot de bij of krachtens deze verordening bestelde verboden tot het berijden van bepaalde wegen en weggedeelten worden rijwielen op meer dan twee wielen, ingericht voor het vervoer van goederen, die, de lading medegerekend, een grootste breedte hebben van meer dan 75 cm, als wagens beschouwd.
Het is verboden op een weg binnen bebouwde kommen een wagen te besturen, waaraan enig niet aangespannen vee of een andere wagen vastgemaakt is of vanuit een wagen zodanig vee of een wagen te geleiden.
Het is verboden als bestuurder op te treden van een wagen, waarvoor méér dan twee trekdieren anders dan naast elkaar zijn gespannen.
Het is degene, die een motorrijtuig bestuurt, verboden te rijden zonder het stuur met tenminste één hand vast te houden.
Het is de bestuurder van een motorrijtuig verboden dit zonder voldoende toezicht op de weg te laten staan anders dan met in rust zijnde motor en zonder voldoende maatregelen te hebben getroffen ter voorkoming, dat het motorrijtuig zich eigener beweging verplaatst.
Bestuurders van motorrijtuigen ten dienste van de politie en van de brandweer en bestuurders van motorrijtuigen, welke kennelijk en uitsluitend zijn ingericht voor ziekenvervoer, mogen in plaats van de hoorn een sirene gebruiken, waarvan zij bovendien gebruik mogen maken bij dag en bij nacht om andere weggebruikers op hun nadering opmerkzaam te maken, een en ander, indien zulks in het dienstbelang, dan wel in het belang van het vervoer van zieken, nodig is.
Bestuurders van motorrijtuigen, die werkzaamheden uitoefenen ten behoeve van de weg of deszelfs beplanting, de riolering of utiliteitsbedrijven, en die daarbij in afwijking van het bepaalde in de artikelen 18, 19 en 24 genoopt zijn respectievelijk links stil te houden, te wachten of te rijden zijn verplicht bij dag aan de rechterzijde van het motorrijtuig een duidelijk zichtbare rode vlag en bij nacht een zowel naar voren als naar achteren zichtbaar rood licht aan de bovenzijde van het motorrijtuig te voeren.
Het is de bestuurder van een vrachtauto verboden daarmede personen over een weg te vervoeren en de eigenaar of houder verboden daarmede personen te doen of te laten vervoeren anders dan op de daartoe bestemde zitplaatsen in de bestuurderscabine, tenzij dit vervoer noodzakelijk is voor het verzorgen van de lading tijdens de rit dan wel voor het laden of lossen.
Een vergunning is bedoeld in het tweede lid sub e., kan voor een bepaalde rit of doorlopend op schriftelijke aanvraag worden verleend aan de eigenaar van de vrachtauto voor de tijd van ten hoogste één jaar, indien de vrachtauto voldoet aan de bij beschikking van de Gezaghebber te stellen bijzondere eisen met betrekking tot de inrichting van de vrachtauto. In de vergunning wordt vermeld het aantal personen, dat ten hoogste buiten de bestuurderscabine met de vrachtauto mag worden vervoerd.
Hel is bestuurders van rijwielen met hulpmotor verboden:
voorzover het tweewielige rijwielen met hulpmotor betreft meer dan één persoon daarop te vervoeren; voor deze personen moeten vaste voetsteunen op doeltreffende wijze op het motorrijtuig aangebracht zijn, alsmede een ingerichte zitplaats waarop de meegevoerde persoon gezeten moet zijn. De meerijder, die op het tweede zadel van een tandem-rijwiel met hulpmotor gezeten is, wordt voor de toepassing van dit artikel niet als meegevoerde persoon beschouwd;
HOOFDSTUK IV. Eisen ten aanzien van de inrichting, de belading en de verlichting van voertuigen.
A. Eisen ten aanzien van de inrichting en de belading van motorrijtuigen.
Motorrijtuigen moeten voldoen aan de volgende eisen:
met uitzondering van motorrijtuigen op twee of drie wielen, waarvan het ledige gewicht niet meer bedraagt dan 400 kg. en waarbij de bestuurder een zodanige plaats inneemt, dat de door hem met de aangegeven seinen voor het achterop komende verkeer duidelijk zichtbaar zijn, moeten zij zijn voorzien van een of twee stoplichten volgens art. 65;
Onverminderd het bepaalde in artikel 61 moeten motorrijtuigen voldoen aan de volgende eisen:
zij moeten voorzien zijn van tenminste één hoorn met vaste toonhoogte en voldoende sterkte. Een samenstel van zodanige, tegelijkwerkende hoorns wordt als één hoorn beschouwd. Zij mogen niet voorzien zijn van andere toestellen tot het geven van geluidsignalen, met dien verstande echter, dat motorrijtuigen ten dienste van de politie, brandweer en ziekenvervoer bovendien voorzien mogen zijn van een sirene;
de afgewerkte gassen mogen niet anders worden afgevoerd dan door een inrichting, welke behoorlijk geluiddempend en over de gehele lengte gasdicht is en waarvan de uitmonding niet naar de rechterzijde van het motorrijtuig is gericht en, indien de onderzijde van het koetswerk meer dan 0.40 m boven het wegdek blijft, niet onder het voor het vervoer van personen of dieren bestemde deel van het koetswerk en in andere gevallen niet onder het koetswerk is gelegen;
met uitzondering van motorrijtuigen op twee of drie wielen, waarvan het ledige gewicht niet weer bedraagt dan 400 kg. en waarbij de bestuurder een zodanige plaats inneemt, dat hij van zijn zitplaats het achter hem liggende weggedeelte kan overzien, moeten zij zijn voorzien van een spiegel, met behulp waarvan de bestuurder van zijn zitplaats het links achter hem liggende weggedeelte kan overzien;
bij het bepalen van de breedte van het motorrijtuig wordt de spiegel buiten beschouwing gelaten;
met uitzondering van motorrijtuigen op twee of drie wielen, waarvan het ledige gewicht niet meer bedraagt dan 400 kg., waarop de bestuurder een zodanige plaats inneemt, dat de door hem met de arm gegeven seinen zowel voor het achterop komende als voor het tegemoet komende verkeer duidelijk zichtbaar zijn, moeten zij zijn voorzien van richtingaanwijzers volgens artikel 66;
met uitzondering van motorrijtuigen op twee of drie wielen, waarvan het ledige gewicht niet meer bedraagt dan 400 kg., moeten zij, indien zij zijn uitgerust met een voorruit, voorzien zijn van tenminste één voor de bestuurder doelmatige ruitenwisser, welke werkt zonder dat hij bij voortduring door de bestuurder behoeft te worden bewogen;
De lading van motorrijtuigen moet voldoen aan de volgende eisen:
de lading, voor zover deze vóór of achter het voertuig uitsteekt, mag alleen bestaan uit voorwerpen van langgerekte vorm, die op het laadvlak zodanig zijn ondersteund en bevestigd, dat zij in geen enkele richting kunnen kantelen of verschuiven, geen grote trillingen kunnen teweegbrengen, de stabiliteit van het voertuig niet in gevaar brengen en niet in aanraking kunnen komen met het wegdek;
aan de uiterste voorzijde van vooruitstekende en aan de uiterste achterzijde van achteruitstekende lading moet bij dag een rode vlag met zijden van ten minste 0.40 m. aan de uiteinden met één gespannen zijde zijn bevestigd en bij nacht een naar alle zijden licht uitstralende lantaarn, welk licht wit moet zijn, indien de lantaarn aan de voorzijde en rood, indien de lantaarn aan de achterzijde is bevestigd;
indien naast de bestuurder van een motorrijtuig op meer dan twee wielen een of meer personen gezeten zijn, moet de vrije ruimte van de zitplaatsen, langs de achterzijde van de zitting, tussen de wanden gemeten, tenminste 0.60 m. bedragen voor de bestuurder 0.40 m., voor elk der andere personen, voor zover zij de leeftijd van 12 jaren hebben bereikt of ten minste 0.30 m. voor zover zij die leeftijd niet hebben bereikt;
De eisen, waaraan de in artikel 62 onder b., bedoelde remmen moeten voldoen voor motorrijtuigen op drie wielen met een ledig gewicht van meer dan 400 kg. en voor motorrijtuigen op meer dan drie wielen, zijn:
één rem, de bedrijfsrem, moet alle wielen remmen; zij moet rechtstreeks werken op met de wielen verbonden remschijven of remtrommels zonder tussenkomst van tandwielen; de remkracht moet zodanig over de wielen verdeeld zijn, dat de kans op slippen van het motorrijtuig zo gering mogelijk is; bij samenstellen van trekker en oplegger moeten de wielen van de oplegger tegelijk met of eerder dan en in gelijke mate met de wielen van de trekker geremd worden;
de andere rem moet tenminste twee wielen remmen, waarbij de beremde wielen zich symmetrisch aan weerszijden van het motorrijtuig moeten bevinden; zij moet in werking kunnen worden gebracht door een geheel mechanische overbrenging zonder behulp van enige hulpkrachtinrichting, tenzij de hulpkracht uitsluitend langs mechanische weg wordt geleverd en zij moet in aangezette toestand kunnen worden vastgezet, tenzij het motorrijtuig van een afzonderlijke vastzetinrichting is voorzien;
De eisen, waaraan de in artikel 62 onder b. bedoelde remmen moeten voldoen voor motorrijtuigen op twee wielen en voor motorrijtuigen op drie wielen met een ledig gewicht van ten hoogste 400 kg., zijn:
op elk van de wielen, met uitzondering van het wiel van een zijspanwagen, moet ten minste één van de remmen werken; één van de remmen moet rechtstreeks werken op één of meer met de wielen verbonden remschijven of rechtstreeks zonder tussenkomst van tandwielen; de andere rem moet rechtstreeks werken op één of meer wielen of op met deze wielen verbonden remschijven of remtrommels; bij motorrijtuigen op drie wielen, geen motorrijtuigen op twee wielen met zijspanwagen zijnde, moet één van de remmen tenminst twee wielen remmen, welke zich symmetrisch aan weerszijden van het motorrijtuig moeten bevinden;
Indien de in artikel 62 onder b. bedoelde remmen delen gemeenschappelijk hebben moet de inrichting van deze remmen zodanig zijn, dat:
wanneer enig deel van de remmen, met uitzondering van die delen, waarvoor zulks, gezien de sterkte en de bevestiging daarvan, redelijkerwijzeniet verwacht kan worden, onklaar wordt, moet met ten minste één der remmen nog steeds ten minste twee wielen kunnen geremd worden, de geremde wielen zich symmetrisch aan weerszijden van het motorrijtuig bevinden en voor de in het eerste lid genoemde motorrijtuigen de remvertraging bij gebruik van deze rem niet kleiner is dan zij zou zijn bij gebruik van de in dat lid onder c. genoemde andere rem.
Stoplichten moeten zodanig zijn ingericht, dat zij tijdens het rijden automatisch worden ontstoken zodra de bedrijfsrem in werking wordt gesteld en automatisch gedoofd, zodra deze rem buiten werking wordt gesteld. Echter behoeft, indien twee stoplichten aanwezig zijn, gedurende de tijd dat één daarvan knipperlicht uitstraalt om te doen blijken welke richting zal worden ingeslagen, dit stoplicht niet te zijn ontstoken.
Deze richtingaanwijzers moeten:
van langwerpige vorm zijn, zodanig dat de grootste breedte ten hoogste 1/3 van de lengte bedraagt en, wanneer zij in werking zijn, hetzij een vaste, ongeveer horizontale stand aannemen en over het grootste gedeelte van hun lengte naar voren en naar achteren oranje-geel tot oranje-rood licht uitstralen, hetzij op en neer bewegen en tenminste aan het uiteinde naar voren en naar achteren oranje-geel tot oranje-rood licht uitstralen, of
in of tegen de voorzijde en de achterzijde symmetrisch ten aanzien van het midden van die zijden op een onderlinge afstand van niet minder dan 0.60 m. zijn aangebracht en wanneer zij in werking zijn, voor het tegemoetkomende verkeer duidelijk zichtbaar oranje-geel tot oranje-rood knipperlicht uitstralen, dat ook bij dag en bij brandend achterlicht duidelijk moet blijken welke richting zal worden ingeslagen.
Motorrijtuigen en motorrijtuigen met daarachter gekoppelde aanhangwagen, waarbij de lengte van het motorrijtuig of van het samenstel meer bedraagt dan 8 m, welke zijn voorzien van richtingaanwijzers als bedoeld in het tweede lid onder c., moeten bovendien zijn voorzien van richtingaanwijzers als bedoeld in het tweede lid onder a. of b.
Richtingaanwijzers als bedoeld in het tweede lid onder a. of b. moeten, wanneer zij in werking zijn, zichtbaar zijn binnen een hoek van 45° buitenwaarts van de raaklijn, getrokken evenwijdig aan de lengteas en langs de zijkant van het voertuig of de uitstekende lading, van welke hoek het hoekpunt zich bevindt ter plaatse van de aanhechting van de richtingaanwijzer aan het motorrijtuig.
Het bepaalde in het vierde lid is niet van toepassing op motorrijtuigen, waarbij behalve de in het tweede lid bedoelde richtingaanwijzers aan de achterzijde van het motorrijtuig of, indien dit een aanhangwagen voortbeweegt, aan de achterzijde van de aanhangwagen, een tweede paar richtingaanwijzers overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid is aangebracht, welke voldoen aan de in het tweede lid gestelde eisen, met uitzondering van het daar onder c. ten aanzien van de zichtbaarheid voor het tegemoetkomende verkeer gestelde. Alsdan moeten de voorste richtingaanwijzers, wanneer zij in werking zijn, voor het tegemoetkomende verkeer duidelijk zichtbaar zijn buiten de omtrek van de voorzijde van het motorrijtuig.
Aanhangwagens moeten voorts voldoen aan de volgende eisen:
de reminrichting moet in werking treden hetzij door bediening van de bedrijfsrem van het trekkende motorrijtuig hetzij als gevolg daarvan tijdens het rijden, en wel zodanig, dat de wielen van de aanhangwagen gelijk met of eerder dan en in gelijke mate met de wielen van het trekkende motorrijtuig geremd worden. In afwijking van het vorenstaande is het gebruik van een oplooprem toegestaan voor aanhangwagens, waarvan het totaal gewicht niet meer bedraagt dan 3500 kg.;
In afwijking van het bepaalde in de artikelen 61 tot en met 66 moeten rijwielen met hulpmotor voldoen aan de volgende eisen:
de krachtoverbrenging tussen motor en wielen moet op eenvoudige wijze blijvend kunnen worden onderbroken. Indien het voertuig tweewielig is en de motor het voorwiel aandrijft moet de krachtoverbrenging bovendien zodanig zijn, dat bij plotselinge stilstand van de motor het voorwiel niet wordt geblokkeerd;
èèn der remmen moet in aangezette toestand vastgezet kunnen worden, tenzij een afzonderlijke vastzetinrichting aanwezig is.
B. Eisen ten aanzien van de inrichting en de belading van rijwielen.
Rijwielen op meer dar twee wielen, ingericht voor het vervoer van goederen dan wel van een of meer personen buiten de bestuurder, rijwielen kennelijk en uitsluitend ingericht voor een invalide en rijwielen, waaraan een zij- of achterspanwagen in is bevestigd, mogen, de lading medegerekend, niet breder zijn dan 1.50 m.
Voor de in het eerste lid bedoelde rijwielen moet de remvertraging van de in artikel 69, tweede lid, onder c. bedoelde rem op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 1.65 m/sec2 bedragen. Deze rem moet in aangezette toestand vastgezet kunnen worden, tenzij een afzonderlijke vastzetinrichting aanwezig is.
C. Eisen ten aanzien van de inrichting en de belading van wagens.
D. Eisen ten aanzien van de verlichting van voertuigen.
Een motorrijtuig op meer dan twee wielen, dat zich hij nacht op een weg bevindt, moet voorzien zijn van:
ten minste twee aan weerszijden van het motorrijtuig aangebrachte achterlichten, die achterwaarts een helder rood licht uitstralen, alsmede van twee aan weerszijden aan de achterzijde van het motorrijtuig aangebrachte goed werkende rode reflectoren van een niet driehoekige vorm, welke al of niet in de rode achterlichten zijn ingebouwd. In geval het motorrijtuig door een aanhangwagen wordt gevolgd, dient de voorgeschreven achterverlichting door de aanhangwagen te worden gevoerd.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van motorrijtuigen, welke zich op een weg bevinden binnen een afstand van dertig meter van de plaats van de weg, waarboven een ontstoken lichtpunt, behorende tot de openbare straatverlichting, aanwezig is en welke motorrijtuigen direct verlicht worden door dit ontstoken lichtpunt, noch ten aanzien van motorrijtuigen, waarmede gewacht (geparkeerd) wordt op plaatsen, door de Gezaghebber, blijkens een van zijnentwege aldaar aangebracht bord aIs zodanig aangewezen, en de motor in rust gebracht, de schakelaar uitgeschakeld en de sleutel van de schakelaar, indien mogelijk, medegenomen is.
Een motorrijtuig op twee wielen, dat zich bij nacht op een weg bevindt, moet voorzien zijn van minstens één lantaarn, die voorwaarts een helder wit of helder geel licht uitstraalt, van minstens één lantaarn, die achterwaarts een duidelijk zichtbaar rood licht uitstraalt en van een rode reflector, niet driehoekig van vorm, welke aan de achterzijde van het motorrijtuig is bevestigd, al dan niet in het rode achterlicht ingebouwd.
Een rijwiel, waarmede bij nacht over een weg wordt gereden, moet voorzien zijn van minstens één lantaarn, die voorwaarts een helder wit of helder geel licht uitstraalt en aan de achterzijde van één lantaarn, die achterwaarts een duidelijk zichtbaar rood licht uitstraalt. Bovendien moet aan het achterwiel van elk rijwiel, dat zich op een weg bevindt, een achterspatbord zijn aangebracht, hetwelk, duidelijk zichtbaar voor het achteropkomend verkeer, over een lengte van ten minste 0.30 m, gemeten van het ondereinde af, helder wit is.
Onder verblindende verlichting van een motorrijtuig wordt verstaan elke andere verlichting dan:
verlichting door lantaarns, die zodanig zijn aangebracht, dat, na inschakeling van de gedempte verlichting, de gerichte stralenbundel, geprojecteerd op een grijze schijf met een doorsnede van 0.40 m., op ongeveer 10 m. afstand voor het midden van het motorrijtuig verticaal of nagenoeg verticaal geplaatst, een duidelijk horizontale of nagenoeg horizontale scheidingslijn tussen licht en donker te zien geeft en waarbij het lichte vlak, hetwelk aan de bovenkant door die scheidingslijn wordt begrensd, niet hoger reikt dan de hoogte van het midden van het lichtdoorlatende gedeelte van de lantaarn boven de begane grond verminderd met 10 cm;
Een wagen, welke zich bij nacht op een weg bevindt, moet aan de linkervoorzijde voorzien zijn van ten minste één lantaarn, die voorwaarts een helder wit licht of helder geel licht uitstraalt en aan de linkerachterzijde van één lantaarn of verticaal geplaatste reflector, die achterwaarts een rood licht uitstraalt, respectievelijk bij het beschenen worden, daarop vallende lichtstralen duidelijk zichtbaar rood terugkaatst.
HOOFDSTUK V. Kentekens, keuringsbewijzen, onderscheidingstekens voor motorrijtuigen in het internationaal verkeer en kentekenbewijzen.
Het kenteken met worden aangebracht:
bij motorrijtuigen op meer dan drie wielen:
aan de voor- en achterzijde van het motorrijtuig en in geval een aanhangwagen door een motorrijtuig wordt voortbewogen, aan de voorzijde van het motorrijtuig en aan de achterzijde van de aanhangwagen, op duidelijk waarneembare wijze in nagenoeg horizontale en vaste stand loodrecht op de lengterichting van het voertuig;
bij motorrijwielen als onder a. omschreven;
voor rijwielen met hulpmotor: als voor motorrijwielen, doch slechts aan de achterzijde van het voertuig.
De geldigheidsduur van een keuringsbewijs wordt per categorie Motorrijtuig bepaald bij eilands-besluit, houdende algemene maatregelen. In dit besluit kan bepaald worden dat voor nieuwe motorrijtuigen tot een bepaalde ouderdom een keuringsbewijs wordt uitgereikt zonder dat zij daadwerkelijk zijn gekeurd.
De met keuring belaste deskundige legt een register aan,waarin ten aanzien van ieder motorrijtuig vermeld worden de namen en woonplaats van de eigenaar, de dagtekening der keuring, heb nummer en de aard van het motorrijtuig en, voor zoveel autobussen aangaat, ook het aantal op grond van de op dat stuk bestaande regelingen bepaalde zitplaatsen.
Het is de bestuurder verboden op een weg een bewijs van keuring voor een ander motorrijtuig, dan waarvoor het stuk afgegeven is, te gebruiken.
Bij overgang van het motorrijtuig op een nieuwe eigenaar of houder of bij verandering van nummer, is in het eerste geval, de nieuwe eigenaar of houder, en in het tweede geval, de eigenaar of houder verplicht binnen dertig dagen na de overgang of de nummerverandering van dat feit in het in artikel 80d bedoelde register aantekening te laten houden en het keuringsbewijs dienovereenkomstig te doen wijzigen.
Het onderscheidingsteken van een motorrijtuig, ingeschreven in het eilandgebied, in het internationaal verkeer, is samengesteld uit de twee latijnse hoofdletters “NA”.
De letters hebben een hoogte van ten minste 80 millimeter, terwijl de lijndikte der letters 10 millimeter bedraagt.
De letters zijn in het zwart geschilderd op een witte, ovale achtergrond, waarvan de langste achteras horizontaal gericht is.
De ellips heeft een breedte van 175 millimeter en een hoogte van 115 millimeter.
Indien het onderscheidingsteken wordt gevoerd op een speciale plaat, is deze in verticale of nagenoeg verticale stand bevestigd loodrecht op de lengte-as van het voertuig zelf. Indien het teken op het voertuig zelf wordt bevestigd of daarop geschilderd, geschiedt dit op een verticaal of nagenoeg verticaal vlak op de achterzijde van het voertuig.
Een kentekenbewijs verliest zijn geldigheid, zodra het motorrijtuig niet geheel meer beantwoordt aan de aanduidingen, als bedoeld in het tweede lid, met dien verstande, dat bij overgang van het motorrijtuig op een andere eigenaar, het geldige kentekenbewijs kan worden overgeschreven ten name van de nieuwe eigenaar.
Het kentekenbewijs wordt ingericht volgens een bij deze verordening behorend model (bijlage model 82).
Bij overgang van het motorrijtuig op een nieuwe eigenaar of houder of bij verandering van nummer, is in het eerste geval, de nieuwe eigenaar of houder, en in het tweede geval, de eigenaar of houder verplicht binnen dertig dagen na de overgang of de nummerverandering van dat feit in het in het eerste lid bedoelde register aantekening te laten houden en het kentekenbewijs dienovereenkomstig te doen wijzigen.
Voor verloren geraakte, versleten, geheel of ten dele onleesbaar geworden of teniet gegane keurings- en kentekenbewijzen kunnen door degene, die ze heeft afgegeven, duplicaten worden afgegeven. De bewijzen, waarvoor de duplicaten worden afgegeven, verliezen alsdan hun geldigheid.
De afgifte en overschrijving van keuringsbewijzen kentekenbewijzen en duplicaten hiervan, alsmede de afgifte van onderscheidingstekens voor motorrijtuigen in het internationale verkeer, vindt slechts plaats tegen betaling van een bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, te bepalen bedrag.
Behoudens het voorts bepaalde in dit hoofdstuk is het de bestuurder verboden met een motorrijtuig over een weg te rijden, tenzij hij bij zich heeft een te zijnen name gesteld door of vanwege de Gezaghebber afgegeven geldig rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de aard als door hem bestuurd uitgereikt en ingericht volgens een bij deze verordening behorend model. (bijlage model 83).
Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op militaire bestuurders van militaire motorrijtuigen, voorzover deze bestuurders bij zich hebben een door de bevoegde militaire autoriteit afgegeven geldig rijbewijs of geldige vergunning voor het besturen van de soort militaire motorrijtuigen als door hem bestuurd.
Rijbewijzen als bedoeld in artikel 87, eerste lid, worden afgegeven voor het besturen van de volgende categorieën motorrijtuigen:
motorrijtuigen niet zijnde voertuigen genoemd onder a. bestemd voor het vervoer van personen met ten hoogste 8 zitplaatsen buiten die van de bestuurder en motorrijtuigen, bestemd voor goederenvervoer, waarvan het maximum toegestane gewicht niet meer bedraagt dan 3500 kg. (7700 lbs.) De motorrijtuigen van deze categorie mogen een lichte aanhangwagen voortbewegen (Rijbewijs B.);
Voor het besturen van een motorrijtuig door een bestuurder, die in verband met een lichamelijk gebrek slechts een motorrijtuig kan besturen, dat voldoet aan bepaalde eisen, wordt een rijbewijs als bedoeld in het eerste lid afgegeven, uitsluitend voor het besturen van een aan die eisen voldoend motorrijtuig, in welk rijbewijs deze beperking is aangeduid door een omschrijving van de bedoelde eisen en het woord "Restreint" in rode letters.
Een rijbewijs als bedoeld in artikel 87, eerste lid, wordt voor de eerste keer slechts afgegeven aan hem, die:
overlegt een verklaring, hem afgegeven door of namens het hoofd van de instantie, aangewezen door het bestuurscollege, belast met het beoordelen van rijvaardigheid, waaruit blijkt, dat hij voldoende bewijzen van bekwaamheid en vaardigheid heeft gegeven om op te treden als bestuurder van een motorrijtuig van de aard als waarvoor hij een rijbewijs verlangt en voldoende kennis van de verkeerswetgeving bezit.
Tot het leveren van het in dit lid bedoeld bewijs wordt de aanvrager niet toegelaten dan na voor dit doel een motorrijtuig van de aard als waarvoor hij een rijbewijs verlangt, ter beschikking van de instantie te hebben gesteld en na betaling van een bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen bedrag.
Deze storting geeft de aanvrager het recht zich binnen een termijn van zes maanden tweemaal voor dit doel bij de instantie aan te melden;
overlegt een verklaring van lichamelijke en geestelijke geschiktheid, niet vroeger dan twee maanden voor de aanvrage door een tot de uitoefening van de geneeskunde in de Nederlandse Antillen bevoegd persoon afgegeven, en ingericht volgens een bij deze verordening behorend model (bijlage model 85); deze al dan niet voorwaardelijk gestelde verklaring wordt slechts afgegeven nadat een door de aanvrager ingevulde en ondertekende, niet ouder dan veertien dagen zijnde, eigen verklaring betreffende zijn lichamelijke en geestelijke geschiktheid (bijlage model 86) aan de geneeskundige ter hand is gesteld; deze eigen verklaring wordt binnen èèn maand na de afgifte van de hiervoren bedoelde geneeskundige verklaring door de geneeskundige ingezonden aan het Hoofd van de Gezondheidsdienst.
Vanwege de Gezaghebber wordt een register aangehouden, waarin aantekening wordt gehouden van de dag, waarop en de aard van het motorrijtuig of de motorrijtuigen waarvoor, het rijbewijs wordt afgegeven, van de naam en de woonplaats, de dag en de plaats van geboorte van de houder van het rijbewijs, alsmede, ingeval een en ander plaats vindt, van de dag, waarop het rijbewijs wordt ingetrokken, zijn geldigheid verliest of wederom geldigheid verkrijgt.
Bij de aanvrage van een rijbewijs worden twee welgelijkende afdrukken van een fotografisch portret van de aanvrager verstrekt en doet de aanvrager, zo mogelijk met vertoon van een identificatie-bewijs ten genoegen van de Gezaghebber, de van hem verlangde opgaven omtrent zijn naam en voornamen, datum en plaats van geboorte en woonplaats.
Van de weigering van afgifte van een rijbewijs geeft de Gezaghebber aan de betrokkene schriftelijk kennis, met opgave van de reden, waarop de weigering gegrond is.
De intrekking blijft van kracht voor de gehele duur van het rijbewijs, voor zover niet:
voor wat betreft de gevallen, vermeld in artikel 97, eerste lid, sub b., door de rechter bij onherroepelijk geworden uitspraak omtrent de feiten is beslist, of het Openbaar Ministerie, volgens schriftelijke mededeling aan de Gezaghebber, van de vervolging van de bestuurder te dier zake heeft afgezien.
Voor de toepassing van de bepalingen van dit Hoofdstuk wordt vrijwillige voldoening aan de voorwaarde, door de bevoegde ambtenaar van het Openbaar Ministerie, krachtens artikel 76 van het wetboek van Strafrecht voor Curaçao gesteld, gelijkgesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
Van de intrekking van het rijbewijs wordt door of namens de Gezaghebber aankondiging gedaan in de bladen, waarin van eilandswege de officiële berichten worden geplaatst.
Hij, wiens rijbewijs is ingetrokken, is verplicht dit binnen 8 dagen bij de Gezaghebber in te leveren.
Ingeval van overtreding van het bepaalde in artikel 6 van deze verordening wordt het proces-verbaal of rapport dat terzake wordt opgemaakt ten spoedigste ingediend bij de Gezaghebber ter beoordeling of tot intrekking van het rijbewijs zal worden overgegaan.
Het is degene, die weet, of redelijkerwijze moet weten, dat zijn rijbewijs is ingetrokken, verboden gedurende de tijd dier intrekking op een weg een motorrijtuig te besturen.
Bij verdere uitgifte van rijbewijzen aan personen, die in het bezit zijn van een in de Nederlandse Antillen afgegeven of een ingevolge art. 107 derde lid, daarmede gelijkgesteld rijbewijs, is telkens slechts, overlegging van een verklaring als bedoeld in artikel 89 sub c, zomede van twee welgelijkende afdrukken van een fotografisch portret van de aanvrager noodzakelijk.
Indien de aanvrager van een rijbewijs in het bezit is van een in de Nederlandse Antillen afgegeven rijbewijs, dat ouder is dan vijf jaren, kan tevens de overlegging van de in artikel 89 sub b. bedoelde verklaring worden geëist in die gevallen, waarin de Gezaghebber zulks in verband met de verkeersveiligheid nodig acht.
Een dienst-rijbewijs, hetwelk alleen geldig is voor personen in dienst van het Land of het Eilandgebied en uit hoofde van hun dienstuitoefening als bestuurders van motorrijtuigen op te treden, wordt door de Gezaghebber op aanvrage van het hoofd van de landsdienst of eilandsdienst, waartoe betrokkene behoort, afgegeven aan iedere persoon in dienst van het Land of Eilandgebied, aan wie een door het Bestuurscollege daarvoor in het bijzonder aan te wijzen commissie een verklaring, als in artikel 89 sub b. bedoeld, afgegeven heeft.
Bij ontslag of schorsing van de in het eerste lid bedoelde personen uit 's Lands of eilandsdienst verliest het dienstrijbewijs zijn geldigheid en zorgt het hoofd van de dienst, waartoe de rechthebbende op dat bewijs behoort, voor onmiddellijke inlevering daarvan bij de Gezaghebber, die daarvan de betrokken persoon mededeling doet.
Op de buiten de Nederlandse Antillen woonachtige bestuurder van een motorrijtuig, die als rechthebbende gebruik maakt van een geldig internationaal rijbewijs afgegeven buiten de Nederlandse Antillen ingevolge artikel 24 van het Verdrag van Genève van de 19e September 1949 nopens het wegverkeer, is artikel 87, eerste lid, niet van toepassing.
Onverminderd het bepaalde in artikel 107 kan aan tijdelijk op de Nederlandse Antillen vertoevende personen, die de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt, op vertoon van een te hunnen name afgegeven geldig buitenlands rijbewijs door de Gezaghebber een tijdelijke vergunning worden verleend om als bestuurder van motorrijtuigen op te treden, geldig voor ten hoogste drie maanden.
Geen rijbewijs wordt vereist ten aanzien van:
Deze oproep moet op de eerste vordering van de in artikel 116 genoemde personen aan deze ter inzage worden afgegeven.
Het is verboden zonder vergunning van de Gezaghebber zich op de weg te bekwamen in het besturen van een motorrijtuig op twee of drie wielen.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid dient degene, onder wiens toezicht een ander een motorrijtuig bestuurt, te voldoen aan de volgende voorwaarden:
dat degeen, die het motorrijtuig onder toezicht bestuurt, de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, niet de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, noch diens rijbewijs is ingevorderd, noch verkeert onder zodanige invloed van het gebruik van alcoholhoudende drank of andere bedwelmende middelen, dat hij niet in staat moet worden geacht het motorrijtuig naar behoren te besturen.
HOOFDSTUK VII. Straf-, slot- en overgangsbepalingen.
Met inachtneming van de voorschriften van deze verordening kunnen bij eilandsbesluit, houdende algemene matregelen, nadere regelen worden gesteld omtrent punten, waarin deze verordening niet voorziet.
Behalve de opsporingsambtenaren bedoeld in artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering voor Curaçao zijn met het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze vergunning tevens belast de door het Bestuurscollege daartoe aangewezen personen.
Opsporingsambtenaren zijn bevoegd zich te vergewissen van de naleving van de bepalingen van deze verordening en zonodig een voertuig, ten aanzien waarin zij een onderzoek wensen in te stellen, te betreden en naar een nabij gelegen plaats te voeren of te doen voeren voor rekening van de eigenaar of houder. De bestuurder is verplicht desgevorderd hun de tot het onderzoek en het vervoer noodzakelijke medewerking te verlenen en desverlangd de bedoelde personen in het voertuig te vervoeren.
Ingeval van toepassing van het eerste lid kan het motorrijtuig voor zover geen andere bestuurder beschikbaar is, onder toezicht, of, voor zover degene die het proces-verbaal opmaakt, zulks nodig oordeelt, in bewaring worden gesteld. In het laatste geval wordt het motorrijtuig voor rekening en risico van de verdachte overgebracht naar een door de verbaliserende persoon geschikt geachte plaats en aldaar bewaard, totdat het door of vanwege de eigenaar of houder, zonodig tegen betaling der kosten, wordt afgehaald.
Indien tijdens het plegen van het strafbaar feit nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een gelijk misdrijf of een gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, of, in geval van overtreding, vrijwillig voldaan is aan de voorwaarde, door de bevoegde ambtenaar van het Openbaar Ministerie krachtens artikel 76 van het Wetboek van Strafrecht voor Curaçao gesteld, kan hechtenis of geldboete worden opgelegd tot het dubbele van het voor elk gestelde maximum.
Voorzover bij deze verordening de eigenaar of houder van een motorrijtuig niet reeds naast de bestuurder voor overtreding van de daarin vervatte strafbepalingen aansprakelijk is gesteld, zal die eigenaar,of houder op gelijke wijze aansprakelijk zijn voor de door de bestuurder van een motorrijtuig gepleegde overtreding van de tegen deze als zodanig gerichte strafbepalingen, vervat in deze verordening, tenzij bekend is, wie die bestuurder is, of wel deze op de eerste aanmaning van de betrokken ambtenaar van het Openbaar Ministerie binnen een daarbij te stellen termijn door de eigenaar of houder is bekend gemaakt.
Indien de eigenaar of houder van een motorrijtuig is een naamloze vennootschap, wederkerige verzekerings- of waarborgmaatschappij, coöperatieve of andere rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging of stichting, worden in de gevallen, waarin wegens overtreding straf wordt bedreigd tegen eigenaren of houders van motorrijtuigen voor de toepassing van deze verordening, de leden van het bestuur als eigenaren of houders van het motorrijtuig aangemerkt.
Ingeval een bestuurder van een motorrijtuig overtreedt of in strijd handelt met een bepaling van deze verordening, terwijl het motorrijtuig onder toezicht wordt bestuurd, wordt, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, het strafbare feit geacht te zijn gepleegd door degene, die overeenkomstig het bepaalde in artikel 111 als toezichthouder optreedt.
Met ingang van diezelfde datum vervallen; de artikelen 8, 39 eerste lid, 41 tot en met 68, 68a lid 1, 69 tot en met 80, 81, 86 sub 4°, 5° en 9° van de keur, houdende bepalingen omtrent de straatpolitie en andere politievoorschriften op het eiland Bonaire (P.B. 1919 No. 25) terwijl in art. 68a lid 2 dezer keur de woorden "Bovendien is" vervallen, het daaropvolgende woord "de" met een hoofdletter wordt geschreven en tussen de woorden "motorrijtuig" en “verplicht” het woord "is" wordt opgenomen.