Organisatie | Hellevoetsluis |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reïntegratieverordening 2004. |
Citeertitel | Reïntegratieverordening 2004. |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Reintegratie WWB |
Geen.
WWB.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-02-2004 | 01-10-2012 | Onbekend. | 18-12-2003 Groot Hellevoet, 15-06-2011 | Onbekend. |
De raad van de gemeente Hellevoetsluis;
overwegende dat met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, regels gesteld dienen te worden, welke in een verordening worden neergelegd;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 december 2003;
gehoord de commissie zorg, welzijn en onderwijs;
gelet op artikel 147 eerste lid van de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 7 en 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
vaste te stellen de verordening Reïntegratieverordening 2004.
Paragraaf 1 Algemeen bepalingen
Artikel 1 begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
regulier werk: gedurende een dusdanige periode dat door de verzekeringsplichtige arbeid wordt verricht, waardoor wordt voldaan aan het gestelde in artikelen 17, 17a, 17b en 17c van de Werkloosheidswet. Met reguliere arbeid wordt gelijkgesteld het verrichten van arbeid als zelfstandige in een rechtmatig gevestigd, levensvatbaar beroep of bedrijf, mits gedurende een periode van 3 jaar geen beroep wordt gedaan op een uitkering voor levensonderhoud ingevolge het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004.
Paragraaf 2 Beleid en financiën
Artikel 4 Doel van de ondersteuning
Het college kan aan een lid van de doelgroep ondersteuning bieden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, of als dat doel niet bereikbaar is, bij zelfstandige maatschappelijke participatie.
Het college kan voordat besloten wordt tot een traject en/of tot de inzet van reïntegratie-instrumenten een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid van de reïntegratie-instrumenten en andere vormen van begeleiding.
Artikel 16 Inkomstenvrijlating
De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft aanvaard, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de wet. De arbeidsinkomsten worden vrij gelaten voor een termijn van maximaal zes maanden. De vrijlating is maandelijks maximaal 25% van de arbeidsinkomsten.
Artikel 17 Overige vergoedingen
De gemeente draagt zorg voor overige activiteiten die kunnen bijdragen aan de arbeidsinschakeling dan wel aan een terugkeer naar de reguliere arbeidsmarkt en die niet door de werkgever worden vergoed.
Paragraaf 5 Overgangsbepalingen
Ten behoeve van personen die voor de datum van inwerkingtreding van de wet werkzaam zijn op een gesubsidieerde arbeidsplaats met een dienstverband voor onbepaalde tijd op grond van de Wet inschakeling werkzoekenden dan wel het Besluit In- en Doorstroombanen, wordt deze gesubsidieerde arbeidsplaats op grond van voornoemde wet- en regelgeving gecontinueerd en de aan de werkgever verleende subsidie gehandhaafd op het niveau van 2003.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 26 mei 2005.
De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,
H.J. van der Graaff. C.A. Kleijwegt.
Deze verordening regelt de ondersteuning die de gemeenten biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die behoren tot de doelgroep. De opdracht om ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB.
Met de reïntegratieverordening geeft de gemeenteraad inhoudelijk invulling aan het uitgangspunt “werk boven uitkering”. De verordening regelt de aanspraak op het aanbod van voorzieningen dat er op gericht is te komen tot inschakeling in de arbeid. Uiteindelijk doel is duurzame uitstroom naar reguliere arbeid.
Het college bepaalt welke vorm van ondersteuning het meest recht doet aan de mogelijkheden van de aanvrager ten einde inschakeling in de arbeid binnen een redelijke termijn mogelijk te maken. Aan personen met meervoudige problemen en/of medische belemmeringen wordt een passend aanbod gedaan. Inschakeling in reguliere, niet-gesubsidieerde arbeid, blijft het einddoel.
Wettelijk is voorgeschreven dat er bij het werkdeel sprake is van een open-einde-regeling zodat, indien het budget is uitgeput, de gemeente uit eigen middelen de reïntegratieactiviteiten dient te financieren.
De verschillende vormen van ondersteuning maken deel uit van het reïntegratietraject dat met de aanvrager wordt afgesloten. In de kadernota Wet Werk en Bijstand, hoofdstuk Reïntegratie en gesubsidieerde arbeid, is aangegeven welke vormen van ondersteuning kunnen worden ingezet nadat de aanvrager is geïndiceerd. Het overgangsrecht in het kader van deze verordening op het gebied van de gesubsidieerde arbeid (ID-banen en Wiw-dienstbetrekkingen) verdient nadrukkelijke aandacht.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning.
Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van reïntegratie-instrumenten, maar heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren. Er bestaat geen recht op ondersteuning indien er sprake is van een voorliggende voorziening die in voldoende mate kan bijdragen aan de inschakeling in de arbeidsmarkt. Op grond van lid 4 is in de Kadernota WWB bepaald dat voorzieningen als de gemeenschapsbaan en de reïntegratieplaats in eerste instantie zijn voorbehouden aan de primaire doelgroep (klantenbestand Sociale Zaken, specifiek voor de klantprofielen 1 en 2).
De wet vraagt aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten. Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad een beleidsplan opstelt. Dit plan omvat in elk geval de omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen. Verder wordt aandacht besteed aan de wijze waarop de aanbesteding wordt vormgegeven, de verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen, de criteria voor het ontheffingenbeleid en het flankerend beleid ten aanzien van zorg en hulpverlening.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Reïntegratie-instrumenten worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Reïntegratie moet de kortste weg naar werk zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.
Als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van reïntegratie-instrumenten zijn.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend. Dit artikel biedt een verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het reïntegratietraject gekoppeld worden.
Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten op de belanghebbende worden verhaald, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen.
De belanghebbende heeft ook rechten.Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Om het financieel risico voor de gemeente te beperken, is een budgetplafond voor Nuggers en Anw-ers opgenomen voor een voorziening zoals scholing ter hoogte van 50% van het beschikbare bedrag. In de Kadernota is opgenomen dat het maximaal beschikbare bedrag voor scholing ad 1.500,- euro bedraagt.
Het eerste lid geeft aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever.
Vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kan een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Het kan worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is, of als dat pas op middellange of lange termijn mogelijk is.
Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben en het moeten maatschappelijk nuttige activiteiten betreffen. Voor het verrichten van vrijwilligerswerk geldt een vrijlating van de kostenvergoeding zoals opgenomen in artikel 31 lid 2 onder k WWB.
Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.
De werkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt.
De werkstage is bedoeld voor leden van de doelgroep die op korte, middellange of lange termijn perspectief op betaald werk hebben. Voor de werkstage geldt een duurbeperking van een periode van maximaal 6 maanden.
De reden daarvan is dat de werkstage niet kan worden ingezet met als (voorlopig) einddoel zelfstandige maatschappelijke participatie.
De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van een beloning. Dat is de reden dat er terughoudend zal worden omgegaan met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.
Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaatsvindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden. In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor werkstages een schriftelijke overeenkomst (stageovereenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst wordt gewaarborgd dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
Volgens de WWB dient ook de sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat niet de reïntegratie, maar de participatie voorop.
Belanghebbende die geen direct aanbod op de arbeidsmarkt, maar wel een werkverplichting hebben, kunnen gedurende een periode van ten hoogste 24 maanden taken van maatschappelijk nut uitoefenen. Na een periode gemeenschapstaken te hebben verricht, kan belanghebbende doorstromen naar een gemeenschapsbaan of een reïntegratieplaats.
Indien belanghebbende basale en sociale vaardigheden mist om regulier werk te kunnen vinden en behouden, dan kan gedurende een periode van maximaal 24 maanden een gemeenschapsbaan worden aangeboden. Gedurende deze periode wordt betrokkene begeleid en werkt aan taken met een maatschappelijk nut. Na een gemeenschapsbaan kan belanghebbende doorstromen naar een reïntegratieplaats.
Indien belanghebbende niet aan het werk kan omdat de werkvaardigheden en/of het opleidingsniveau moet worden verbeterd, dan wordt een reïntegratieplaats aangeboden.
De regeling bestaat uit tegemoetkoming in de kosten voor begeleiding op de werkplek.
Gedurende een periode van maximaal 12 maanden kan belanghebbende bij een werkgever werkervaring opdoen. Deze werkgever kan degene zijn bij wie belanghebbende ook uiteindelijk doorstroomt naar een vaste betrekking. De werkgever kan ook enkel de reïntegratieplaats bieden, terwijl de plaatsing op een reguliere baan bij een andere werkgever plaatsvindt.
Een reïntegratieplaats kan worden gecombineerd met beroepsscholing (leer/werkplaats).
In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen: de criteria en de doelgroepen zijn omschreven in de Kadernota WWB.
De premie wordt slechts eenmaal per kalenderjaar verstrekt en dient uit fiscaal oogpunt in een bedrag ineens uitgekeerd te worden.
Het doel van de vrijlating is om belanghebbenden te stimuleren een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren. Er moet sprake zijn van inkomsten uit arbeid en aanvullende bijstand.
De vrijlating moet naar het oordeel van het college tevens bijdragen aan de arbeidsinschakeling en wordt voor een periode van maximaal zes maanden toegepast.
Hierbij wordt gedoeld op voorzieningen zoals het aanbieden van adequate kinderopvang, schuldhulpverlening, scholingstrajecten, maar dat is geen limitatieve opsomming. Scholing dient naar het oordeel van het college gericht te zijn op reële uitstroom. Een scholingstraject duurt maximaal zes tot acht maanden. Het is ook mogelijk dat volledige beroepsscholing wordt gevolgd als reïntegratietraject in combinatie met een reïntegratieplaats (leer/werkplaats).
Omdat scholing bij uitstek een maatwerkinstrument is, is het niet mogelijk om algemene richtlijnen in de verordening op te nemen.
De gemeente stelt op individuele basis vast of er sprake is van een tijdelijke ontheffing van de arbeidsplicht.
Voor een intensief zorgtraject is de duur van de ontheffing maximaal een jaar, afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan wederom een ontheffing voor de duur van een jaar plaatsvinden. De duur van het inburgeringprogramma is tevens de duur van de ontheffing.
Voor een ontheffing op grond van medische belemmeringen, wordt aangesloten bij de periode die is aangegeven in het medisch advies, echter maximaal een jaar. Voor de ontheffing op grond van het volgen van een sociaal activeringstraject, wordt uitgegaan van maximaal 24 maanden.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
In dit artikel is geregeld dat de rechten die zijn ontstaan op grond van de Wet Inschakeling Werkzoekenden (Wiw) en het Besluit in-en doorstroombanen (ID banen) na 1 januari 2004 kunnen voortbestaan. Met het beëindigen van de banenpoolregeling (oud) zijn de in die regeling werkzame personen, overgebracht naar de Wiw. Daarbij is hen een baangarantie gegeven zodat voor deze groep ook na 1 januari 2004 de subsidie gecontinueerd zal worden.
Voor personen die werkzaam zijn op een gesubsidieerde arbeidsplaats met een dienstverband voor onbepaalde tijd wordt deze voor 2004 gecontinueerd waarbij de hoogte van de subsidie bevroren blijft op het niveau van 2003. Dienstbetrekkingen op grond van de Wiw met een tijdelijk karakter, blijven gehandhaafd tot het moment van einde tijdelijk dienstverband.
Dit artikel heeft betrekking op de hardheidsclausule en maakt het mogelijk in het voordeel van de belanghebbende af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd.