Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Borsele

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Borsele

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBorsele
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingReïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Borsele
CiteertitelReïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Borsele
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art 147
  2. Wet werk en bijstand, art 7
  3. Wet werk en bijstand, art 8
  4. Wet werk en bijstand, art 10
  5. Wet ioaw, art 34
  6. Wet ioaw, art 35
  7. Wet ioaw, art 36
  8. Wet ioaz, art 34
  9. Wet ioaz, art 35
  10. Wet ioaz, art 36

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

12-01-201205-07-2012wijziging van de regeling

05-01-2012

Bevelandse Bode, 11-01-2012

raadstukken 05-01-2012, B5
10-09-2004nieuwe regeling

15-07-2004

Borselse Bode, 29 juli 2004

raadstukken 29 juni 2004, C9

Tekst van de regeling

Intitulé

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Borsele

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Borsele

De raad van de gemeente Borsele;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 juli 2004,

agenda nr.C9;

gelet op het bepaalde in ; artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8 en 10, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

b e s l u i t :

vast te stellen de “Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Borsele”.

 

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, de IOAW of de IOAZ;

  • b.

    Anw-ers:personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die als werkloos, werkzoekenden ingeschreven zijn bij het CWI;

  • c.

    Nuggers:personen die als werkloos, werkzoekenden zijn geregistreerd bij de Centrale organisatie werk en inkomen en die geen uitkeringsgerechtigden zijn;

  • d.

    voorziening:een voorziening bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet;

  • e.

    de wet:de Wet werk en bijstand;

  • f.

    IOAW:de Wet inkomensvoorziening oudere- en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • g.

    IOAZ:de Wet inkomensvoorziening oudere- en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • h.

    het college:het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele;

  • i.

    de raad:de gemeenteraad van de gemeente Borsele;

  • j.

    Awb:de Algemene wet bestuursrecht;

  • k.

    werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet:werknemers in gesubsidieerde arbeid;

  • l.

    arbeidsinschakeling:het verwerven van algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde gesubsidieerde arbeid.

Paragraaf 2 Beleid en Financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1

    Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, aan Nuggers en Anw-ers alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en voorzover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

     

  • 2

    Bij de besluitvorming over de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college in aanmerking genomen of de ondersteuning en/of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid. Het college stelt vast op welke ondersteuning en/of voorziening de cliënt recht heeft.

     

  • 3

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

     

Artikel 3 Uitvoeringsbeleid

  • 1

    De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks het uitvoeringsbeleid vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering.

     

  • 2

    Dit uitvoeringsbeleid omvat in elk geval:

    • a.

      de doelstellingen van het reïntegratiebeleid;

    • b.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioriteit binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • c.

      de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg;

    • d.

      een verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen;

    • e.

      de wijze waarop de aanbesteding wordt vormgegeven;

    • f.

      het flankerend beleid ten aanzien van zorg en hulpverlening.

  • 3

    Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77, eerste lid, van de wet.

     

  • 4

    Het uitvoeringsbeleid als bedoeld in het eerste lid en het verslag als bedoeld in

    het derde lid, worden ter advisering voorgelegd aan de cliëntenraad.

     

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1

    Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, Nuggers, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

     

  • 2

    Een voorziening als bedoeld in het eerste lid wordt alleen dan door de gemeente gefinancierd als het totale gezinsinkomen van de Anw-er of de Nugger niet meer bedraagt dan 150% van het bruto wettelijk minimumloon.

     

  • 3

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en de in artikel 3 genoemde uitvoeringsregels en kan hieraan nadere voorwaarden verbinden.

     

Artikel 5 Budget- en subsidieplafonds

  • 1

    Het college kan in de uitvoeringsregels als bedoeld in artikel 3 een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen. 

     

  • 2

    Het college kan in de uitvoeringsregels als bedoeld in artikel 3 een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

     

  • 3

    Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond

     

Artikel 6 Rechten en plichten van de cliënt

  • 1

    Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken, met inachtneming van wat bepaald is in artikel 2 lid 2 van deze verordening.

     

  • 2

    De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

     

  • 3

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening.

  • 4

    Indien de persoon, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

     

  • 5

    De cliënt heeft recht op goede informatie over reïntegratie, een goede diagnose en goede begeleiding.

     

Artikel 7 Sluitende aanpak

  • 1

    Elke uitkeringsgerechtigde krijgt binnen zes maanden na inschrijving bij het CWI een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

     

  • 2

    Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

     

  • 3

    Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste en tweede lid.

     

Paragraaf 3 Voorzieningen

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1

    In de uitvoeringsregels als bedoeld in artikel 3 van deze verordening wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

     

  • 2

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

     

  • 3

    Het college kan een voorziening beëindigen als de persoon die aan de voorziening deelneemt:

    • a.

      zijn/haar verplichtingen, verbonden aan de voorziening, niet nakomt;

    • b.

      niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4

    Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, met inachtneming van hetgeen daarover in de uitvoeringsregels is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of –vaststelling;

    • d.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies

Artikel 9 Werkstages

  • 1

    Het college kan aan de personen, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

     

  • 2

    Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3

    Deze werkstage duurt maximaal twaalf maanden. Uitgangspunt is, of het nu gaat om één stage of om meerdere stages, de leersituatie van de belanghebbende. Voorkomen dient te worden dat de stageverlenende organisatie belanghebbende op een oneigenlijke manier inzet als goedkope arbeidskracht.

     

  • 4

    Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

     

  • 5

    In een schriftelijke overeenkomst worden ten minste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de evaluatiemomenten en de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

     

Artikel 10 Sociale activering

  • 1

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden, als onderdeel van een reïntegratietraject , activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

     

  • 2

    Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

     

Artikel 11 Detacheringbanen uitgevoerd door een reïntegratiebedrijf

  • 1

    Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een dienstverband aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling;

     

  • 2

    De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.

     

  • 3

    Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

     

  • 4

    Met het reïntegratiebedrijf worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt over de van toepassing zijnde rechtspositie.

     

Artikel 12 Loonkostensubsidies gericht op arbeidsinschakeling

  • 1

    Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1 lid a, b en c een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling;

     

  • 2

    Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

     

  • 3

    De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

     

Artikel 13 Loonkostensubsidies gericht op participatie

  • 1

    Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1 lid a, b en c een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op participatie;

     

  • 2

    Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

     

  • 3

    Minimaal tweemaal per jaar wordt in overleg met de werknemer en de werkgever bezien welke mogelijkheden er voor de werknemer zijn voor arbeidsinschakeling.

     

  • 4

    De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

     

Artikel 14 Scholing

  • 1

    Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling

     

  • 2

    De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie.

     

  • 3

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

     

Artikel 15 Inkomstenvrijlating

  • 1

    Ten aanzien van de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, kan vrijlating van inkomsten uit arbeid worden verleend zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder o, van de wet.

     

  • 2

    De vrijlating wordt alleen verstrekt indien de uitkeringsgerechtigde door middel van een schriftelijk bewijs aannemelijk kan maken dat binnen 6 maanden na het aanvaarden van bedoelde deeltijdarbeid door het verrichten van reguliere arbeid duurzame uitstroom uit de uitkering wordt bereikt.

     

Artikel 16 Premies

  • 1

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een premie toekennen.

     

  • 2

    Deze premie kan worden verstrekt in de volgende gevallen:

    • a.

      het uitstromen naar regulier werk waarmee inkomsten worden verkregen die hoger of gelijk zijn aan de norm van de WWB;

    • b.

      het verrichten van reguliere arbeid in deeltijd waarmee inkomsten worden verkregen die lager zijn dan de norm van de WWB;

    • c.

      het verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van sociale activering;

    • d.

      het verrichten van seizoenarbeid waarmee tijdelijk inkomsten worden verkregen die hoger zijn dan de norm van de WWB.

  • 3

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de hoogte van de premies en de voorwaarden waaronder de premies verstrekt worden.

     

Artikel 17 Overige vergoedingen

Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij in ieder geval om:

  • a.

    verhuiskosten

  • b.

    reiskosten

  • c.

    kosten voor kinderopvang

Artikel 18 Persoonsgebonden reïntegratiebudget

  • 1

    Het college kan aan bepaalde personen een subsidie verstrekken in de vorm van een op arbeidsinschakeling gericht persoonsgebonden reïntegratiebudget.

     

  • 2

    Onder een persoonsgebonden reïntegratiebudget wordt verstaan een subsidie ter voldoening van de noodzakelijk te maken kosten van werkzaamheden die zijn gericht op arbeidsinschakeling.

     

  • 3

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels met betrekking tot de ingangsdatum en de nadere uitvoering van dit artikel.

     

Artikel 19 Voorzieningen gericht op nazorg

  • 1

    Het college kan aan personen als bedoeld onder artikel 1, lid a, b en c, voorzieningen bieden nadat ze er in geslaagd zijn algemeen geaccepteerde arbeid te verwerven. Deze voorzieningen dienen erop gericht te zijn te voorkomen dat deze personen opnieuw werkloos worden.

     

  • 2

    Het college kan aan ondernemingen waarbij een persoon algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, niet zijnde een voorziening als bedoeld in de artikelen 11, 12 en 13, voorzieningen bieden gericht op nazorg.

     

Artikel 20 vrijstelling van de arbeidsplicht

In het uitvoeringsbeleid wordt een tijdelijke vrijstelling van de arbeidsplicht nader geregeld.

 

 

Paragraaf 4 Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 20 a Wijziging betekenis begrippen

  • 1

    Waar in deze verordening de begrippen 'alleenstaande', 'alleenstaande ouder' en 'gezin' worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2

    Waar in deze verordening wordt gesproken van 'gehuwde(n)' of 'gehuwdennorm' hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als 'gezin', bedoeld in artikel 4, respectievelijke 'gezinsnorm', bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 20 b Afwijkende bepalingen voor jongeren

In afwijking van hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen de volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

  • a.

    onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;

  • b.

    de voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de wet.

Paragraaf 5 Slotbepalingen

Artikel 21 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 22 Intrekking verordening subsidiebeleid

De "Verordening subsidiebeleid WIW en vrijlating van inkomsten Abw, lOAW en IOAZ.", vastgesteld op 7 december 2000, in werking ingaande 1 januari 2001, wordt ingetrokken.

 

Artikel 23 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van zes weken na de datum van haar bekendmaking.

 

Artikel 24 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Borsele".

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Borsele van 15 juli 2004.

De griffier,    De voorzitter,

 

Toelichting 1  

Toelichting bij de reïntegratieverordening van de gemeente Borsele

Algemeen

Inleiding

Volgens de Wet werk en bijstand krijgen burgemeester en wethouders de opdracht voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, Nuggers en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld.

De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid, artikel 10, eerste en tweede lid, van de WWB:

Artikel 8, lid 1, onder a:

de gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 8, lid 2:

de regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.

Artikel 10, lid 1 en 2:

personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.

De verordening: procedureel of uitgebreid

De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Op het eerste gezicht lijkt dat vreemd, beleid leg je veelal neer in een beleidsplan. Desondanks kan de gemeenteraad van oordeel zijn dat zij belangrijke uitgangspunten en voorwaarden die bij bepaalde voorzieningen moeten gelden wél in de verordening vast wil leggen.

Het reïntegratiebeleid kan in zijn algemeenheid op een aantal niveaus geregeld worden:

1. In de verordening zelf. Hiermee ligt het beleid voor langere duur vast. Het aanpassen van de verordening vergt langere tijd. Uitgangspunt kan zijn dat je een verordening vaststelt die vervolgens op hoofdlijnen een aantal jaren meekan.

2. In een beleidsplan, dat het uitvoeringsbeleid bevat. Naast algemene uitgangspunten kunnen hierin ook onderwerpen aan de orde komen als het inkoop- en aanbestedingsbeleid en de afstemming met andere beleidsterreinen als onderwijs, zorg en economie.

In deze verordening is gekozen voor de variant waarin wordt vastgelegd op welke wijze in de gemeente het beleid bepaald wordt, hoe de verhouding tussen raad en college moet zijn alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt. Al het overige wordt vastgelegd in het bovengenoemde uitvoeringsbeleid.

In artikel 8 zijn algemene bepalingen over voorzieningen opgenomen, die het raamwerk bieden dat geldt indien er niets ten aanzien van een specifieke voorziening is bepaald.

De artikelen 9 tot en met 20 gaan over specifieke voorzieningen.

Relatie met andere verordeningen

De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, die een relatie hebben met de reïntegratieverordening; afstemming en cliëntenparticipatie.

Afstemmingverordening

De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstellen van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld.

De reïntegratieverordening en de afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden die geen directe relatie hebben met reïntegratie. Hierom is ervoor gekozen om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen.

Verordening cliëntenparticipatie

De WWB geeft aan de gemeenteraad tevens de opdracht een verorden ing cliëntenparticipatie op te stellen. In de reïntegratieverordening kan worden opgenomen dat bij de vaststelling van het 'Uitvoeringsbeleid reïntegratie' de cliëntenraad wordt betrokken. Dit is geregeld in artikel 3 van de reïntegratieverordening. 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand. Waar dat mogelijk is, kan de gemeente via de begripsbepalingen eigen accenten leggen.

Artikel 2 Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. In de WWB is in artikel 10, derde lid, aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid, van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In de uitvoeringsregels komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is; er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Artikel 3 Uitvoeringsbeleid

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld kan men volgens de WWB het reïntegratiebeleid gedetailleerd vastleggen in de verordening, maar kan ook worden gekozen voor een verordening op hoofdlijnen aangevuld met een specifiek reïntegratie uitvoeringsbeleid. In dit voorstel is gekozen voor de laatste variant. Het beleid kan op deze manier jaarlijks worden bijgesteld aan de hand van de actuele situatie. De verordening op hoofdlijnen kan zo langere tijd van kracht blijven.

Het eerste lid geeft aan dat de raad jaarlijks het uitvoeringsbeleid vaststelt.

In het tweede lid wordt omschreven wat in ieder geval in het beleidsplan aan de orde dient te komen.

Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen gepaard te gaan van een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.

In het vierde lid is vastgelegd dat de cliëntenraad nadrukkelijk wordt betrokken bij de vaststelling van het beleid.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

Het eerste lid herhaalt de reeds in de wet vastliggende aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

In het tweede lid is vastgelegd dat Nuggers en Anw-ers voorzieningen gericht op arbeidsinpassing slechts gefinancierd krijgen als hun inkomen minder is dan 150% van het wettelijk minimumloon. Volgens de WWB hebben Nuggers en Anw-ers evenals uitkeringsgerechtigden recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. De wet schrijft echter niet voor dat voorzieningen in alle gevallen door de gemeente vergoed moeten worden. Van iemand met een inkomen van minimaal 150% van het wettelijk minimumloon mag verondersteld worden dat hij/zij in staat is zelf een reïntegratievoorziening te betalen. Gezien het beperkte budget is het redelijk een inkomensdrempel in te voeren. Nadere voorwaarden ten aanzien van het aanbieden van ondersteuning van voorzieningen aan Nuggers en Anw-ers zijn vastgelegd in beleidsregels.

In het derde lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen.

Artikel 5 Subsidie- en budgetplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico's te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het uitvoeringsbeleid gebeuren (zie het artikel over het uitvoeringsbeleid). Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (artikel 4:27, lid 1, van de Awb).

Voor het jaar 2004 zal in het 'Uitvoeringsbeleid reïntegratie' geen budgetplafond en/of een subsidieplafond worden vastgesteld.

Artikel 6 Rechten en plichten van de cliënt

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Het derde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid, kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.

Het vijfde lid geeft aan dat ook de cliënt zich o.a. ten aanzien van informatie, diagnose en begeleiding op deze verordening kan beroepen.

Artikel 7 Sluitende aanpak

De WWB kent in tegenstelling tot de WIW geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de fac'to een sluitende aanpak ontstaat.

Dit neemt niet weg dat het niet onlogisch is in deze verordening die immers de rechten en plichten ten aanzien van reïntegratie regelt, het recht op een sluitende aanpak nadrukkelijk te benoemen.

Het eerste lid geeft de algemene formulering.

In het tweede lid wordt de bijzondere positie van jongeren benadrukt. Juist voor deze doelgroep is het namelijk van het grootste belang, dat eventuele belemmeringen om werk te aanvaarden snel worden gesignaleerd en weggenomen.

Het derde lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen.

Het vierde lid geeft de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken.

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever. Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het reïntegratiebedrijf wordt verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is.

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn. Dit is ook met zoveel woorden terug te vinden in de Nota naar aanleiding van het verslag van de WWB.

Artikel 9 Werkstages

Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor de gemeente om werklozen te ondersteunen bij het verwerven van regulier werk. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument; niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.

Deelname aan een werkstage is niet vrijblijvend en kan een onderdeel vormen van een integraal reïntegratietraject. Steeds vaker zal het "workfirst" principe worden toegepast. Dat betekent, dat iedereen die in staat is om te werken zo snel mogelijk aan de slag moet. Als dat niet lukt in een betaalde baan, dan maar in de vorm van een werkstage (of een andere vorm van werk met behoud van uitkering).

Het eerste lid van artikel 9 geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde 'snuffelstage', waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega's.

Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan.

Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaatsvindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaan worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage/proefplaatsing worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage/proefplaatsing niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Artikel 10 Sociale activering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter pas op zeer lange termijn een reëel doel. Voor deze personen is het voorkomen van sociaal isolement de eerste doelstelling. Het verrichten van vrijwilligerswerk zal aan het bereiken van deze doelstelling bijdragen en het perspectief op arbeidsinschakeling, hoe klein dat ook is, zal toenemen.

Artikel 11 Detacheringbanen uitgevoerd door een reïntegratiebedrijf

De mogelijkheden van dit artikel zullen in het uitvoeringsbeleid nader uitgewerkt worden.

Artikel 12 Loonkostensubsidies gericht op arbeidsinschakeling

Arbeidsinschakeling:

Het instrument loonkostensubsidies gericht op arbeidsinschakeling is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de WIW, echter, onder de WWB zijn deze geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (bijvoorbeeld bieden van scholing en begeleiding). Naast de reguliere loonkostensubsidie kan de gemeente ervoor kiezen de onderneming die de werknemer aansluitend in vaste dienst neemt een aanvullende subsidie of bonus toe te kennen.

Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. Eventueel kan hier de doelgroep beperkt worden door aan te geven voor welke personen de subsidie verstrekt kan worden.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, et cetera).

Het derde lid geeft aan dat de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloed mogen worden. Feitelijk komt het er op neer, dat aantoonbaar moet zijn, dat de werkgever geen onevenredig voordeel uit de subsidie haalt. Anders gezegd; het moet te motiveren zijn, dat de te reïntegreren medewerker loonkostensubsidie oplevert omdat de werkgever extra kosten maakt voor het inwerken en begeleiden van de medewerker en/of omdat de medewerker (tijdelijk) een lagere productie levert dan normaal gesproken verwacht wordt van iemand die zonder loonkostensubsidie wordt aangenomen.

Artikel 13 Loonkostensubsidies gericht op participatie

arbeidsparticipatie

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan om voor langere tijd loonkostensubsidie te verlenen voor mensen die naar verwachting langdurig niet in staat zijn regulier werk te verwerven. Hierbij moet met name gedacht worden aan mensen die tot nu toe in WIW-dienstverband of ID-dienstverband werkzaam waren.

Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. Eventueel kan hier de doelgroep beperkt worden door aan te geven voor welke personen de subsidie verstrekt kan worden.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, et cetera).

Het derde lid geeft aan dat het van belang is regelmatig te bezien in hoeverre participatie kan leiden tot arbeidsinschakeling en, indien mogelijk, definitieve uitstroom.

Het vierde lid geeft aan dat de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloed mogen worden. Feitelijk komt het er op neer, dat aantoonbaar moet zijn, dat de werkgever geen onevenredig voordeel uit de subsidie haalt. Anders gezegd; het moet te motiveren zijn, dat de te reïntegreren medewerker loonkostensubsidie oplevert omdat de werkgever extra kosten maakt voor het inwerken en begeleiden van de medewerker en/of omdat de medewerker (tijdelijk) een lagere productie levert dan normaal gesproken verwacht wordt van iemand die zonder loonkostensubsidie wordt aangenomen.

Artikel 14 Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven.

Het derde lid biedt het college de mogelijkheid nadere regels te stellen ten aanzien van de noodzaak van de scholing, de maximale duur en de maximale kosten.

Artikel 15 Inkomstenvrijlating

Artikel 31, lid 2, onder o, luidt:

Niet tot de middelen van belanghebbende worden gerekend, inkomsten uit arbeid gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden tot 25% van deze inkomsten, met een maximum van € 166,-- per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt en dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling. Vertaald betekent dit een tijdelijke vrijlating van 25% van de inkomsten uit deeltijdarbeid als het werk bijdraagt aan de arbeidsinpassing. Werken, ook in deeltijd, zal normaal gesproken bijdragen aan de arbeidsinpassing het is echter de vraag of van de vrijlating een stimulans uit zal gaan nu deze maar eenmalig kan worden toegepast.

In een aantal gevallen zal de uitkeringsgerechtigde gedurende langere tijd niet in staat zijn om een voldoende aantal uren te werken om uit de uitkering te komen, bijvoorbeeld in verband met de zorg voor jonge kinderen of in verband met medische beperkingen. Na de periode van 6 maanden vrijlating zullen de belemmeringen niet weggenomen zijn, maar er volgt dan wel een terugval in inkomen. In dit geval is het beter in plaats van vrijlating een premie te verstrekken in verband met de aanvaarding van deeltijdwerk. Deze premie mag maximaal een maal per jaar worden toegekend en kan de deeltijdwerker stimuleren de deeltijdbaan aan te houden en zodra de omstandigheden wijzigen "beter beslagen" op zoek te gaan naar een volledige baan. De vrijlating zal daarom gereserveerd worden voor die gevallen waarbij vaststaat, dat de uitkeringsgerechtigde aansluitend reguliere arbeid zal aanvaarden. Voor het overige wordt verwezen naar artikel 16.

Artikel 16 Premies

In de WWB is geregeld in artikel 31, lid 2, sub j, dat jaarlijks een activeringspremie van maximaal € 1.984,-- kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt.

Een premie zou onder meer mogelijk zijn in de volgende gevallen:

1. werkaanvaardingspremie voor het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

2. scholingspremie voor het afronden van een noodzakelijke kwalificerende scholing;

3. deeltijdpremie bij het verrichten van deeltijdwerk;

4. vrijwilligerspremie voor het verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van sociale activering;

5. het verrichten van seizoenarbeid. 

Ad 1

In deze verordening is gekozen voor het verstrekken van een werkaanvaardingspremie. Het verstrekken van deze premie kan een goede stimulans zijn voor het aanvaarden van werk. Bovenal kan het in het eerste jaar een tegemoetkoming zijn bij de armoedeval waarmee een groot aantal cliënten wordt geconfronteerd.

Ad 2

De scholingspremie is niet in de verordening opgenomen. De scholing is namelijk in veel gevallen betaald door de gemeente en het diploma feitelijk een premie op zich.

Ad 3

De deeltijdpremie is wel opgenomen. De argumenten hiervoor zijn reeds benoemd in de toelichting op artikel 13.

Ad 4

De vrijwilligerspremie is ook opgenomen. Mensen bij wie is vastgesteld, dat het perspectief op betaald werk zeer klein is, worden zo gestimuleerd actief deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. De kans, hoe klein ook, om op termijn toch een reguliere baan te bemachtigen wordt door het verrichten van vrijwilligerswerk in ieder geval vergroot.

Ad 5

Het stimuleren van seizoenarbeid door middel van het verstrekken van een premie is een reïntegratie-instrument dat heel specifiek is voor gebieden waar sprake is van veel seizoenarbeid.

In de nieuwe verordening is slechts vermeld dat het college premies kan verstrekken. In het uitvoeringsbeleid worden de nadere voorwaarden benoemd.

Artikel 17 Overige vergoedingen

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten, verhuiskosten en kosten voor kinderopvang, maar dat is geen limitatieve opsomming.

Artikel 18 Persoonsgebonden reïntegratiebudget

In de verordening is het persoonsgebonden budget als mogelijkheid opgenomen. De uitwerking volgt zodra de raad zich uitspreekt voor een daadwerkelijke toekenning.

Artikel 19 Voorzieningen gericht op nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaalgesproken al onderdeel uit van het traject.

Artikel 20 Vrijstelling van de arbeidsplicht

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 21 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 22 Intrekking verordening subsidiebeleid

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 23 Inwerkingtreding

In het kader van de gefaseerde invoering van de WWB hebben gemeenten tot 1 januari 2005 de tijd om de verordening vast te stellen. De aanspraak van artikel 10 van de WWB kan pas 'te gelde' worden gemaakt als de verordening is ingegaan.

Artikel 24 Citeertitel

De citeertitel behoeft geen nadere toelichting.