Organisatie | Utrecht (Utr) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening 2011 |
Citeertitel | Re-integratieverordening 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | welzijn |
Deze regeling is vervangen door de Verordening re-integratie, studietoeslag en tegenprestatie Participatiewet 2015: Werken aan werk.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-02-2015 | 27-02-2015 | intrekking | 04-12-2014 | 31 | |
07-04-2011 | 01-01-2011 | 27-02-2015 | nieuwe regeling | 24-03-2011 Gemeenteblad 2011, nr. 21 | Raadsbesluit van 24 maart 2011 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7 eerste lid onder a. van de wet door de gemeente ondersteuning kan worden geboden met uitzondering van de jongere tot 27 jaar die aanspraak maakt of kan maken op een werkleeraanbod en/of een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ);
degene die bijstand ontvangt: de bijstandgerechtigde die algemene bijstand ontvangt op grond van de wet. Met degene die bijstand ontvangt wordt voor de toepassing van deze verordening gelijkgesteld degene die een uitkering ontvangt op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);
Artikel 2 Opdracht aan het college
Het college bevordert de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar voor leden van de doelgroep, voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject of voor deelname aan een re-integratie-instrument, of voor het bereiken van het doel van een traject of een re-integratie-instrument.
Artikel 3 Doel van de ondersteuning
Het college kan aan een lid van de doelgroep ondersteuning bieden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, of als dat doel niet bereikbaar is, bij zelfstandige maatschappelijke participatie.
Het college stelt een onderzoek in of laat een onderzoek instellen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de re-integratie-instrumenten of andere vormen van begeleiding, voordat besloten wordt tot een traject en/of tot de inzet van re-integratie-instrumenten.
Hoofdstuk 3 Werk als instrument voor re-integratie
Afdeling 1 Werken met behoud van uitkering
De proefplaatsing kan maximaal zes maanden duren. Wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of middellange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk, en de proefplaatsing in combinatie met een opstapbaan wordt ingezet, duurt de proefplaatsing maximaal drie maanden.
Artikel 10 Participatieplaatsen
Een participatieplaats kan een onderdeel zijn van een traject, gericht op arbeidsinschakeling. Op een participatieplaats verricht een bijstandsgerechtigde tijdelijke additionele werkzaamheden met behoud van uitkering op grond van artikel 10a van de wet Werk en Bijstand om de kans op inschakeling in het arbeidsproces te vergroten of te behouden wanneer tijdelijk geen regulier werk beschikbaar blijkt.
Hoofdstuk 4 Subsidies voor de werkgever
Afdeling 1 Algemene bepalingen over subsidies aan werkgevers
Artikel 13 Doel van de subsidies voor de werkgever
Het college kan een subsidie verlenen voor de loonkosten van bepaalde werknemers, om zo werkgevers te stimuleren arbeidsplaatsen beschikbaar te stellen voor bepaalde categorieën werkloos werkzoekenden. Op deze subsidies zijn de regels van de Algemene subsidieverordening van overeenkomstige toepassing, tenzij anders aangegeven.
Artikel 15 Samenloop van subsidies
Geen subsidie wordt verleend voor kosten waarvoor, al dan niet door de gemeente, reeds een andere subsidie wordt verleend.
Voorschotten worden eerst verrekend met de definitief vastgestelde subsidie of met voorschotten over een zelfde of een volgend kalenderjaar. Als een werkgever meerdere subsidies ontvangt, kunnen voorschotten op de ene subsidie met een definitief vastgestelde andere subsidie op grond van deze verordening of met voorschotten op een andere subsidie op grond van deze verordening worden verrekend.
Artikel 18 Bevoegdheid college
De werkgever bedoeld in het vorige lid kan een re-integratiebedrijf zijn dat in opdracht van de gemeente handelt, of een onderaannemer zijn van een re-integratiebedrijf dat opdracht van de gemeente handelt of een speciaal voor het werkgelegenheidsproject in het leven geroepen rechtspersoon. De werkgever bedoeld in het vorige lid kan alleen een andersoortige werkgever zijn als het gaat om een speciaal werkgelegenheidsproject in samenwerking met de gemeente.
Hoofdstuk 5 Premies en onkostenvergoeding voor de belanghebbende
Het college kan categorieën van personen aanwijzen aan wie een premie verstrekt kan worden ter bevordering van de aanvaarding of het behoud van werk, ter bevordering van deelname of succesvolle afronding aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of ter bevordering van het starten, het voortzetten of een succesvolle afronding van een opleiding.
Op re-integratievoorzieningen, trajecten, tegemoetkomingen en premies, die zijn toegekend op grond van de Re-integratieverordening 2004, blijven de bepalingen uit die verordening van toepassing tot het einde van de periode waarvoor ze zijn toegekend, dan wel zoveel eerder tot de datum waarop de voorziening, het traject, de tegemoetkoming of premie op grond van omstandigheden van de belanghebbende dient te worden gewijzigd of beëindigd.
Ten aanzien van loonkostensubsidies die zijn verleend met betrekking tot een kalenderjaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening, maar waarvan de vaststelling op de datum van inwerkingtreding nog niet heeft plaatsgevonden, gelden de bepalingen van de Re-integratieverordening 2004 inzake de vaststelling van de subsidie. De loonkostensubsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening bij beschikking zijn verleend, maar betrekking hebben op een periode gelegen na de datum van inwerkingtreding, worden vastgesteld overeenkomstig de regels van deze verordening.
BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2011, NR. 21
Deze verordening regelt de ondersteuning die de gemeente biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet werk en bijstand (WWB). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB.
In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die meer dan eens in de verordening voorkomen, en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.
t/m g. Een aantal re-integratie-instrumenten is in de definitielijst opgenomen. Vooral bij gesubsidieerde arbeid als bedoeld onder f is dit van belang. Daarmee wordt een duidelijke relatie gelegd tussen hoofdstuk 3, waarin geregeld wordt in welke situatie en onder welke voorwaarden iemand in aanmerking kan komen voor bemiddeling naar een gesubsidieerde baan, en hoofdstuk 4, waarin de voorwaarden voor een werkgever staan om een loonkostensubsidie te krijgen. Zo’n subsidie is namelijk alleen mogelijk als de werknemer tot de doelgroep van zo’n gesubsidieerde baan behoort.
De doelgroep aan wie de gemeente ondersteuning moet bieden is geregeld in artikel 7, eerste lid van de WWB. Jongeren tot 27 jaar die bij de inwerkingtreding op 1 oktober 2009 van de Wet investeren in jongeren (WIJ) geen bijstand ontvingen of van wie de bijstandsuitkering nadien is beëindigd, behoren niet tot de kring van rechthebbenden van de WWB. Zij kunnen alleen een beroep doen op de WIJ en kunnen aan deze verordening derhalve geen rechten ontlenen. Met ingang van 1 juli 2010 behoren alle jongeren tot 27 jaar tot de kring van rechthebbenden van de WIJ, ook degenen die tot die datum nog bijstand hebben ontvangen.
t/m t. Voor een definitie van ondersteuning is aansluiting gezocht bij de definitie daarvan in de WWB. Re-integratie-instrumenten zijn voorzieningen die verstrekt kunnen worden om die ondersteuning te bieden. Een traject is een aaneenschakeling van re-integratie-instrumenten. Het doel is van tevoren vastgesteld. In de meeste gevallen wordt naar aanleiding van een diagnose, samen met de belanghebbende, een plan opgesteld, met daarin de trajectdoelen. Een traject kan ook uit een enkel re-integratie-instrument bestaan.
Daklozen vormen een bijzondere groep, die door hun sociaal- economische omstandigheden vaak moeilijker aan het werk raakt. Voor deze groep gelden bij de loonkostensubsidies gunstigere bepalingen, om zo een groter aanbod van arbeidsplaatsen voor deze groep te bevorderen. Voor de definitie van dakloze is aansluiting gezocht bij de definitie daarvan in de Verordening toeslagen en verlagingen WWB.
Artikel 2 Opdracht aan het college
De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat het liefst zou zien. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van re-integratie-instrumenten, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.
Artikel 4 Vorm van de ondersteuning
Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere re-integratie-instrumenten. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Re-integratie-instrumenten worden alleen ingezet als zonder die inzet arbeidsinschakeling niet mogelijk is. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die instrumenten arbeidsinschakeling binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.
Inzet van re-integratie-instrumenten is ook mogelijk als het college van oordeel is dat zonder de inzet van re-integratie-instrumenten op korte termijn slechts tijdelijke uitstroom mogelijk is, terwijl de inzet van re-integratie-instrumenten meer duurzame uitstroom mogelijk kan maken. Ook hier geldt dat het instrument adequaat en toereikend moet zijn voor het bereiken van dat doel.
Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van re-integratie-instrumenten zijn. Ook in dat geval geldt dat het instrument beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden worden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.
In de meeste gevallen zal voordat tot de inzet van re-integratie-instrumenten wordt besloten een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses. Niet uitgesloten is dat het onderzoek zelf wordt verricht. Eventueel kan na een zelf verricht onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of de inzet van re-integratie-instrumenten niet nodig is.
Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Indien een bijstandgerechtigde zich niet aan deze voorwaarden houdt, zijn de maatregelen van toepassing zoals in de Verordening afstemming bijstand zijn opgenomen. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten op de belanghebbende worden verhaald, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen.
Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kan een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Het kan worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is, of als dat pas op middellange of lange termijn mogelijk is. Er is bewust voor gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat dat altijd vooraf exact vast te stellen is, het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat de het arbeidsperspectief wijzigt. In het meerjarig beleidsplan zoals dat was vastgesteld bij het van kracht worden van deze verordening wordt uitgegaan van de volgende termijnen:
Daarnaast worden nog groepen onderscheiden die direct kunnen uitstromen naar betaald werk, of bij wie er in het geheel geen arbeidsperspectief is. Niet alleen het arbeidsperspectief is bepalend voor de inzet van een re-integratie-instrument. Steeds geldt dat het nodig moet zijn, dat de kortste weg naar werk gevolg wordt en dat het geïndiceerd is.
Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben. Uit de definitie van vrijwilligerswerk in artikel 1 onder d. volgt bovendien dat het moet gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten. Er is van afgezien om een maximale duur vast te stellen, om ervoor te zorgen dat het instrument ingezet kan worden voor degenen voor wie uitstroom naar betaald werk niet mogelijk is, en voor wie het vrijwilligerswerk zelfstandige maatschappelijke participatie als doel heeft. Als vrijwilligerswerk een onderdeel van een traject naar betaald werk is, wordt de duur beperkt doordat een traject van beperkte duur is.
De leerwerkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. De leerwerkstage is bedoeld voor leden van de doelgroep die op korte, middellange of lange termijn perspectief op betaald werk hebben. Wat die termijnen inhouden is nader uitgewerkt in de toelichting op artikel 7. Voor de leerwerkstage geldt net als voor vrijwilligerswerk dat niet alleen het arbeidsperspectief bepalend is voor de inzet van het instrument. Anders dan bij vrijwilligerswerk geldt hier wel een duurbeperking. De reden daarvan is dat de leerwerkstage niet kan worden ingezet met als (voorlopig) einddoel zelfstandige maatschappelijke participatie, zodat een duurbeperking hier geen ongewenste beperkingen aan de inzet ervan geeft.
Bij de proefplaatsing is het doel niet zozeer het leren van vaardigheden, maar vooral het wennen aan aspecten die samenhangen met betaald werk. Net als de leerwerkstage kan het instrument worden ingezet voor leden van de doelgroep met een perspectief op betaald werk op korte, middellange of lange termijn. Wat die termijnen inhouden is nader uitgewerkt in de toelichting op artikel 7. Voor de proefplaatsing geldt net als voor vrijwilligerswerk dat niet alleen het arbeidsperspectief bepalend is voor de inzet van het instrument. De proefplaatsing duurt maximaal zes maanden. De proefplaatsing duurt drie maanden als die voorafgaat aan een opstapbaan. Omdat opstapbanen gereserveerd zijn voor mensen met een arbeidsperspectief op korte of middellange termijn, doet die situatie zich alleen in die gevallen voor.
Artikel 10 Participatieplaatsen
In artikel 10a van de WWB zijn regels opgenomen met betrekking tot participatieplaatsen. Een participatieplaats uit het verrichten van onbeloonde additionele werkzaamheden gedurende maximaal twee jaar. Additionele werkzaamheden zijn onbeloonde werkzaamheden die de belanghebbende slechts onder deskundige begeleiding kan verrichten ofwel in het kader van een functie die specifiek is afgestemd op de beperkingen en mogelijkheden van de belanghebbende. Additioneel houdt tevens in dat de werkzaamheden geen verdringing op de arbeidsmarkt opleveren.
De opstapbaan is een gesubsidieerde baan die bedoeld is om de belanghebbende sneller op een reguliere baan geplaatst te krijgen. Hij is bedoeld voor mensen die op korte of middellange termijn naar regulier werk kunnen uitstromen. De duurbeperking die aan de opstapbaan verbonden is houdt verband met de maximale duur van de loonkostensubsidie die aan de werkgever kan worden verstrekt.
De praktijkbaan is een arbeidsplaats die door de gemeente wordt ingekocht; de gemeente betaalt dus de loonkosten en bijkomende kosten. De klant treedt in dienst bij de werkgever met wie de gemeente een contract heeft afgesloten. Na een voorselectie kunnen deelnemers worden doorgeplaatst op werkplekken in zowel de profit- als non-profitsector, bijvoorbeeld ziekenhuizen. De inlenende werkgever betaalt hiervoor een inleenvergoeding.
Artikel 13 Doel van de subsidies voor de werkgever
Doel van subsidiering van arbeidsplaatsen is om extra werkgelegenheid te bevorderen voor speciale groepen van werklozen die anders geen werk kunnen vinden. De reden hiervoor kan zijn dat deze werklozen door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn of dat werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn om iemand in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico’s die daaraan verbonden zijn. Door deze subsidiering worden die financiële risico’s gecompenseerd, en komen er voor de gemeente extra instrumenten beschikbaar voor het uitvoeren van haar re-integratiedoelstellingen.
In de Verzamelbrief van april 2004 staan kaders beschreven die gelden in verband met (Europese) mededingingsregels om te voorkomen dat er sprake is van verboden staatsteun. Op grond van die regels is het bijvoorbeeld niet toegestaan om loonkostensubsidies voor te behouden aan werkgevers in een bepaalde regio. Het is wel toegestaan om als voorwaarde te stellen dat de werknemer tot de doelgroep van de (Utrechtse) Re-integratieverordening behoort. In de circulaire wordt aanbevolen in de verordening expliciet te verwijzen naar deze Verzamelbrief.
Artikel 15 Samenloop van subsidies
Ongewenste samenloop van subsidies moet worden voorkomen. Voor een deel is daarin al voorzien doordat alleen voor kosten (en voor zover die er zijn) subsidie kan worden verleend. Toch is nog eens uitdrukkelijk opgenomen dat een loonkostensubsidie alleen mogelijk is voor die loonkosten, of voor dat deel van die loonkosten, waar niet al een andere subsidie voor wordt ontvangen. Dat hoeft niet een subsidie te zijn die alleen voor de loonkosten bedoeld is. Het kan ook om een meer algemene subsidie gaan, waarvan is vastgesteld dat die ook voor de loonkosten bedoeld is.
Artikel 16 Definitieve vaststelling
Het definitieve recht op subsidie wordt vastgesteld na afloop van ieder kalenderjaar.
Als er meer dan één gesubsidieerde arbeidsplaats is, wordt op dat moment tevens het totaal aan subsidies voor die arbeidsplaatsen vastgesteld. Definitieve vaststelling per kalenderjaar sluit ook goed aan bij het moment van salarisveranderingen en fiscale veranderingen en bij het moment waarop definitief opgave van loonkosten moet worden gedaan ten behoeve van andere regelingen.
Deze aanpassing is nodig om ervoor te zorgen dat de afrekening van de loonkostensubsidies in de pas gaat lopen met de verantwoording binnen de gemeente Utrecht en de verantwoording over WWB-gelden naar het Rijk. Nu is deze periode te lang en bestaat er kans op financiële risico’s voor de gemeente. Deze worden door de nieuwe bepaling voorkomen.
Naar aanleiding van procedures die werkgevers tegen de gemeente hebben gevoerd, is het juridisch nodig om deze bepaling op te nemen, zodat de subsidie, in het geval van niet juiste en/of tijdige verantwoording kan worden teruggevorderd. Dit om financiële risico’s naar de toekomst te voorkomen.
Voorschotverlening is mogelijk gemaakt omdat de subsidie eenmaal per jaar definitief wordt vastgesteld, en de bedrijfsvoering van werkgevers niet altijd toelaat dat de loonkosten worden betaald zonder dat daar de inkomsten uit de loonkostensubsidie tegenover staat. Als is vastgesteld dat aan de voorwaarden van subsidiering is voldaan, kunnen periodiek voorschotten worden verstrekt ter hoogte van een voorlopige schatting van het uiteindelijk toe te kennen subsidiebedrag ten behoeve van de aanwezige gesubsidieerde arbeidsplaatsen over de periode waar het voorschot betrekking heeft. Bij de definitieve vaststelling van de subsidie vindt verrekening van de verstrekte voorschotten plaats.
Het verschil dat resteert wordt uitbetaald als het positief is, of verrekend met de bevoorschotting van het volgende kalenderjaar als het negatief is. Als verrekening niet mogelijk is, worden te veel verstrekte voor-schotten teruggevorderd.
Loonkostensubsidies zijn bedoeld om banen te creëren en (vervolgens) in stand te houden die vervuld worden door leden van de doelgroep. Als het bedrijf van de werkgever in (betalings-)moeilijkheden verkeert kan een situatie ontstaan waarbij dat doel niet meer te realiseren is. Ook is denkbaar dat bij de eind-afrekening blijkt dat de subsidie niet volledig toegekend kan worden, waardoor er –achteraf bezien- teveel voorschotten verstrekt zijn. Om de situatie te voorkomen dat teveel als voorschot verstrekt is, en die teveel verstrekte voorschotten vervolgens niet meer verrekend of teruggevorderd kunnen worden, of om de situatie te voorkomen dat doorgegaan moet worden met het verstrekken van voorschotten terwijl die niet meer ten goede komen aan het doel waarvoor ze verstrekt worden, voorziet dit artikel in een solide juridische basis om de bevoorschotting zonodig te staken.
De toevoeging van dit onderdeel geeft een basis voor het opschorten van de betaling van voorschotten zolang een werkgever niet tijdig voldoet aan de verplichtingen uit artikel 15 van deze Verordening.
Artikel 18 Bevoegdheid college
In deze verordening zijn de belangrijkste voorwaarden voor subsidieverlening opgenomen. Desondanks kan het wenselijk zijn dat bepaalde voorwaarden worden aangevuld of aangescherpt, bijvoorbeeld als blijkt dat bestaande regels oneigenlijke subsidiering of concurrentievervalsing mogelijk maken. Omgekeerd kan het wenselijk zijn dat ten behoeve van bepaalde categorieën van werknemers of werkgevers in gunstige zin kan worden afgeweken. Om te voorkomen dat telkens in individuele gevallen van de gestelde regels wordt afgeweken, is voorgeschreven dat dit alleen kan op grond van door het college vastgestelde algemene richtlijnen.
De aan het college gegeven mogelijkheid om een subsidieplafond vast te stellen is om ongewenste overschrijding van de beschikbare middelen te voorkomen. Dat is nodig omdat vooraf niet bepaald kan worden hoe effectief het beleid om de werkgelegenheid voor speciale doelgroepen te vergroten zal zijn, en wat de uitgaven zullen zijn die daar het gevolg van zijn.
Door geldontwaarding en stijging van (loon)kosten kan het periodiek wenselijk zijn de subsidiebedragen aan te passen. Om de regeling eenvoudig te houden is gekozen voor ronde bedragen. Door dit artikel kan flexibel ingespeeld worden op een eventuele toekomstige wenselijkheid om de bedragen aan te passen.
Voor speciale projecten, die extra gesubsidieerde werkgelegenheid kunnen bieden, kan het incidenteel wenselijk zijn extra middelen in te zetten, om de extra banen mogelijk te kunnen maken. Hieruit kan eventueel ook een deel van de apparaatkosten gefinancierd worden die nodig zijn om de banen mogelijk te maken.
Het is niet de bedoeling om werkgevers van al bestaande gesubsidieerde banen aanspraak te laten maken op extra subsidie. De bedoeling is om speciale werkgelegenheidsprojecten mogelijk te maken die anders niet mogelijk zijn. Om die reden zijn extra voorwaarden gesteld aan het toekennen van hogere subsidie. Zo moet het om speciale projecten gaan die door of namens of in samenwerking met de gemeente georganiseerd worden.
Doel van gesubsidieerde arbeid is de re-integratie van de werknemer. Daarom kan van de werkgever die subsidie ontvangt medewerking gevraagd worden om dat doel te bereiken. Die medewerking kan onder andere bestaan in het bieden van begeleiding, maar ook in het (deels) ter beschikking stellen van de werknemer voor scholing of begeleiding gericht op de re-integratie.
Ook kan van de werkgever worden verlangd dat hij vanuit zijn gezagsrelatie ten aanzien van de werknemer medewerking verlangt aan activiteiten gericht op de re-integratie.
Niet altijd wordt de termijn om de subsidie aan te vragen gehaald. In gevallen waarbij die termijnover-schrijding verschoonbaar is, of waarbij het belang van tijdige aanvraag niet opweegt tegen de wenselijkheid om subsidie te verstrekken, kan daarvan afgeweken worden. Daarbij kan ook de mate waarin er van termijnoverschrijding sprake is worden meegewogen.
Artikel 20 Voorwaarden en verplichtingen bij subsidie voor opstapbanen
De voorwaarden die zijn verbonden aan een loonkostensubsidie zoals bedoeld in dit artikel houden rechtstreeks verband met de voorwaarden die gelden voor plaatsing van een belanghebbende op een opstapbaan. Dat komt doordat een werkgever alleen subsidie kan krijgen nadat hij een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een werknemer waarvan vooraf door het college is vastgesteld dat hij tot de doelgroep behoort. In de praktijk zal een werkgever kenbaar maken dat hij een arbeidsplaats wil creëren voor de doelgroep en daarvoor subsidie wil gaan ontvangen. Daarna zullen aan hem verschillende kandidaten worden gepresenteerd voor wie in het kader van hun re-integratie een opstapbaan wordt gezocht. De beschikbaarheid van een geschikte kandidaat die tot de doelgroep van een opstapbaan behoort is daardoor een voorwaarde voor subsidie geworden.
Een andere belangrijke voorwaarde is dat het werk (en dus ook de betaling daarvoor) van een dusdanige omvang is, dat de belanghebbende daarmee in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, en dus geen beroep meer hoeft te doen op (aanvullende) bijstand. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt als het om een alleenstaande ouder gaat, van wie vooraf door het college is vastgesteld dat hij dat benodigde aantal uren niet kan werken vanwege de zorg voor minderjarige kinderen. Niet alleen de combinatie van arbeid met de zorg voor kinderen voor een alleenstaande ouder kan een reden zijn waarom iemand niet voor een volledige arbeidsweek kan worden ingezet. Andere redenen daarvoor kunnen zijn gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid of het feit dat op een bepaald moment alleen een deeltijdbaan beschikbaar is die geschikt is voor de belanghebbende. Daarom is het aantal situaties waarin afgeweken kan worden van het uitgangspunt dat alleen subsidie mogelijk is voor de werknemer die daardoor volledig onafhankelijk is van een uitkering uitgebreid.
Omdat het creëren van extra werkgelegenheid voor bepaalde doelgroepen het belangrijkste doel van de loonkostensubsidie is, is het niet van belang of de werkgever winst nastreeft of geen winstoogmerk heeft.
Artikel 21 Hoogte en duur van de subsidie voor opstapbanen
Vanwege het toegenomen accent op ‘werk boven inkomen’ en de te beperkte beschikbaarheid van gesubsidieerde arbeidsplaatsen is de subsidie verhoogd. Gekozen is voor een rond bedrag, dat eenvoudig uitvoerbaar en goed te communiceren is. Om te zorgen dat het subsidiebedrag in verhouding blijft met de stijgende salariskosten is voorzien in de mogelijkheid om het bedrag zonodig aan te passen. De bevoegdheid daarvoor wordt bij het college gelegd.
Vanwege de relatief hoge kosten die aan deze banen verbonden zijn én omdat er voor personen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd een voorliggende voorziening in de vorm van AOW bestaat, is het nodig deze begrenzing in te voeren.
Artikel 22 Subsidie bij doorstroom naar regulier werk
De uitstroomsubsidie voor werkgevers, die in het verleden bestond, is afgeschaft. Het college behoudt met deze bepaling echter wel de mogelijkheid om dit instrument in de toekomst eventueel opnieuw in te zetten.
Artikel 23 Bevoegdheid college
Dit artikel maakt het mogelijk om door middel van een algemene richtlijn die door het college is vastgesteld premies te geven aan bijvoorbeeld mensen die bijstand ontvangen en die arbeid in loondienst aanvaarden die leidt of zal leiden tot volledige arbeidsinschakeling. Ook kan een premie verstrekt worden om deelname aan een voorziening gericht op re-integratie te bevorderen of om een succesvolle afronding daarvan te bevorderen. Het is ook mogelijk om een premie te verstrekken om te bevorderen als iemand een opleiding start of voortzet waarbij de uitkering beëindigd is of kan worden, omdat er door het volgen van de opleiding aanspraak op andere voorzieningen ontstaat of is ontstaan, zoals studiefinanciering.
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om ter bevordering van de uitstroom onder bepaalde voorwaarden aan (groepen) personen met inachtneming van het bepaalde in artikel 31, tweede lid, WWB een premie toe te kennen. Voorbeelden hiervan zijn de participatiepremie, deeltijdpremie en de uitstroompremie.
Soms moet een belanghebbende onkosten maken ten behoeve van deelname aan voorzieningen gericht op re-integratie. Van een aantal van dergelijke kosten kan van de belanghebbende gevraagd worden om die voor zijn eigen rekening te nemen (denk aan reiskosten binnen de stad). Immers er zijn ook mensen die werken tegen het minimumloon die ook kosten voor woon- werkverkeer moeten maken. Soms kunnen de kosten van dien aard zijn, dat het niet redelijk is ze ten laste van de belanghebbende te laten komen. Daarnaast kan het feit dat een belanghebbende extra kosten moet maken in bepaalde gevallen een ongewenst negatief effect op de motivatie hebben. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om voor zulke kosten een tegemoetkoming te verstrekken. Dat kan op basis van werkelijk gemaakte kosten of op basis van een inschatting van de te maken extra kosten. Over de hoogte van de vergoeding en de voorwaarden die van toepassing zijn kan het college nadere regels stellen.
Deze bepaling regelt in het eerste lid dat voor lopende trajecten, voorzieningen, premies en tegemoetkomingen de afspraken en regels blijven gelden zoals deze conform de ingetrokken verordening zijn vastgelegd, tot het tijdstip waarop de voorziening eindigt. De voorziening eindigt van rechtswege als de maximale duur waarvoor deze is toegekend is verstreken. Als een voorziening tussentijds moet worden gewijzigd wegens omstandigheden van de betrokkene, dan zijn op de gewijzigde of nieuwe voorziening automatisch de regels uit deze verordening van toepassing.
Het tweede lid regelt het overgangsrecht voor lopende loonkostensubsidies. De regeling houdt in dat voor de vaststelling van loonkostensubsidies die betrekking hebben op het kalenderjaar van inwerkingtreding (2011) of later, maar reeds in 2010 bij beschikking zijn verleend, de nieuwe regels gelden. Voor subsidies die betrekking hebben op 2010 (of eerder), maar pas in 2011 of later definitief worden vastgesteld, blijven de bepalingen uit de oude verordening van kracht. Voor beantwoording van de vraag welke regels bij de definitieve vaststelling van toepassing zijn (oude of nieuwe verordening) is dus de periode waarop de subsidie betrekking heeft doorslaggevend.