Organisatie | Borsele |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Borsele 2010 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Borsele 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijike zorg en welzijn |
geen
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-08-2010 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 22-07-2010 Bevelandse Bode, 04-08-2010 | raadstukken 22-07-2010, nr. B10 | |
05-08-2010 | nieuwe regeling | 22-07-2010 Bevelandse Bode, 04-08-2010 | raadstukken 22-07-2010, nr. B10 |
De raad van de gemeente Borsele;
gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 15 juni 2010;
gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid IOAZ;
Besluit vast te stellen de navolgende verordening:
Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel voor een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ -, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd;
Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of indien het college daarvoor dringende redenen aanwezig acht;
Artikel 3 De berekeningsgrondslag en de ingangsdatum
De maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt bij voorkeur opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm;
Indien de maatregel niet (of slechts gedeeltelijk) kan worden toegepast doordat de beëindiging van de bijstand de effectuering van de maatregel geheel of gedeeltelijk in de weg staat, kan toepassing van de (resterende) maatregel plaatsvinden indien het recht op IOAW dan wel IOAZ binnen een half jaar na de beëindigingsdatum weer ontstaat;
Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel
Er wordt afgezien van het opleggen van een maatregel indien de gedraging meer dan één jaar voor de constatering van die gedraging heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Gedragingen van belanghebbende waardoor de verplichting op grond van artikel 37 van de IOAW / IOAZ niet of niet voldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden in de periode voorafgaande aan de aanvraag tot bijstandsverlening dan wel na de datum van aanvraag;
b. het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen in verband met de inschakeling in de arbeid;
c. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, waaronder begrepen arbeidsactivering, een diagnosegesprek of een medisch onderzoek;
a. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering gericht op arbeidsinschakeling, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van de voorziening;
b. gedragingen die overigens de inschakeling in de arbeid belemmeren;
c. het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 55 van de IOAW / IOAZ die strekt tot arbeidsinschakeling.
a. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering gericht op arbeidsinschakeling, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van de voorziening;
b. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
c. het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking.
Hoofdstuk 3 Het niet nakomen van de inlichtingen- en medewerkingsplicht
Artikel 11 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente
In afwijking van het eerste lid kan van het geven van een waarschuwing worden afgezien en wordt een maatregel opgelegd van 10 procent bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven;
In afwijking van het derde lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 2, vierde lid.
Artikel 12 Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente
In afwijking van het vierde lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 2, vierde lid.
Artikel 13 Maatregel en aangifte Openbaar Ministerie
De maatregel als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel b, van respectievelijk 10, 20, 40 en 100%, wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie en blijft definitief achterwege indien ter zake een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient extra aandacht.Onder c. de IOAW/IOAZ
Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.
De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.
In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.
Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW. In dit artikel wordt bepaald wanneer een maatregel van toepassing is. Ook is bepaald dat de maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Op deze aspecten moet altijd worden ingegaan. Dus altijd moet op deze individualiseringsgronden worden ingegaan in de rapportage en ook moet een melding plaatsvinden in de beschikking aan de belanghebbende.
Artikel 3 Berekeningsgrondslag en de ingangsdatum
Zoals al aangegeven wordt de maatregel toegepast op de netto norm. In de praktijk komt het regelmatig voor dat een maatregel feitelijk niet geëffectueerd kan worden. Deze beperking is bij het opstellen van deze verordening onderkend. Het wordt niet wenselijk geacht om voor deze situaties de mogelijkheid op te nemen om een maatregel met terugwerkende kracht op te leggen. Indien de maatregel feitelijk niet geëffectueerd kan worden omdat de uitkering wordt beëindigd kan alsnog toepassing van de (resterende) maatregel conform het vierde lid plaatsvinden. Naar het oordeel van de Centrale Raad van Beroep verzet de systematiek van de bijstandswetgeving zich ertegen dat een maatregel wordt opgelegd met het oog op een eventueel recht op bijstand in de toekomst. Na een besluit tot intrekking of beëindiging van de uitkering kan het opleggen van een maatregel wegens in het verleden tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan pas weer aan de orde zijn, zodra (op aanvraag of ambtshalve) een nieuw recht op bijstand is vastgesteld en voor oplegging van een dergelijke maatregel geen in regelgeving vastgestelde (temporele) beperking geldt. Dit betekent dat niet bij het besluit tot intrekking/ beëindiging tot toekomstige afstemming besloten kan worden maar pas weer bij het nieuwe recht. Dan – bij de vaststelling van het nieuwe recht dus – moet dan ook de beoordeling plaatsvinden van de mate van verwijtbaarbeid, ernst van het feit en de omstandigheden van persoon en gezin.
Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel
Het verlagen van de uitkering omdat een maatregel wordt opgelegd vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de maatregel bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt een besluit tot vaststelling van de uitkering op grond van artikel 15 IOAW/IOAZ genomen.
Uit de Algemene wet bestuursrecht vloeien de eisen voort waaraan een besluit en dan in het bijzonder het motiveringsbeginsel aan moet voldoen. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivatie wordt voorzien.
Artikel 5 Horen van belanghebbende
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12 Awb). In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt toegepast in beginsel voorgeschreven.
Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b staan ook genoemd in artikel 4:11 Awb.
Een reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is verjaring. Omwille van de effectiviteit van een maatregel is het geboden dat deze zo snel mogelijk nadat de gedraging heeft plaatsgevonden wordt opgelegd (“lik op stuk”). Deze verjaringstermijn wordt vastgesteld op een jaar met uitzondering van de gedragingen wegens het niet of niet voldoende nakomen van de inlichtingenplicht. In dat geval geldt een verjaringstermijn van vijf jaar, conform de handreiking handhaving rechten en plichten welke in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is opgesteld. Een termijn van vijf jaar bij het schenden van de inlichtingenlicht ligt tevens voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig heeft om de omvang van de fraude vast te stellen.
Artikel 7 Samenloop van gedragingen
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Bij het benoemen van deze gedragingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de Wet werk en Bijstand (constante jurisprudentie) en de gemeentelijke re-integratievisie en bij de in de Reïntegratieverordening genoemde voorzieningen.
Artikel 9 De hoogte en duur van de maatregel
Deze bepaling bevat de verlaging voor de vier categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Op basis van het tweede lid onderdeel a en b kan een maatregel na (herhaalde) recidive verhoogd en/of verdubbeld worden.
Op basis van het tweede lid onderdeel c kan na recidive van de gedraging van de eerste categorie de duur van de maatregel gesteld worden op 6 maanden.
De hoogte en duur van de verlaging zal individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene indien de verordening daarin niet voorziet.
Uitgangspunt is dat verwijtbaar gedrag in beginsel een maatregel tot gevolg heeft. Aangezien de gedragingen van de eerste categorie relatief gering zijn met geen of weinig directe gevolgen, wordt met deze bepaling geregeld dat bij onder bepaalde voorwaarden bij een eerste verwijtbare gedraging een schriftelijke waarschuwing kan worden gegeven.
Indien een belanghebbende in een re-integratietraject zit en zijn inschrijving bij het UWV WERKBEDRIJF niet heeft verlengd, wordt in beginsel altijd direct een maatregel opgelegd.
In andere gevallen kan worden volstaan met een waarschuwing, tenzij er binnen periode van 2 jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing kenbaar is gemaakt, wederom sprake is van een verwijtbare gedraging van de eerste categorie, dan dient er wel een maatregel te worden toegepast. Een schriftelijke waarschuwing is geen maatregel. Dat wil zeggen dat bij herhaling in principe een maatregel wordt opgelegd zonder toepassing van recidive.
Artikel 11. Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente
In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering.
Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens, bijvoorbeeld niet melden van vakantie of vrijwilligerswerk.
Bij recidive binnen 12 maanden wordt een maatregel opgelegd ter hoogte van 10 procent gedurende 1 maand.
Artikel 12. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente
In artikel 13 IOAW/IOAZ is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan de uitkering of re-integratiekosten.
De gemeente kiest bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ niet voor een indeling in categorieën, met daaraan gekoppeld een sanctiepercentage. Het meest rechtvaardig is een percentage gekoppeld aan de hoogte van het benadelingsbedrag dat als gevolg van schending van die verplichting ten onrechte of te veel door de gemeente is betaald. Naast het opleggen van de maatregel wordt ook het ten onrechte verstrekte bedrag teruggevorderd.
Artikel 13 Maatregel en aangifte Openbaar Ministerie
In de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude zijn richtlijnen gegeven onder welke omstandigheden vervolging door het OM moet plaatsvinden. Per 1 januari 2009 is de bestaande Aanwijzing sociale zekerheidsfraude gewijzigd (zie Stcrt. 2008/187). Uitgangspunt is het zogenaamde ‘una via’-beginsel. De belanghebbende wordt hetzij door de gemeente, hetzij door de strafrechter gesanctioneerd. Niet door beide.
In grote lijnen komt het erop neer dat als er een redelijk vermoeden bestaat dat het benadelingsbedrag (bruto) € 10.000 of hoger is, er aangifte en vervolging door het OM dient plaats te vinden. Is er echter sprake van ‘witte’ fraude (door koppeling van bestanden etc. aan het licht gebracht), dan is de gemeente primair verantwoordelijk tot een benadelingsbedrag van € 35.000. Is de benadeling groter dan is altijd het OM aan zet. Dat geldt ook voor gevallen waarin er met de belanghebbende geen uitkeringsrelatie meer bestaat en dus geen maatregel meer kan worden toegepast.
Van een maatregel wordt afgezien als inmiddels vervolging is ingesteld door het OM of als een schikking is getroffen.
Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen Onder de term ‘zeer ernstig misdragen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.
De gemeente kan alleen een maatregel toepassen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ.
In het artikel wordt gesproken over ‘het zich jegens het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het toepassen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden toegepast als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de IOAW/IOAZ (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 8, derde lid van deze verordening).
Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.
Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks steeds ernstiger) worden onderscheiden:
• Intimidatie (uitoefenen van psychische druk);
• Zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);
• Combinatie van agressievormen.
Het toepassen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 17 De inwerkingtreding
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Deze verordening treedt met ingang van 1 juli 2010 in werking.
Besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van 22 juli 2010.