Organisatie | Hilversum |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Subsidieverordening Hilversum 2011 |
Citeertitel | Algemene Subsidieverordening Hilversum 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 149 en 156; Algemene wet bestuursrecht, titel 4.2 en 4.4
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2011 | 11-03-2021 | Nieuwe regeling | 23-03-2011 De Gooi en Eembode, 31-03-2011 | Onbekend |
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
Subsidies kunnen aangevraagd en verleend worden ten behoeve van activiteiten op de beleidsterreinen die vallen onder de door de raad vastgestelde programma’s en de daarin voor subsidies geraamde uitgaven.
Artikel 5 Eisen aan een subsidieregeling
De in artikel 4 tweede lid bedoelde subsidieregelingen bepalen tenminste:
Artikel 6 Meerjarige subsidies
Subsidies voor meer dan één jaar worden toegekend door middel van een beschikking tot subsidieverlening, waarbij voor het tweede en volgende jaren toepassing gegeven wordt aan het bepaalde in artikel 4:34 van de wet.
HOOFDSTUK 3 Verplichtingen subsidieontvanger
De subsidieontvanger doet onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of geheel niet zullen worden verricht of dat niet of geheel niet aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
HOOFDSTUK 5 Rekenkamer / Rekenkamercommissie
Artikel 11 Onderzoek door Rekenkamer / Rekenkamercommissie
De Rekenkamer dan wel Rekenkamercommissie, de raad dan wel door de raad aangewezen accountant kan bij de subsidieontvanger een onderzoek instellen naar de verleende subsidies en/of de gesubsidieerde activiteiten. Subsidieontvanger is verplicht de rekenkamer dan wel rekenkamercommissie, de raad en/of accountant alle relevante inlichtingen en stukken te verstrekken, die in het kader van onderzoek worden gevraagd.
Artikel 13 Algemene Subsidieverordening Hilversum 2006
Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Algemene Subsidieverordening Hilversum zoals vastgesteld op 15 maart 2006.
In het geval dat een bepaling uit deze verordening tot een ongunstiger resultaat leidt voor de subsidieaanvrager dan toepassing van de betreffende bepaling van de Algemene Subsidieverordening
Hilversum 2006, geldt alleen voor het begrotingsjaar 2011, de bepaling van de Algemene Subsidieverordening Hilversum 2006.
Deze verordening kan aangehaald worden als “Algemene Subsidieverordening Hilversum 2011”.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 23 maart 2011.
De meeste begrippen spreken voor zich. Het begrip “algemeen verbindend voorschrift” behoeft enige nadere toelichting. Temeer omdat er verband bestaat met het achterwege blijven van een zogenaamde hardheidsclausule.
Een verordening c.q. subsidieregeling is een algemene regel met voor ieder verbindende voorschriften. De bindende kracht van de voorschriften is erg groot, zelfs veel groter dan die van beleidsregels.
In de model Algemene subsidieverordening van de VNG heeft de VNG een hardheidsclausule in de verordening opgenomen. De hardheidsclausule geeft het college de bevoegdheid om in bijzondere gevallen een artikel of meerder artikelen buiten toepassing te laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
De hardheidsclausule waar de VNG op doelt, is echter niet van toepassing op deze verordening. Er is immers geen sprake van onbillijkheden in precies te voorziene gevallen. Integendeel, de genoemde bepalingen dragen een algemeen karakter en gelden voor een ieder.
Anders ligt dit bij beleidsregels. Bij deze regels zal bij de zorgvuldige afweging betrokken moeten worden de mogelijkheid van bijzondere omstandigheden die in het concrete, nauwkeurig te bepalen, geval afwijking van deze beleidsregels zouden rechtvaardigen. Deze hardheidsclausule is expliciet geregeld in de Awb, artikel 3:4 juncto artikel 4:84.
Dit artikel formuleert de beleidsterreinen waarop structurele subsidies verstrekt kunnen worden op basis
van door het college vast te stellen subsidieregelingen. Hier worden alle beleidsterreinen benoemd waarbij
sprake is van structurele subsidiëring door de gemeente. Het is niet de bevoegdheid van
het college om nieuwe beleidsterreinen toe te voegen; daartoe is een raadsbesluit vereist.
De sturing door de raad heeft zich verplaatst in deze systematiek naar de voorkant van het hele proces. Namelijk aan het begin van het jaar. In het 1e kwartaal van het jaar worden immers de lijnen uitgezet voor het komende begrotingsjaar. Vóór 1 april van elk jaar dienen de gegevens binnen te zijn voor de zomernota. Deze nota is in grote mate bepalend voor de nieuwe begroting. Dat is hét moment om te beslissen budgetten wel of niet toe te voegen aan bestaande budgetten; of om te beslissen tot onderlinge verschuiving van budgetten (= oud inleveren voor nieuw). Burgers en instellingen kunnen dan hun invloed uitoefenen op het bestuursorgaan dat beslist over de budgetten, namelijk op de raad. De raad kan besluiten om met de beschikbare budgetten te schuiven naar aanleiding van de door het college voorgestelde mutaties ten opzichte van de in de begroting van het voorgaande jaar opgenomen budgetten. Die beïnvloeding kan plaatsvinden tot het moment dat de raad de zomernota vaststelt, veelal in de maand juni. Tenslotte blijft de vaststelling van de programmabegroting in de maand november het ultieme moment om alsnog op programmaniveau (= inhoudelijk + budgettering) invloed uit te oefenen. Uiteindelijk is de vastgestelde begroting het program waaraan het college gehouden is bij de uitvoering van dit raadsbesluit. In de huidige opzet van de programmabegroting zijn de door de raad beschikbaar gestelde bedragen te vinden in de staat van inkomensoverdrachten die opgenomen zijn in bijlage 6.9 in het overzicht van de lasten en baten. Wel is het zo dat de nadruk komt te liggen in het eerste kwartaal.
Naast de in de Awb onder artikel 4:25 en 4:35 genoemde weigeringsgronden gelden ook de nadere weigeringsgronden die vermeld staan in artikel 3 het tweede lid van deze verordening. In het onder lid 2d genoemde beleid van de gemeente is inbegrepen de keuze tussen vraag- of aanbodgestuurde subsidiëring.
Onder lid 2e worden tevens begrepen activiteiten die gefinancierd kunnen worden uit een “voorliggende voorziening”, bijvoorbeeld de AWBZ, alsmede gefinancierd kunnen worden uit ondersteunende acties en/of bijdragen van betrokken groeperingen, instanties, instellingen of bedrijven.
Zowel de algemene subsidieverordening, vastgesteld door de raad, als de subsidieregelingen, vastgesteld door het college, hebben het karakter van “wettelijk voorschrift” als bedoeld in artikel 4:23 van de Awb.
Het hier gehanteerde onderscheid tussen “subsidieverordening” en “subsidieregeling” is ingegeven door de wens om onderscheid te maken tussen een door de raad vastgesteld wettelijk voorschrift (hier
verordening genoemd) en een door het college vastgesteld wettelijk voorschrift (hier voorzien van de naam “regeling”).
De subsidiebepalingen van de Awb zijn zowel van toepassing op de subsidieverordening als op de subsidieregelingen.
In verband met het feit dat de accountant in toenemende mate de rechtmatigheid van genomen beslissingen toetst, is het belangrijk dat het college in zijn beslissingen toeziet op de rechtmatigheid van zowel de toekenning als de weigering van subsidies. Dit betekent dat de regelgeving nauwkeurig toegepast
De raad stelt een aantal minimumeisen aan de subsidieregelingen die het college vaststelt. De meeste spreken voor zichzelf. Enkele eisen worden hier toegelicht.
Onder b. Het college dient in de subsidieregeling bepalingen op te nemen die garanderen dat er geen ”open-einde-regeling” ontstaat. Soms is daarvoor het middel van subsidieplafond toepasbaar, bijvoorbeeld bij incidentele subsidies of bij grotere aantallen aanvragen met een min of meer gelijk karakter. In andere gevallen kan het systeem worden toegepast van subsidieonderhandelingen voorafgaand aan de vaststelling van de gemeentebegroting, waarbij de koppeling tussen begrotingsvaststelling en subsidiebeschikking een waarborg is dat het beschikbare budget niet wordt overschreden Een gevolg van het opnemen van de in artikel 5 onder b geformuleerde eis is dat subsidieregelingen waarbij, bijvoorbeeld als gevolg van rijksbeleid, niet aan deze eis kan worden voldaan, niet door het college kunnen worden vastgesteld.
Anders gezegd: de bevoegdheid tot het vaststellen van “open-einde-regelingen” blijft liggen bij de raad (budgetrecht).
Onder f. Het college krijgt de bevoegdheid om te bepalen of subsidies toegekend worden door middel van een beschikking tot subsidieverlening (altijd gevolgd door een subsidievaststelling) of door subsidievaststelling zonder een hieraan voorafgaande verleningsbeschikking. Een eensluidende regeling is daarvoor in een algemene subsidieverordening niet te geven, gezien de uiteenlopende omvang en het sterk uiteenlopende karakter van verschillende subsidies. In eenvoudige gevallen zal gekozen worden voor het direct vaststellen van de subsidie. De procedure waarbij twee beschikkingen worden toegepast (eerst verlenen en later vaststellen) is meer geschikt voor de meer complexe situaties.
Onder g. Afdeling 4.2.8 van de Awb bevat zeer uitvoerige voorschriften voor “per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen”. Deze kunnen, mits het wettelijk voorschrift daartoe de mogelijkheid biedt, door het college op bepaalde gesubsidieerde instellingen van toepassing worden verklaard. De betreffende voorschriften sluiten aan op de professionele administratie waarover grote instellingen reeds om andere redenen dienen te beschikken.
Onder h. In artikel 4:87 eerste lid Awb staat een betalingstermijn vermeld van zes weken nadat de beschikking op voorgeschreven wijze is bekend gemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt. Bij of krachtens wettelijk voorschrift kan een andere termijn voor de betaling worden vastgesteld. Verder wordt verwezen naar afdeling 4.2.7 van de wet. In de subsidieregeling moeten bepalingen opgenomen worden over de betaling en terugvordering van de subsidieverstrekking. De raad geeft aan het college deze bevoegdheid .
Onder j. De Awb biedt de mogelijkheid om de bepalingen over verslaglegging en verantwoording buiten werking te stellen. Het ligt, gezien de controlerende functie van de raad, niet voor de hand om het college
de bevoegdheid te geven deze bepalingen buiten werking te zetten. In artikel 4:23 van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan slechts subsidie verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Voor de meeste subsidies fungeert de betreffende subsidieregeling, bedoeld in artikel 2 van de algemene subsidieverordening, als juridische basis. De overige beslissingen omtrent subsidies zijn gebaseerd op artikel 10 van de algemene subsidieverordening. Door het samenstel van algemene subsidieverordening en meerdere subsidieregelingen wordt bereikt dat alle beslissingen op aanvragen om subsidie gebaseerd zijn op een wettelijk voorschrift. Van de uitzonderingen die artikel 4:23 van de Awb kent behoeft dan ook geen gebruik te worden gemaakt (incidentele subsidies voor ten hoogste vier jaren, en subsidies waarbij bedrag en subsidie-ontvanger in de begroting zijn vermeld). Zowel de algemene subsidieverordening, vastgesteld door de raad, als de subsidieregelingen, vastgesteld door het college, hebben het karakter van “wettelijk voorschrift” als bedoeld in artikel 4:23 van de Awb. Het onderscheid tussen “subsidieverordening” en “subsidieregeling” heeft geen juridische betekenis, maar is ingegeven door de wens om onderscheid te maken tussen een door de raad vastgesteld wettelijk voorschrift (hier verordening genoemd) en een door het college vastgesteld wettelijk voorschrift (hier voorzien van de naam regeling). De subsidiebepalingen van de Awb zijn gelijkelijk van toepassing op de algemene subsidieverordening en de subsidieregelingen.
Bij meerjarige subsidies wordt altijd toepassing gegeven aan het systeem van subsidieverlening gevolgd door jaarlijkse vaststelling. In de verleningsbeschikking dient altijd een begrotingsvoorbehoud te worden
opgenomen voor wat betreft het volgende of de volgende jaren (zie hiervoor art. 4:34 van de Awb).
Het kan in sommige gevallen praktisch zijn om de prestatie-eisen niet als verplichtingen op te nemen in de subsidiebeschikking, maar als prestatieafspraken in een met de instelling te sluiten uitvoeringsovereenkomst. De Awb biedt in artikel 4:36 de mogelijkheid tot het sluiten van dergelijke overeenkomsten. Deze zijn altijd aanvullend op een subsidiebeschikking en kunnen deze nooit geheel vervangen.
De subsidieontvanger is verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden bij de gemeente als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag, kan in zo'n geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan de onderhavige subsidieverordening.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de meldingsplicht niet geldt na vaststelling van de subsidie of voor zover er (op verzoek van de belanghebbende) door de subsidieverlener een ontheffing is verleend van de verplichting om een prestatie overeenkomstig de subsidietoekenning uit te voeren.
In artikel 14 zijn de overige verplichtingen van de ontvanger van de subsidie opgenomen, als ook de plicht belangrijke wijzigingen te melden aan het college. Overigens moet “schriftelijk” hier niet al te letterlijk worden opgevat; een melding per e-mail kan ook voldoende zijn. Niets belet de gemeente om bij twijfel direct contact op te nemen met de subsidieontvanger en om nadere stukken te vragen.
In dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om te beslissen op aanvragen om subsidie die vallen buiten het kader van de in artikel 4 bedoelde regelingen. Het is in feite een zogenaamd kapstokartikel om te
voorkómen dat allerlei incidentele subsidieaanvragen ter besluitvorming aan de raad moeten worden voorgelegd. De bepaling laat het budgetrecht van de raad uiteraard onverlet. Het kan dus nodig zijn dat het college, teneinde een aanvraag te kunnen honoreren, eerst een krediet vraagt aan de raad.
In de praktijk zal toepassing van dit artikel zich niet veel voordoen. Als het zich al voordoet, gaat hetveelal om een zich in de samenleving spontaan voordoende activiteit die (nog) niet in een programma staat vermeld of daaronder te rangschikken is. Een voorbeeld uit het verleden is “de dierenambulance”.
Een spontaan ontwikkelde activiteit die aanvankelijk nergens in de gemeentebegroting onder te brengen
Als extra controlemiddel van de raad is de functie van de Rekenkamer dan wel Rekenkamercommissie of accountant uitgebreid met de onderzoeksmogelijkheid bij instellingen die voor meer dan de helft financieel afhankelijk zijn van gemeentelijke subsidies. Dit geldt ook voor regionale instellingen die van meer dan een gemeente subsidie ontvangen. De optelsom van alle gemeentelijke bijdragen dient in dat geval meer dan 50% te bedragen. Een onderzoek door de rekenkamer dan wel rekenkamercommissie of accountant kan plaatsvinden op verzoek van de raad, maar kan ook op initiatief van deze commissie zelf plaatsvinden.
In de Verordening op de rekenkamercommissie 2005 is bepaald dat de rekenkamercommissie onderzoek kan doen bij door de gemeente gesubsidieerde instellingen of organisaties. In de praktijk zal het daarbij gaan om instellingen en organisaties die voor meer dan 50% van de inkomsten van subsidie afhankelijk zijn. Onderzoek zal dan met name gericht zijn op de vraag of de gesubsidieerde activiteiten bijdragen aan de gemeentelijke doelstellingen die met subsidiëring worden beoogd.Net als de rekenkamercommissie kan ook de door de raad aangewezen accountant onderzoek willen doen bij door de gemeente gesubsidieerde instellingen of organisaties. Daarbij is eveneens van belang dat hiervoor een juridische titel aanwezig is.
De meeste subsidieverstrekkingen vinden plaats op grond van de algemene subsidieverordening of de op basis van deze verordening subsidieregelingen. In deze verordening moet dan ook de verplichting zijn opgenomen om inlichtingen te verstrekken en/ of stukken beschikbaar te stellen aan de rekenkamer dan wel rekenkamercommissie, de raad of de accountant.
Subsidies worden verstrekt via juridisch bindende documenten, zoals een brief, beschikking of contract. Door hieraan door verwijzing naar de algemene subsidieverordening de verplichting te verbinden om medewerking te verlenen aan een onderzoek van de rekenkamer dan wel rekenkamercommissie, de raad en / of accountant, is het mogelijk in de subsidieregeling een sanctie op te nemen in geval een instelling of organisatie medewerking weigert. Deze sanctie kan bestaan uit de intrekking van de beschikking en de terugvordering van de subsidie.
In de gemeente Hilversum is nog aantal andere – bijzondere - subsidieverordeningen van kracht. Om te voorkomen dat er bij de invoering van de nieuwe ASV onzekerheid ontstaat over de toepasselijkheid van
een of meer bepalingen in deze verordeningen, wordt hier expliciet bepaald dat regels in de bijzondere verordeningen voorrang hebben op de regels in de nieuwe ASV tot het moment dat deze bijzondere subsidieverordeningen zijn aangepast. Voorbeelden hiervan zijn onder andere de subsidieverordening voor Monumenten en de ISV-subsidieverordening. De bepalingen van deze verordeningen blijven dus gewoon van kracht.
Als in voorkomend geval er frictie ontstaat tussen de toepassing van de “oude” en de “nieuwe” verordening geldt 2011 als overgangsjaar. Voor structurele subsidies geldt dat deze verordening van toepassing is op het moment dat aanvragen voor het subsidiejaar 2012 worden ingediend. Dit is uiterlijk op 1 juni 2011. Voor incidentele subsidies die voor inwerkingtreding van deze verordening voor het subsidiejaar 2011 zijn aangevraagd geldt de oude verordening nog.