Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ten Boer

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTen Boer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelenverordening Wet investeren in jongeren
CiteertitelMaatregelenverordening Wet investeren in jongeren
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Art. 12 lid1 sub e en art. 35 van de Wet investeren in jongeren;

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201022-01-2016Onbekend

26-05-2010

Noorderkrant 09-06-2010

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren

 

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

  • b.

    WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet van toepassing zijnde inkomensvoorziening, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

  • c.

    maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ;

  • d.

    benadelingsbedrag: het nettobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verstrekt als inkomensvoorziening of werkleeraanbod op grond van de wet;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ten Boer;

  • f.

    jongere: de jongere als bedoeld in artikel 2 van de wet.

Artikel 2. Afstemming

  • 1.

    Gelet op artikel 41 van de wet en onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;

    • c.

      het college daartoe dringende redenen aanwezig acht.

  • 2.

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6. Ingangsdatum

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de jongere is bekendgemaakt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, doch niet verder terug dan tot de datum waarop de maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 7. Samenloop

Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, dan wel tegelijkertijd van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en de duur van deze maatregel wordt uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Artikel 8. Recidive

Onverminderd artikel 2 wordt de duur of hoogte van de maatregel verdubbeld als de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

HOOFDSTUK 2. HET NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN OVER DE ARBEIDSINSCHAKELING EN HET WERKLEERAANBOD

Artikel 9. Indeling in categorieën

Gedragingen van de jongere inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard op advies van een arts.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het stellen van onredelijke eisen in verband met door de jongere te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

    • c.

      het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

    • d.

      het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

Artikel 10. De hoogte en duur van de maatrege

l

  • 1.

    De maatregel wordt vastgesteld op:

    • a.

      10 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      20 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de tweede categorie.

  • 2.

    De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

HOOFDSTUK 3. HET NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT, MEDEWERKINGSPLICHT EN IDENTIFICATIEPLICHT

Artikel 11. Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

  • 1.

    Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een maatregel opgelegd van 5 procent van de WIJ-norm,

  • 2.

    De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

Artikel 12. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 10 procent van de WIJ-norm;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20 procent van de WIJ-norm;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 40 procent van de WIJ-norm;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 of meer: 100 procent van de WIJ-norm.

  • 3.

    De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 4.

    Van een maatregel wordt afgezien:

    • a.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met de jongere heeft getroffen.

Artikel 13. Niet verlenen van de gevraagde medewerking

Indien de jongere niet de gevraagde medewerking heeft verleend die nodig is voor de uitvoering van de wet bedoeld in artikel 44 tweede lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd van 10 procent van de WIJ-norm gedurende een maand.

Artikel 14. Niet tonen van een identificatiebewijs

Indien de jongere op verzoek niet een identiteitsbewijs kan tonen als bedoeld in artikel 44 derde en vierde lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd van 5 procent van de WIJ-norm gedurende een maand.

HOOFDSTUK 4. ZEER ERNSTIGE MISDRAGINGEN

Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien de jongere zich tegenover het college of zijn ambtenaren onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WIJ, zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, wordt de maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

  • a.

    bij verbaal geweld: 20 procent van de WIJ-norm gedurende een maand; b. bij discriminatie: 50 procent van de WIJ-norm gedurende een maand; c. bij zaakgericht fysiek geweld: 50 procent van de WIJ-norm gedurende een maand; d. bij intimidatie: 100 procent van de WIJ-norm gedurende een maand;

  • e.

    bij mensgericht fysiek geweld: 100 procent van de WIJ-norm gedurende een maand.

HOOFDSTUK 5. HANDHAVING

Artikel 16. Handhavingsbeleid

Het college biedt jaarlijks een handhavingsplan aan de raad aan met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover jaarlijks aan de raad.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 17. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren.

Artikel 18. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

  • 2.

    De Verordening tijdelijke regels Wet investeren in jongeren komt met ingang van 1 juli 2010 te vervallen.

Art. 18 a. Handhavingsbeleid

Het college biedt jaarlijks een handhavingsplan aan de raad aan met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover jaarlijks aan de raad.

 

 

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1. Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de WIJ.

Sub b

De term ‘WIJ-norm’ wordt in deze verordening gebruikt. Daarmee wordt bedoeld de van toepassing zijnde inkomensvoorziening, inclusief toeslag/verlaging.

Sub d

In de verordening wordt het begrip ‘benadelingsbedrag’ gedefinieerd als het nettobedrag dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Deze definitie wijkt af van de begripsbepaling zoals bedoeld in artikel 54, vierde lid WIJ, dat uitgaat van het brutobedrag. Aangezien in de vroegere uitvoeringspraktijk is gebleken dat het gebruik van een brutobedrag veelvuldig tot verwarring kan leiden, is voor een nettobedrag gekozen.

Onder benadelingsbedrag verstaan we niet alleen de ten onrechte verstrekte uitkering (inkomensvoorziening) maar ook de kosten van het werkleeraanbod. Dit is naar analogie van het Boetebesluit socialezekerheidswetten.

Sub f

In deze verordening wordt de definitie van ‘jongere’ gebruikt zoals die in artikel 2 WIJ is beschreven. Een jongere is een hier te lande woonachtige Nederlander van 16 jaar of ouder maar jonger dan 27 jaar. Voor de gelijkstelling met een Nederlander wordt naar de tekst van artikel 2 WIJ verwezen.

Artikel 2. Afstemming

Eerste lid

Hier is de wettelijke grondslag voor het opleggen van een maatregel (artikel 41, eerste lid, WIJ) vastgelegd. Daarnaast blijft artikel 42 WIJ onverminderd van kracht. Dit artikel omschrijft een aantal bijzondere waarin geen recht (meer) bestaat op een inkomensvoorziening.

Tweede lidHet college moet een op te leggen maatregel afstemmen op de individuele omstandigheden van de jongere en de mate van verwijtbaarheid. Bij elke op te leggen maatregel moet dus worden nagegaan of de individuele omstandigheden van de betrokken jongere het nodig maken om af te wijken van standaardmaatregelen zoals die in hoofdstukken 2, 3 en 4 van deze verordening worden gegeven. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

Artikel 3. De berekeningsgrondslag

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de toepasselijke WIJ-norm. Zie artikel 1 voor een begripsomschrijving.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de inkomensvoorziening vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit aan betrokkene kenbaar is gemaakt en deugdelijk is gemotiveerd (afdeling 3.7 Awb ).

Onderdeel van de voorbereiding van het besluit kan zijn het horen van de jongere. Het is niet verplicht om de jongere te horen. Als op grond van de aanwezige gegevens geen goed gemotiveerd besluit kan worden genomen, moet de jongere in de gelegenheid worden gesteld om mondeling of telefonisch zijn visie kenbaar te maken. Als de jongere heeft verzuimd tijdig een formulier opgave inkomsten in te leveren, dan wordt om praktische redenen afgezien van het horen.

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel

Eerste lid

Sub a

Er wordt afgezien van een maatregel als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt (artikel 41, tweede lid, WIJ).

Sub b

Een reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder a. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte inkomensvoorziening is verleend of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verleend, geldt een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij artikel 5, eerste lid van de Maatregelenverordening WWB.

Sub c

Ten slotte kan in individuele omstandigheden wegens dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een maatregel. Van dringende redenen is sprake als de gevolgen van het opleggen van een maatregel onaanvaardbaar zijn.

Tweede lidHet doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 6. Ingangsdatum

Eerste lidHet opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de WIJ-norm. Verlaging van de WIJ-norm kan in beginsel op twee manieren:

  • 1.

    door middel van verlaging van de WIJ-norm in de eerstvolgende maand(en); of

  • 2.

    met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de inkomensvoorziening.

Het verlagen van de WIJ-norm die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende WIJ-norm.

Tweede lidDe maatregel mag niet eerder ingaan dan op de datum waarop de gedraging heeft plaatsgevonden. Is toepassing van lid 1 niet aan de orde, omdat (bijvoorbeeld) het recht op de inkomensvoorziening reeds beëindigd is, dan biedt het tweede lid de mogelijkheid dat met terugwerkende kracht een maatregel wordt opgelegd.Wanneer een uitkeringsbedrag over de lopende maand nog niet (volledig) aan de jongere is uitbetaald, is het praktisch om de verlaging van de uitkering zoveel mogelijk te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet het besluit tot het opleggen van een maatregel bekend zijn gemaakt voordat de verrekening plaatsvindt. Als de inkomensvoorziening al is uitbetaald voordat het maatregelbesluit is bekendgemaakt, dan moet in verband met het – met terugwerkende kracht - ten uitvoer leggen van de maatregel het recht op een inkomensvoorziening bij beschikking worden herzien en teruggevorderd.

Artikel 7. Samenloop

De regeling voor de samenloop heeft betrekking op de schending van de verplichtingen genoemd in de wet (artikelen 44 en 45 WIJ). Als sprake is van één of meerdere gedragingen tegelijkertijd die als een schending van meerdere verplichtingen kan/kunnen worden aangemerkt, dan moet voor het toepassen van de maatregel worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is. Daarnaast moet altijd de individuele toets aan artikel 2, tweede lid te worden toegepast.

Artikel 8 Recidive

Als binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie, wordt de ernst van de gedraging tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur of de hoogte van de maatregel. Met ‘eerste verwijtbare gedraging’ wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook als de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. De termijn van twaalf maanden begint te lopen met ingang van het tijdstip waarop het besluit over de maatregel bekend is gemaakt.

Afhankelijk van het individuele geval wordt gekozen voor verdubbeling van de hoogte of van de duur. Daarbij is het uitgangspunt dat de maatregel tot een zo spoedig mogelijke gedragsverandering moet leiden. Wanneer bijvoorbeeld een jongere niet blijft meewerken aan activiteiten die gericht zijn op zijn arbeidsinschakeling, en van een uitkering met een standaardmaatregel nog wel kan rondkomen, zal een verdubbeling van het percentage eerder tot gedragsverandering leiden dan het verdubbelen van de duur van de maatregel.

HOOFDSTUK 2. HET NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN OVER DE ARBEIDSINSCHAKELING EN HET WERKLEERAANBOD

Artikel 9. Indeling in categorieën

In artikel 45 WIJ zijn tamelijk gedetailleerd de verplichtingen omschreven die betrekking hebben op de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en de tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod. Deze verplichtingen gelden van rechtswege vanaf het moment dat de aanvraag voor een werkleeraanbod wordt ingediend. Schending van één van deze verplichtingen dient in beginsel te leiden tot verlaging van de eventuele inkomensvoorziening.

De verplichtingen in de WIJ corresponderen met de verplichtingen in de WWB. In de onderstaande tabel wordt een vergelijking gegeven. De verplichtingen volgens de WWB zijn nader uitgewerkt in de Maatregelenverordening WWB.

Verplichtingen artikel 45 WIJ

Verplichtingen volgens de WWB

a.

Meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling

Meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling

9 lid 1 sub b

b.

Geen onredelijke eisen stellen in verband met de te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren

Naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen en aanvaarden

9 lid 1 sub a

c.

Meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid

Gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering

9 lid 1 sub b

d.

Meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op arbeidsinschakeling

Idem

9 lid 1 sub b

e.

Opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen verrichten

Idem

9 lid 1 sub b

f.

Op advies van een arts zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard

Idem

55

Net als bij de WWB is steeds het uitgangspunt dat schending van de verplichtingen die betrekking hebben op de laatste stap naar de arbeidsmarkt, als ernstiger worden aangemerkt.

Artikel 10. De hoogte en duur van de maatregel

Bij het vaststellen van de hoogte van de standaardmaatregelen is aangesloten bij de Maatregelenverordening WWB. De gedragingen corresponderen met gedragingen van de eerste en tweede categorie in de Maatregelenverordening WWB, evenals de hoogte van de bijbehorende maatregelen.

HOOFDSTUK 3. HET NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT, MEDEWERKINGSPLICHT EN IDENTIFICATIEPLICHT

Artikel 11. Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

Dit artikel regelt de hoogte van de maatregel als er geen sprake is van een benadelingsbedrag (‘nulfraude’). Een voorbeeld van nulfraude is het niet melden van een niet-rechthebbende partner.

Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens bij een aanvraag niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening niet vaststellen. De aanvraag moet dan worden afgewezen. Het opleggen van een maatregel is in dergelijke gevallen niet aan de orde.

Artikel 12. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

Tweede lidDe ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening alsmede de kosten van het werkleeraanbod.

Vierde lid

Met het Openbaar Ministerie in Groningen is afgesproken dat bij ‘witte’ fraude boven de grens van € 10.000 met het Openbaar Ministerie overleg plaatsvindt. De omstandigheden van het geval zijn niet minder belangrijk dan de hoogte van het fraudebedrag. Voor de WIJ wordt van een zelfde aanpak uitgegaan.

Als aangifte plaatsvindt, wordt eerst de uitkomst van het strafrechterlijk onderzoek afgewacht. Als duidelijk is dat er van strafvervolging is afgezien, wordt alsnog een maatregel opgelegd.

Artikel 13. Niet verlenen van de gevraagde medewerking

De plicht van de jongere om desgevraagd aan het college medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet is neergelegd in artikel 44, tweede lid van de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals het toestaan van huisbezoek of het voeren van een gesprek in de spreekkamer. Ook hier wordt primair gekozen voor het opleggen van een maatregel. Alleen als de jongere systematisch niet de gevraagde medewerking verleent, kan toepassing van artikel 21 van de wet aan de orde komen. Op grond van dit laatstgenoemde artikel kan het college bij verwijtbare schendingen van de wettelijke verplichtingen het werkleeraanbod intrekken.

Artikel 14. Niet tonen van een identificatiebewijs

De identificatieplicht is neergelegd in artikel 44, derde en vierde lid WIJ. De jongere is desgevraagd verplicht aan het college informatie te verstrekken over zijn identiteit, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Dit betekent dat wanneer een medewerker van de uitvoerende dienst onderzoek doet op bijvoorbeeld een arbeidsplaats of bij een huisbezoek (of uiteraard in de spreekkamer), de jongere op verzoek een identificatiebewijs moet tonen. Indien de jongere weigert een identiteitsbewijs te tonen, biedt de wet ook de mogelijkheid om de uitkering te weigeren. Zoals in de algemene toelichting is aangegeven, wordt primair gekozen voor het opleggen van een maatregel in deze situatie. In zeer bijzondere situaties kan de uitkering op grond van de wet worden geweigerd.

Hoofdstuk 4. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen

Eerste lid

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer doorgaans als onacceptabel wordt beschouwd.

Het college kan alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WIJ. In artikel 41, eerste lid van de wet wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en zijn ambtenaren bij het uitvoeren van de WIJ aanleiding is voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WIJ, bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf. Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling (artikel 9, tweede lid sub c van deze verordening).

Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.

Tweede lid

In dit lid wordt een relatie gelegd tussen de ernst van de gedraging en de hoogte van de maatregel. Er is gekozen voor een oplopend percentage van 20 tot 100 procent van de WIJ-norm gedurende een maand. Er is hierbij aansluiting gezocht bij de percentages die worden gehanteerd in de Maatregelenverordening WWB.

Bij herhaald wangedrag kan de jongere worden uitgesloten van het recht op werkleeraanbod (artikel 22 van de wet). Wel geldt daarbij dat binnen een maand de uitsluiting van het werkleeraanbod heroverwogen moet worden, vanwege de grote consequenties en gelet op het belang van duurzame arbeidsparticipatie. Ook hier wordt primair gekozen voor het opleggen van een maatregel, zo mogelijk verhoogd op grond van de bepaling over recidive. De periode stemt in principe overeen met de periode waarin de jongere wordt uitgesloten van het recht op werkleeraanbod.

Artikel 16. Handhavingsbeleid

Op grond van artikel 12 eerste lid onder c WIJ stelt de raad bij verordening regels voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Door het opnemen van dit artikel over handhavingsbeleid is hieraan voldaan.

Artikel 17. Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 18. Inwerkingtreding

De Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren treedt in werking op 1 juli 2010. Op dat moment vervalt de Verordening tijdelijke regels Wet investeren in jongeren. Op grond van die verordening was het ook al mogelijk om een maatregel op te leggen. Daarbij werd aangesloten bij de Maatregelenverordening WWB voor zover de wet dit toestond.

Artikel 18 a. Handhavingsbeleid

Op grond van artikel 12 eerste lid onder c WIJ stelt de raad bij verordening regels voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Door het opnemen van dit artikel over handhavingsbeleid is hieraan voldaan.