Organisatie | Noordenveld |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Noordenveld |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Noordenveld |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet werk en bijstand art. 36
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2010 | 01-01-2012 | Onbekend | 22-12-2010 www.gemeentenoordenveld.nl, 12-01-2011 | Onbekend |
De uitvoering van deze verordening berust bij het bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordenkwartier.
Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 115 % van de voor hem geldende bijstands- of WIJ-norm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.
Artikel 4 Hoogte van de toeslag
(de genoemde bedragen gelden per 1 januari 2009 en jaarlijkse indexering vindt plaats per 1 januari)
Indien een van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet dan wel artikel 2 of artikel 23, lid 1 van de WIJ komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
De Verordening Langdurigheidstoeslag is gewijzigd in verband met invoering van de Wet Investeren in Jongeren per 1 oktober 2009. De wijziging houdt in dat zowel belanghebbenden met een WWB-uitkering als een WIJ-uitkering in aanmerking kunnen komen voor een langdurigheidstoeslag wanneer men voldoet aan alle voorwaarden voor toekenning van de langdurigheidstoeslag. Verder heeft er geen wijziging plaatsgevonden van de verordening.
Decentralisatie langdurigheidstoeslag
Op 1 januari 2009 moet een wetsvoorstel inwerking treden, waarmee de langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. De huidige langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand. Daarin is nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.
In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de basis, maar daarnaast wordt in artikel 8 een bepaling toegevoegd waarin wordt bepaald dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen. Om gemeenten te ondersteunen bij de invoering van de nieuwe langdurigheidstoeslag, heeft de VNG een modelverordening ontwikkeld. Van deze modelverordening is gebruik gemaakt. Tevens is gebruik gemaakt van de modelverordening van Schulinck. (Schulinck is leverancier van het digitale Handboek waar medewerkers van de ISD gebruik van maken.)
Opvallend verschil met het oude artikel 36 is dat gemeenten geen toets hoeven te doen op het aanwezig zijn van arbeidsmarktperspectief. Wel dient beoordeeld te worden of er nog zicht is op inkomensverbetering.
Bij het opstellen van deze verordening is zoveel mogelijk aangesloten bij de door de intergemeentelijke Sociale Dienst uitvoeringpraktijk zoals deze gold tot 1 januari 2009.
In het nieuwe artikel 36, eerste lid, is de basis voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:
“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen heeft en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 en geen zicht heeft op inkomensverbetering.
In het nieuwe artikel 8 wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.
Mogelijkheden voor eigen beleid
Op grond van de nieuwe bevoegdheden van gemeenten, zijn er diverse mogelijkheden voor het invullen van eigen beleid. Naast de genoemde onderwerpen, kan het daarbij ook gaan om de afstemming van het beleid op het gemeentelijke re-integratiebeleid. Hierna wordt op de respectieve onderwerpen nader ingegaan.
De nieuwe langdurigheidstoeslag geeft gemeenten nadrukkelijk de mogelijkheid deze ook van toepassing te laten zijn op werkenden met een laag inkomen. Voor de duidelijkheid wordt hier gesteld dat gemeenten zelf de keuze kunnen maken of werkenden onder de langdurigheidstoeslag komen te vallen. In deze verordening is de keus gemaakt om werkenden tot de doelgroep te laten behoren.
Op dit moment is de hoogte van de toeslag centraal bepaald. Het zijn vaste bedragen, als percentage van de voor de persoon toepasselijke bijstandsnorm. Gemeenten hebben de mogelijkheid zelf de hoogte van de toeslag te bepalen. Daarbij moet een aantal zaken dingen bedacht worden. Een te laag bedrag doet geen recht aan het karakter van de langdurigheidstoeslag, namelijk dat deze is bedoeld voor mensen die financieel geen mogelijkheden hebben gehad te reserveren voor onverwachte uitgaven. Een te hoog bedrag kan leiden tot het optreden van de armoedeval. Immers, wordt op enig moment een hoger inkomen bereikt, dan vervalt direct de hele toeslag.
De huidige referte periode is vijf jaar. Door gemeenten is de afgelopen jaren aangegeven dat deze periode te lang is. Veeleer wordt gedacht aan 3 jaar, een periode waarvoor ook door het Nibud is aangegeven dat de reserveringsmogelijkheden minimaal worden. Om die reden is hier gekozen voor een periode van 3 jaar.
Gemeenten zijn vrij om een eigen maximale inkomensgrens te hanteren. Het ligt het meest voor de hand hierbij aan te sluiten bij de inkomensgrenzen die in het eigen gemeentelijk armoedebeleid worden gehanteerd.
In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.
Er zijn echter wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen. Als uit de gemeentelijke administratie blijkt dat in de situatie van betrokkene het afgelopen jaar geen wijzigingen zijn opgetreden, dan kan een volledig ingevuld aanvraag formulier toegezonden worden, waarna de betrokkene door het zetten van de handtekening de aanvraag officieel maakt. De ISD benadert betrokkenen ook ambtshalve.
Artikel 36 WWB bevat geen termijn waarbinnen een belanghebbende een verzoek om een langdurigheidstoeslag kan indienen
In dit artikel worden de omschrijvingen van de begrippen langdurig en laag inkomen uitgewerkt. Het laag inkomen wordt uitgedrukt als percentage van de voor betrokkene toepasselijke bijstandsnorm, in dit geval 115 %. Marginale overschrijdingen van deze grens dienen genegeerd te worden.
Voor werkenden zal gekeken moeten worden naar het inkomen, afgezet tegen de persoonlijke situatie (alleenstaand, alleenstaande ouder, gehuwden).
De referteperiode is vastgesteld op 3 jaar (36 maanden). Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt de referteperiode van 3 jaar aangehouden. Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimum leeftijd is immers door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar.
Een rechthebbende is immers (normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de WWB een zelfstandig rechtssubject.
Om de armoedeval te beperken, ontvangt de belanghebbende met een inkomen tussen 110 en 115 % van de voor hem geldende bijstandsnorm 50 % van de in het eerste lid genoemde percentages.
In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de hoogte zoals die gold op 1 januari 2008. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnorm. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds een vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van 1 januari van het voorafgaande jaar. Afronding vindt plaats op hele euro`s naar boven volgens de gebruikelijke afrondingsregels.
In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB en artikel 28, lid 3 WIJ gegeven voor situaties waarin bij gehuwden een van de beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge de artikelen 11, dan wel artikel 2 WIJ (geen Nederlander of niet gelijk gesteld met een Nederlander) of artikel 13 lid 1 WWB, dan wel artikel 23, lid in van de WIJ. (uitsluitingsgronden zoals detentie) De WWB en WIJ voorzien immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is.
NB: Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB dan wel artikel 2 of artikel 23, lid 1 van de WIJ. Indien een van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op de langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
De inwerkingtreding van de gewijzigde verordening in verband met de invoering van de Wet WIJ is 1 juli 2010.